| |
| |
| |
11 Juli-Cyclus
uit ‘Brugge in beeld en dicht’
door Julius Sabbe
I.
Conscience's Sterfbed.
Zoo vaak uw stervensbed mij voor den geest verrijst,
Vernieuwde Maerlant, komt die schim mij zoo te voren: -
Met Vlaandrens vlag omhuld, in wazig wondergloren,
Waaruit het heldenbeeld te Brugge u tegengrijst.
En op uw voorhoofd werpt zijn schaûw de Halletoren,
Waar men, halftop, de vaderlandsche driekleur hijscht,
Terwijl de ‘Groote Klok’, die slechts het groote prijst,
In 't klagend rouwgeween, de stem uws volks laat hooren.
De omstuwde peluwsneeuw draagt zacht uw zilvren hoofd,
Van 't zwoegen moê, dat sloeg het vreemde kraam aan spaanderen;
Maar kalm, omdat gij in uw Vlaanderen hebt geloofd! -
Als Maerlant, bleef u 't zicht der zege wel ontroofd;
Maar, vast vertrouwend toch en hoorbaar voor de omstaanderen,
Geeft gij den geest, als hij, in 't zuchten: ‘Brugge! Vlaanderen!’
Aan den vader van het Breidelbeeld.
| |
II.
11 Juli 1887.
Onthulling van het gedenkteeken te Brugge.
Heil, Elfde-Juli! Feestvisioen der Guldensporen,
Dat toekomst en verleên in d'eigen glans versmelt!
Dat oude glorie wekt en nieuwe grootheid spelt,
Als Vlaandrens kloek geslacht tot zelfzijn wordt herboren!
Daar treedt, met palmgewuif, de zegestoet naar voren!
Daar bromt de ‘zegeklok’, die 't epos weer vertelt!
Daar kust de zegezon elk burger tot een held,
In 't ruischend menschenmeer, vóór Brugge's heldentoren!
O Zon des heils! In ééns doorpriemt zij wolk en rouw,
Als wachtte ze op dit beeld, dat ook zijn floers laat vallen!
En 's volks heroën staan daar weer vóór Brugge's Hallen!
Uit hemelhoogten, als een roep, bazuinen schallen!
Er vaart een wonderwind door elken vlaggevouw!...
En, in de nier geroerd, zingt heel een volk zijn trouw!
| |
Gij hebt ze flink getroffen, kunstenaar,
En nit het hart eens Vlamings weergegeven! -
Die kalmte in krachtbesef is sprekend waar!
Ze zijn bezield in 't brons gekneed; ze leven!
Het nevelspook kreeg vorm door u, en klaar
Hebt gij 't, uit 's volks gemoed, in 't licht geheven! -
En nu staan Breidel en De Coninc dààr,...
Ons beeldgeworden lang en innig streven!
‘Verstand en kracht’, dat maakt de kleinen groot!
‘Betrouwen’ redt de zwaksten in den nood! -
Voor dat geloof rijst hier voortaan het outer!
Ontwakend volk, dat hier uw hart zich louter: -
U wenkt oud-Brugge, in 't nieuwe morgenrood.
Om 't beeld der Helden van den Groeninkouter!
| |
IV.
11 Juli 1887.
Volksgezang onder leiding van Peter Benoit.
Dan hebben wij gevoeld, mijn vriend, wat zang vermag,
De forsche zielezang van heel een volk te zamen!
Al wat daar ongerept in koele boezems lag,
Dat kreeg nu vlerk en vlucht, voor wie dien zang vernamen!
Tienduizenden, die vreemd uit alle gouwen kwamen,
Ze stonden, ééns van hart, op Brugge's markt, dien dag;
Van een verleên begloord, om 't heden te beschamen,
Maar dat ons volk zich om een beeld hervatten zag!
't Floers viel, uw arrem rees: - bezielden, onbewusten,
't Stemde alles dondrend saam, als op een storrembres,
Met klok en krijgsklaroen, voor Vlaandrens gouden kusten!
En gij, ge liet uw blik op Peter Coninc rusten,
Op Breidel, 't heldenpaar, den volke een bronzen les;
En 't ruischte in 't vlaggeflap: ‘Tu quoque Petrus es!’
| |
V.
Symbolische nacht.
Ons ontwerp-Breidelfeesten.
Symbolisch was de droom, die ons begeesterd had: -
De Breidelstoet bij nacht; 't verleden weergegeven
Bij laaien fakkelgloed, van kleurengloor doorweven; -
En, om de markt, een scherm, een wal der oude stad.
