Nederlandse Letterkunde. Jaargang 18
(2013)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||
Goedkoop, Groot, Geïllustreerd
| ||||||||||||||||||||||||
InleidingDe eerste decennia van de twintigste eeuw waren een bloeitijd voor het periodiek in Nederland. Een groot aantal van die periodieken, met name de geïllustreerde bladen die bestemd waren voor een groot publiek, zijn nog niet of nauwelijks onderzocht.Ga naar eind1 Niet ieder blad dat aandacht besteedde aan literatuur werd binnen de letterkundige neerlandistiek even relevant of interessant bevonden. Zo begon J.J. Oversteegen zijn invloedrijke dissertatie Vorm of vent met de vaststelling dat tijdschriften als De Gids, dat ‘over het algemeen standpuntloosheid’ als ‘standpunt bij uitstek’ huldigde, en het naar ‘kritische onafhankelijkheid’ strevende Groot Nederland weinig dienstbaar waren voor zijn onderzoeksinteresses.Ga naar eind2 Nog meer leek dat te gelden voor de tijdschriften en hun critici die Oversteegen helemaal niet noemde in zijn studie, zoals Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift (Herman Robbers) en Morks' Magazijn (Gerard van Hulzen). Tijdschriften die op het eerste oog geen programmatische inhoud hadden of zich afzijdig hielden van polemiek, leenden zich niet goed voor het onderzoek van de op conflicten gerichte neerlandicus. Dit fenomeen is goed zichtbaar in de Nederlandse literatuurgeschiedenissen van het interbellum, die de aflossing van en strijd | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||
tussen literaire generaties of stromingen centraal stelden, terwijl vormen van continuïteit, conservatisme en cultuurbemiddeling slechts schaars aan bod kwamen. Als dit wel het geval was, dan werden de desbetreffende critici en schrijvers vaak slechts zijdelings behandeld en/of gefocaliseerd via de kritische blik van hun polemische tijdgenoten. Waarschijnlijk had dit niet alleen te maken met onderzoeksinteresses, maar ook met waardeoordelen.Ga naar eind3 Met name de academische bestudering van de vroege twintigste eeuw is sterk beïnvloed door modernistische opvattingen. Dit lijkt een internationaal verschijnsel te zijn geweest. Zo constateerde Joan Shelley Rubin dat critici als Clement Greenberg en Dwight Macdonald ‘mediation’ en ‘middlebrow’ in het verlengde van Virginia Woolfs opvattingen automatisch associeerden met ‘mediocrity’,Ga naar eind4 Ann Ardis dat de door Eliot, Joyce, Pound en Woolf aangebrachte hiërarchieën sterk vervlochten waren en bleven met de wetenschappelijke praktijk,Ga naar eind5 en Koen Rymenants dat ‘de invloed van de door Ter Braak en de zijnen gepromote canon allerminst aan merlinisten als Oversteegen en Fens voorbijgegaan’ was.Ga naar eind6 Onder invloed van deze vooroorlogse tradities heeft de letterkundige interbellumstudie zich binnen de neerlandistiek lange tijd primair beziggehouden met gecanoniseerde modernistische schrijvers en critici en hun conflicterende opvattingen over literatuur en literatuurkritiek. In recente publicaties als Kritiek in crisistijd (2009), In 1934 (2010) en Literatuur en crisis (2010) worden daarentegen veel niet-gecanoniseerde teksten en auteurs bestudeerd en tekstuele benaderingen gecombineerd met extra aandacht voor de evolutie en functie van literatuur in een sociale en internationale context.Ga naar eind7 Binnen deze nieuwe ontwikkelingen in de interbellumstudie past ook het door Angelsaksische studies geïnspireerde onderzoek naar de manifestatie van een zogenoemde middlebrow-cultuur in Nederland. Daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar de middlebrow-kritiek. Het gaat hier hoofdzakelijk om het bestuderen van de (taak)opvattingen van toentertijd invloedrijke en populaire critici, hun kritische praktijk en institutionele omgeving, de media waarin zij opereerden en hun cultuurbemiddelende en/of publieksgerichte idealen. Daarnaast wordt ook hun positionering in het culturele of literaire veld onderzocht door bijvoorbeeld te analyseren hoe deze critici zich enerzijds verhielden tot de opkomende (lowbrow-)amusementsindustrie en anderzijds tot de gezaghebbende (highbrow-)critici en hun tijdschriften, waarbij men kan denken aan een blad als Forum en critici als Menno ter Braak, H. Marsman en E. du Perron.Ga naar eind8 Deze hernieuwde aandacht voor de verschillende facetten van de literatuurkritiek in het interbellum heeft als gevolg dat er studies verricht worden naar enkele (onderbelicht gebleven) critici en media die een gedeeld vertrouwen uitstraalden in wat Ardis beschrijft als ‘the “educational ideal” of the periodical press’. Dit