De familie ⋆⋆⋆ of de Engelschgezinde Afrikaner.
Historisch Romantisch Verhaal
Door
A.J.v.d. Walt.
Gatsrand, distr. Potchefstroom. 6.
V.
Negen maanden later.
Nog eenen brief van P*** F. zoon aan zijne zusters.
Ware Vertaling.
Johannesburg, Nov. 1892.
Lieve Zusters!
De bom is dan eindelijk gebarsten! Ik ben niet meer op Blauwwildebeestput. Van morgen ben ik hier aangekomen. Verleden week ben ik onverwachts van oom p*** vertrokken. Ik probeerde om het daar zoolang mogelijk uit te houden, zooals ik jullie van tijd tot tijd schreef. Alles ging tamelijk tot op den morgen van den dag waarop ik wegging. Wij zaten dien morgen aan de ontbijttafel. Daar werd over de Presidents verkiezing gesproken. Ik was er al moede van om altijd mijne gevoelens te verzwijgen en zoo nam ik mij voor, om ook vrij met mijne gevoelens voor den dag te komen. Nadat Paul Kruger door allen opgehemeld werd, maakte ik de opmerking, dat het een schande voor het land zou zijn als die ‘ou Dopper’ weer herkozen werd. Ik zag dat mijn oom weer kwaad werd, en om wraak te nemen voor al die dagen van stilzwijgen zei ik verder: dat het een schande was, dat al de uitlanders, die het land rijk gemaakt hadden, zoo afgescheept werden, dat aan hen geen stemrecht gegeven werd. Dat als zij (de uitlanders) omdat zij meer ontwikkeld waren en dus niet op denzelfden graad van ontwikkeling stonden als de meeste van de zoogenaamde stemgerechtigde burgers, wier woordenschat omtrent een honderdtal woorden bedroeg, - (adres: den parasiet adv. Wessels) dat als aan de uitlanders recht werd gedaan, dat men dan een anderen, een beteren toestand in de Transvaal zou kunnen waarnemen. Wel, zusters, jullie moest de uitwerking van deze mijne woorden gezien hebben. Binnen 10 tellings nadat ik uitgesproken had was ik alleen aan de tafel. Allen waren uit verontwaardiging, die ik maar niet begrijpen kan, in haast opgestaan en hadden de eetkamer verlaten. Ik eindigde bedaard mijn maal en ging toen naar mijne kamer. Daar gekomen nam ik een No. van Tit-Bits op en ging aan het lezen. Weldra had ik alles vergeten. Toen het een halfuur daarna ‘schooltijd’ was geworden, ging ik naar school en ontmoette er mijn oom bij de schooldeur. zijne houding trof
dadelijk mijne opmerkzaamheid. Hij was zeer kalm en ernstig. Het leek mij veel of hij geweend had. Met een ernst in zijn stem, alsof hij op eene begrafenis was sprak hij tot mij: ‘Piet, ik ben gekomen om je te zeggen dat de school niet meer zal aangaan. Het is mij al langen tijd en van morgen weer krachtiger gebleken, dat ik de opleiding mijner-kinderen niet langer aan je kan toevertrouwen, niettegenstaande je mijn eigen vleesch en bloed hent. Daar is eene klove tusschen ons zoo groot als tusschen hemel en aarde. Op al het lijden, al de opofferingen van uw grootvader en mijzelven wordt door u met verachting neergezin. Ik heb bij mijne kinderen en kleinkinderen ware vaderlandsliefde gekweekt, - dit komt ge verijdelen, en dit durf ik met mijn verleden achter mij, niet toelaten. Wat bij mij heilig en hooggewaardeerd is omdat het met goed en bloed gekocht werd, wordt door u als zwijnendraf beschouwd - wordt door u bespot. En hierom, durf ik je, al ben je mijn neef, niet langer de opvoeding mijner kinderen in de handen laten. En hoewel je Engelschgezindheid groote smart aan uwe tante, mijzelf en de kinderen veroorzaakt, zoo zullen we je nochtans niet verstooten. Neen, we zullen trachten om je, daar je een vreemdeling in een vreemd land zijt, het leven zoo aangenaam mogelijk te maken. Ik zal u een stuk land geven om voor u zelven te bewerken. Blijf dus hier, doch niet meer als schoolmeester. Maar gebruik toch nooit weer zulke woorden in mijn huis.’
