Onze Musici.
Nicolaï.
We ontleenen het onderstaande levensbericht van den onlangs ontslapen Noordnederl, componist aan den Express (Bloemfontein).
De laatste mailberichten uit Nederland brachten ons de treurige tijding van het overlijden van W.F.G. Nicolaï, direkteur van de koninklijke muziekschool te 's Gravenhage.
Elk rechtgeaard Vrijstater weet dat de woorden van ons Volkslied gedicht zijn door den advokaat H.A.L. Hamelberg, tans konsulgeneraal van den Oranje Vrijstaat in Nederland, en dat de muziek is gekomponeerd door Nicolai, en wij zijn overtuigd dat ons volk een gevoel van dankbaarheid heeft voor den man die ons ons Volkslied geschonken heeft, zoo statig en plechtig en tegelijk zoo eenvoudig en populair, dat het met volle recht een Volkslied mag worden genoemd. Waar toch wordt in ons land ooit een koncert gegeven, waar heeft ooit een schoolfeest of eenige openbare feestlijkheid plaats waar niet aan het begin of bij de sluiting de tonen van dat lied weerklinken?
Wij menen dat het onzen lezers aangenaam zal zijn iets te vernemen van den man, wien wij dit deel van ons nationaal bestaan verschuldigd zijn.
Willem Frederik Gerard Nicolai, een van de bekendste Nederlandse komponisten, door verschillende grootere werken en vooral door zijn liederen, was te Leiden geboren in het jaar 1830. Reeds vroeg gaf hij blijken van veel muzikaal gevoel, maar werd aanvankelik voor eene andere bestemming opgeleid, eerst voor onderwijzer, daarna voor boekhouder. De liefde voor de muziek werd hem echter te sterk. Hij wijdde zich weldra geheel aan de kunst, eerst te Leiden, later te Leipzig. Daar ontwikkelde hij zich tot een uitstekende organist. Bij zijn terugkeer in het vaderland benoemde de minister Thorbecke hem tot leeraar in het orgelspel aan de koninklijke muziekschool en sedert is Nicolai steeds in den Haag blijven wonen, waar zijn talenten en gaven hoog werden gewaardeerd en waar hij, vooral na zijn benoeming in 1865 tot direkteur der school, zeer veel heeft bijgedragen tot de muzikale opvoeding van een groot deel van het Nederlandse volk. Onder zijne leiding heeft zich de school ontwikkeld tot een instituut van betekenis. Met buitengewone toewijding vervulde hij de plichten van direkteur geruimen tijd benevens die van leeraar in orgel en kompositieleer, en toen hij in 1890 zijn vijftig-jarig direkteurschap mocht herdenken, werden hem van alle zijden de ondubbelzinnigste blijken gegeven van hoogschatting, vriendschap en dankbaarheid. In vroeger tijd leidde Nicolai ook verscheiden jaren de afdeeling van de Maatschappij van Toonkunst en tot betrekkelijk kort geleden was hij direkteur der zogenaamde ‘Toekomst-koncerten’. Als komponist hebben zijne innige, gevoelvolle liederen, vooral naar teksten van Hoffmann von Fallersleben, burgerrecht in Nederland veroverd. Maar ook grootere werken werden door hem geschreven, b.v. Hansken van Gelder, Bonifacius, het lied van de klok, eene laatste bij de onthulling van het gedenkteeken van 1813 (de bevrijding van het Franse juk), de Vondel hymne, de Thorbecke-kantate, de Zweedse Nachtegaal. Ook heeft hij door zijn
muziektijdschrift ‘Cecilia’ veel bijgedragen tot ontwikkeling van het muzikaal leven.
Op 30 April werd de beroemde toonkunstenaar ten grave gebracht, onder de talrijke blijken van deelneming van velen, voor wier muzikale ontwikkeling hij gearbeid, voor wie hij het pad der toonkunst geopend had.
De meesten van hen die hun leermeester zooveel verschuldigd zijn, kwamen met honderden met die in Nicolaï den broeder in de kunst eerden, samen, om den betreurden meester en vriend de laatste eer te bewijzen.
Toen de lijkstoet de muziekschool passeerde stonden de leerlingen voor het gebouw geschaard, en namen zij in de stoet vóór de lijkwagen plaats, met een hoog bloemstuk, in de vorm van een lier, omhuld met rouwfloers.
Toen de stoet op de begraafplaats Eik en Duinen was aangekomen, waar reeds een groote schare van belangstellenden vereenigd was, stond aan de groeve een koor van dames en heren, leerlingen en oud-leerlingen van Nicolaï, dat bij het nog boven aarde staande stoffelik overschot op aangrijpende wijze een gemengd koor: ‘Zalig wie op God vertrouwt’, en een koraal van Bach, getiteld ‘Alle mensen moeten sterven’, over de dodenakker liet weerklinken. Nadat de laatste tonen van dit lied waren vervlogen, werd het treurgezang door het woord vervangen en volgden de sprekers elkaar op om dankbare hulde aan des meesters nagedachtenis te brengen.
Voegen wij hier in de verre Oranje Vrijstaat daarbij ook onze dankbare hulde met de verzekering dat Nicolaï's naam onder ons zal leven zolang het door hem gekomponeerd Volkslied onder ons klinkt, zolang wij, burgers van deze staat, het ‘Lied der Vrijheid’ aanheffen en ‘ons eigen volksbestaan’ zingen, van vreemde banden vrij. En dat moge nog lang zijn.
***