Nederlandse Letterkunde. Jaargang 21
(2016)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||
Abstract
| ||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||
enzovoort. Een etiket dat niet als zodanig wordt genoemd maar wel ten grondslag ligt aan een stuk of tien andere benamingen (de bekeerling, de neofiet, de oblaat, de hagiograaf...) is Huysmans de katholiek. Gesteld kan worden dat bijna de helft van Baldicks biografie gewijd is aan het zogenaamde tweede deel van Huysmans' leven, dat in het teken stond van het katholieke geloof. Heden ten dage zullen weinig lezers, bij het horen van de naam van de Parijse schrijver met Nederlandse wortels, denken aan werken uit deze periode en titels noemen als En route (1895), L'Oblat (1903) of Les Foules de Lourdes (1906). Hoe anders was dat in zijn tijd in Frankrijk, waar juist de werken uit deze ‘katholieke’ periode grote belangstelling genoten bij het lezende publiek. Michael Issacharoff heeft, kijkend naar de receptiegeschiedenis van het werk van J.-K. Huysmans in Frankrijk, aangetoond dat een roman als La Cathédrale (1898) een regelrechte bestseller was, afgezet tegen bijvoorbeeld À rebours (1884), een tekst die vandaag de dag nog met de regelmaat van de klok wordt gelezen maar waarvan gedurende Huysmans' carrière (1884-1907) slechts 14.000 exemplaren zijn verkocht.Ga naar eind3. Ook de Franse schrijvende pers heeft, aldus Issacharoff, systematisch meer belangstelling aan de dag gelegd voor de werken die dateren van na 1892, het jaar waarin J.-K. Huysmans zijn geloof terugvond en waarop hij besloot zijn oeuvre, op zijn eigen manier, in dienst te stellen van de katholieke Kerk. Welke uitspraken kunnen worden gedaan wanneer er gekeken wordt naar de Nederlandse receptiegeschiedenis? In ieder geval dat er een omgekeerde trend lijkt te bestaan: juist de ‘niet-katholieke’ Huysmans kan op de meeste waardering rekenen van het Nederlandse publiek. Dit kan verklaard worden tegen de achtergrond van de talrijke debatten over de betekenis en waarde van de eigentijdse Franse romankunst, waarbinnen naturalisme en decadentisme de toon aangaven. In eerste instantie kunnen de naturalisten, met hun voorkeur voor ‘vuiligheden’,Ga naar eind4. op weinig steun rekenen vanuit de schrijvende pers. Pas wanneer de Leidse hoogleraar Jan ten Brink zich ermee gaat bemoeien, zien we dat het werk van Émile Zola, de ‘Homerus van de gierkar’,Ga naar eind5. stukje bij beetje op zijn merites wordt beoordeeld.Ga naar eind6. Voor wat betreft J.-K. Huysmans heb ik kunnen aantonen dat pas na een aantal jaar aftasten zijn oeuvre werd besproken en gewaardeerd, een proces waarin met name Arij Prins, Jan ten Brink en Lodewijk van Deyssel een belangrijke rol hebben gespeeld.Ga naar eind7. Kortom, het duurt kennelijk even voordat het Nederlandse publiek gewend is geraakt aan het Franse naturalisme en aan Huysmans' idiosyncrasieën. Eenmaal gewend is het simpel: wie naturalisme zegt, zegt Émile Zola, de gebroeders Goncourt, Alphonse Daudet, J.-K. Huysmans et cetera. Een katholieke Huysmans | ||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||
lijkt echter bijzonder lastig in te passen in dit naturalistische geheel. Dit maakt dan ook, aldus de Nederlandse critici, dat diens katholieke romans, die qua onderwerp en opzet meer en meer detoneren ten opzichte van voorgaande werken, steeds minder appelleren aan de verwachtingshorizon van de Nederlandse lezer en derhalve de moeite van het lezen niet meer waard zijn. Zij zijn, zo is gebleken, nauwelijks meer in de pen geklommen om Huysmans' werk over het voetlicht te brengen. Zelfs in Nederlandse katholieke kringen, aldus Ed Schilders en Jef van Kempen, is het latere werk van J.-K. Huysmans niet of nauwelijks besproken. ‘Als berichten over de auteur en zijn werk de weg naar de katholieke pers vonden, was dat lang na zijn dood, en dan zonder uitzondering in negatieve zin.’Ga naar eind8. Deze laatste uitspraak dient genuanceerd te worden.Ga naar eind9. Zo heeft bijvoorbeeld het godsdienstig, geschied- en letterkundig maandschrift De Katholiek sinds het verschijnen van Huysmans' eerste katholieke roman En route in 1895 regelmatig zijn oeuvre gerecenseerd. Dit vooraanstaande, algemeen-culturele katholieke tijdschrift, opgericht in 1842 door docenten van de seminaries van Warmond en Hageveld, moest ervoor zorgen dat ‘de roomsen eindelijk een stem [kregen] met draagkracht binnen de academiemuren’, een stem die verder drong ‘dan de kamer van alle dominees, die een vijandige Kerkbode redigeerden.’Ga naar eind10. Met succes. Gedurende de negentiende eeuw gold De Katholiek als het leidende maandblad ‘voor de intellectuele bovenlaag van de katholieke bevolking.’Ga naar eind11. Gaandeweg kreeg het tijdschrift een minder polemisch en meer algemeen karakter maar literatuur, aldus Mathijs Sanders, ‘vormde van meet af aan één van de aandachtsgebieden.’Ga naar eind12. Desalniettemin is het bijzonder te noemen dat De Katholiek vrij consequent aandacht heeft besteed aan het oeuvre van een schrijver als J.-K. Huysmans. Er lijken twee belangrijke redenen te zijn die het bijzondere aspect van de keuze van de redactie onderstrepen. Een eerste reden behelst de beeldvorming omtrent de Franse auteur. De katholieke Huysmans is in Frankrijk voer voor controverse. Zijn bekering werd door zowel de seculiere als (een deel van) de katholieke pers argwanend gevolgd waardoor zijn boeken van ná 1892 onder het vergrootglas kwamen te liggen (wat voor een groot deel ook de eerder genoemde verkoopcijfers verklaart). Kortom, de overgang van notoir naturalist naar controversieel katholiek in een tijd van voortschrijdende secularisering van de Franse samenleving (in 1905 zal de scheiding tussen kerk en staat definitief bezegeld worden) is op zijn minst opmerkelijk te noemen.Ga naar eind13. Daarnaast profileerde Huysmans zichzelf in interviews en artikelen als een militante katholiek, een ‘catholique en rebellion’Ga naar eind14. bij wie de clerus, de Republiek en de dreyfusards het flink moesten ontgelden. Dit beeld van een ‘tegendraadse | ||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||
