Nederlandse Letterkunde. Jaargang 18
(2013)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||
Drie Grieken in een pre- en posthistorische metropool
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||
worden.Ga naar eind2 Hun queeste voert hen overzee naar de hoofdstad van het Britse Rijk, waar zij worden geconfronteerd met het drukke moderne stadsleven. Als ‘kinderen van het historische tijdvak’ staan ze perplex van de prehistorisch aandoende dimensies van Londen, waarin alleen een mammoet, uitgerust met ‘hulpstoomvermogen’, zich gemakkelijk kan verplaatsen. Ze vergapen zich aan Londens monumenten, parken, winkels en verkeer, alvorens zij, ten overstaan van de antieke beelden in het museum, in samenspraak met een bezoekster die uiteindelijk Athena blijkt te zijn, met elkaar van gedachten wisselen over de betekenis van de klassieke cultuur voor de moderne wereld. Carel Vosmaer (1826-1888), liberaal, spinozist, leidende figuur in de redactie van De Nederlandsche Spectator (1860-1907), schreef het gedicht in hexameters: het moet een blijmoedige oefening geweest zijn voor zijn vertalingen in dezelfde dichtmaat van Homeros' Ilias (waarvan de eerste afleveringen verschenen in 1878) en Odussee (1888-1889). Aan de tweede druk van Londinias, uit 1877 (Leiden: A.W. SijthoffGa naar eind3), heeft Vosmaer nog een zang toegevoegd: het relaas van een uitstapje van de reisgenoten naar het atelier van de Nederlandse schilder Lourens Alma Tadema in Townsend House.Ga naar eind4 In die tweede druk heeft het gedicht verder een grondige bewerking ondergaan (die nog nooit bestudeerd is). De meeste wijzigingen betreffen metrische kwesties, andere moeten waarschijnlijk de verstaanbaarheid ten goede komen of dienen een veranderd inzicht. Vosmaer schreef over deze inlassing in het commentaar bij de tweede druk: ‘(De VIe zang, aan deze nieuwe uitgave toegevoegd, is geen tusschenschuifsel van eenen lateren rhapsode. Zij was van den aanvang bedoeld, maar eerst later uitgewerkt. [...]).’Ga naar eind5 Waarom zang VI dan pas in 1877 werd toegevoegd, blijft ongewis. Het boekje werd goed ontvangen door de letterkundige kritiek.Ga naar eind6 Zelfs de geduchte criticus Busken Huet, doorgaans bijzonder zuinig met lof voor Vosmaer, meende dat diens humoristische Homeros-parodie zou blijven leven, maar herzag dit gunstig oordeel een paar zinnen verder al door te betwijfelen of de hexameters van Londinias te pruimen zouden zijn als het gedicht geen parodie was geweest.Ga naar eind7 Als humoristisch vers kan het, zo meende hij, wedijveren met Van Zeggelens Pieter Spa's reize naar Londen (1838), dat het overtreft in ‘opvatting, behandeling, taal, standaard van beschaving’: Huet zal hier doelen op versvorm, verheven stijl en karakterisering van de personages - beschaafde, gestudeerde jongemannen die naar Londen gaan om de Elgin Marbles te bekijken. Niet alleen een vergelijking met Pieter Spa dringt zich op bij lezing van Londinias - waar er in luimige trant naar Engeland gevaren wordt, moet een negentiende-eeuwer meteen denken aan de onhandige burgerman die voor het eerst een buitenlands reisje doet om de kroning van Victoria bij te wonen. Er zijn ook verwijzingen in Londinias naar andere boeken waarin wordt gespeeld met een antiek genre of de Oudheid in de eigen tijd acte de présence geeft. De vermenging van Oudheid en herkenbare werkelijkheid doet denken aan het Oera Linda-Boek; in een gesprek over klassieke cultuur en moderniteit valt een echo te beluisteren van Jacob Geels Gesprek op den Drachenfels, en het bezoek aan het British Museum in Vosmaers gedicht herinnert de lezer aan het vandalisme begaan aan de Portland-vaas in dezelfde Londense kunsttempel, die Johannes Kneppelhout een literaire verbeelding heeft gegeven.Ga naar eind8 Een onderzoek naar de intertekstuele samenhang tussen Oera Linda-Boek, Gesprek op den Drachenfels, ‘De Portland-vaas’ en Londinias maakt wellicht duidelijk in welke teksttraditie Vosmaers gedicht moet worden geïnterpreteerd. De dichter had trouwens zelf al | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||
heldere ideeën over de richtingenstrijd die in de toekomst zou worden uitgevochten rond de duiding van zijn gedicht - zoals uit het vervolg zal blijken. | ||||||||||||||||||||||||
