| |
| |
| |
De hoefsmid.
Wijs: Laatstmaal als ik in 't maisaisoen.
1.
Wel knol dat maak je eens bestig goed,
Je staat gelijk een muur,
De tang behoeft niet op uw' neus,
En 't werk valt mij niet zuur;
Dan hebben wij het kwaad,
Ja krijgen ligt een kwaaden bons,
| |
2.
Als paard en smid elkaêr verstaan,
Dan lacht de smeederij ons toe,
Bij tweedragt, nijd en haat?
Zij geeven wel gestaêg verdriet,
Maar 't zoet van 't leven niet,
Maar 't zoet van 't leven niet.
| |
| |
| |
3.
Kom knol die schoen is ook gedaan,
Nog maar een kleinen stoot,
Dan zijt gij weêr van zessen klaar;
Ha! dat 's een bestig paard,
Ik zeg 't is schatten waard',
Om dat het zig zo wèl gedraagt,
En smidjens knecht niet plaagt,
En smidjens knecht niet plaagt.
| |
4.
Ik kan niet zeggen, beste vrend!
Hoe vinnig het mij spijt,
Dat je al zo mager, al zo oud,
En bij een' sleeper zijt!
Nu moet gij peezen dat gij zweet,
Terwijl gij schraaltjes eet,
Terwijl gij schraaltjes eet.
| |
| |
| |
5.
Maar och! wat praat ik ook al meê,
Van sleeper, of van heer!
De heeren zijn juist ook niet pluis,
Hun zweep doet duivels zeer;
In 't draaven met elkaêr om spijt,
Dat schier de penszak splijt.
Dat schier de penszak splijt.
| |
6.
Er wordt al menig paard geknaauwd,
Door hunn' brodronken aart,
Een sleeper heeft tog, uit belang,
Nog achting voor zijn paard:
'T moet werken, dat 's gewis,
Het lot van allen ambachtsman,
| |
| |
| |
7.
Een sleepers paard doet ook nog goed,
Het helpt den koopman voord,
En die is tog de steun van 't Land,
Zo als 'k wel heb gehoord.....
Zie knol nu zijt gij klaar,
Neem nu uw post weêr waar -
'K geloof hij heeft geheel geen' wil;
Zie daar nog staat hij stil,
Zie daar nog staat hij stil,
| |
8.
Wat is 't gelukkig voor een mensch,
Al is 't dat men dan niet zo veel
Al moet men aan den slag,
Een hart dat altijd mort en klaagt,
Vindt niets dat het behaagt,
Vindt niets dat het behaagt.
|
|