Nederlandse Letterkunde. Jaargang 19
(2014)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||
Abstract
| |||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||
voordeel voor onszelf, een middel tot anderen dan geestelijken invloed. Ik [ben] levenslang overtuigd geweest dat een schoone literatuur het fraaiste geschenk is dat men zijn Vaderland maken kan, en om dit Denkbeeld levend te houden en van invloed te doen blijven op onze tijdgenooten, heb ik jaren aaneen alles gegeven wat ik te geven had’.Ga naar eind4. En ook aan De Beweging wilde hij weer zijn beste krachten wijden. Wie alleen heerst heeft veel macht, maar is door die eenzame positie tegelijk ook in alles afhankelijk van anderen. Dit gold ook voor Verwey, die in de veertien jaar dat het tijdschrift heeft bestaan veelsoortige allianties aan moest gaan met diverse partijen. Wilde het tijdschrift een kans maken, dan moest hij medewerkers, uitgevers en lezers blijvend aan zich binden, en een werkbaar compromis sluiten tussen zijn eigen belangen en die van hen. Dat vereiste ruimhartig geven en nemen, kundig onderhandelen en slim positie kiezen. Verwey's positie werd gecompliceerd door het feit dat het tijdschrift weinig lezers had en herhaaldelijk grote verliezen leed. In dit artikel breng ik het financieringsmodel van De Beweging in kaart, en wil ik laten zien dat dit model succesvol was dankzij de verschillende soorten geefrelaties die Verwey voor het blad aanging. Uitgangspunt daarbij is de stelling dat Verwey genoodzaakt was zich (naast de vele rollen die hij verder op zich nam) regelmatig als vrager op te stellen tegenover zijn lezers, uitgevers en medewerkers. Alleen met een beroep op hun bereidheid tot investeren en doneren kon hij De Beweging veiligstellen. Door zich expliciet of impliciet als vrager op te stellen, nodigde hij anderen bovendien uit de rol van gever op zich te nemen - een manoeuvre die vaak wel, maar soms ook niet lonend was. Het is interessant dat Verwey in zijn brieven herhaaldelijk, zelfverzekerd en zonder gêne om allerlei vormen van ‘arbeid, opoffering en [...] hulp’ verzocht.Ga naar eind5. ‘Niemand van ons’, liet hij zijn medewerkers in 1906 weten, ‘mag zijn leven inrichten zonder rekening te houden met De Beweging’.Ga naar eind6. Hoewel Verwey in zijn rol als leider vaak hoogmoed en arrogantie is verweten - hij zou zichzelf met het weinig gelezen blad ‘een koningschap ten geschenke hebben gegeven, waarvan aanstonds in het oog valt dat het ontbloot is van onderdanen’ - troffen dit soort verzoeken vaak doel en wist hij met vallen en opstaan de steun te verwerven die het tijdschrift nodig had.Ga naar eind7. Die steun was soms financieel, maar bestond net zo vaak uit betoonde loyaliteit, geïnvesteerde tijd en moeite, of andere inzet van niet-materiële middelen. Deze nadruk op de geefrelaties rond De Beweging betekent overigens niet dat ik het tijdschrift zie als afhankelijk van mecenaat in traditionele zin. Het werd niet in stand gehouden door rijke weldoeners. Met dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||
financieringsmodel had Verwey al kennisgemaakt in zijn tijd als redacteur van De Nieuwe Gids. De publicatie van dat tijdschrift werd mogelijk gemaakt door een consortium van elf geldschieters, dat tussen 1885 en 1891 in totaal vierduizend gulden in De Nieuwe Gids stopte.Ga naar eind8. Ook het Tweemaandelijksch Tijdschrift werd vanaf 1894 gefinancierd door extern geld, afkomstig van weldoeners-op-afstand.Ga naar eind9. In beide gevallen ging het om ad hoc steun van individuele gevers die zich niet bemoeiden met vorm of inhoud van de tijdschriften. In dit model waren de taken helder verdeeld: het waren de weldoeners die financierden en de kunstenaars die uitvoerden, zonder veel onderling contact en zonder dat een intensieve geefrelatie werd opgebouwd.Ga naar eind10. Ook voor De Beweging heeft Verwey vanaf 1906 een dergelijke constructie overwogen, maar pas na 1914 ging hij ertoe over op kleine schaal deze vorm van mecenaat te accepteren.Ga naar eind11. Voor dit tijdschrift zocht hij een ander financieringsmodel dan hij tot dan toe gewend was, en het is opvallend dat de constructie waar hij uiteindelijk op uitkwam zowel minder ad hoc als minder afstandelijk was dan het model dat hij bij De Nieuwe Gids en Het Tweemaandelijksch Tijdschrift hanteerde. Rond De Beweging heerste van meet af aan een sfeer die Bourdieu ‘omgekeerd-economisch’ zou noemen, en die ertoe leidde dat Verwey zijn titel veel liever wilde ‘laden’ met symbolische waarde dan met economische. Zijn houding was wel zakelijk, maar niet commercieel. Hij besefte dat de levensvatbaarheid van zijn project afhing van geld, maar vond de ‘houding’ en ‘waardigheid’ van het blad meer waard dan welke opbrengst dan ook. In het financieringsmodel dat Verwey voor De Beweging gebruikte hadden de relaties die hij aanging (wellicht daardoor) een uitgesproken hybride karakter: ze waren niet alleen-zakelijk of alleen-artistiek gericht, maar vaak van alles tegelijk: deels zakelijk, deels vriendschappelijk, deels strategisch, deels gestoeld op een gedeelde visie op (de status en waarde van) kunst en literatuur. Het is deze hybriditeit die Verwey's positie als vrager interessant maakt, en die ertoe uitnodigt een geef- en vraagperspectief te hanteren. Mij interesseert vooral hoe hij die positie als vrager tegenover anderen legitimeerde. Dus niet alleen: welke (soort) giften verwachtte hij van anderen? Maar ook: op basis waarvan meende hij dit soort opofferingen en investeringen van anderen te kunnen vragen? Hoe positioneerde hij zich als vrager en als ontvanger tegenover zijn gevers, en hoe stelden zij zich vervolgens weer tegenover hém op? Met deze vragen in het achterhoofd zal ik (een klein deel van) het positiespel bekijken dat gevers en ontvangers rond De Beweging met elkaar speelden. Als bron gebruik ik allereerst de vele honderden brieven die Verwey tussen 1905 en 1919 wisselde met zijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||
uitgevers en medewerkers, ten tweede de handvol oproepen en circulaires waarin hij zich tot zijn lezers richtte, en ten derde de bewaard gebleven financiële bescheiden rond De Beweging.Ga naar eind12. | |||||||||||||||||||||