Literaire exegeseHet commentaar dat Vosmaer met enige tegenzin toevoegde aan zijn eposGa naar eind9, kan worden beschouwd als paratekst, omdat het uitleg verschaft en mogelijke interpretaties ter overweging aanbiedt. Het sluit door zijn ironische toon nauw aan bij inhoud en vorm van Londinias. Behalve historisch commentaar, waarin, zo meesmuilt Vosmaer, de realistische smaak wel zal overheersenGa naar eind10, zullen toekomstige vorsers een mythische verklaring van het gedicht geven, ‘totdat zij zich verder splitsen in hen die eene euhemeristische, en anderen die eene symbolische uitlegging voorstaan’.Ga naar eind11 De euhemeristische interpretatiewijze maakt van goden (min of meer) redelijk denkende mensen, de symbolische duiding voorziet de werkelijkheid van een hogere zin. Een rationele verklaring van de mythologie (de twist tussen Poseidon en Athena als voorstelling van de worsteling tussen ‘ondernemende praktijk en aesthetische beschouwing’Ga naar eind12) moet noodzakelijkerwijs een zinnebeeldige uitleg weerspreken, zodat euhemeristen en symbolisten elkaar in de haren zullen vliegen. Vosmaer zinspeelt zelfs op een nieuwe duiding, ontkiemend uit ‘de filosofie van het onbewuste’, als die tenminste in de toekomst ingang heeft gevonden. Hij doelt hiermee op de pessimistische wijsbegeerte van Eduard von Hartmann, de auteur van Philosophie des Unbewussten (1869). Met deze voorspellingen, die zijn ingegeven door de negentiende-eeuwse polemiek over de Bijbelexegese (David Friedrich Strauß zorgde voor veel ophef met zijn mythische interpretatie van het Nieuwe Testament), kent de auteur zijn epos hetzelfde gewicht toe als de Schrift, zij het natuurlijk met een knipoog. Het zou eigenlijk juister zijn om vast te stellen dat de verschillende benaderingswijzen die Vosmaer voorstelt, toegepast op een humoristische parodie, de Bijbelstudie, en daarmee de Bijbel zelf, bespottelijk maken. Ik wil hier ingaan op Vosmaers ironische voorspelling en een euhemeristische interpretatie van Londinias beproeven - na te hebben vastgesteld wat Vosmaer hiermee bedoeld kan hebben. Ik veronderstel dat hij een uitleg van zijn homerische epos beoogde waarin de mythische dimensie ervan (het optreden van de goden) wordt opgevat als door de oudheid geïnspireerde kritiek op de negentiende-eeuwse wereldbeschouwing. Alleen zo'n interpretatie past bij Vosmaers bespiegelingen elders, in Vogels van diverse pluimage, over de worstelstrijd tussen ‘de luchtverhevelingen der verdwaasde verbeelding’, die godsdiensten verzon en goden en duivels schiep, en ‘kritiek en skepsis’, die uiteindelijk ‘de trotsche lammergieren der theokratieën en theosofismen’ hebben doen neerstorten.Ga naar eind13 Als God en goden zijn opgeruimd en hun verblinde woordvoerders zijn verjaagd, kunnen natuur en werkelijkheid in hun rechten worden hersteld, zo betoogde Vosmaer. De herscheppende verbeelding, die hij belichaamd zag in het hellenisme, zal de werkelijkheid dan in haar (her)betoverende schoonheid tonen.Ga naar eind14 De antithese moderniteit-oudheid moet dus centraal staan in deze interpretatie, waarvoor interteksten gebruikt kunnen worden waarin die tegenstelling gethematiseerd wordt. Het Oera Linda-Boek, Kneppelhouts ‘Portland-vaas’ en Geels Gesprek op den Drachenfels lenen zich daarvoor. De eigentijdse betekenis van de Elgin Marbles in Londinias meen ik te kunnen ophelderen met behulp van onderzoek naar | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||
memory-cultuur, meer in het bijzonder van het begrip reenactment of the past (§ 1). Die betekenis komt tot uitdrukking in een queeste door de metropool Londen: daarom wil ik me in dit onderzoek op de tweede plaats laten inspireren door studies over stadsbeleving. De ervaring van de stedelijke moderniteit die de reizigers opdoen, kan het best worden benoemd als ‘urban anxiety’Ga naar eind15 (§ 2); de dubbelzinnige functie van de stedelijke ruimte in deze Homeros-parodie, waarin goden en trams op elkaar botsen, zal ten slotte worden beschreven met behulp van Bakhtins chronotoopbegrip (§ 3). De verschillende benaderingen onderzoeken alle drie de verhouding mythewerkelijkheid in het gedicht en kunnen daarom worden beschouwd als bijdragen aan een ‘euhemeristische interpretatie’ van Londinias. De bestudering van de drie genoemde interteksten is over deze paragrafen verdeeld. Gesprek op den Drachenfels en ‘De Portland-vaas’ worden ter sprake gebracht in § 1, waarin wordt betoogd dat Geels Gesprek net als Londinias de moderniteit kritisch onderzoekt in de vorm van een pastiche, en ‘De Portland-vaas’ de gedachte bevestigt dat er ook in Londinias een reenactment of the past wordt opgevoerd. Het Oera Linda-Boek wordt besproken in § 3, omdat in deze parodistische oorsprongsmythe op een vergelijkbare manier als in Londinias door tijd en ruimte wordt gereisd. | ||||||||||||||||||||||||