katholiek’Ga naar eind15. is ook in Nederland bekend, althans zeker bij katholieken die de Franse kranten en tijdschriften lazen of die de berichtgeving hierover volgden in de seculiere Nederlandse media.Ga naar eind16. Maar in cultureel georiënteerde katholieke tijdschriften als bijvoorbeeld Van onzen tijd, Dietsche Warande en Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied (hierna: Studiën) die tijdens Huysmans' actieve carrière bestonden, besteed men nergens aandacht aan het oeuvre van de Parijse auteur.Ga naar eind17. Slechts op één plek wordt in Studiën gerefereerd aan het werk van J.-K. Huysmans, in twee hele regels en in niet mis te verstane bewoordingen: ‘eene reclame voor den pornografische geschriften van denzelfden auteur’.Ga naar eind18. Het zou dus zeer goed mogelijk kunnen zijn dat de controversiële status van J.-K. Huysmans debet is aan de beperkte belangstelling vanuit katholiek milieu. Jaren later nog, in 1925 om precies te zijn, zal pater Gielen in zijn Standaard catalogus van het R.K. Centraal Bureau voor Lectuur opmerken dat Huysmans' boeken ofwel ‘niet deugen’ ofwel met ‘een flink voorbehoud’ de keuring doorstaan: zij zijn ‘akelig plat en ruw soms’ en derhalve alleen geschikt voor ‘ervaren lezers die zich niet licht ergeren.’Ga naar eind19. Kortom, het recenseren van het werk van Huysmans getuigt van een zekere mate van lef die de redactie van De Katholiek aan de dag heeft gelegd. Een tweede reden die de opmerkelijke keuze voor Huysmans onderstreept, heeft te maken met de scope van het maandblad. Franse auteurs lijken, in dat opzicht, niet bij voorbaat de redactionele voorkeur te genieten. In een tijdspanne van een kleine veertig jaar zijn er, zeggen en schrijven, slechts zes artikelen verschenen die het werk van moderne Franse romanschrijvers en dichters bespreken.Ga naar eind20. Dat er naast deze zes beschouwingen maar liefst vier gewijd zijn geweest aan enkel en alleen het werk van J.-K. Huysmans is dus enigszins uniek te noemen. Hier moet wel meteen bij opgemerkt worden dat, mede dankzij de progressieve redactiesecretaris A.M.C. van Cooth, het maandblad zich vanaf de jaren negentig meer begon te interesseren voor de moderne, eigentijdse literatuur.Ga naar eind21. Drie personen hebben een rol hebben gespeeld in deze (op)waardering voor J.-K. Huysmans. Als eerste kan genoemd worden Joannes Romboldus van der Lans (1855-1928). Van der Lans, van huis uit onderwijzer maar vanaf 1879 journalist voor onder andere de Katholieke Illustratie en later ook hoofdredacteur van De Gelderlander (1898-1919), schrijft in 1896 een recensie in De Katholiek naar aanleiding van de publicatie van En route. Het is de eerste keer dat het werk van J.-K. Huysmans in een katholieke setting breeduit besproken wordt en dus een belangrijk moment in de receptiegeschiedenis van zijn oeuvre. En route had trouwens niet te klagen over belangstelling vanuit andere gremia. Lodewijk van Deyssel, in die tijd | ||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||
groot bewonderaar van Huysmans' werk, wijdde namelijk al in het Tweemaandelijksch Tijdschrift een artikel aan de bekeringsroman;Ga naar eind22. Frits Lapidoth schreef in het Leidse tijdschrift Los en Vast een lijvig, enthousiast stukGa naar eind23. en Frans Erens was in De Nieuwe Gids ook behoorlijk positief over Huysmans' laatste werk. Met name Lapidoth en Erens staan in hun recensies stil bij de belangrijke verandering die heeft plaatsgevonden, zowel in Huysmans' persoonlijke leven als in diens literaire carrière. Zo ziet Erens in En route een nieuwe, vruchtbare richting die in de Franse literatuur wordt ingeslagen: namelijk die van het ‘spiritualisme’. Erens' ‘reünievaandel’ zoals hij zelf schrijft, staat hier voor een stroming die het naturalisme definitief de nek om heeft gedraaid omdat zij de ‘Geest boven de materie’Ga naar eind24. heeft gezet. Anders gezegd, de focus ligt niet meer, zoals dat eerder het geval was, op het beschrijven van 's mens lusten en driften, maar juist op zijn behoeften die het ondermaanse ontstijgen. Van der Lans lijkt in De Katholiek deze insteek over te nemen door reeds aan het begin van zijn beschouwing te constateren dat er met En route eindelijk een ‘omkeer ten goede’ is gekomen in de Franse literatuur, ten nadele van ‘die pornographische producten’ die het naturalisme ten beste bracht.Ga naar eind25. Een doorn in het oog van Van der Lans: Er moest een reactie komen: de menschelijke geest kon niet altijd in het slijk blijven wroeten; zijn verbeelding voelde behoefte om zich boven het bezoedelde en het alledaagsche te verheffen en de vleugelen tot de vlucht naar reiner sferen uit te slaan. (122) Ter verduidelijking, wanneer Van der Lans het heeft over het naturalisme, dan heeft hij het vooral, en uitsluitend, over Émile Zola, wiens werk - of wellicht de polemiek rondom diens werk - hij blijkbaar kende. Hij was bekend met het feit dat de Franse romancier een poging had ondernomen om in zijn romancyclus Les Rougon-Macquart (1871-1893) een plek in te ruimen voor de mystieke fascinatie die een deel van de Franse literatuur aan het einde van de negentiende eeuw kenmerkte: namelijk in Le Rêve (1888), de zestiende van in totaal twintig romans. Sommigen zagen daarin een commerciële wending en een slappe tegemoetkoming aan de kritiek die hem verweet telkens hetzelfde naturalistische kunstje te herhalen. Door met Le Rêve via de achterdeur het geloof en het mysticisme zijn naturalistische (lees: materialistische) universum binnen te loodsen, was het duidelijk, aldus enkele critici, dat Zola een verkeerde richting in was geslagen. ‘Dat hij er met zijn dikke vingers van af blijft’, trekt Jules Lemaître van leer in La Revue bleue. Hij moet partij kiezen: ‘je kunt niet tegelijkertijd | ||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||