1 De wetten van giftuitwisselingOmdat ik niet alleen geïnteresseerd ben in Verwey's uitwisselingen op zich maar vooral in de aard en functie ervan, zal ik mijn resultaten proberen te relateren aan een viertal modellen die worden geïdentificeerd in de sociologische gift theory. Onderzoek naar geefrelaties wordt binnen de moderne cultuur- en literatuurwetenschap amper gedaan, maar binnen de sociale wetenschappen vormt gift theory een bruisende subdiscipline. Door sociologen, antropologen, economen en filosofen wordt volop, en vaak gezamenlijk, gepubliceerd over de functie van de uitwisseling van geschenken, over motieven voor het geven en over karakter en aard van de (wederzijdse) gift. Vaak worden de resultaten van dit onderzoek gepresenteerd in de vorm van overzichtelijke en volgens de makers min of meer universele modellen. De universele regel van giftuitwisseling, zo stellen zij, luidt als volgt: op elke gift volgt dankbaarheid en erkenning, wat over en weer leidt tot een cohesiebevorderend systeem van wederzijds verschuldigd-zijn - en dat systeem stimuleert vervolgens weer nieuwe (tegen)giften.Ga naar eind13. Voor de casus-Verwey zal ik deze wet als uitgangspunt nemen, en bovendien een beroep doen op een veelgebruikte classificatie die antropoloog Aafke Komter in 2005 publiceerde. Daarin presenteert ze vier modi van waaruit mensen geven: affectie, macht, wederkerigheid en eigenbelang.Ga naar eind14. Of in haar eigen termen: community sharing, authority ranking, equality matching en market pricing (zie afbeelding 1).Ga naar eind15. Binnen elk van deze modi (die in theorie gescheiden zijn, maar in de praktijk van het geven vaak dooreenlopen) wordt gegeven vanuit een bepaald type sociale relatie en vanuit een bepaald complex van motieven. Die motieven hebben interessant genoeg vaak én een altruïstische én een egoïstische kant. Een gift binnen de modus van de community sharing, bijvoorbeeld, wordt uitgewisseld binnen groepen, op basis van gelijkwaardigheid, en vaak vanuit een gevoel van dankbaarheid, respect of loyaliteit. Tegelijk kunnen strategische motieven meespelen: mensen gebruiken hun giften bijvoorbeeld om aandacht te krijgen of schuld af te kopen. Aan de andere kant van het spectrum staan de giften die gegeven worden binnen wat Komter de modus van de market pricing noemt: daar staat voor beide partijen maximalisering van de eigen winst centraal en wordt uitgewisseld | |||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||
vanuit principes die we eerder economisch of commercieel zouden noemen. In Komters benadering hebben beide soorten uitwisseling (de schijnbaar belangeloze en de meer commerciële) een plaats. Anders dan in het werk van Pierre Bourdieu zien we hier dus geen harde scheiding tussen economisch en anti- of ‘omgekeerd’ economisch gedrag. Komter suggereert dat belangeloos handelen en handelen uit eigenbelang naadloos in elkaar kunnen overlopen, zich achter elkaar kunnen verschuilen en zich als elkaar kunnen voordoen - een observatie die goed van pas komt bij onderzoek naar de exploitatie van een tijdschrift als De Beweging, dat én economisch | |||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||
levensvatbaar wilde zijn én uit was op cultureel prestige, en zich dus tegelijk op de zakelijke en op de meer symbolische markt bewoog. Uit Komters modellen blijkt verder dat wat spontaan en uit vriendschap lijkt te zijn gegeven, ook bedoeld kan zijn als middel om de ander aan je te binden of macht te verwerven. Die aspecten staan centraal in haar twee andere modi: enerzijds het geven vanuit behoefte aan equality matching, waarin het aloude principe van ‘voor wat hoort wat’ domineert, en anderzijds het geven op basis van authority ranking, waarin er machtsongelijkheid bestaat tussen gever en ontvanger en er gegeven wordt vanuit een verlangen naar dominantie, zeggenschap en prestige. Bekend terrein voor geesteswetenschappers, want in het onderzoek naar cultureel mecenaat worden geefrelaties vrijwel altijd vanuit deze modus van authority ranking begrepen. Het heersende idee over mecenaat is dat weldoeners kunstenaars ondersteunen uit behoefte aan persoonlijke status en identiteitsbevestiging, en dat die steun voor kunstenaars economische en artistieke afhankelijkheid met zich meebrengt.Ga naar eind16. Het is interessant dat de gift theory suggereert dat er nog drie andere constellaties mogelijk zijn, en dat kunstenaars en weldoeners zich dus ook op heel andere manieren en met andere motieven tot elkaar kunnen verhouden. Komter stelt bovendien dat elke geefrelatie wordt gekenmerkt door een (vaak onuitgesproken) wederkerigheid en tweezijdigheid. De ontvanger staat in het krijt bij de gever, en dat creëert een situatie van noodzakelijke en productieve onbalans die voortduurt tot er een tegengift is gegeven. Die onbalans is productief, omdat het juist deze staat van permanente instabiliteit is die de relatie duurzaam en lonend maakt. Zo bezien is de machtsongelijkheid tussen kunstenaar en mecenas, vaak gezien als bedreigend voor hun relatie, eerder bevorderlijk dan nadelig. Concepten als die van Komter nodigen er zo toe uit de huidige cultuurwetenschappelijke visie op wat mecenaat is en hoe het kan functioneren flink te verbreden. Maar wat is de gift theory waard als zoeklicht op een afgebakende en historische casus als die van Verwey? De vier modi van Komter zijn algemeen, schematisch en (al is ze daar rijkelijk vaag over) kennelijk a-historisch; de gedragingen en opvattingen rond de casus gedetailleerd, genuanceerd en tijdgebonden. Komters benadering nodigt uit tot analyse van één-op-één relaties, terwijl ik de manier onderzoek waarop Verwey zich als vrager opstelde tegenover groepen gevers - zijn lezers, zijn uitgevers, zijn medewerkers. Tussen schema en historische realiteit gaapt een moeilijk te operationaliseren gat - zelfs als het louter wordt ingezet tot beter begrip van de uitwisselingen rond De Beweging, en geen moeite wordt gedaan om (omgekeerd) de theorie te bevestigen of te ‘bewijzen’ aan de hand van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||
