Neerlandia. Jaargang 1
(1896-1897)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Nederlandsche Taal op de Nederlandsch West-Indische eilanden,Door J.H.J. Hamelberg, Archivaris. Vervolg.De tweede groep van eilanden telt ± 8,000 inwoners, waarvan misschien ± 1,000 blanken. De daar heerschende taal is het Engelsch. Door de zwarten en kleurlingen wordt zonder uitzondering die taal gesproken en het Hollandsch wordt door hen niet verstaan. Onder de blanken wordt Hollandsch alleen gesproken door de ambtenaren en dat nog slechts door het kleinste gedeelte hunner; de meesten verstaan zelfs het Hollandsch slechts gedeeltelijk of in het geheel niet. Dat het Nederlandsch op deze eilanden een zoo bescheiden plaats inneemt is te wijten aan den drukken handel, die deze eilanden in vorige tijden met de naburige Engelsche eilanden, doch vooral met Amerika dreven, die ten gevolge had, dat talrijke Amerikanen en Engelschen zich op het eiland neerzetten en weldra het grootste deel der bevolking uitmaakten, waardoor het Hollandsch op den achtergrond gedreven werd. Later, toen de handel dier eilanden niets meer beteekende, verloren zij ook het gewicht, dat zij voor den Nederlandschen handel hadden, hunne handelsrelaties beperkten zich meer en meer tot de meest nabijgelegen Engelsche eilanden en de ingezetenen kwamen al minder en minder met Hollanders of Hollandsche kolonisten in aanraking. Tot omstreeks 1860 nam het Hollandsch op die eilanden echter niet zulk een ondergeschikte plaats in als thans. Op de scholen werd, naast het Engelsch, het Hollandsch onderwezen en in alle officiëele zaken werd die taal gebruikt, behalve op Saba, waar de vice-commandeurs en gezaghebbers - (van af het begin der 18de eeuw tot in 1875, toen voor het eerst een ambtenaar van Curaçao, de Heer J.J. Beaujon-Quast, tot gezaghebber benoemd werd) - steeds inboorlingen van het eiland waren, die de Hollandsche taal niet verstonden. In 1860 werd er op de scholen zoo goed als geen onderwijs meer in de Hollandsche taal gegeven en de kennis dier taal bij de ingezetenen werd natuurlijkerwijs al minder en minder, hetgeen in 1872 aan den toenmaligen gouverneur der kolonie, den Heer H.F.G. Wagner, aanleiding gaf bij publicatie van 17 April-6 Augustus te bepalen, dat in de behandeling van rechtszaken ook gebruik zou gemaakt mogen worden van de Engelsche taal. Dit mag een noodzakelijksheidmaatregel geweest zijn, met het oog op de belangen der Nederlandsche taal is die maatregel zeer zeker te betreuren. Thans wordt op de scholen alléén in het Engelsch les gegeven en recht wordt er gesproken In the name of the Queen!Ga naar voetnoot(*) De ingezetenen van de Bovenwindsche eilanden hebben zich, naar het schijnt, steeds veel minder om de Hollandsche taal bekreund dan de bewoners der Benedenwindsche eilanden; reeds vroeg schijnen zij meer Engelsch dan Hollandsch geweest te zijn. Men vindt tenminste vermeld, dat bij de verovering van St-Eustatius op de Engelschen door Binckes en Evertsz., (1673) deze admiraals het fort van het eiland slechtten, de huizen en pakhuizen verbrandden en de ingezetenen naar Curaçao overbrachten, omdat de kolonisten den Engelschen de behulpzame hand hadden geboden. (Geschiedenis van Het Nederlandsch Zeewezen, deel I, pg. 5999 v.v.) In den Amerikaanschen vrijheidsoorlog werd door de ingezetenen der kolonie St-Eustatius hulp verleend aan de opgestane Engelsche kolonisten en zoo belangrijk werd die hulp geacht, dat Lord Stormont in 1781 in het Parlement verklaarde: ‘dat, ware St-Eustatius drie jaar geleden in den oceaan verzonken, de Amerikaansche opstand reeds lang gedempt zou zijn’. (Van Kampen's Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa.) Vindt men in de archieven van het eiland Curaçao er meermalen de bewijzen van, dat de kolonisten onderwijzers uit Nederland lieten komen, in de archieven van St-Eustatius nooit. Toch is de kolonisatie van St-Eustatius van Nederlanders uitgegaan en hebben zich daarin vooral de Gebroeders Lampsins van Vlissingen verdienstelijk gemaakt, terwijl St-Martin en Saba van uit St-Eustatius gekoloniseerd werden. Uit het voorgaande zal wel voldoende blijken, dat het Algemeen Nederlandsch Verbond in de kolonie Curaçao een ruim veld vindt voor haar doel. Van zelf rijst dus de vraag op: hoe dit | |
[pagina 3]
| |
doel het best te bevorderen? Ter beantwoording dier vraag is echter een kort verklarend woord noodig; de lezer vergeve mij dus de uitweiding. (Wordt vervolgd). |
|