No. 81. 's Konings verjaardag.
De koning leev'! de koning leev'!
Zoo klinken stem en snaren,
Dat God hem vreugd en voorspoed geev'!
Gezegend zij geen vorst als hij, bis.
Dat zingen en dat bidden wij. bis.
Gegroet, gegroet gij dageraad,
Gegroet uit ieders woning,
Gij ziet geen braver onderzaat,
Gij vindt geen trouwer koning:
Gij voert geen blijder feestdag aan,
Dnn die voor Nederland op mag gaan.
Rijs op, rijs op, gebedendag!
Gods tcmplen zijn ontsloten;
Daar waaijen vaan en vreugdevlag,
Daar knallen de eereschoten!
De nabuur hoort, aan grens en strand,
Het feestgejuich in Nederland.
Ook dreunt den Belg die gloeit van spijt,
Ons luid gejuich in de ooren,
| |
Hij gunt ons niet dan bang gekrijt,
En moet ons jublen hooren;
Doch denken we in ons vreugdelied
Aan die ondankbre dwazen niet.
't Is feest, 't is feest! God dank, God lof!
We erkennen 's Hemels zegen,
Uit stad en vlek, en hut en hof,
Klinkt lof en dank hem tegen;
En schalt een zang, of vloeit een traan,
God heeft hem even goed verstaan.
Gij weet, o Vorst, wat wensch het zij
Dien we U te staamlen trachten,
Geen kindren meer verknocht dan wij,
Geen wal van trouwer wachten,
Geen Vorst en Volk zoo uaauw verwant,
Als Nassau is en Nederland.
In nood en dood, in lief en leed,
Zijn we aan elkaâr verbonden;
Het nakroost houdt der Vaadren eed,
Ons goed, ons bloed... beschik, bepaal,
Wij geven 't goud, en grijpen 't staal.
Laat ver van hier zich oproervaan
In floers van troonen zetten,
Geev' stout en strafloos de onderdaan,
Zijn Vorst als meester wetten;
Wie met die pest ons nadren zou,
Hier stiet hij op een muur van trouw.
Kruip staatsbelang, in krijg en vreê,
Langs duizend kromme wegen,
Gij, Koning! gij gaat regt door zee
Met ons den springvloed tegen;
Hoe zwarter ginds de valschheid zij,
Te blanker, Neêrland! schittert gij.
's Lands Vader leev', 's lands Moeder leev'!
Zoo juichen hart en snaren,
Dat God hen vreugd en voorspoed geev'
| |