casus. Hier biedt cultuurwetenschapper Rakefet Sela-Sheffy wellicht een uitweg. Ze stelt dat de afstand tussen model en historische werkelijkheid niet zo'n groot probleem hoeft te zijn, omdat elk cultureel handelen in feite modelgeleid is. Ze betoogt dat culturele dynamiek ontstaat als mensen (schrijvers, uitgevers, lezers, weldoeners) keuzes maken uit de gedragsmatrixen, modellen en voorgestructureerde opties die op dat moment in hun cultuur of veld voor hen beschikbaar zijn.Ga naar eind17. De kunst is dan om als onderzoeker die steeds veranderende opties te herkennen en te structureren - wat in zekere zin precies is wat Komter met haar geefmodellen gedaan heeft. Vervolgens zijn ze te koppelen aan het concrete gedrag dat actoren in het veld laten zien. Op die manier, stelt Sela-Sheffy, zouden we via de beschrijving van modellen zicht moeten krijgen op de ‘dynamische relatiesystemen’ die de motor zijn achter alle activiteiten in het culturele veld - en die ook rond tijdschriften als De Beweging functioneerden. | |||||||||||||||||||||
2 Voor zichzelf, of voor de anderenVerwey zelf was overtuigd van het belang van zulke ‘relatiesystemen’. Zichzelf zag hij als de spin in het web, die anderen met elkaar verbond en tot taak had ‘het oog te houden op alle verschijnselen van betekenis, daaruit telkens dat te kiezen wat me op den duur het belangrijkst leek’.Ga naar eind18. Voor ‘halfslachtige elementen’ was geen plaats: alleen wie de idealen van De Beweging volledig onderschreef kwam een plaats toe in de kring.Ga naar eind19. Wie erbij wilde horen, had zich te onderwerpen aan zijn leiding. Investeringen in het tijdschrift waren daarmee automatisch ook investeringen in Verwey en in alles waar Verwey voor stond. Geestverwanten waren daar graag toe bereid, maar buitenstaanders zagen vooral de keerzijde, en hekelden de dominantie waarmee hij zich als leider en gatekeeper opstelde. ‘Leest men het prospectus [van De Beweging] nauwkeurig, dan blijkt er niets minder dan dit in te staan: Albert Verwey roept zichzelf uit tot geestelijk imperator van Nederland’, schreef Frank van der Goes in 1904.Ga naar eind20. ‘De kunst is groot en Albert Verwey is haar profeet, ziedaar het gedurig loflied der ‘Bewegers’, spotte Pieter Geyl in 1911. Het blad droeg zijn groepsdogma's volgens hem met blind fanatisme en ‘sectegeest’ uit.Ga naar eind21. En zelfs geestverwant J.C. Bloem moest toegeven dat Verwey wat al te overtuigd was van eigen grootheid.Ga naar eind22. Ook latere geschiedschrijvers beschouwen het tijdschrift eerder als een kundig geleide eenmansonderneming dan als een uitgebalanceerd samenwerkingsverband tussen verwante kunstenaars.Ga naar eind23. Er is dus alle aanleiding om de relaties die Verwey aanging allereerst te bekijken (te framen eigen- | |||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||
lijk) vanuit de modus van authority ranking, en te vertrekken vanuit het idee dat Verwey zijn geefrelaties aanging uit behoefte aan dominantie, macht en zeggenschap. Toch ligt bij deze casus ook een community sharing-perspectief voor de hand. Verwey had immers de ambitie De Beweging niet alleen voor zichzelf, maar voor een hele gemeenschap van geestverwanten productief te maken. Hij zag de bladzijden van De Beweging als ontmoetingsplek voor gelijkgestemde geesten. Met elkaar, en met de lezers van het blad, moesten zij vormgeven aan de ‘geestelijke beweging’ van zijn tijd. ‘Dat een geslacht als het onze, dat in zooveel verschilt van het vorige, geen eigen Algemeen Tijdschrift hebben zou - het zou een schande zijn’, schreef hij in januari 1904.Ga naar eind24. De tijd en moeite die hij zelf in De Beweging stak was in die zin een investering in groepsbelang en groepsidentiteit. [Ik] kan de gedachte niet van me afzetten dat De Beweging meer is dan het orgaan van één persoon gesteund door sommigen die met hem bevriend zijn en in zijn werk belangstellen. [...] Op dit ogenblik kan ik niet ophouden te geloven dat wat de schrijvers van De Beweging verenigt nog iets anders is. Er is tusschen hen, verbeeld ik me, een gemeenschap van smaak en denkbeelden; en die smaak en die denkbeelden hebben in De Beweging hun orgaan.Ga naar eind25. Verwey hechtte grote waarde aan dit idee van gemeenschappelijkheid en samenhang. Zijn tijdschrift moest respect afdwingen door een ‘aanzienlijke houding’ en ‘voornaamheid’, die zou blijken uit het ‘onuitgesproken maar daarom niet minder stellig[e] verband’ dat tussen de geplaatste bijdragen bestond.Ga naar eind26. Zijn ‘gemeenschap van smaak en denkbeelden’ moest niet klein en sektarisch blijven, maar juist groeien in uitstraling en omvang: ‘Het lijkt voor 't publiek een uiterst klein terrein waarop we zullen staan, maar des te meer zal de invloed zijn, wanneer de werking gaat blijken,’ meende zijn medestander De Vooys.Ga naar eind27. Verwey wilde ‘den strijd tusschen de andere groepen volgen zonder zelf agressief te zijn, de leiding houden alleen door onze produktie en zakelijke kritiek.’Ga naar eind28. Ruiter en Smulders benadrukken dat Verwey ‘geen profeet [wilde] zijn die boven zijn volk verheven is, maar [dat] zijn liefste droom was als dichter te “zitten temidden van zijn volk”’.Ga naar eind29. Die sfeer van gezamenlijkheid probeerde Verwey ook rond De Beweging te creëren, en dat miste zijn uitwerking op de medewerkers niet. Het was dankzij Verwey dat schrijvers ‘hun middelpunt in het tijdschrift [...] [hadden] gevonden’, stelt J.C. Bloem, die genoot van het weldadige ‘telkens weer samen[komen] in de bladzijden van dat ééne tijdschrift’.Ga naar eind30. Het lijkt erop dat beide modi (dominantie en afhankelijkheid | |||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||
enerzijds en loyaliteit en wederkerigheid anderzijds) elkaar rond De Beweging niet uitsloten en zelfs in elkaars verlengde lagen. Maar blijft deze veronderstelling overeind als we meer in detail kijken naar Verwey's uitwisseling met uitgevers, medewerkers en lezers? | |||||||||||||||||||||