En, uit dien rossen smook in donker grauw verheven,
De toren, als op wacht wat wel die nacht bevat;...
Tot daar een titansvreugd al 't klokkenbrons ontsnapt,
Bij 't zien der heldenschaar, die ginds als aan komt zweven!...
In 't glimmend wapenstaal de roode glansen beven!...
Ze treden aan, en tiaag bestijgen zij den wal.
De vlaggen wuiven, zangen dondren... daar herleven
In 't brons de dappre twee, aan Vlaandren trouw gebleven!
Dààr, in het wonderlicht, dat stroomt uit de oude Hal,
Een bode van den dag, die eens hier gloren zal!
Aan Edm. Van Hove en Edw. Sorel.
| |
VI.
De kinderen bij 't Breidelbeeld.
‘Het liedeken van Brugge’
Sinite parvulos..., laat hier den kleinen komen,
Hier, jaarlijks, om het beeld, als om een heiligdom!
Laat uit hun hartje een lied hier van hun lipjes stroomen,
Het lied hoe Brugge's zon eens straalde en daalde en klom!
| |
| |
Men hale 't epos vóór, men drukke 't in hun droomen,
Men griffe 't in hun brein, zoo jaar aan jaar weêrom!
En 't groeie meê met hen, als in de schors der boomen
't Gekorven namenmerk, dat liefde tuigt alom!
En wijl zij zingend hier den grond met bloemen strooien,
Wasse in hun hart de wil, die beurt uit laf gekwijn!
Zoo wordt uit kindren eens een volk, dat niet zal plooien.
Dat, op zijn waarde trotsch, niet zwicht voor valschen schijn! -
- Dat liedje leeft, mijn vriend; het deed reeds harten dooien;
Het is uw liedje, en 't zal ook Brugge's liedje zijn!
Toondichter van Het Liedeken van Brugge.
| |
VII.
De Zegeklok.
Gij zijt de stem, die klinkt uit reuzenlongen!
Gij zijt de ziel van brons in 't steenen lijf!
Wat hebt gij al geweend, gewekt, gezongen!
Uw lied was de eeuwenzang van 's volks bedrijf!
'k Heb vaak getreurd, wanneer u dwergen dwongen
Uw noot te mengen in hun klein gekijf; -
Maar, sloeg eens 't uur der zege, dan ontsprongen
Weer klanken U, daar dwergenbloed van stijv'!
O Zegeklok! zoodra gij vrij moogt donderen,
Is 't of een licht de torenkroon omstraalt,
Of in dat licht 't visioen der tijden daalt,
Toen gij dit volk beriept tot reuzenwonderen! -
Eens rijst ook Brugge's dag weer van daar onderen;
Aan u dan 't woord! Wie die 't als gij verhaalt? -
Aan Voorzitter A. Coppieters-'t Wallant,
den herdooper onzer klok.
| |
VIII.
De Koningsrede van Brugge.
15 Oogst 1887.
‘Op den heuglijken dag, toen uwe onverschrokken keurbenden streden onder Kortrijks muren, stonden edelen, burgers, arbei lers in 'tzelfde gelid, zijde aan zijde, in edele drift hun bloed vergietend; en hunne priesters stonden naast hen om de levenden op te beuren en de dooden te zegenen.’
Leopold II, De Rede van Brugge.
Ja, dat verleden, Sire, is nog van lessen vol;
't Bezielde Uw Majesteit in de onvergeetbre ‘Rede’.
Aan 't Vlaandren van voorheen betaalt nog steeds den tol
Al wie van Vaderlandschen plicht spreekt tot het heden.
Daar leeft het voorbeeld toch van burgerdeugd en zede,
Waardoor, hoe klein, men fier vervult een wereldrol;
Waardoor men land of recht van niemand laat vertreden,
En zelf den schat bewaakt, daar 't heldenhart bij zwol!
Wij dwepen niet, o Vorst, als wij, met U, vergoden
Die mannen en dien tijd: dààr is nog steeds de kracht,
Waar, leek of priester, elk zijn hoogen plicht betracht
En Vrijheid waken blijft op levenden en dooden! -
Dat zei dit beeld U, Sire, en 't is uw lip ontvloden;...
Ook, daarom blijve hulde U en dat beeld gebracht!
Aan Z.M. Koning Leopold II.
|
-
voetnoot(1)
- v. Breidel en De Coninc op de Groote Markt te Brugge.
|