Wel zusters, ik moet jelui zeggen, dat het me wonder lijk te moede werd. De oude man had iets onverklaarbaar in zijn toon en gelaat - iets dat mij nu nog onverklaarbaar toeschijnt. Zijne woorden maakten geen den minsten indruk op mij, want wat hij daar aanhaalde van ‘lijden,’ ‘vaderlandsliefde’ en ‘iets heiligs,’ was natuurlijk niets anders dan ‘bombast’ - maar zijne stem, zijn blik, zijne houding, - kijk, die kon ik niet weerstaan. Ik zei hem, toen hij klaar had, dat ik over zijn voorstel nadenken zou en hem den anderen dag zeggen wat ik doen zou. Daarop verwijderde ik mij en ging eene wandeling doen om eens bedaard over alles na te denken en ook om plannen te beramen hoe daar weg te komen. Mijn besluit was dan ook spoedig genomen. Ik zou naar Johannesburg gaan; daar dacht ik, zou het leven wel zeker vroolijker zijn. Ik had toen ruim l60 en daarmee dacht ik, kon ik het wel wagen om eene verdienste in de gondstad te gaan zoeken. Maar hoe daar gekomen? Ik wilde in geenen deele langer afhankelijk zijn van de hekrompen boel van Blauwwildebeestput. Ik nam mij voor liever naar Klerksdorp te voet te stappen dan verder met oom P. en de anderen nog iets te doen te hebben Ik was op den tijd, dat ik tot dit besluit geraakte, al nabij het huis van oom Hennie Taljaard, die omtrent 10 minuten van oom P. af woont. Zooals ik jullie laatst schreeft, bestaat de familie van oom Taljaard uit andere menschen dan onze bekrompen bloedverwanten. Oom H. is een man van de rechte soort en hierom had ik in den laatsten tijd hem dikwijls bezocht. Tusschen oom P. en oom Taljaards familie bestaat dan ook niet de minste band van vriendschap, juist omdat zij van tegenovergestelde richting zijn. Toen ik nabij het huis van oom Taljaard was gekomen herinnerde ik mij, dat zijn schoonzoon Hans Rossouw plan had om naar Hartebeestfontein te gaan. Ik maakte dadelijk mijn plan op om zoo ver met hem mee te gaan. Was ik eenmaal op
Hartebeestiontein, dan zou ik wel te Klerksdorp kunnen komen, daar het maar 2 uur vandaar lag. ‘Wel man, sprak oom H. mij aan, heb je dan vandaag weer vacantie, dat je nog hier rondstapt?’ ‘Neen oom, ik ben schandelijk weggejaagd omdat ik met mijne gevoelens eenmaal voor den dag kwam’. ‘Wat zeg je daar?’ zei oom H. Ik vertelde hem toen alles wat er voorgevallen was - alles behalve het aanbod van oom P. dat ik nog kon blijven, maar niet als schoolmeester. Ik vroeg hem toen of Hans nog plan had om dien dag naar H. te gaan. ‘Ja,’ zei oom H. ‘hij gaat nog en je bent welkom om met hem mee te gaan; maar is het niet schandelijk dat je zoo behandeld werdt?’ Allen gaven hunne verontwaardiging te kennen. Ik sprak toen met Hans af, dat hij mij precies om 12 uur moest komen afhalen. Opgeruimd stapte ik toen terug en in mijne kamer gekomen begon ik dadelijk mijn portmanteau te pakken. Toen ik bijna klaar was met pakken kwam Annie, van wie ik jullie al geschreven heb, mij naar gewoonte een kopje thee brengen. Zooals ik jullie laatst schreef zijn wij, mijne nichtjes en ik in den laatsten tijd nogal tamelijk klaar gekomen. Tusschen Piet en mij bestaat nog altijd verwijdering. Ik zag dadelijk aan Annie, dat zij gehuild had, en vroeg haar: ‘Wel, Annie, wat scheelt je?’ O Piet, zei zij, ‘hoe kan je ons toch zoo bedroeven met je Engelschgezindheid. Je weet het, we zullen allen blij zijn om je als een broeder aan te nemen, je bent toch ons eigen vleesch en bloed. En als we nu zulke taal als je van morgen hebt gebruikt, van je moeten hooren, zie Piet,’ snikte zij, ‘dat stemt ons treurig en het drijft dan alle achting en liefde voor u uit onze harten. O Piet, doe het toch nooit weer! en je zult zien, dat alles recht komen zal.’ ‘Wel, Annie,’ zei ik, ‘dank u hartelijk voor je belangstelling en je lange preek. Ik houd niet van preeken en daar ik nu al twee