3 LezersAlbert Verwey was optimistisch over het aantal abonnees dat zich bij De Beweging zou aansluiten. De rol van underdog tegenover het al gevestigde De XXe Eeuw lag hem wel (‘ik zal zoo lang mogelijk probeeren minder te lijken dan ik waard ben’, schreef hij eind 1904), en hij verwachtte dat De Beweging zich snel zou kunnen vestigen.Ga naar eind31. Dat viel tegen. Aan het einde van het eerste jaar schreef hij aan zijn lezers: De Redacteur vond meer dan genoegzame medewerking, die hem ook in de toekomst verzekerd blijft, en ontving uit tal van kringen blijken van instemming [...]. De uitgever is van meening dat met die belangstelling het aantal inteekenaren niet in overeenstemming is.Ga naar eind32. Het verbaasde hem, want redacteur en uitgever hadden zich toch zeer ingespannen voor het blad, en alles gegeven wat ze te geven hadden. Waarom waren de lezers van hun kant niet bereid het hunne te doen? Tot nu toe evenwel hebben velen van wie het toch bekend is dat zij in de voortbrengselen of denkbeelden van De Beweging [doorgehaald: levendig belangstellen] zijn ingenomen, óf zelf niet ingetekend óf anderen niet tot inteekening opgewekt. Tezeer lieten zij den arbeid en de opoffering over aan anderen, zonder te bedenken dat ook van hun hulp het voortbestaan van het tijdschrift [doorgehaald: afhankelijk is] kan afhangen. Ook van lezers verwachtte Verwey dus hulp en opoffering. Het is interessant hoe hij deze vraag om steun en inspanning legitimeerde: ‘indien een tijdschrift het orgaan van een partij is, dan achten de leden van die partij zich verplicht het in stand te houden’. De Beweging was in zekere zin óók zo'n partij, hoewel de leden van déze gemeenschap ‘uiterlijk niet verbonden’ waren. Samen vormden makers en lezers een gemeenschap: | |||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||
Meer nog verspreid zijn de lezers, en zoolang het tijdschrift bestaat, acht niemand het van belang zelf ervoor te ijveren, of de ijver van anderen aan te zetten. Dit nu moet ophouden: wie werkelijk ervoor voelen dat het geestelijk leven zich in een eigen orgaan onafhankelijk zal kunnen bewegen, moeten het belang van dat orgaan als het hunne aanzien en er elk in zijn kring voor opkomen. De uitwisseling van giften en offers waarin Verwey hier de lezers probeert te betrekken past volledig in de sfeer van community sharing. Hij riep ‘de velen die sympathie voelen voor het tijdschrift’ op om ‘THANS het hunne [te] doen, om het over de laatste belemmeringen heen te helpen’Ga naar eind33. omdat ‘alleen door saamwerking met anderen het grootste kan worden tot stand gebracht’.Ga naar eind34. Opnieuw een legitimatie van een vraag om hulp met een expliciet beroep op gemeenschappelijkheid en samenhang. J.C. Bloem, in een circulaire aan de lezers: Verscheidenen, waaronder de stellers van dezen rondzendbrief, zouden het verdwijnen van ‘De Beweging’ een niet te vergoeden gemis achten voor de geestelijke en inzonderheid de poëtische ontwikkeling van ons land. Zij weten, dat een zij het niet zeer grote, dan toch zeer getrouwe kring van lezers iedere maand met belangstelling naar het verschijnen van de nieuwe aflevering uitziet. Wij hopen, dat ook gij daartoe behoort, en dat, als dit zoo is, gij er toe zult willen medewerken, dat deze uitgave tijdelijk noch voorgoed behoeft te worden gestaakt.Ga naar eind35. Bijvoorbeeld door zelf in te tekenen, of anderen ertoe aan te zetten dat te doen. Zestig nieuwe abonnees zouden genoeg zijn De Beweging er weer bovenop te helpen. Maar er zat iets paradoxaals in deze oproep: kan een gemeenschap nog wel een gemeenschap zijn als zij open staat voor iedereen? De kern van het geven vanuit community sharing is immers dat het geven in dienst moet staan van de cohesie en intimiteit van een beperkte groep. Verwey was zich hier van bewust. Wat hem betreft bleven de financiële problemen van het tijdschrift binnenskamers, en waren het intimi die ze oplosten, omdat anders ‘ondanks de hooghartige houding [van het tijdschrift] de noodlijdendheid toch blijken zou’.Ga naar eind36. Immers: ‘men kan niet [...] de menschen een tijdschrift doen opdringen en dan tevens goedvinden dat dat tijdschrift een voorname terughouding in acht neemt’.Ga naar eind37. Ook Bloem richtte zijn hulpvraag in 1914 expliciet op de inner circle van lezers en geestverwanten en benadrukte ‘het vertrouwelijk karakter van dit schrijven’. | |||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||
Het kwam ons niet gewenscht voor, openlijk dit verzoek te doen aan een publiek, waarvan het meerendeel de belangrijkheid van ‘De Beweging’ waarschijnlijk toch niet volledig inziet, en tot hetwelk een oproep als de onze te richten dus een onbescheidenheid zou zijn. Wij vragen alleen hun, die het tijdschrift op prijs stellen, nu die genegenheid ook daadwerkelijk te toonen. Maar deze inzet van community sharing-argumenten had amper succes. Het waren in de praktijk vooral medewerkers die nieuwe abonnees aanbrachten.Ga naar eind38. Kennelijk voelden de lezers zich niet aangesproken, of vormden ze een veel minder hechte community dan Verwey hoopte. Het aantal abonnees bleef tussen 1905 en 1919 onveranderd laag. | |||||||||||||||||||||
4 UitgeversVan alle relaties die Verwey rond De Beweging onderhield was die met zijn uitgever wellicht de belangrijkste. De uitgever zorgde voor de verzending, de ledenadministratie, de marketing, de contacten met drukker en binder, en - hoopte Verwey - ook voor het geld. Verwey was dan wel de enige eigenaar, maar had te weinig middelen om het blad op eigen kosten te exploiteren. Daarvoor was hij afhankelijk van zijn uitgever, en de kunst was om de bedrijven met wie hij in zee ging tot een investering te bewegen zónder hen daarmee ook tot mede-eigenaar te maken. Verwey sloot voor De Beweging louter contracten op commissiebasis, waarbij de uitgever per jaar een vast percentage ontving van de abonnementsgelden, zonder mee te delen in winst of verlies.Ga naar eind39. Dit garandeerde autonomie, maar maakte ook kwetsbaar, omdat de financiële banden bij dit type contract veel minder hecht waren dan bij een gedeeld eigenaarschap. Geen wonder dat Verwey op zoek was naar een uitgever die niet alleen ‘ernstig’ was, maar ook ‘kapitaalkrachtig’, ‘met hart voor wat het tijdschrift bedoelt’. Zijn grootste zorg was dat het blad zich door ‘gebrek aan middelen niet voldoende [zou] kunnen ontplooien’. In de praktijk bleken die zorgen terecht: De Beweging heeft nooit meer dan 250 abonnees gehad, en kwam zelden uit de rode cijfers.Ga naar eind40. De uitgevers die met Verwey in zee gingen zullen die beslissing niet alleen op commerciële gronden hebben genomen: van meet af aan was de kans klein dat ze uit de kosten zouden komen. Versluys bijvoorbeeld wist heel goed dat het uitgeven van De Beweging neerkwam op ‘werk [...] waaraan we niets verdienen’.Ga naar eind41. Dit geeft de uitgeversinvesteringen een wat hybride karakter - in feite waren ze zowel gift als zakelijke transactie. Verwey's zoektocht naar een ruimhartige investeerder-uitgever viel niet | |||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||