1. Reenactment of the pastDe antithese moderniteit-oudheidVosmaer beschouwde zichzelf als de hoeder van het (classicistische) gedachtegoed van Jacob Geel.Ga naar eind16 Dat blijkt ook uit de betekenisvolle passage in Londinias waarin een meisje in het British Museum, die met de jongens in gesprek raakt over de tentoongestelde antieke kunstschatten, zich ontpopt als Athena. De verklaringen van de godin passen bij de strekking van Geels Gesprek op den Drachenfels (1835), vooral bij het motto bij dit prozastuk, een dialoog tussen Bulwer en Anonymus (Geel).Ga naar eind17 Athena maant de kunstvrienden zich niet te laten misleiden door classicistische opmetingen: ‘'t kunstwerk leeren wij enkel verklaren uit kunstgeest’, en benadrukt dat de kunst moet worden beschouwd ‘in den geest die ze voortbracht’.Ga naar eind18 Ze waarschuwt de museumbezoekers zich verre te houden van ‘het kloven van archaeologische haren’ en van de oudheidkundigen die zich daarmee bezig houden: ‘Zelfs uit de scherf van een vinger herstellen zij gansch eene beeldgroep, / Kunstig de deelen verbindend met lijm van verbrokkelde teksten.’Ga naar eind19 Athena's waarschuwing past bij het misverstand dat Bulwer opmerkt in classicisten die het beeld van Apollo de maat nemen; haar afkeer van de wetenschap stemt overeen met de opstelling van Geels personage Charinus, de pleitbezorger van de romantiek, die liever fantaseert over een oude altaarsteen die hij op de Drachenfels aantreft, dan er onderzoek naar te laten doen door geleerden. Vosmaer lijkt daardoor in Londinias met wat meer sympathie over het romantische standpunt te spreken dan Geel kon opbrengen in zijn Gesprek op den Drachenfels. Belangrijker dan dit nuanceverschil is de verwantschap tussen beide teksten: het zijn pastiches - het Gesprek is geïnspireerd op een platoonse dialoog, Londinias op een homerisch epos - die allebei de betekenis van de klassieke cultuur voor de eigen tijd onderzoeken. Met dien verstande dat in Vosmaers gedicht de vermenging van klassiek en modern een groteske gestalte heeft aangenomen. Griekse goden en | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||
helden zijn zeer fysiek aanwezig in een (urbane) realiteit die daardoor onwerkelijk, buitentijdelijk aandoet: tegelijk prehistorisch én posthistorisch, omdat er wordt gezinspeeld op toekomstige evolutionaire ontwikkelingen (mammoets aangedreven door stoommachines). De lezer ziet zich bij de ontcijfering van deze verstoorde werkelijkheid voor de keuze gesteld die Vosmaer al aanduidde: hij moet ófwel van de goden en Griekse helden verklede moderne mensen maken, ófwel hij moet aan de herkenbare werkelijkheid een hogere, ‘symbolische’ betekenis toekennen. Misschien is de keuze voor één van deze twee ‘verticale’ interpretaties - namelijk de eerstgenoemde, de euhemeristische duiding - daarom wel eenzijdig geweest (maar naar nog zal blijken toch niet onvruchtbaar). ‘Wat uitgelegd moet worden’ en ‘wat uitlegt’Ga naar eind20 moeten in één parodistische ruimte geplaatst en aan elkaar gerelateerd worden om de tweede interpretatie mogelijk te maken: een herwaardering van een werkelijkheid waarin niets is wat het lijkt. De jonge reizigers spelen een spel, ze voeren een toneelstuk op in de straten en pleinen van Londen en ten overstaan van de Parthenonfriezen. De stad wordt de lezer getoond door een verteller uit een homerisch epos, iemand die de moderniteit amper begrijpt en denkt en spreekt als een oude Griek. Athena zelf wijst de bezoekers erop dat de Elgin Marbles ook niet letterlijk uitgelegd moeten worden - maar zij is, als uitleggende instantie (‘wat uitlegt’), ook dubbelzinnig: argeloos meisje bezig een studie te tekenen én godin. Welk spel de personages spelen, wordt pas in de tweede druk van Londinias duidelijk, in de toegevoegde zesde zang. Daar bezoeken Aloopex, Neaules, Oïlmos en Porthmos het atelier van de kunstenaar Alma Tadema en zien onder andere het schilderij (uit 1868) waarop Perikles met zijn gevolg (Alkibiades en Aspasia) is afgebeeld, bezig met de bezichtiging van de Parthenonfriezen die Phidias dan net heeft uitgehouwen en beschilderd.Ga naar eind21 In een tableau vivant herhalen de jongens, samen met het museummeisje/Athena, de geschilderde voorstelling later in het British Museum: reenactment of the past is de naam van het spel. In zijn studie The Heritage Crusade and the Spoils of History (Cambridge 1998) noemt David Lowenthal de intieme, onmiddellijke beleving van het verleden een eigenaardigheid van ‘heritage’, cultureel erfgoed, dat zich heeft losgemaakt van het afstandelijke, onkenbare verleden, dat hij ‘history’ noemt. Hij besteedt een heel hoofdstuk aan de uitleg van het principiële verschil tussen heritage en history.Ga naar eind22 De friezen in Londinias beantwoorden nadrukkelijk aan hun opdracht als cultureel erfgoed; zij nodigen de bezoekers uit tot performativiteit (hier te verstaan als: het opvoeren van een spel dat met de werkelijkheid samenvalt) en voorzien in een behoefte aan herinnering aan de klassieke beschaving en het daaraan inherent geachte esthetische levensbeginsel.