Zola én iets anders dan Zola zijn.’Ga naar eind26. Anatole France, fervent tegenstander van de naturalistische literatuur, neemt een soortgelijk standpunt in: ‘Als ik echt moest kiezen, dan nog eerder een Zola op vier poten dan een Zola met vleugels.’Ga naar eind27. Van der Lans, die duidelijk op de hoogte was van de verschillende standpunten, refereert aan deze kwestie door te stellen: Zelfs Zola deed, onder den invloed der reactie, die in de lucht zat, in zijn Rêve eene poging om zich aan het moeras der verdierlijking te ontworstelen en wist zich daar werkelijk tot zeker etherisch idealisme te verheffen, maar, naar 't schijnt, was het slijk reeds zodanig zijn element geworden, dat hij er vanzelf toe terugkeerde. Hij kan blijkbaar geen hand meer naar het reine en heilige uitstrekken, dan om het te bezoedelen en tot in zijn modder neer te halen. Hetzij hij, door de reactie in het publiek gedrongen, Onze Lieve Vrouw van Lourdes of straks het Rome van den Paus tot onderwerp kiest voor zijn quasi-wetenschappelijke studies, hij blijft altijd een pornograaf. (122) De criticus poneert dat Zola te veel een naturalist is om ‘het reine en het heilige’ in zijn werk op een literaire en eerbiedwaardige manier te beschrijven, ook al zou hij het allerheiligste tot onderwerp hebben verheven (wat hij eigenlijk wel al had gedaan). Van der Lans zinspeelt namelijk op Zola's trilogie Les Trois Villes waarvan het eerste deel, Lourdes, al in 1894 was verschenen, en waarvan de aanstaande publicatie van het tweede deel Rome voor de zomer van 1896 gepland stond. J.-K. Huysmans, ‘den tegenvoeter van Zola’, is volgens Joannes van der Lans een auteur die wel in staat is gebleken om dergelijke onderwerpen een literaire coating te geven, getuige de publicatie van En route. Gezien het feit dat eind jaren zeventig in de Nederlandse seculiere pers J.-K. Huysmans werd neergezet als trouwe volgeling en zelfs na-aper van de meester van Médan, zou je verwachten dat ook deze recensent via het naturalisme in aanraking is gekomen met het werk van Huysmans, maar niets is minder waar. Van der Lans is op een totaal andere manier bij de Franse schrijver terecht gekomen: Omtrent de vorige werken van den schrijver zou ik niets kunnen zeggen, om de eenvoudige reden, dat ik er geen enkel van gelezen heb. Waarschijnlijk zou het mij ook niet in de gedachte zijn gekomen En route ter hand te nemen, wanneer ik niet in verschillende buitenlandse katholieke tijdschriften met ingenomenheid daarop de aandacht gevestigd had gezien. (122) | ||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||
In de oprechtheid van de criticus schuilt een interessant probleem. Hij geeft aan niet bekend te zijn met het werk van J.-K. Huysmans, terwijl hij, zoals blijkt uit de recensie, het oeuvre van Émile Zola wel op zijn merites kan beoordelen. Hebben we hier te maken met een guilty pleasure van Van der Lans? Heeft hij in het geniep, zoals Van Deyssel dat ook heeft gedaan,Ga naar eind28. L'Assommoir (1877), Nana (1880) of Germinal (1885) gelezen en uit praktische overwegingen Lourdes? En zou hij ook En route hebben gelezen wanneer hij bekend zou zijn geweest met andere werken van Huysmans die stammen uit de tijd dat hij nog niet tot het geloof was gekomen en die op zijn minst onorthodox kunnen worden genoemd? Hoe het ook zij, Van der Lans is via de katholieke route bij de auteur uitgekomen en is daar na lezing uitermate content mee. En route is immers een mooi voorbeeld van een moderne Franse roman die ‘het geloof in God predikt, de reinheid van zeden verheerlijkt en den ongelukkigen lijder aan de melaatschheid der zonde verwijst naar l'hôpital des âmes, de Katholieke Kerk.’ (122-123) Hij ziet dat Huysmans, in tegenstelling tot Zola (in Lourdes, voeg ik daar gemakshalve aan toe) geen toneelspeler is, het is hem ernst. En route is ‘geen comediespel’, waardoor Van der Lans oprechte twijfels heeft ‘of de wufte menigte der romanlezers smaak in dit boek zal vinden’ (123). De lezer die evenwel geïnteresseerd is in een oprecht bekeringsverhaal van een ‘wereldling’, vindt in En route ‘een apologie des Christendoms uit het oogpunt van het schoone’ (127). Een aanrader dus. Een tweede, belangrijker pleitbezorger van het werk van J.-K. Huysmans in De Katholiek is Franciscus Jacobus Poelhekke (1846-1902). Dat deze Schiedamse geestelijke zich de moeite heeft getroost om voor het werk van de Parijse schrijver in de pen te klimmen, is niet heel verwonderlijk te noemen. In het najaar van 1897 reist J.-K. Huysmans af naar Nederland om zich onder andere te documenteren voor zijn toekomstige hagiografie over Lidwina van Schiedam. De schrijver bezoekt onder andere de stad aan de Nieuwe Maas en komt zo in contact met Frans Poelhekke, die sinds eind maart de scepter zwaait over de parochie van de O.L.V. Visitatiekerk. De charmante, goedhartige pastoor, van een ‘sainte bonhomie’ zoals Huysmans hem omschrijft in zijn aantekeningboekje,Ga naar eind29. leidt hem rond en brengt hem tevens in contact met andere personen die de schrijver kunnen informeren over het leven van Lidwina. Wellicht is ook Poelhekkes liefde voor de literatuur, sigaren en goede wijn een belangrijke reden voor het feit dat er een klik ontstaat tussen de twee. Na Huysmans' terugkomst in Parijs blijft de pastoor fungeren als vraagbaak, getuige de tientallen hartelijke brieven die de auteur hem in de loop der tijd geschreven heeft.Ga naar eind30. Poelhekke, merkt Huysmans op in zijn eerste brief vanuit Parijs, heeft namelijk in | ||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||