mee. Tussen 1905 en 1919 bood hij het tijdschrift aan bij niet minder dan negen uitgevers; met vijf van hen ging hij daadwerkelijk in zee.Ga naar eind42. Alles overziend lijkt hij ze (voor zover uit de bronnen te achterhalen) vanuit liefst drie verschillende geefmodi te hebben benaderd. Met de eerste bedrijven waarmee hij samenwerkte (dat waren Versluys en Maas & Van Suchtelen) onderhield hij een relatie op basis van wederkerigheid en gedeelde waarden (equality matching). Vervolgens trachtte hij relaties op te bouwen op basis van community sharing-argumenten (dit geldt voor zijn banden met uitgever G. Schreuders en - opnieuw - Maas & Van Suchtelen). En daarnaast probeerde hij alle uitgevers (behalve Versluys) tot investeren te bewegen op basis van authority ranking-argumenten. ‘Het heden is ruim en voor de toekomst heb ik de beste verwachtingen’, meldde Verwey in november 1904. Hij had alle reden voor zelfvertrouwen, ook financieel. De f 1900,- die hij had overgehouden aan de verkoop van zijn aandeel in De XXe Eeuw kon hij inbrengen als startkapitaal voor zijn nieuwe tijdschrift.Ga naar eind43. Daarnaast had hij nog f 9000,- uit een erfenis achter de hand.Ga naar eind44. Geen geringe bedragen: voor 1900 gulden kon je in 1905 evenveel kopen als voor ruim 22.000 euro nu, f 9000,- stond qua koopkracht gelijk aan 106.000 euro.Ga naar eind45. Het geld gaf vrijheid, meende Verwey, het maakte hem ‘onafhankelijk van partijen in wier belang het was me te belemmeren’ en zorgde ervoor dat zijn ‘risico van het eerste jaar door de tegenpartij gedekt’ was.Ga naar eind46. Het kapitaaltje maakte het ook makkelijker om een uitgever te vragen eveneens in de buidel te tasten. Hij had succes bij uitgever Versluys, die hem halverwege 1904 een voorschot gaf van f 4000,- (47.000 euro).Ga naar eind47. Dit was geen gift (Verwey moest het geld terugbetalen), maar Verwey vatte deze financiële geste toch op als blijk van vertrouwen in zijn onderneming.Ga naar eind48. Uit hun correspondentie blijkt dat hij met open vizier en op voet van gelijkheid met de uitgever onderhandelde, óók toen halverwege 1906 het voorschot al op bleek en Versluys niet genegen was meer geld op tafel te leggen. De openheid en vertrouwelijke toon tussen beiden past goed bij de gelijkwaardigheid die in equality matching-uitwisselingen gebruikelijk is. Versluys: 't Spijt mij werkelijk zeer, dat 't zoo loopen moest, ik hecht werkelijk zeer aan het tijdschrift, maar we hebben U van 't begin af gezegd, dat wij geen risico konden dragen [...]. We hadden daarvoor twee redenen: 1e dat we er niet op gerekend en er dus geen geld voor beschikbaar hadden; 2e dat we van mening zijn, dat een tijdschrift als de beweging staat en valt met de redacteur en dus voor ons geen goede geldbelegging kan zijn. Dit was ook uw gevoelen [...], het was uw uitgesproken wil alleen eigenaar van het tijdschrift te zijn.Ga naar eind49. | |||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||
De sfeer van ‘gelijk oversteken’ tussen beide partijen werd bestendigd door het gebrek aan commerciële druk op de relatie. Ze lieten gezamenlijk vastleggen dat Versluys zich verbond ‘het tijdschrift te laten drukken, te administreeren, en te exploiteeren zonder hierop winst voor zichzelf te berekenen’.Ga naar eind50. Mocht het tijdschrift meer opleveren dan het kostte, dan zouden ze de opbrengst delen. Het lijkt erop dat Verwey met Versluys bereikte wat hij ‘de ware houding’ noemde, ‘de houding waarin je niet teveel verlangt, maar ook niet teveel belooft’.Ga naar eind51. Hun gedeelde a-commercialiteit schiep een band en maakte hun relatie stabieler. Terugkijkend concludeerde Verwey: De volslagen onafhankelijkheid ten opzichte van rentabiliteit etc, waarin ik het tijdschrift wensch te houden, was met Versluys alleen vereenigbaar zoolang hij gemoedelijk was en niet zakelijk. Nu hij [in 1918] het laatste op een slechte manier wordt, moet ik erkennen dat goede zakelijkheid te verkiezen zou zijn; maar ook de beste komt niet overeen met de bewegings-vrijheid van De Beweging.Ga naar eind52. Na het afscheid van Verwey en een korte episode met G. Schreuders, die geen geld in het blad kon stoppen en voor wie niet veel meer sprak dan dat hij ‘jong, energiek, en met de zaak ingenomen’ was, ging Verwey in zee met Maas & Van Suchtelen. Die uitgeverij toonde zich vanaf het begin uiterst ambitieus. De beide firmanten zegden onmiddellijk een investering van f 4000,- (bijna 45.000 euro) voor drie jaar toe.Ga naar eind53. Zelf zal Verwey nog zo'n 6500 gulden over hebben gehad, waarmee ook deze twee partijen elkaar financieel in evenwicht hielden. Maar verder was bij deze uitgever alles anders dan bij Versluys. Alleen al de toon waarop positie werd gekozen week sterk af. De uitgevers: Onze taak als uitgever bepaalt zich o.i. niet uitsluitend tot het expedieeren der afleveringen en 't financieren der gelden. Wij bedoelen allerminst pressie op Uw redactie, maar vriendschappelijke steun, en als redactie en uitgevers samenwerken om zooveel en zoo goed mogelijke medewerkers aan ‘De Beweging’ te verbinden is toch stellig ook op dat gebied nog veel te doen. U moet niet vergeten dat wij tot het maandschrift in veel nauwer relatie staan dan de Heer Versluys destijds. Als dat blijkt in onze grootere belangstelling moet U dat vooral niet aan bemoeizucht of aanmatiging toeschrijven maar uitsluitend aan drang om ook er toe bij te dragen dat van het tijdschrift gemaakt wordt wat het kan en moet zijn. Wij zullen echter niet uit 't oog verliezen dat wij in redactioneele zaken hoogstens adviseur kunnen zijn.Ga naar eind54. | |||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||