Op de eerste verdieping, pal boven de Elgin Rooms, in een van de Vase RoomsGa naar eind23, stond de beroemde Portland-vaas opgesteld, die de vrienden, waren zij niet van papier geweest, ongetwijfeld met hun opmerkzaamheid hadden vereerd. De vaas was op 7 februari 1845 vernield door ‘a madman’, een gebeurtenis die door Johannes Kneppelhout is verbeeld in een literaire fantasie. Ze werd evenwel spoedig gerestaureerd en was al in het najaar van hetzelfde jaar weer te bezichtigen.Ga naar eind24 Vosmaer heeft Kneppelhouts verhaal ‘De Portland-vaas’ ongetwijfeld gekend: Londinias en de prozaschets voorzien de twee mysterieuze topstukken van het British Museum van een curieuze narratieve context. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||
Alleen al omwille van deze overeenkomst loont het de moeite te onderzoeken of Kneppelhouts personage, Henri Spartzen tot Abtsheim, zich bij de bezichtiging, of liever de vernieling, van het klassieke erfgoed ook overgeeft aan een reenactment of the past. Dat lijkt nadrukkelijk niet het geval: anders dan Neaules, Porthmos, Oïlmos en Aloopex is hij een - verwend - kind van de negentiende eeuw, opzichtig Nederlander, en bezoekt hij Londen en het Museum met de grootste tegenzin. De motivering van zijn euveldaad zoekt Kneppelhout in de landerige kwaadaardigheid van de student die door genot en overdaad moreel verdorven is. Toch is er een overeenkomst tussen Portland-vaas en Elgin Marbles, een overeenkomst die gevonden kan worden in de (dreiging van) vernieling van alles wat schoon is en eeuwig moest zijn. De friezen van het Parthenon zijn naar Londen gebracht om ze te behoeden voor oorlogsgeweld, de Portland-vaas moest uit het (veilige) Italië naar Engeland komen om daar kapot gestampt te worden. De vernieling in het museum is een uitgestelde verdelging, de vaas ondergaat in Londen het lot dat zoveel klassiek erfgoed in het verleden was beschoren. Zo beschouwd kan het breken van de Portland-vaas ook beschouwd worden als een vorm van reenactment: Henri Spartzen tot Abtsheim kwijt zich van dezelfde taak die de Turken, waren de Parthenonfriezen in Athene gebleven, zouden hebben volbracht. | ||||||||||||||||||||||||
Geen nood aan God(en)Gezien de repercussies die het optreden van Griekse helden en goden heeft op de negentiende-eeuwse werkelijkheid, volstaat, zoals gezegd, een euhemeristische lezing van Londinias misschien toch niet om het gedicht helemaal te begrijpen. Er wordt immers een nieuwe mythische betekenis aan de werkelijkheid toegekend. Maar een euhemeristische lezing is zeker niet onvruchtbaar: er is immers geen god in dit gedicht die zijn schoenen niet verkeerd om aan heeft. (Griekse) goden bepalen nochtans de loop van het verhaal. Net als in de Odyssee worden de gebeurtenissen in Londinias bepaald door de rivaliteit tussen Poseidon en Athena: de roof van de friezen van het Parthenon ‘door de zonen van 't rossenbedwingende Britland, / Stoute beploegers der zee’Ga naar eind25, werd toegestaan door de zeegod, die behagen schiep in deze vernedering van zijn tegenstreefster. Maar als de Poseidon Athene dan bespot met de ontluistering van haar tempel, in de tweede zang, wijst zij hem er fijntjes op dat het ‘beeldwerk’, buiten de grenzen van Hellas tentoongesteld, ‘[t]hans door de wereld mijn roem bazuint en den attischen kunstgeest, / Dáarin het eerst doorgrond in zijn glans en verheven beteeknis.’ Zo had Poseidon de kwestie nog niet bekeken - ‘de blos van den zeegod kleurde den avond’.Ga naar eind26 Op de heenweg vertrouwt Porthmos nog op het oude verbond tussen Holland en de zeegod, maar Proteus waarschuwt het viertal ervoor dat Poseidon de vrienden van Athena als zijn vijanden beschouwt. Als het gezelschap dan in negende zang, brooddronken van het gesmaakte kunstgenot, zich inscheept om naar huis te varen, dreigt de vertoornde Poseidon hun vaartuig tot zinken te brengen. Athene brengt hem op andere gedachten: als hij niet oppast, zal het Britse kapitalistische ondernemerschap hem op de knieën dwingen: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||
‘[...] ik zweer u,
Schriklijkste eed, bij den Styx, zoo gij dezen verderft en het licht rooft,
Dol te verstouten den geest van Brittannia's zonen, u dierbaar,
Dat zij een heel d'oceaan droogmakende limited maatschap
Stichten; d'Olumpiërs noemen met spot u dan zeeloozen zeegod,
Eindelijk zijt ge te kijk als een kindsch invalide te Greenwich!’Ga naar eind27
Niet alleen de klassieke goden hebben moeite zich te handhaven in de moderne wereld (Athene betaalt haar paardenoppasser tot diens ongenoegen met een tetradrachme), ook de goden waaraan in Londinias nog geloof wordt geslagen, hebben veel aan waardigheid ingeboet. Van de god aan wie de zondag is gewijd (‘Heilig heet zoo'n dag, - vol rust en genoegen den werkman, / Maar in de hoogere kringen gewijd aan den deftigsten vormdienst’), wordt gezegd dat hij ‘eenzaam en eenig een ledigen hemel bewoont’.Ga naar eind28 Maar hij is niet de enige die zich mag verheugen in het geloof van de inwoners van Londinias: er wordt een heel panopticum aanbeden: [...] hier bloeit het geloof in ontelbare veelheid;
Sommigen dienen de goden van Israël, anderen Baäl,