Schiedam zijn passie voor Lidwina verder opgerakeld, waardoor de schrijver het voortaan als een missie ziet om een lans te breken voor de kleine heilige, die in Frankrijk totaal onbekend is.Ga naar eind31. Daarvoor moet hij wel af en toe gevoed worden vanuit Nederland en vraagt hij om Poelhekkes hulp inzake het opsporen van het officie van de heilige LidwinaGa naar eind32. of het uitzoeken welke hymne precies gebruikt werd voor Lidwina in een jansenistisch brevier uit 1744.Ga naar eind33. Zelfs wanneer het manuscript zo goed als voltooid is, aarzelt Huysmans niet om de laatste puntjes op de i te zetten en een aantal onopgehelderde details aan de pastoor voor te leggen.Ga naar eind34. Kortom, Frans Poelhekke is zowel in 1897 als ook de jaren daarna van belang geweest voor de totstandkoming van J.-K. Huysmans' hagiografie, waarvan het definitieve manuscript op 11 februari 1901 naar de uitgever Stock wordt gestuurd. Wanneer in 1900 F.J. Poelhekke een artikel publiceert in De Katholiek met de titel ‘Eene oprechte bekeering’, wil hij klaarblijkelijk een steentje bijdragen aan het ontzenuwen van een hetze die in Frankrijk tegen de schrijver is opgezet en die voortvloeit uit de polemiek rond Huysmans' bekering in de zomer van 1892. Want is een bekering, anders dan die van iemand als Léo Taxil,Ga naar eind35. in principe niet oprecht? Een deel van de (vooral katholieke) Franse pers is na al die jaren nog steeds niet zeker van haar zaak en de twee romans die sinds de bekering zijn verschenen, hebben ook de nodige stof doen opwaaien. La Cathédrale (1898) dreigt zelfs door alle commotie op de Index te geraken.Ga naar eind36. Inzet in dit alles: mogen katholieken de romans lezen van deze bekeerde ex-pornograaf of moet het hen juist verboden worden? Of nog anders gezegd, moet een bekeerde schrijver, om zijn nieuwe werk beter uit de verf te laten komen en om geen afbreuk te doen aan de oprechtheid ervan, geen afstand doen van zijn vroegere werk? Om voor een deel tegemoet te komen aan de kritiek besluit Huysmans samen met zijn spiritueel vader, abbé Arthur Mugnier, zijn twee katholieke romans te onderwerpen aan een autocensuur: de meest ‘kuise’ stukken worden geselecteerd (er wordt niets herschreven) en gepubliceerd in 1899 onder de naam Pages catholiques. Het is naar aanleiding van dit werk dat Frans Poelhekke de pen opneemt tegen alle valse beschuldigingen die in de loop van de tijd aan Huysmans' adres gericht zijn: Meermalen toch had ik reeds de pen in de hand ter verdediging van den Franschen bekeerling (met wie ik de eer had persoonlijk kennis te mogen maken) tegen allerlei dwaze en onchristelijke meeningen en beweringen, die ook hier te land over zijn persoon en over zijn laatste boeken geopperd werden [...] Wat ik had moeten doen, en toen niet vermocht, is nu echter gebeurd.Ga naar eind37. | ||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||
Poelhekke wil ten overstaan van het Nederlandse publiek de stijl van J.-K. Huysmans verdedigen, wat gezien de hierboven geschetste context als een redelijk gedurfde actie gezien kan en moet worden. Waarom zou een schrijver die bekeerd is, van stijl moeten veranderen? ‘'t Is eenvoudig zijn stijl’ (99), aldus de recensent, en die strookt het meest met zijn persoonlijkheid. Het probleem ligt volgens Poelhekke in het feit dat de tegenstanders ‘de methode met de zaak’ verwarren, ‘den stijl, den vorm met den inhoud’ (100). Kan de ‘stijl’ van een auteur - voor Poelhekke lijkt stijl een breed begrip te zijn: vorm, romancompositie, taalgebruik maar ook werkelijkheidsvisie - op zichzelf iets onzedelijks zijn? ‘Is psychologische analyse noodzakelijk analyse van den mesthoop?’ (100) Het antwoord laat zich raden. Vervolgens citeert Frans Poelhekke verschillende Franse katholieken die gepoogd hebben om J.-K. Huysmans' bekering als volwaardig en oprecht neer te zetten en beschrijft hij op bevlogen wijze wat precies de literaire insteek is geweest in En route en La Cathédrale, dit alles om de schrijver in een beter daglicht te stellen. Wellicht het sterkste argument dat Poelhekke gebruikt, is het citeren van een niet nader genoemde Franse ‘abbé’, een ‘hypercriticus’ wiens beschimpingen aan het adres van Huysmans hij probeert te weerleggen. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier om abbé François Belleville, die in 1898 in eigen beheer La Conversion de M. Huysmans publiceerde, een tekst waarin de geestelijke uit Bourges ongekend hard uithaalt naar J.-K. Huysmans. Diens bekering zou, net als die van Taxil, nep zijn en een puur commercieel oogmerk hebben; de schrijver zou zo immers een nieuw publiek kunnen bereiken, ware het niet dat zijn ‘stijl’ absoluut niet geschikt is voor de katholieke lezers; La Cathédrale zou zijns inziens linea recta op de Index moeten belanden en Huysmans diende publiekelijk afstand te doen van zijn vroegere werk. Het begin van zijn 238 pagina's tellende filippica zet de toon: Het is ongehoord dat een schrijver beweert bekeerd te zijn zonder afstand te hebben gedaan van zijn schandelijke werken. Het is ongehoord dat een bekeerd schrijver nog steeds geld verdient met zijn immorele romans uit het verleden. Het is ongehoord dat hij, eenmaal bekeerd, praat over vrome zaken in de walgelijke bewoordingen die hij vroeger ook gebruikte.Ga naar eind38. Frans Poelhekke is er alles aan gelegen om dit in vitriool gedrenkte pamflet te ontkrachten. Niet in dezelfde bewoordingen als die van de ‘Abbé de l'Épée’, de eerwaarde met het zwaard, zoals Belleville zijn recensies voor de katholieke Parijse krant L'Univers ondertekent. De toon is een stuk milder maar niet minder krachtig: ‘Heeft de schrijver het boek niet gelezen | ||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||