Verwey kon weinig anders doen dan zich bij deze dadendrang neerleggen. Zonder de steun van deze uitgevers had De Beweging niet meer bestaan; dankzij hen voelde hij ‘voor 't eerst een ruimte, [...] een werkelijke moed om de zaak aan te pakken’. Er zat geld én aanzien bij dit bedrijf: het imponeerde Verwey dat ‘de fortuin van de familie Maas in de Schiedamsche jeneverstokerij is gewonnen en de familie tot de aanzienlijke behoort.’Ga naar eind55. Verzet was dan ook nutteloos toen de uitgevers hem in mei 1907 voor het blok zetten en meedeelden dat ze niet geloofden in eenmansredacties, en dat hij dus mede-redacteurs moest zoeken. Bovendien verplichtten ze hem tot maandelijkse redactievergaderingen.Ga naar eind56. Ook de eigenmachtige manier waarop ze de drukker aanstuurden, hun aandringen op verlaging van de honoraria voor de medewerkers en hun autoritaire presentatie van ‘ideeën omtrent de Beweging in de naaste toekomst’ liet hij zonder protest over zijn kant gaan.Ga naar eind57. Ondertussen maakte hij zich zorgen over de balans in de relatie. ‘Hoe krachtiger een uitgever, hoe gevaarlijker hij voor de redactie is’, meende Verwey: hij was zich ervan bewust dat ‘een exploitatie, zooals dit soort uitgevers noodzakelijk vindt, een gevaarlijken druk moet uitoefenen op den redactie’.Ga naar eind58. Het was dan ook zaak het overwicht van deze uitgevers te neutraliseren, en te voorkomen dat ze te veel rechten konden ontlenen aan wat ze in het tijdschrift investeerden. Volgen we de wetten van de gift theory, dan kon dat het beste door een welgekozen tegengift. Het is interessant dat Verwey in dit geval besloot tot een if you can't beat them, join them-aanpak, en er toe overging zijn uitgever niet alleen een zakelijk, maar vooral ook artistiek bondgenootschap aan te bieden. Als het lukte ze onderdeel te maken van de gemeenschap rond De Beweging, werden zijn belangen immers automatisch ook hun belang. Liever dan in termen van het toch wat kille ‘voor wat hoort wat’ zag hij zijn relatie met Maas & van Suchtelen in de termen van warme (ook artistieke!) gemeenschappelijkheid, verbondenheid en saamhorigheid die kenmerkend zijn voor de community sharing-modus. Zo sprak Verwey, ondanks de voor hem bedreigende kracht die van hen uitging, in emotionele termen over zijn uitgevers: ‘... deze uitgevers [voelen] meer voor De Bew. dan eenige andere’, meende hij, en ‘ze werken, niet alleen met meer inzicht, maar ook met meer hart voor wat het tijdschrift bedoelt’.Ga naar eind59. Hij bezegelde de ruil die hem voor de geest stond door hen te laten weten dat met hen ‘de uitgaaf van “De Beweging” [...] in handen [was] van geestverwanten’.Ga naar eind60. Hij koos ervoor hun steun aan het tijdschrift te zien als uiting van gedeelde idealen - zodat hij hen op die basis kon proberen over te halen tot nog méér investeringen.Ga naar eind61. Verwey wist heel goed dat de uitgevers dit geld nooit zouden kunnen terugverdienen. Ook van | |||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||
hen verwachtte hij dus een verhulling of ontkenning van de market pricing-sfeer, en een herhaling van de ‘onzakelijke’ houding die hij in Versluys zo waardeerde. Maar Maas & Van Suchtelen waren (ondanks hun bereidheid tot ‘vriendschappelijke steun’) niet onder de indruk van Verwey's emotionele argumenten en hielden de hand ferm op de knip. Halverwege 1908 was Verwey's eigen geld op, waarna ze hem eerst dwongen op zoek te gaan naar externe financiers en daarna voor het blok zetten: óf het tijdschrift werd stopgezet, óf hij legde alsnog f 500,- per jaar op tafel.Ga naar eind62. Op die basis wisten beide partijen hun samenwerking nog te rekken tot 1 januari 1909 - waarna de uitgeverij meteen in surseance van betaling ging. Verwey nodigde zijn uitgevers, naast equality matching en een poging tot community sharing, nog op een derde manier tot uitwisseling uit. Bij zijn vraag om materiële investering maakte hij zelfbewust duidelijk welke immateriële tegenprestatie De Beweging te bieden had. De waarde van die tegenprestatie lag, zo impliceert Verwey, oneindig hoog, en oversteeg daarmee die van de materiële investering waar hij op uit was. Zo hield hij uitgever Nijhoff voor dat ‘de Beweging op dichterlyk, ekonomisch en kunstgebied gezag heeft’ en daarom ‘juist de elementen [bezit] die een ernstig uitgever in een tijdschrift wenschen zal’. [Omdat] De Beweging [...] een voornaam tijdschrift [is, en] zoo in aanzien staat [...] is voor een uitgever die een eenigszins breeden blik heeft en wanneer hij de uitgaaf van een algemeen tijdschrift op prijs stelt, de gelegenheid een tijdschrift als De Beweging te kunnen overnemen een buitenkans.Ga naar eind63. Uitgevers die met De Beweging in zee gingen, werden daar volgens hem altijd beter en ‘aanzienlijker’ van, en daarom was de ruil die hij voorstelde uiteindelijk niet in zijn eigen voordeel, maar in die van hen. Toch kan deze uitwisseling het beste vanuit de modus authority ranking worden begrepen. De ruil die Verwey voorstelde lijkt een gelijkwaardige ruil van economisch tegen cultureel kapitaal. Maar omdat Verwey de ‘voornaamheid’ die hij te bieden had zo oneindig veel meer waard vond dan het laag-bij-de-grondse geld van de uitgever, opereert hij toch vanuit een positie van relatieve dominantie en welbewuste asymmetrie. Ook al omdat uitgevers wat hem betreft niet hoefden te rekenen op onmiddellijke tegenprestaties voor hun bijdragen. Een tijdschrift als De Beweging kon door tijdgenoten niet begrepen worden: | |||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||
[...] een algemeen tijdschrift handhaven dat De Beweging heet zal een knap stuk zijn. Gewaardeerd worden zal het eerst later. Is u met deze koelbloedige beschouwing tevreden dan kunnen we op elkaar rekenen. Zonder vertrouwen zal het in dit geval niet gaan.Ga naar eind64. Via De Beweging, betoogde Verwey, investeerden uitgevers uiteindelijk in hun eigen onsterfelijkheid. Ze leverden op krediet. Hij keek neer op uitgevers die ‘louter de naakte koopman’ waren en hun winsten liever op korte termijn binnenhaalden.Ga naar eind65. Rond De Beweging, meende hij, ging de kost voor de baat uit. | |||||||||||||||||||||