Dezen de goden van 't oude of nieuwere Rome; den wijngod,
Venus, Hermes, het al der natuur; ja er zijn filosofen,
Ongodisten, dewijl hun een richtige keuze te zwaar valt
Tusschen het aantal goden, die elk voor de anderen valsch zijn.Ga naar eind29
De eredienst die in de plaats is gekomen van het kerkelijk geloof is de verering, door de vier Nederlandse pelgrims, van de ‘beschavingkwekende’ Attische schoonheid. ‘Heilige trilling grijpt z' in het hart’Ga naar eind30, als de vrienden de museumzaal betreden waar de friezen zijn tentoongesteld. Aloopex noemt de schoonheid die zich hier aan hen openbaart ‘de hoogste potenz van het samenversmeltend / Eindig'-oneindige; [...] 't heft het contrast op / Tusschen den geest in deszelfs absolute bestaan en natuur als / Wereld der zinnen’.Ga naar eind31 Een formulering waarmee spinozisten, geestverwanten van Vosmaer, kunnen instemmen. | ||||||||||||||||||||||||
2. ‘Urban Anxiety’Gevoelens van onbehagen over de uitgestrektheid en klaarblijkelijk ook over de leegte van de metropool worden op meerdere plaatsen in het gedicht tot uitdrukking gebracht. Het meest pregnant gebeurt dat in de ingelaste zesde zang uit de tweede druk, waarin de vier vrienden voor een dag de stad achter zich laten, om te gaan verpozen in Regent's Park. De overgang van stad in natuur wordt verbeeld met een metafoor waarin de stad het domein is van prehistorische wezens: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||
D'antediluviaansch reusachtige maten van London
Krijgen er kalmeren vorm, ons, kroost van 't historische tijdperk,
Passend, wezens voor welken de honger en dorst eene grens trekt,
Menschen, beperkt van vermogens der hersens en eindig van spierkracht.
Wie in die stad met gemak zich bewege, die weze een mammoeth
Met hulpstoomvermogen er bij. [...]Ga naar eind32
De kinderen van het historische tijdperk zijn ontheemd in de prehistorische ambiance waarin ze zijn terechtgekomen. De urbane maatvoering is buiten menselijke proportie en de classicistische pleinen en brede straten zijn het tegenovergestelde van een lieu-de-mémoire, ontdaan als zij zijn van elke herinnering aan beschaving. Maar Vosmaers voorstelling van de stad is niet alleen prehistorisch, haar eigenlijke bewoners moeten nog door de evolutie worden uitgevonden: mensen met hoger ontwikkelde hersens en krachtiger spieren (om lange afstanden af te leggen), of mammoets met een stoommachine als hulpmotor. Londen vergt van de negentiende-eeuwer een uiterste krachtsinspanning - reden waarom de vier vrienden 's avonds doodmoe zijn en slechts met moeite 's morgens het bed uit komen: Nauw daagt Eoos - vaak ook was het wat later in d'ochtend -
Of weer tijgen zij voort met moed aan den verderen arbeid;
Arbeid, want 't is alles zoo groot, reusachtig en ver hier,
Dat zelfs 't eten en drinken, het zien en slapen een werk is.Ga naar eind33
De gedachte dat de hypermoderne stad ‘antediluviaans’ aandoet en de biotoop is van prehistorische monsters, aangedreven door de nieuwste evolutionaire snufjes, past bij de darwinistische uitweiding aan het begin van de achtste zang, als de natuurhistorische expositie van het British Museum beschreven wordt.Ga naar eind34 Daar wordt immers ‘[g]ansch d'ontwiklingsloop van de aarde, gedierte en menschdom’ tentoongesteld, Ook uit den voortijd, toen de gigantische herten en mammoeth's
D'aarde bewoonden, de mensch noch nauwlijks leefde in d'oerstaat,
Toen hem de gaaf noch sierde te kwispelstaarten bij blijdschap;
Tot uit den vierhand straks zich vormde de darwinsche tweehand
Wapens, gereedschap, potten uit steenperiode of bronstijd;
Later Egypte's kolossen; assyrische stieren met wigschrift...Ga naar eind35
De bazaarachtige opstelling van de Elgin Marbles, opeen gepropt in de zaal die de reisgenoten dan betredenGa naar eind36, contrasteert met de prehistorische (of ahistorische) mateloosheid van Londen. De friezen vertegenwoordigen een ontwikkelingsfase van de beschaving, preciezer gezegd: van het schoonheidsgevoel en een daarmee samenhangend inzicht in de waarheid, waaraan de moderne metropool niet kan tippen. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||
Van Athene naar LondenAl in de eerste zang wordt de rechtmatigheid betoogd van een verplaatsing van de Elgin Marbles van Athene naar Londen: er is weliswaar sprake van roof, maar ook van de redding van de beelden, die thans het British Museum ‘veilig bewaart als [...] kostbare kleinood’.Ga naar eind37 Maar die verplaatsing heeft wel een deuk in het tijd-ruimte-continuüm veroorzaakt. In Londen bezoeken de vrienden ‘kostbare winkels, paleizen of glazen museums’ (Crystal Palace - om toch maar historisch-realistisch commentaar bij het gedicht te geven), ‘Parken, oasen der stad, waar wemelt de aadlijke wereld’ (Hyde Park), ‘het Huis der gumnasten, geolied, geglad met staatskunst’Ga naar eind38 (Houses of Parliament), ‘de abtdij vol praalgrafpronk’ (Westminster Abbey) en ‘'t Gouden kroonsieraad voor vorstlijke hoofden en 't houtblok / Om ze te hakken’ (de Tower).Ga naar eind39 's Avonds wonen ze een ‘zangspel’ en een ‘tooverballet’ bij, [...] waar honderden Chariten dansten,
Kunstig als kevers gedost en ook andren als bijen of vlinders.