lange preeken van morgen moest aanhooren en ik jullie in den weg ben zoo heb ik maar besloten om jullie van mijne gehate tegenwoordigheid te ontslaan. Ik ga over een half uur Blauwwildebeestput verlaten, dan zal jullie niet meer gevaar loopen om door mijne Engelschgezindheid zooals jelui het verkiest te noemen, geschokt te worden.’ ‘Ach, Piet, Piet,’ riep ze, ‘je moet toch niet zoo onbezonnen handelen.’ Ik begon die ‘storie’ toen moe te worden en zei haar even barsch dat ik mans genoeg was, om te weten wat mij te doen stond. Zij ging toen in tranen het huis in en vertelde daar dat ik wegging. Maar mijn tijd! zusters, wat een leven volgde er toen! Oom, tante en de anderen stormden toen mijne kamer in en smeekten mij om toch niet zoo overdreven te werk te gaan. Doch ik bleef standvastig en wilde mij niet laten bewegen. Ik dankte allen voor alles, wat ze aan mij gedaan hadden en ik meende dat van harte, want zooals jelui weet, waren oom en tante voor mij steeds als een vader en moeder. Ik was blij toen ik de kar van Hans hoorde.
Toen oom zag, dat ik van mijn voornemen om te vertrekken, niet af te brengen was, betaalde hij mij al het achterstallige schoolgeld van al de kinderen en vroeg mij toen, om met hem voor 5 minuten naar den tuin te gaan. Zwijgend ging ik naast hem. Toen wij in den tuin kwamen stond mijn oom stil en sprak mij weer aan met dezelfden ernst en dat wonderlijk en onbeschrijfbaar iets in zijne stem en zijn blik. Ik moest weer tegen wil en dank naar hem luisteren. Hij zei: ‘Piet, voor je nu mijn huis voor altijd verlaat, moet ik je eerst nog iets vertellen. Het is nu zoowat 72 jaren geleden, dat ik, als jongeling van 15 jaar de executie te Slachtersnek bijwoonde. Daar werden 5 Afrikaners gerecht. Een hunner was mijn broeder, was uw oom. Nog heden hoor ik den vloek van mijnen vader, wiens beenderen nu in het verre Natal rusten. Den avond na de terechtstelling ging hij nogmaals naar de plaats; waar bloedverwanten en vrienden tevergeefs dien dag om eene verzachting van een te hard vonnis smeekten en daar uitte hij dezen vloek: “Vervloekt zij die Afrikaner, die tegen u, o Slachtersnek! zal zondigen, door zich bij den vijand te scharen. Vervloekt zij die Afrikaner die zijn volk ontrouw zal wezen door Engelschgezind te worden.” En nu, wat moest ik bij je bemerken van dat je hier bij mij kwam? Waarom ga je vandaag vanhier weg? 't Is omdat je een van die Afrikaners zijt, die je grootvader vervloekte. En zal je zou voortgaan? Ik druk het u voor het laatst op het hart: Laat je Engelschgezindheid varen. Doe je het niet, ik voor mij geloof, dat je dan steeds dieper en dieper zinken zult tot je einde rampzalig zal zijn. Ja, weet dat de vloek uws grootvaders u zekerlijk vinden en treffen zal.’ Doch genoeg zusters. Ik ging weg, kwam te Klerksdorp en ben nu hier.
Uw broer P***.
Groete.
***
P.S. Ik ben voor het tegenwoordige bij mijn vriend Frank. Maar ik moet jelui zeggen, dat hij veel veranderd is. Hij had van morgen den moed om mij te zeggen dat hij nu een ware Afrikaner is, dat zijne oogen geopend zijn. Hij bedankte verder voor alle Engelsche conversatie. Wat wordt van de wereld. Doch adieu!
(Wordt vervolgd).