5 Medewerkers‘Vormen wij een flinke groep van schrijvers, waarvan ieder in zijn kring zijn uiterste best voor het tijdschrift doet, en betrachten wij in de honoraria de vereischte zuinigheid, dan zijn wij lang genoeg gedekt om het tijdschrift erin te krijgen’, zo liet Verwey begin 1907 weten.Ga naar eind66. Verwey had zijn medewerkers veel te bieden, maar vroeg ook veel van hen. De balans tussen geven en ontvangen was in de relatie met de medewerkers bijzonder precair. Aan de ene kant was Verwey doodsbang auteurs kwijt te raken, aan de andere kant deinsde hij er niet voor terug torenhoge eisen aan hen te stellen. Hij verwachtte immateriële giften als onvoorwaardelijke steun en loyaliteit, maar vroeg ook geldelijke offers. Al na anderhalf jaar vroeg hij hen voor minder honorarium te werken dan ze elders konden krijgen. Dit bracht hem als vrager in een kwetsbare positie: hij was zich ervan bewust dat het aanzien van De Beweging stond of viel met de kwaliteit van de medewerkers en dat ze een kostbaar kapitaal vormden. Gelukkig had hij een flinke tegenprestatie te bieden: als dank voor hun betrokkenheid en investering deelden ze mee in de status en ‘waardigheid’ van het tijdschrift. De vraag was of die symbolische waarde van hun betrokkenheid opwoog tegen het financiële offer dat ze moesten brengen. Verwey was er niet gerust op: Het [is] m.i. van het hoogste belang dat de medewerkers niet worden afgeschrikt. Ze zijn, van hun kant, tot offers bereid geweest, die geen ander tijdschrift van hen vraagt. Blijkt het nu dat zelfs deze geringe honoraria slordig worden uitbetaald, en dat ook de overdrukjes hen niet op tijd bereiken, dan kan het niet missen of hun ijver voor het tijdschrift zal afnemen.Ga naar eind67. | |||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||
Toch durfde hij deze stap aan, en vroeg hij ‘in afwachting van hooger abonnementen-tal de medewerkers het hunne [te] doen’. Het is interessant dat Verwey zorgvuldig uitkiende aan wie hij vroeg dit offer te brengen: omdat De Beweging hoopte zijn reputatie te vestigen met poëzie, bleven de bedragen voor gedichten zo lang mogelijk op peil, en waren het de proza-honoraria die werden verminderd. Ondertussen vreesde hij dat de community sharing-sfeer van gemeenschappelijkheid en samenhang de kring niet bijeen zou houden. ‘Ik weet dat ik veel vragen moet’, concludeerde Verwey.Ga naar eind68. Maar de reacties van de medewerkers waren opvallend mild. Tussen 1905 en 1910 boden niet minder dan acht van hen aan voortaan van elk honorarium af te zien, als dat het voortbestaan van het tijdschrift zou veiligstellen.Ga naar eind69. Met anderen moest Verwey langer zoeken naar balans, en waren onderhandelingen nodig; weer anderen haakten af en publiceerden voortaan elders - een stap die Verwey maar moeilijk kon verkroppen.Ga naar eind70. Per januari 1910 werd de situatie nog nijpender en werd De Beweging de facto een niet-honorerend tijdschrift.Ga naar eind71. De balans tussen wat Verwey te bieden had en wat hij moest vragen kwam nu nog verder onder druk te staan. Kon hij op de gift van de medewerkers nog wel een passende tegengift laten volgen? De vraag was, stelde Verwey terecht, ‘op hoeveel belangeloze medewerking het tijdschrift kan rekenen’.Ga naar eind72. Hoewel onduidelijk is hoeveel medewerkers op dit punt afhaakten, lieten de reacties van de blijvers niets aan duidelijkheid over. Verwey's investering in gezamenlijkheid betaalde zich uit. De Vooys liet weten [...] dat ik me tenslotte verheug, dat we op zuiveren grond zullen komen te staan. Al is 't maar met een klein clubje, al is het genegeerd en gehoond door een onverschillige, den schijn en de conventie huldigende massa, we kunnen toch nu voortgaan zonder al die vroegere consideraties [...]. Toch met de geringe steun zullen we de Beweging blijven voeren zooals ons kringetje, klein van aantal, klein van invloed, maar zeer beslist in opvatting en overtuiging dat noodig te vindt. We vragen niet om meer steun.Ga naar eind73. Voor hem was de balans tussen geven en ontvangen nog dik in orde: het mogen behoren tot de groep, samen tegen de vijandige massa, was al voldoende honorering. Ook Jacob Israël de Haan vond dat zijn investering in De Beweging nog steeds lonend was, omdat het blad volop symbolisch kapitaal te bieden had: ‘de leiding en de houding [worden] bij de goeden des lands zeer [...] goedgekeurd’.Ga naar eind74. Het financiële offer was volgens De Haan wel het minste dat Verwey van zijn getrouwen mocht vragen. Hij vond dat ‘de Jongeren, die zooveel aan het Tijdschrift danken, het Tijd- | |||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||
schrift moeten staande houden, met opoffering die in dit geval trouwens een vreugde kan zijn’.Ga naar eind75. Verwey was het met hem eens. Medewerkers zouden alles over moeten hebben voor het tijdschrift, net zoals hijzelf er alles voor over had: ‘Men kan niet én de Beweging én zichzelf bevoordelen. Wie het eerste niet wil doen [...] heeft gelijk als hij geld voor zich vraagt. Wie het wél wil staat een onmiddellijk voordeel af. Het is daarom niet gezegd dat zijn middellijk voordeel zal uitblijven’, stelde hij in 1910.Ga naar eind76. Rond De Beweging gold dus ook voor medewerkers de wet van de uitgestelde tegenprestatie. Wie bereid was materiële offers te brengen kon rekenen op schadeloosstelling via symbolische opbrengsten in de toekomst. Tussen Albert Verwey en medewerker F.C. Gerretson ten slotte ontstond rond 1914 een interessante één-op-één geefrelatie. De vermogende Gerretson, die Verwey ‘een zeer groote vereering’ toedroeg, publiceerde als Geerten Gossaert al sinds 1906 in De Beweging; Verwey op zijn beurt sprak lovend over Gerretsons poëzie.Ga naar eind77. Anders dan andere discipelen veroorloofde Gerretson zich soms kritiek op het beleid van de meester: hij was het niet altijd eens met diens keuzes en meldde dat ook in zijn brieven.Ga naar eind78. Hij positioneerde zich dus van meet af aan wat nadrukkelijker tegenover Verwey dan de anderen, en dat maakt zijn aanbod, in 1914, om De Beweging financieel bij te staan vanuit geefperspectief extra interessant. Verwey vreesde het tijdschrift te moeten opgeven; Gerretson zag ruimte om zich via een ruimhartige gift extra bij de leider in de kijker te spelen. Zo betaalde hij uit eigen zak drie extra abonnementen, bekostigde hij de druken verzendkosten van de circulaire die in 1914 werd verstuurd, en bood hij aan zijn ‘aandeel bij te dragen’ als ‘het tijdschrift nogmaals hulp nodig heeft’.Ga naar eind79. In zijn brieven somt hij daarvoor een aantal motieven op: hij geeft omdat hij zich ‘altoos weer bovenal tot Uwe groep’ voelt behoren, en vanwege zijn ‘ingenomenheid met het geheele streven van de Beweging, vooral op poëtisch standpunt; het inzicht in de voortreffelijkheid van zijn voortbestaan, en de trouw en het gevoel van dankbaarheid aan den leider, aan wie wij verplichtingen hebben’ - wat betekent dat hij zijn legitimatie zocht in community sharing en in mindere mate equality matching-argumenten.Ga naar eind80. Maar wat wil hij ervoor terug? In zijn vervolgbrieven combineerde hij zijn steunaanbod met een hele reeks aanmerkingen op het beleid van Verwey, en met een amper verhulde wens daarover mee te mogen praten, hoewel ‘het geen zin heeft, misschien ook geen pas geeft, de richting van De Beweging als medewerker te willen beinfluenceeren’.Ga naar eind81. Bovendien combineerde hij verwijzingen naar zijn rol als gever met suggesties voor in De Beweging op te nemen werk van anderen. Het lijkt een duidelijke uitnodiging om de onderhandelingen hierover, met de beloofde steun | |||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||
als onderpand, te mogen openen. Gerretson is in zijn brieven zónder steunaanbod veel terughoudender in zijn aanmerkingen dan in de brieven waarin hij wel hulp in het vooruitzicht stelt. Tussen de twee partijen lijkt dus een interessant spel van gift en tegengift gespeeld te zijn, waarbij impliciet ook de onderlinge machtsbalans en het recht van zeggenschap op het spel stond. Voor Gerretson hebben zijn ervaringen als weldoener kennelijk inspirerend gewerkt: na de opheffing van De Beweging droeg hij nog bij aan de financiering van de dagbladen Ons Vaderland en De Schelde.Ga naar eind82. | |||||||||||||||||||||
6 Tot besluitIk startte het onderzoek naar Verwey's geefrelaties vanuit de veronderstelling dat in deze casus vooral vanuit community sharing en authority ranking zou zijn gevraagd en gegeven. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat beide modi in deze casus inderdaad dominant waren en bovendien voortdurend dooreen liepen. Door de nadruk te leggen op groeps- en clanvorming rond De Beweging lijkt Verwey de mensen om hem heen zo te hebben geconditioneerd dat ze meer geneigd waren tot investering en ondersteuning. De (financieel) afhankelijke positie waarin hij zich als enige eigenaar tegenover hen bevond bracht disbalans in de relatie, die hij neutraliseerde door te benadrukken dat ook de anderen zich maar beter afhankelijk konden maken van hém en van De Beweging. Verwey legitimeerde die claim door keer op keer te verwijzen naar het symbolische kapitaal dat het tijdschrift te bieden had. Wie bereid was zich afhankelijk te maken van (de groep rond) het blad, kon meedelen in het kapitaal van (artistiek) aanzien en erkenning dat het tijdschrift vertegenwoordigde - nu, of in de toekomst. Wie gaf kon erop rekenen terug te krijgen. Die ijzeren wet van de giftuitwisseling werd door Verwey effectief in stelling gebracht, hoewel de dynamiek van gift en tegengift soms ook haperde. Lezers bleken niet bereid om de offers die Verwey van hen vroeg ook inderdaad te brengen, uitgevers grepen de macht ondanks zijn pogingen hun invloed te neutraliseren, en medewerkers probeerden via een complex spel van geven en nemen zeggenschap over het tijdschrift te claimen. Het andere uitgangspunt van dit artikel was dat de inzet van gift theory en de vier modi van Komter wellicht konden helpen beter zicht te krijgen op de modellen die een rol spelen bij de uitwisselingen rond De Beweging. Gift theory gaat ervan uit dat in elke geefrelatie permanent wordt gezocht naar balans en evenwicht. Het bleek interessant om met dat perspectief in het achterhoofd steeds de vraag te stellen wie in de onderzochte relaties | |||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||
beter werd van wie, en na te gaan hoe beide partijen (desondanks) een poging deden te komen tot een min of meer stabiel machtsevenwicht. De kwestie was dus niet alleen wie op een bepaald moment welk belang bij de relatie had, maar ook hoe beide partijen tegelijkertijd investeerden in elkaar, en in de duurzaamheid en stabiliteit van hun relatie. Die gecombineerde vraag had ik zonder gift theory nooit gesteld, en de antwoorden die ik geef waren zonder de concepten van Komter zeker minder genuanceerd geweest. Het complexe geefmodel tussen Verwey en zijn uitgevers bijvoorbeeld kreeg ik alleen in kaart door naar liefst drie van haar vier geefmodi te verwijzen. Literair-historisch, ten slotte, maakt deze casus het een en ander duidelijk over de manieren waarop culturele tijdschriften worden gefinancierd - een wat verwaarloosd thema binnen het tijdschriftonderzoek. Verwey koos, na jarenlange ervaring met meer tradionele en afstandelijke vormen van mecenaat, bij De Beweging voor een financieringsmodel dat stoelde op intensieve samenwerking en uitwisseling. Dat had gevolgen voor de inhoud van het blad. Hij publiceerde in De Beweging werk van schrijvers in wie hij niet alleen geloofde als literator, maar ook als gever - van ongehonoreerd literair werk, van geld of van toewijding, tijd en energie. Wie zich overvraagd voelde vertrok, maar verspeelde daarmee ook zijn kans op verdere publicatie in het tijdschrift. Op die manier verzamelde Verwey een legertje getrouwen om zich heen dat niet alleen de bladzijden van De Beweging mocht vullen maar, zo is gebleken, hem ook hielp het tijdschrift tegen de klippen op overeind te houden. Uit de schermutselingen met de rijke Gerretson is gebleken dat een dergelijke gebondenheid aan de welwillendheid van gevers de onafhankelijkheid van Verwey's literaire oordeel weleens onder druk zette. Hij speelde een complex spel van afhankelijkheid en onafhankelijkheid, met het voortbestaan én de reputatie van zijn tijdschrift als inzet. Het zou interessant zijn te bekijken of een dergelijk geven en nemen ook rond andere tijdschriften zo'n grote rol heeft gespeeld. | |||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
Over de auteurHelleke van den Braber is universitair docent bij de afdeling Algemene Cultuurwetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen. |
|