‘Entomologische les,’ dus noemde 't Neaules, en Porthmos
Merkt 't gaasvleugelig koor der Libellula's op en hij noemt ze:
‘Kostbre libellen, en danspamfletten, balletincunabelen,
Vreugd voor den bibliomaan.’ [...]Ga naar eind40
Moge buiten het verwarrende heden zich in ‘drieërlei wereld’, ‘óp, boven, en onder den stadsgrond’ manifesteren, in Londense musea en antiquariaten ligt het culturele verleden hoog opgetast. In de boekmagazijnen is ‘het kroost van de persen der eeuwen’Ga naar eind41 verzameld: het ‘kroost van 't historische tijdperk’ voelt zich er thuis en wroet er in het stof: hun papieren buit nemen ze mee naar huis. Wiegedrukken, feuilles volantes, ‘Efemerieden, en prenten en Elzeviers [...], ook [...] wondren der bindkunst’, worden als trofeeën ontvoerd: het lot van de boeken verschilt niet veel van dat van de friezen van het Parthenon.Ga naar eind42 De dinosaurusmetafoor wordt in deze zevende zang hernomen: de boeken manifesteren zich als Atlas-mastodonten, gigantische folio-sauren,
Tijgergevlekte geribde oktavo's, herkauwende kwarto's,
Incunabel-fossielen, onvindbare wandlende bladen,Ga naar eind43
Meisjes worden vergeleken met boeken, boeken met prehistorische monsters en prehistorische monsters met Londen.Ga naar eind44 Als we de conclusie van een van de vrienden, in het gesprek met Athena: ‘Het schoone is... een jonkvrouw!’Ga naar eind45, omkeren, wordt er een door deze metaforen aangeduid verband zichtbaar tussen schoonheid (in meisjes), waarheid (in zeldzame boeken) en het Unzeitgemässe van de monsterlijke ruimte (Londen), dat de thematische ruggengraat van het gedicht genoemd kan worden. De Elgin Marbles zijn door tijd en ruimte verplaatst naar een door technologie en eco- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||
nomisch gewin geregeerde wereld waarin zij de mensen verkondigen dat het schone de schitterende glans van de waarheid is, of, in Ficino's woorden, aangehaald door Athene: schoonheid is de glans die het licht van het goede terugstraalt.Ga naar eind46 De klassieke esthetiek van de friezen is in het moderne Londen ver te zoeken, meent Pothmos: ‘“Vreemd, [...] zulke modellen te hebben en zoo veel / Leelijke beelden te maken als hier op de straten te zien zijn”’, en hij noemt met afschuw die van ‘Havelock, Peel, dien Nelson! en d'ijzeren hertog!’: de beelden van premier Robert Peel in de Gallery of Statues in Parliament Square; generaal Henry Havelock, op de zuidoosthoek van Trafalgar Square, admiraal Nelson op datzelfde plein en het kolossale en vaak bespotte bronzen ruiterstandbeeld van de hertog van Wellington, boven op de triomfboog Wellington Arch. De moderne smaak zwenkt tussen ‘het grillige, plompe [...] en gezochte verfijning’, luidt daarop Oïlmos' diagonose. Aloopex neemt het op voor de Engelse beeldhouwkunst door te wijzen op ‘Albert's gedenkmaal’ in Kensington Gardens, ‘[r]ijk door beelden en bouw’.Ga naar eind47 De verteller heeft zich intussen ook niet onbetuigd gelaten, door in het voorbijgaan (met klaarblijkelijke waardering) te wijzen op de timpaan van het British Museum, ‘met 's menschen beschaving in beeldspraak’Ga naar eind48: links en rechts van de centrale figuur Athene bevinden zich de zeven muzen. | ||||||||||||||||||||||||
3. Botsende chronotopenMaar waarom moesten de Nederlandse jongens hun kunstreis volbrengen, uitgedost als Grieken? Deze droogstoppelige vraag naar de zin van humor, doet ons nadenken over de precieze toedracht van de homerische pastiche, waarin moderniteit en oudheid op geestige manier met elkaar in gesprek raken. Op levensbeschouwelijk niveau is de betekenis daarvan duidelijk: het gedicht wil de actualiteit tonen van de klassieke beschaving en het primaat van het esthetisch levensbeginsel vaststellen; op handelingsniveau is er sprake van reenactment of the past. Maar op poëticaal niveau speelt een andere kwestie, de vraag tot welk literair genre Londinias gerekend moet worden. De moeilijkheid om die vraag te beantwoorden kan het best worden uitgelegd door gebruikmaking van het begrip chronotoop, zoals dat door Bakhtin is gemunt en herleid tot een toepasbaar concept door Bart Keunen (2000) en Nele Bemong (2007).Ga naar eind49 Het chronotoopbegrip kan volgens Bemong inzicht verschaffen in genres die als geheel hybride zijn; wellicht ook in afzonderlijke teksten van gemengd genologisch origine, zoals Londinias. Een chronotoop geeft door een handelingsschema