Het Parlementair onderzoek naar den Jameson-Sluiptocht aan de Kaap.
Slotsommen.
37 - 39. Wat nu de gevolgtrekkingen uit het getuigenis betreft is het comité van gevoelen dat geen lid van het toenmalig ministerie met uitzondering van den premier iets wist of vermoedde omtrent den inval, en dat met uitzondering van een ondergeschikte, die toen op verlof en eerst pas in de koloniale dienst was opgenomen, geen gouvernementsbeambte van plichtverzuim kan worden beschuldigd.
40. Geen douane- of spoorwegambtenaar heeft oorlogsmateriëel helpen smokkelen.
41. Het comité is van gevoelen dat de pakhuizen en werkplaatsen van de De Beers compagnie sedert eenigen tijd vóór den inval werden benuttigd voor het bergen en den onwettigen uitvoer van wapens naar de Transvaal in verband met den inval en ook dat elf man uit De Beers werden gezonden naar Johannesburg en naderhand hunne posten terugkregen. Er is geen twijfel omtrent dit punt. De plaatselijke direkteuren werpen alle schuldige voorkennis van zich, en het comité ontslaat hen van alles met uitzondering van nalatigheid, een nalatigheid echter, die met het oog op den omvang der transacties en den tijd waarover zij zich uitstrekten, zeer opmerkelijk was. Het is niet denkbaar dat zulke dingen konden zijn toegelaten zonder kennis en goedkeuring van den voorzitter en life governor den heer C.J. Rhodes.
42. Betrekkelijk de Gecharterde compagnie vindt het comité dat de hoofdbeambten te Kaapstad òf wisten òf konden weten van het komplot. Minstens twee der direkteuren, de heer Beit en de edele heer C.J. Rhodes waren, samen met den administrateur, dr. Jameson en den Zuidafrikaanschen secretaris der compagnie, aktieve bevorderaars (promoters) en bezielende geesten van heel de zaak, en werden op de hoogte gehouden van de voorbereidselen.
De datum van den aanval werd weken vooruit bepaald en de uitnoodigingsbrief verkregen vier weken vóór den voorgewenden datum der onderteekening.
Gedurende de maand December kwam het aandringen op wat de ‘flotatie’ werd genoemd of van Pitsani of van Kaapstad.
De heele beweging werd grootendeels van buiten ‘gefinanciëerd en ge-engineerd’ en in beide opzichten waren zekere direkteuren en beambten van de Gecharterde compagnie van begin tot einde bedrijvig.
43. Wat betreft den edelen heer C.J. Rhodes kan het comité tot geen andere slotsom geraken dan dat hij door en door bekend was met de voorbereidselen die voerden tot den inval, en dat hij, als controleur van die drie groote maatschappijen, de British S.A. Co., de De Beers Consolidated Co., en de Gold Fields of South Africa, de combinatie, die zulk een daad als den Jameson inval mogelijk maakte leidde en beheerde.