of slechts met den Franschen slag doorbladerd, welk eene lichtzinnigheid dan bij zulke strenge vonnissen’ (106). Het gaat de abbé, aldus de Schiedamse pastoor, veeleer om het afschrikken van het publiek dan om het geven van een getrouwe en nauwgezette lezing van J.-K. Huysmans' werk. En laat dat nu hetgeen zijn wat Poelhekke aan het hart gaat. Vandaar de opmerking: ‘Ik meen dit boek goed en geheel gelezen te hebben, maar te vergeefs heb ik gezocht naar eenig bewijs, eenigen grond voor deze grove beschuldiging’ (107). En hij staaft deze constatering door te verwijzen naar Van der Lans' recensie uit 1896 die qua strekking weer veel lijkt op een recent verschenen stuk in Frankrijk in ‘het belangrijke tijdschrift’ La Quinzaine: ‘C'est du Chateaubriand, mais plus profond, plus intime, plus vrai’ (108). Kortom, Poelhekkes lezing van het werk van J.-K. Huysmans moet voor oprecht doorgaan, omdat de criticus zich de moeite heeft getroost om het werk te lezen en niet zijn oren heeft laten hangen naar al het negatieve wat er in de Franse pers geschreven wordt. Daardoor klinkt de volgende constatering des te geloofwaardiger door: ‘Zeker ja, 't zijn geen boeken voor iedere huis- of leesbibliotheek; maar met hoevele andere, zelfs heiliger boeken, hebben zij dit gemeen?’ (108) Frans Poelhekke zal, gezien zijn aandeel in de totstandkoming van het werk, zeker met gepaste trots Sainte Lydwine de Schiedam gelezen hebben. In 1901 bespreekt hij in de rubriek ‘Nieuwe uitgaven’ de hagiografie en opent als volgt: ‘Voor degenen, die tegelijk de kunst en de mystiek beminnen, is de lezing van dit laatste werk van den heer J.K. Huysmans inderdaad een weelde.’Ga naar eind39. Met name het mystieke aspect blijkt een belangrijk element te zijn in Poelhekkes recensie. Met die term wordt namelijk ‘gesold’, waarmee hij wil aangeven dat de richting die de literatuur sinds enige tijd is ingeslagen (hij doelt hier, zo lijkt het, met name op de symbolistische poëzie met hun ‘klanken en woordkunstenarijen’ (63)), niet in se ‘mystiek’ genoemd kan worden. Mystiek is wel ‘de betrekking des menschen tot het bovennatuurlijke’, en aangezien de Kerk zelve bovennatuurlijk is, staat de mystiek ‘in het innigste verband met het wezen onzer Kerk’ (63). Het is deze relatie die in Huysmans' nieuwste werk belicht wordt en wel op een heel bijzondere, ‘diepere’ manier, namelijk via wat de schrijver ‘substitution mystique’ of ‘souffrance expiatoire’ noemt, het plaatsvervangend lijden: Lidwina draagt haar bovenmatig lijden op aan God om in gemeenschap met de lijdende Christus de zonden van de wereld uit te boeten. Het hoofdstuk dat Huysmans aan de uiteenzetting van dit begrip wijdt, behoort ‘tot de schoonste van geheel het werk’ en daar, aldus de recensent, ‘leert men iets van de christelijke mystiek’ (66). Daarna, en ter afsluiting (de recensie is relatief kort vergeleken met voorgaande stukken), aarzelt | ||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||
Poelhekke niet om toch weer even stil te staan bij de weerstand die bij een deel van het Franse, katholieke publiek leeft jegens de ‘katholieke’ Huysmans: Met zijn vroegere werken, vooral uit: En route en La cathédrale, konden wij leeren, hoe God in zijn barmhartigheid juist de kunst, de heilige kunst als middel gebruikte om deze diep gezonken en als geheel verloren kunstenaarsziel tot zich te trekken; gaat dit zielsproces nu niet in dezelfde lijn voort als deze kunstenaar, oprecht bekeerd, het allernobelst, allerzuiverst ideaal nastreeft in de: alliance de l'art et de la mystique? (67) Voor de Schiedamse pastoor is J.-K. Huysmans een ‘uitstekend prozaschrijver’, een kunstenaar van zijn tijd ook, die met zijn katholieke oeuvre een richting is ingeslagen die overeenkomt ‘met zijn eigenaardig talent, zijn aard en geheele karakter’ (68) en die de literatuur terug heeft gebracht in de schoot van de Kerk.Ga naar eind40. Met het overlijden van Frans Poelhekke in 1902 lijkt J.-K. Huysmans' belangrijkste pleitbezorger in katholieke kring verdwenen te zijn. In de jaren die volgen gaat het werk van de Parijse schrijver onopgemerkt voorbij aan de lezers van De Katholiek. Noch L'Oblat (1903) noch Les Foules de Lourdes (1906) wordt besproken. Het is uiteindelijk de dood van de schrijver zelf die de stilte doorbreekt. In maar liefst zeven episodes (het totale stuk bedraagt 66 pagina's en is daarmee het langste ooit in Nederland gewijd aan J.-K. HuysmansGa naar eind41.) schetst Louis B.M. Lammers het leven en werk van ‘den bekenden schrijver en kunstkenner, die op zoo merkwaardige, schier wonderbare wijze het geloof zijner kinderjaren terugvond’ (163). Lammers, die voorheen onder de kloosternaam broeder Florentius door het leven gingGa naar eind42. en auteur is van een aantal Frankrijk-georiënteerde werken als Oorzaak en gevolg of de medeplichtigheid der dagbladpers aan de huidige Fransche toestanden (1904), laat in het artikel blijken dat de levensbeschrijving die hij te berde gaat brengen, niet zo maar uit de lucht komt vallen: Enkele malen had ik het genoegen Huysmans na zijne bekeering te ontmoeten, mij met hem te onderhouden, en bij die gelegenheden liet hij duidelijk blijken, hoezeer hem 't wantrouwen zijner geloofsgenoten hinderde. (165) Waar en wanneer de twee elkaar precies getroffen hebben, is niet duidelijk. In 1897, tijdens Huysmans' verblijf in Schiedam? Bij Huysmans thuis in Ligugé waar de oblaat tussen 1899 en 1901 verbleef in de schaduw van het | ||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||
