De Nederlandsche zanger in alle gezelschappen(1852)–Anoniem Nederlandsche zanger, De– AuteursrechtvrijVerzameling van meer dan 100 uitgezochte gezelschaps-liederen Vorige Volgende No. 35. Aan Fannij. Ja Fannij, ja, een milde zegen Van voorspoed, rust op al uw wegen, Mijn roem en goudzucht zijn voldaan, Dan ach, hoezeer mijn hart mag zwoegen, Het smaakt geen aasje van genoegen, Gij dierbaar meisje mist er aan. Een hut van klei aan 't eind der aarde, Een plekje gronds van luttel waarde Blijft in mijn oog een grooter schat, Dan al 't vermogen van een koning, Indien ik, in mijn schaamle woning, Uw boezem tot mijn rustplaats had. O! zoet herdenken vol van smarte, Toen slechts een teêrgevoelig harte Mijn eenige bezitting was, En ik, aan uwe zij gezeten, Van elk miskend, van elk vergeten, Mijn rijkdom in uw oogen las. Ach als ik dan van liefde dronken, Zoo zalig in uw arm gezonken, Dan kuste ik uw lippen teêr; Dan sprak ons hart, en wij, wij zwegen, Ik wenschte, en alles was verkregen, Mijn hart dat had geen wenschen meer. [pagina 49] [p. 49] Vaak was ik in mij zelf verloren, Als ik het zacht gedruisch mogt hooren Dier kalme beek met effen plas, Wier zachte boord, op duizend plekken, Nog tot getuigen kan verstrekken, Hoe zalig eens uw minnaar was. Vorige Volgende