44. Het rest nog de positie van den heer Rhodes betrekkelijk dr. Jamesons inval op het precieze oogenblik te overwegen. Het is niet gebleken dat de heer Rhodes ooit van plan was dat de krijgsmacht te Pitsani-kamp de Transvaal ongenoodigd zou invallen. Zij schijnt eerder bestemd te zijn geweest om eene binnenlandsche beweging te steunen. In dit verband is het van belang te letten op de telegrammen die tusschen de verbondenen (confederates) passeerden gedurende de eind-dagen van December. Op den 25sten van die maand, na voltooiing van de voorbereidselen te Pitsani - die geschied waren met goedkeuring en instemming van de Gecharterde hoofden te Kaapstad - kwam er een hapering te Johannesburg, waarvan de heele aard niet duidelijk blijkt uit het getuigenis; maar één bestanddeel daarvan was ongetwijfeld een dispuut betreffende het hijschen der Britsche vlag ingeval de revolutie slaagde. Het gevolg dier hapering was dat de belanghebbenden te Johannesburg besloten het werk op te schorten en den heer Charles Leonard naar Kaapstad zonden. Hij vertrok in den avond van 25 December en zijn vertrek werd den volgenden dag door kolonel Rhodes per telegram bericht aan ‘Charter’, Kaapstad. De boodschappen die werden gewisseld tusschen dr. Jameson en dr. Harris op 26, 27 en 28 December, en met den inhoud waarvan de heer Rhodes, naar 't oordeel van 't comité, buiten kijf ten volle bekend was, toonen dat de Gecharterde hoofden te Kaapstad ten volle doordrongen waren, vooral na de aankomst van den heer Leonard, van het raadzame om het oprukken van Pitsani te verschuiven tot dat de Johannesburgsche verbondenen zouden klaar zijn. En dr. Jameson werd gedurig aangeraden tot zoolang te wachten. Maar tevens ontbreekt het aan zulk een peremptoir bevel van den heer Rhodes direct aan dr. Jameson om stil
te zitten, als redelijkerwijs kon worden verwacht van iemand die resoluut gedetermineerd was, alles in zijn vermogen te doen om een onderhoorige te verhinderen een grove wetbreuk te verrichten.
Tegen twaalf uur (noen) op 29 December wist de heer Rhodes dat dr. Jameson bepaald besloten had de Zuidafrikaansche Republiek dien avond binnen te rukken en na een onderhoud met hem werd een telegram aan dr. Jameson opgesteld door dr. Harris. 't Is vreemd dat meer dan de helft van dat telegram niets te maken had met den voorgenomen inval en niet opgehelderd wordt door het ingewonnen getuigenis; maar het tweede deel bevat een duidelijke en peremptoire injuctie aan dr. Jameson om in genen deele zijn voorgenomen stap te doen, daar ‘ik (de heer Rhodes) ten sterkste er tegen objecteer’. Deze boodschap kon niet worden verzonden op den 29sten, daar de telegraaf was doorgehakt. Tegen den middag op den 30sten was die schade echter hersteld; maar toch werd de boodschap nooit verzonden. Deze feiten schijnen aan te duiden dat de heer Rhodes dr. Jamesons inrukken van de Zuidafrikaansche Republiek juist op dat precies tijdstip niet gelastte of goedkeurde. Maar het comité vindt niet dat dit feit den heer Rhodes ontslaat van verantwoordelijkheid voor de ongelukkige gebeurtenissen die hebben plaats gevonden. Zelfs indien dr. Jameson in de eerste plaats verantwoordelijk zij voor den laatsten fatalen stap, kan de heer Rhodes niet ontkomen aan verantwoordelijkheid voor een maatregel die was voorbereid met zijn instemming om genomen te worden op dat precieze tijdstip, indien de omstandigheden te Johannesburg gunstig waren.
De heer Rhodes bezocht Kaapstad volstrekt niet op Maandag, 29 Dec., en achtte het ook niet noodig zijn collegas in 't ministerie met den inval bekend te maken. De eenige boodschap uit Kaapstad om Jameson te keeren was een van den hoogen commissaris, tegen den middag van 30 Dec., en die werd in den wind geslagen.
45. Ten slotte uit het comité zijn diep leedwezen, dat de heer Rhodes niet tegenwoordig was om zelf relaas te doen van de gebeurtenissen waarover het comité heeft te rapporteeren, te meer daar het onwillekeurig door het afgelegde getuigenis geforceerd wordt tot de slotsom dat het deel dat hij nam aan de organisatie die leidde tot den Jameson-inval, niet strookte met zijn plicht als eersten minister van de Kaapkolonie.
Tot zoo ver het formeel rapport van het comité. Het is geteekend door sir Thomas Upington (voorzitter), en de heeren Schreiner, Fuller, P. du Toit, Jones, Innes en Merriman.
De voorzitter teekende voorwaardelijk, onder de bepalingen vervat in het