Benedictijner klooster? Of na 1901 in Parijs? Door aan te geven dat er iets van een band bestond tussen de twee, wil Lammers kennelijk het vertrouwen van de lezer winnen, wat gezien het onderwerp van het artikel (de relatie tussen geloof, kunst en oprechtheid) ook belangrijk is. Dit was, zoals gebleken, aanleiding voor een langslepende polemiek in de Franse en, in mindere mate, de Nederlandse pers. Lammers' eerbetoon laat in dit opzicht niets aan onduidelijkheid over: De auteur van Les Soeurs Vatard, En Ménage, van Là-bas enz. is in zijn En Route niet minder crû dan vroeger, een leerling-bewonderaar van Zola is hij tot op zekere hoogte gebleven tot zijn jongsten harteklop. [...] In heilige verontwaardiging heb ik sommige katholieken Huysmans' manier van schrijven als ‘ordurière’ hooren aanduiden en veroordelen. En de passages, welke zij vonnisten, die hun een steen des aanstoots waren, allerminst denk ik ze in bescherming te nemen. Doch laten we, gedachtig aan het milieu, waarin Huysmans opgroeide en leefde, aan de school, waar hij zich vormde, verzachtende omstandigheden pleiten. (166) De schrijver neemt het in zijn stuk, zij het met behoorlijke reserve zoals zal blijken, op voor zowel de naturalistische als de katholieke Huysmans. De twee gezichten zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het eerste element betreft een stilistisch aspect, terwijl het tweede meer thematisch van aard is. Dat je de stijl van J.-K. Huysmans (net als Poelhekke lijkt ook Lammers een brede definitie te hanteren) niet vindt passen bij de katholieke onderwerpen die hij in het tweede deel van zijn carrière aanboort, is dus vooral een kwestie van smaak: hij ‘zag anders en moest noodwendig met andere oogen zien dan een geloovige’ (167). Maar dit alles koppelen aan de oprechtheid van zijn bekering, die de gemoederen zo bezig heeft gehouden, is puur ‘liefdeloos farizeeïsme’ (166). Vandaar ook het belang dat Lammers hecht aan een zo getrouw mogelijke schets van het traject dat geleid heeft tot die bekering en waarvoor hij de tijd neemt. Naast romanfragmenten - waardoor je de indruk krijgt dat Lammers Huysmans' werk goed kent - doorspekt hij dit relaas met authentieke passages uit brieven van J.-K. Huysmans aan de abbé Mugnier,Ga naar eind43. diens vertrouweling en biechtvader ten tijde van de op handen zijnde bekering. Er is hem veel aan gelegen om dit parcours goed uit te lichten en zo de criticasters de mond te snoeren. In het vervolg dat Louis B.M. Lammers schrijft, staat hij allereerst stil bij de stijl van J.-K. Huysmans en zijn lidmaatschap van de naturalistische school van Émile Zola. Zoals zovelen voor hem in Nederland, houdt ook | ||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||
Lammers geen heel warme gevoelens over aan het literaire ‘gevecht’ dat de Franse naturalisten hebben gevoerd met de pers en tegen de heersende literatuuropvattingen. Voor hem is naturalisme synoniem met ‘litteraire onzedelijkheid’ (189): het kan ‘den mensch niet diep genoeg neerdrukken in het slijk’ (191). Niet geheel verwonderlijk dus dat de recensent niet wegloopt met het vroege werk (dat met de periode 1870-1893 wordt aangeduid) van de nochtans ‘talentvolle’ J.-K. Huysmans, ‘een der beste schrijvers uit de naturalistische school’ (193): Huysmans, een der eigenaardigste, zoo niet met Barbey d'Aurevilly de eigenaardigste der Fransche prozaschrijvers uit den laatsten tijd, mocht zijn naturalistisch tijdvak niet het gelukkigste zijns levens noemen, ook als litterator niet. Zeker, ook toen ontsnapte er niets aan zijn scherp waarnemingsvermogen en zijn proza is even juist in het weergeven als in de keuze der woorden, de eigenaardige hoekigheid van zijn stijl. Doch niet uit dien tijd dagteekenen Huysmans' beste werken; hetgeen hij toen schreef, zal reeds lang gestorven en vergeten zijn, als honderden bladzijden uit zijne latere werken nog een bloeiend leven genieten en voor een deel onder de klassieke bladzijden opgenomen zijn. (192-193) Een voorspellende gave is Lammers niet beschoren. Wel laat hij doorklinken dat de vroege J.-K. Huysmans niet zijn cup of tea is. Een kwestie van smaak dus, geen veroordeling. Hij neemt daarom de moeite om ook aandacht te besteden aan de zogenaamde eerste periode en beschrijft kort de werken die hiervan deel uitmaken. Lammers neemt zijn taak als recensent dus uiterst serieus, wat bijvoorbeeld blijkt uit de manier waarop hij Huysmans' stijl probeert te duiden (een stijl die kenmerkend is voor het gehele oeuvre, ongeacht persoonlijke voorkeur voor thematiek): Bij Huysmans nooit schreeuwende kleuren; als een gewetensvol kunstenaar kiest hij zijne woorden, rijt hij zijne soms schijnbaar logge perioden aaneen; voor het zoo bij uitstek teere kraakporselein der Fransche taal lijkt hij soms onrustbarend roekeloos en onvoorzichtig. Gelukkig heeft zijne hand eene bewonderenswaardige vastheid en het kleinste streepje zijner stift wijkt geen millimeter ter linker of ter rechter zijde af. Nooit overschreeuwt zich zijne kunst, nimmer zet zij de stem te veel uit; nooit betrapt men hem op effectbejag. (195) Maar zoals gezegd is Louis B.M. Lammers hoofdzakelijk geïnteresseerd in de katholieke werken van J.-K. Huysmans. De rest van zijn stuk staat dan | ||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||