dat zich in tijd en ruimte voltrekt vorm aan het wereldbeeld van een tekst. Het begrip wordt wat beter hanteerbaar als een onderscheid wordt gemaakt tussen motiefchronotopen en genologische chronotopen. Laatstgenoemde leveren prototypische genrekenmerken, de eerste functioneren als ‘losse’ verhaalmotieven die bij de lezer verwachtingen wekken ten aanzien van de aard van de tekst die hij leest.Ga naar eind50 Als deze uitleg van het bij Bakhtin ongrijpbare concept steekhoudend is, dan kunnen we het hybridische gedicht Londinias opvatten als een botsing tussen twee genologische chronotopen: de mythologische en de documentaire. Voor negentiende-eeuwse lezers moet deze botsing uiterst prikkelend zijn geweest: leesverwachtingen die worden gewekt door de homerische versvorm en stijl, worden doorkruist door een modernistische thematisering van tijd en ruimte. De inkleding als epos activeert bij de lezer de chronotoop van de ‘avontuurlijke beproevingsroman’, waarin | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||
ruimte wordt geconcipieerd als afstandGa naar eind51 en het bereiken van het reisdoel een queeste is. Bemong merkt op dat er weinig interactie is tussen de handelingsruimte en de personages: ‘De handelingen van de personages en de verhaalde gebeurtenissen staan in geen enkel verband tot de cultuur, geschiedenis, of specifieke sociale en politieke structuren van de landen of plaatsen waar de personages zich bevinden en waar de gebeurtenissen zich afspelen.’Ga naar eind52 Deze voorstelling kan zeker van toepassing worden verklaard op de bevreemding waarin de ‘kinderen van het historische tijdvak’ het pre- of posthistorische Londen aanschouwen. Maar de voorstelling van Londen, bezien door de dunne sluier van de homerische pastiche, en het reisdoel, een weinig avontuurlijk museumbezoek, beantwoorden veel meer nog aan een documentaire chronotoop, die eigen is aan realistische literatuur.Ga naar eind53 Dit type chronotoop is gebaseerd op niet-literaire documentatie, in dit geval Murray's Gids, die het viertal aan de oevers van de Theems doorbladertGa naar eind54; ook de semantische duiding ervan: ‘de desintegratie van de waardesystemen die in de eeuwen voordien werden ontworpen’Ga naar eind55, is evident. Het eigentijdse Londen is verstoken van het Helleense schoonheidsgevoel dat in een museumzaal in die stad als een geheim wordt bewaard. De ruimte die de museumbezoekers moeten doorkruisen om hun queeste te volbrengen, de metropool Londen, is daarom minder onverschillig dan de lezer op grond van de chronotoop van een avontuurlijke beproevingsroman zou verwachten: het is een wereld die geen notitie meer neemt van de beschaving waarvan ze wel de overblijfselen bewaart. Neaules, Porthmos, Oïlmos en Aloopex ontdekken in het British Museum echt een geheim. Ook het Oera Linda-Boek (in 1872 door J.G. Ottema gepubliceerd in transcriptie en vertaling)Ga naar eind56 kan worden gelezen als een tekst waarin een mythologische en documentaire chronotoop, die van een historische kroniek, vervlochten zijn. Het Oera Linda-Boek bevat een verzameling vertellingen over de Friese Oudheid, waarvan alle ons bekende beschavingen rond de Middellandse Zee (de Nabije en Verre Kreekeilanden: Italië en Griekenland) zouden zijn afgeleid. Friezen bevoeren de wereldzeeën, stichtten Atlantis en bevolkten de vroegste Griekse en Fenicische nederzettingen. Eerder werd dit boek een ‘parodistische oorsprongsmythe’ genoemd, maar ten tijde van de publicatie werd er heftig gepolemiseerd over de ‘echtheid’ van het Oera Linda-Boek, onder meer in De Nederlandsche Spectator.Ga naar eind57 Als J. Beckering Vinckers heeft aangetoond dat het om een vervalsing gaat, vervaardigd door Cornelis Over de Linden (die het handschrift in zijn bezit had), schrijft Vosmaer in de ‘Vlugmaren’ van 24 maart 1877 dat nu een wezenlijker aspect van het Oera Linda-Boek dan de authenticiteit ervan in beschouwing moet worden genomen. Cornelis Over de Linden mag niet worden weggehoond als bedrieger: ‘Het woord bedrog geeft eene geheel verkeerde verklaring van zijn karakter en zijn boek. Beiden zijn oneindig veel belangwekkender dan de meesten wanen. Zelfs zóo zeer, dat ik het levendige verlangen koester zijne nu wedergevonden cahiers met opstellen te lezen. Zoowel in dezen als in het Oera-Linda-Boek heeft hij zijne vrije denkbeelden over wereld, maatschappij en godsdiensten te zamengesteld. Hij heeft een zeer leerrijken roman gemaakt, maar verzuimd ons te zeggen dat het een roman is.’Ga naar eind58 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||