ook in het teken van de relatie tussen de literatuur en het teruggevonden geloof. Blijft voor sommige critici het stilistisch probleem waaraan eerder gerefereerd werd: moet een bekeerd auteur geen afstand doen van zijn vroegere stijl en een nieuwe pen ter hand nemen? Lammers gebruikt een spitsvondige manier om deze kritiek in één klap van tafel te vegen. Als voorbeeld neemt hij Huysmans' bekeringsroman En route: Daar zijn meerdere bladzijden in dit boek, waarop de critiek vat heeft: bitse, bittere, bijtende bladzijden. Er is... Doch waartoe die restricties, die beknibbelingen? De ambtenaar bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, Joris-Karl Huysmans reikt den grooten Bisschop van Hippo nog niet tot de knieën, in kunnen en weten, in levenswijsheid en levenservaring, evenmin als in breedheid van opvatting. (201) Door te refereren aan de kerkvader en een van de bekendste bekeerlingen binnen de Katholieke Kerk, zet Lammers J.-K. Huysmans op de plek die hem toebehoort: ‘een groot kunstenaar met de pen, een fijn kunstkenner van beproefden smaak’ (201), maar geen groot katholiek exegeet, filosoof of theoloog als bijvoorbeeld de heilige Augustinus. Op deze manier kan Lammers in de rest van zijn stuk Joris-KarelGa naar eind44. de lof toezwaaien die hem toekomt en de stilistische onvolkomenheden die sommige critici in Frankrijk en Nederland breed uitmaten, teniet doen. Kortom, J.K. Huysmans' stijl is noch naturalistisch, noch katholiek, het is ‘een eigen stijl’ (206), zijn stijl: Alles, alles heeft hij natuurgetrouwe weergegeven: uitgerafeld en uitgeplozen zijne indrukken, de gevoelens, die zijn hart bestormden, de bekoringen, welke als een modderstroom over zijn ziel sloegen. Hij zou het een verraad aan zijne kunst beschouwd hebben, indien er ook maar één moment-opname ontbroken hadde, en eene onware, onbetrouwbare geschiedenis zijner bekeering. En dan, deze gevoelsmensch nam aan alles aanstoot, alles prikkelde zijne teedere zenuwen; over een berg vooroordelen tegen vroomheid moest hij heen. Waarom zou hij 't verzwijgen? (203) Natuurlijk, soms loopt de criticus in de katholieke werken tegen formuleringen aan die ook voor hem de grens van het toelaatbare raken - Lammers noemt ze ‘rauwe uitvallen en klauwscherpe felheden’ (206), bijvoorbeeld aan het adres van ‘priesters en leeken’ die Huysmans ‘beurtelings door de spitsroeden’ jaagt (431) - maar zij vallen in het niet bij al het moois dat En route, La Cathédrale en L'Oblat te bieden hebben, bijvoorbeeld op het gebied van de katholieke architectuur, liturgie, mystiek en | ||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||
schilderkunst. Een speciale plek ruimt Lammers in voor de bespreking van Les Foules de Lourdes, het werk dat net voor de dood van J.-K. Huysmans is verschenen en dat nog geen belangstelling had genoten in de Nederlandse pers. De beginregels van deze laatste episode van ‘Joris-Karl Huysmans: de kunstenaar en de bekeerling’ beloven echter weinig goeds en geven misschien ook wel aan waarom de pers zich niet geroerd heeft: Het jongste werk van Huysmans, zijn zwanenzang, is geweest Les Foules de Lourdes. Er is wellicht geen pennevrucht van dezen auteur, welke als boek zoo slordig in elkaar zit, in elkaar gegooid is, om zoo te zeggen. (435) Na het lezen van deze twee zinnen zou je als lezer de indruk kunnen krijgen dat er een weinig verheffend vervolg komt, maar niets is minder waar. Wanneer Lammers het boek vervolgens bestempelt als ‘wonderbaar’ en ‘zonderling’ (436), weet je dat de soep niet zo heet gegeten zal worden als zij wordt opgediend. Dit heeft wederom te maken met het onderscheid dat de criticus eerder maakte in zijn stuk: namelijk tussen stijl en thematiek. Qua stijl is er nauwelijks iets veranderd: ‘het kan de vergelijking met de beste zijner voortbrengselen doorstaan’ (435). Dit sluit dus naadloos aan bij zijn eerdere constateringen: namelijk dat J.-K. Huysmans door heel zijn oeuvre heen ‘een schitterenden regenboog van kleuren op zijn palet droeg’ (435). Maar qua thematiek, zo is eerder overtuigend betoogd door Lammers, is er door de jaren heen wel degelijk wat veranderd. De typisch naturalistische thema's zijn gaandeweg ingeruild voor religieuzer en spiritueler onderwerpen. En daarin zit 'm nu de verrassing: je zou verwachten dat wanneer Huysmans een onderwerp aanboort als Lourdes, hij als een volwaardig christelijk kunstenaar te werk zou gaan (zoals hij bijvoorbeeld eerder heeft gedaan met de kathedraal van Chartres), en niet, zoals Van der Lans in 1896 ook al betoogde toen hij sprak over Lourdes van Émile Zola, als een hardleerse naturalist. Toch is dit niet helemaal gebeurd en dat maakt Les Foules de Lourdes tot een interessant object: het is niet wat je zou verwachten van een bekeerd katholiek. En daarin schuilt het wonderbare en het zonderlinge: En toch, de ontwikkelde lezer zegt hoogstwaarschijnlijk met mij, wanneer hij de laatste bladzijde van Les Foules de Lourdes ten einde heeft: ik heb alles, of althans het voornaamste gelezen, dat over Lourdes geschreven is, maar geen dezer boeken heeft dieper indruk op mij gemaakt dan dit. Deze schijnbaar negatief-huldigende bladzijden blijken ten slotte zuiverder, waardiger hulde dan die van menig enthousiast. | ||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||
Door in zijn boek ook het andere gezicht van Lourdes te belichten (de commercie, de zwendel, de schijnheiligheid et cetera), heeft J.-K. Huysmans, aldus Louis Lammers, op zijn eigengereide manier recht gedaan aan het ‘tweevoudige’ Lourdes. Hij heeft niet alleen het mooie beeld willen bevestigen dat vele katholieke lezers hebben van Lourdes; hij heeft hen ook willen doen inzien dat het lelijke (bij Huysmans de andere naam voor de duivel) ook zetelt in de Pyreneeën. Kortom, wat Lammers hier overtuigend betoogt, maar niet met zoveel woorden zegt, is dat J.-K. Huysmans in zijn laatste boek qua onderwerp en belichting een stuk naturalistischer te werk is gegaan dan in zijn voorgaande werken. Alsof het credo dat de jonge J.-K. Huysmans in 1876 optekende naar aanleiding van de publicatie van Zola's L'Assommoir, ineens weer actueel is: ‘De samenleving heeft twee gezichten: wij laten deze twee gezichten zien, wij gebruiken alle kleuren van het palet, zowel zwart als blauw.’Ga naar eind45. Hiermee sluit Lammers naadloos aan bij wat in recent onderzoek naar voren is gekomen: namelijk dat J.-K. Huysmans aan het einde van zijn carrière op zoek was naar een nieuwe formule die in menig opzicht teruggreep op de naturalistische grondslag van voorheenGa naar eind46.. Het slot van Lammers' bespreking heeft iets weg van wat de Romeinse dichter Horatius een grauwe vissenstaart heeft genoemd. Het sluit niet goed aan bij het voorgaande en wekt de indruk dat er ondanks de loftuitingen en de reserves nog een punt gemaakt moet worden dat als het ware al het voorgaande teniet doet. Lammers schrijft: Ten slotte nog dit: Huysmans' werken, ook die van na zijn bekeering, mogen geen lectuur voor iedereen worden genoemd. Ook dit meen ik duidelijk genoeg te hebben aangetoond. ‘Pages choisies’ van den een of anderen auteur - als menig ander heb ik een afschuw van dit soort litteraire ezelsbruggen. Met dat al blijven ze onontbeerlijk, een noodzakelijk kwaad, als gij wilt. Ook uit Huysmans' werken is zoodanig eene bloemlezing saamgegaard, die veilig in ieders handen komen mag. En zonder te twisten over breed en smal in den overtreffenden trap, zij hier uitdrukkelijk herhaald, dat ik met beide handen onderschrijf de woorden van den grooten katholieken denker en auteur, Joseph de Maistre: ‘Un Chrétien n'a pas le droit de lire de mauvais livres, il n'a qu'un devoir, c'est de les jeter au feu’. (446) Vanwaar deze koerswijziging? Natuurlijk, in de allerlaatste zin van Lammers' stuk, waarin hij stelt dat Huysmans toch ‘ons aller waardering verdient’, klinkt een positieve noot door maar deze wordt totaal overstemd door bovenstaande passage. Durfde de criticus niet tot het einde toe vol te | ||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||
houden dat ondanks 's mans gebreken er niet getornd hoeft te worden aan de eenheid van het oeuvre? Komt hij uiteindelijk toch voor een stuk tegemoet aan de kritiek die een deel van het katholieke publiek aan het adres van Huysmans geuit heeft? Of hebben we hier te maken met een conventie in de rooms-katholieke recensiepraktijk? Zo gedurfd als Louis Lammers zijn betoog heeft opgebouwd, zo weinig stoutmoedig doen de laatste regels van de necrologie aan. Desalniettemin kan gesteld worden dat na J.R. van der Lans en Franciscus Poelhekke ook Louis Lammers met zijn lange beschouwing een belangrijke rol heeft gespeeld in het onder de aandacht brengen bij het Nederlandse katholieke publiek van het oeuvre van de Franse schrijver J.-K. Huysmans. Dankzij deze drie critici heeft zijn werk toegang gekregen tot de huiskamer van menig katholiek gezin. | ||||||||||||||||||||
BesluitDe vier besproken bijdragen stippen hier en daar een aantal gelijkaardige kwesties aan maar één punt springt in het oog waardoor (de receptie van) het werk van J.-K. Huysmans tegen de achtergrond van een belangrijk (trans)nationaal vraagstuk bezien kan worden dat de gemoederen in de periode rond de eeuwwisseling heeft beziggehouden: in hoeverre zijn esthetische preoccupaties te rijmen met levensbeschouwelijke overwegingen?Ga naar eind47. Of nog ruimer verwoord, hoe verhoudt de Kunst zich tot de Kerk? Dat we hier te maken hebben met twee zich moeilijk tot elkaar verhoudende werelden staat voor een aantal auteurs in het fin-de-siècle buiten kijf. Deze schrijvers, veelal bekeerd tot het katholicisme (naast J.-K. Huysmans Léon Bloy, Paul Claudel, en Francis Jammes, om er een paar te noemen), hadden moeite met de critici die veelal hun ‘nieuwe’ werk bezagen vanuit ‘oud’ perspectief, met de Kerk die zich weinig leek te bekommeren om de Kunst, en ten slotte soms ook met elkaar en zeker met de voor mystiek doorgaande kunstenaars: want katholiek stond in die tijd vaak synoniem voor mystiek, maar mystiek zeker niet altijd voor katholiek. Voor de bekeerde J.-K. Huysmans moest Kunst in ieder geval in één adem genoemd worden met de Kerk - ‘kunst is de oudere broer van de Kerk’, schrijft hij in 1903 in L'Oblat.Ga naar eind48. Dat dat helaas van weinig andere artistieke tijdgenoten gezegd kon worden, deed hem pijn in het hart. Zo merkt hij eind 1897 op: ‘Onder de gelovige jongeren van tegenwoordig zien we niemand die mans genoeg is om zich te wagen aan de onderwerpen van de Kerk’.Ga naar eind49. Tot aan zijn dood heeft Huysmans geprobeerd om met zijn geschriften de Kunst terug te brengen in de schoot van de Kerk, daar waar | ||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||
zij volgens hem hoorde. Dat hadden de recensenten van De Katholiek goed gezien. Wellicht was de aandacht voor het oeuvre van J.-K. Huysmans dan ook een soort handschoen die de nieuwe generatie Nederlandse schrijvers moest oppakken: laten zien, zoals Reve vele decennia later opmerkte, dat ‘kunst en religie tweelingzusters zijn’.Ga naar eind50. | ||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
Over de auteurMarc Smeets is als universitair docent Franse Taal & Cultuur verbonden aan de Radboud Universiteit, waar hij momenteel de laatste hand legt aan een verhalende geschiedenis, in het Nederlands, over Nederland en J.-K. Huysmans. E-mail: m.smeets@let.ru.nl |
|