Het Oera Linda-Boek kon Vosmaer boeien omdat het een ‘onttovering’ van een mythologische voorstelling van de beschavingsgeschiedenis inhoudt, door klassieke goden en helden als de afstammelingen van Friezen te ontmaskeren. Het leent zich kort gezegd voor een euhemeristische interpretatie. Maar tegelijkertijd is het voor hem, door de herscheppende verbeelding, als roman, een kritiek op de eigentijdse omgang met openbaringsgeschriften. In zijn dissertatie uit 2004Ga naar eind59 beschouwt Goffe Jensma het Oera Linda-Boek in navolging van Vosmaer als een literaire tekst (met François HaverSchmidt als vermoedelijke auteur): ‘Daarin speelt de geschiedenis weliswaar een grote rol, maar worden toch allereerst met behulp van romantisch-ironische literaire procédés en stijlmiddelen allerlei vormen van dubbelzinnigheid opgeroepen.’Ga naar eind60 Die dubbelzinnigheid kan worden beschreven als de botsing tussen mythologische chronotoop (de fantastische geschiedschrijving) en de documentaire chronotoop, met de bijbehorende semantische duiding: de verstoring van de traditionele voorstelling van elkaar opvolgende beschavingen. In een chronotopische analyse vertonen Londinias en Oera Linda-Boek opmerkelijke overeenkomsten: beide teksten bevatten fundamentele cultuurkritiek, in de vorm van een humoristische pastiche. | ||||||||||||||||||||||||
BesluitIntuïties over intertekstuele relaties tussen Londinias en Oera Linda-Boek, Gesprek op den Drachenfels en ‘De Portland-vaas’ blijken bevestigd te worden als ze worden ingepast in een analyse van Vosmaers gedicht aan de hand van drie heuristische concepten: reenactment of the past, urban anxiety en Bakhtins chronotoopbegrip. Door het bezoek aan het British Museum (en aan het atelier van Alma Tadema) te interpreteren in termen van performativiteit, kon aannemelijk gemaakt worden dat in Londinias, in de vorm van een pastiche (vergelijkbaar met Geels Gesprek), de betekenis van de klassieke beschaving voor de eigen tijd wordt onderzocht. In Kneppelhouts verhaal gebeurt iets vergelijkbaars: de vernietiging van de Portland-vaas houdt ook een reenactment of the past in, een daad van vandalisme die kenmerkend is voor de negentiende-eeuwse minachting voor de betekenis van het klassieke erfgoed. Het onderzoek van die betekenis van de Oudheid voor de eigen tijd vereist een ‘ontmythologisering’ van de klassieke cultuur, waardoor tegelijkertijd de moderniteit van een nieuwe, verontrustende betekenis wordt voorzien (‘onttovering’ en ‘herbetovering’). Die verontrustende beschouwing van wat de eigen tijd heeft voortgebracht, blijkt uit de toepassing van het concept urban anxiety. Londen lijkt zich aan de tijd te hebben onttrokken (de geschiedenis wordt er bewaard in musea en boekenwinkels), en manifesteert zich voor de tijdreizigers als een vermenging van prehistorie en toekomstige evolutionaire ontwikkelingen. Door de toepassing van Bakhtins chronotoopbegrip ten slotte kan worden getoond hoe de pastiche (Londinias) werkt: op overeenkomstige wijze als de vervalsing (Oera Linda-Boek). De vermenging van literaire genres, met bijbehorende thematische duiding van tijd en ruimte, zorgt voor verwarring bij de lezer, die zich geconfronteerd ziet met een onverwacht realistische invulling van een op het eerste gezicht herkenbare mythische voorstelling van de werkelijkheid. Het zijn niet alleen de erudiete humor en de knappe toepassing van de hexameter die Londinias tot een opmerkelijk gedicht maken uit de periode van dichterlijke | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||
vernieuwing voorafgaand aan de Beweging van Tachtig. Het is vooral ook de zoektocht naar een beschavingsideaal dat de constructie van een nationale, Nederlandse identiteit overstijgt, die ervoor zorgt dat dit gedicht de aandacht verdient, nu veel letterkundig onderzoek naar negentiende-eeuwse poëzie juist op de constructie van zo'n nationale identiteit is gericht. De uitkomst van dit kleine onderzoek moedigt aan tot nader onderzoek naar ‘herbetovering’ in negentiende-eeuwse (realistische) poëzie als reactie op de voortschrijdende ‘onttovering’ van het bovennatuurlijke, dat in de vroegere ‘romantische’ poëzie zo veelvuldig was bezongen. | ||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|