ideaal moet niet zozeer als een residu van negentiende-eeuwse ideeën over volksopvoeding worden beschouwd, maar eerder als een centrale functie van tijdschriften aan het begin van de twintigste eeuw. Deze tijdschriften moesten zich verhouden tot het in die tijd bloeiende medialandschap en reageren op de politieke veranderingen in de samenleving, zoals de toenemende democratisering.Ga naar eind9 Dit gold ook voor de literatuurkritiek: ‘Critici als Gerard van Eckeren, Gerard van Hulzen, Herman Robbers en P.H. Ritter jr. zagen zich geconfronteerd met een zich democratiserende literaire cultuur, een sterk groeiend aantal cultuurdeelnemers en een als gevolg van die groei expanderende boekenmarkt.’Ga naar eind10 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||
In dit artikel volg ik Ardis' definitie van het moderne periodiek, dat zij opvat als een door actoren en instituties geredigeerde ruimte, die zich op een bepaalde manier verhoudt tot de publieke ruimte en die ook mede vorm kan geven.Ga naar eind11 Object van onderzoek is het maandblad Morks' Magazijn, dat vanaf 1916 als bijlage kreeg: ‘Zij’: Maandblad voor de vrouw, een klein tijdschrift dat ook afzonderlijk verscheen. In Kritiek in crisistijd wordt Morks' Magazijn - net als andere algemeen culturele bladen die consequent plaats inruimen voor literatuur, zoals Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift en Eigen Haard - omschreven als een ‘middlebrow-tijdschrift’. Met deze typering wordt verwezen naar een soort tijdschrift met de volgende kenmerken: een afstandelijke houding ten opzichte van de polemiek tussen literaire bewegingen en een gerichtheid op een breed, cultureel geïnteresseerd publiek, waarbij het doorgeven van een literaire traditie en het informeren over nieuwe ontwikkelingen centraal staan. Dit soort tijdschriften wordt geassocieerd met een journalistieke vorm van literatuurkritiek, die een hoofdzakelijk voorlichtende taak heeft en zichzelf als doel stelt ‘de literaire productie in Nederland en Vlaanderen [...] aan te kondigen en van een eerste kritische duiding te voorzien.’Ga naar eind12 Hoewel deze typering plausibel klinkt, zijn er nog geen analyses van Morks' Magazijn verschenen die bovenstaande hypothetische duiding van dit maandblad als een middlebrow-tijdschrift kunnen ondersteunen of weerleggen. Sterker nog, er is nauwelijks iets bekend over het blad.Ga naar eind13 Het doel van dit artikel is om in het licht van bovenstaande hypothese een eerste verkenning en duiding te geven van de verschillende onderdelen van het magazijn van Morks, waarbij de meeste aandacht zal uitgaan naar het werk van twee van de belangrijkste medewerkers: hoofdredacteur Caspert van Son en literatuurcriticus Gerard van Hulzen. Via een diachrone analyse van enkele normatieve en programmatische teksten uit Morks' Magazijn uit de periode 1910-1940, wil ik laten zien hoe publieksgerichtheid en cultuurbemiddelende idealen geconceptualiseerd werden in de bladformule, literatuurkritiek en redactiepraktijk van dit tijdschrift en hoe het zich positioneerde in het toenmalige tijdschriftenlandschap. | ||||||||||||||||||||||||
Morks' Magazijn: ‘Een in elke huiskamer welkome maandelijksche gast’In 1910 besloot uitgeverij C. Morks Czn. een bestaand tijdschrift genaamd Boon's Geïllustreerd Magazijn (1899-1909) van uitgever N.J. Boon uit Amsterdam over te nemen en om te dopen naar Morks' Magazijn, een maandblad dat net als zijn voorganger rijkelijk geïllustreerd werd met tekeningen en fotografische afbeeldingen. Als hoofdredacteur van het blad werd Caspert van Son (1967-1943) aangesteld. De uitgeverij van Cornelis Morks was gevestigd in Dordrecht, waar hij over de nodige middelen beschikte voor de productie en distributie van zijn drukwerk. De eigenaren van de boekhandel Morks en Geuze, opgericht in 1860, hadden in 1898 officieel toestemming gekregen van de gemeente om een eigen stoomdrukkerij op te richten, gelegen op enkele meters afstand van de winkel. Dit was blijkbaar een geslaagd initiatief, want de drukkerij annex boekhandel moest aan het begin van de nieuwe eeuw meermalen uitgebreid worden.Ga naar eind14 Binnen deze Dordtse onderneming opereerde Morks als uitgever. Hij gaf naast een beperkt aanbod van letterkunde en jeugdlectuur een veelvoud aan historische, informatieve en educatieve boeken uit, waaronder reisboeken, geschiedenissen van | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||
Nederlandse steden, en vanaf 1912 ook de reeks ‘Morks' Beroepsbibliotheek’. Voor slechts 50 cent per deel kon men zich inlezen in het leven van de advocaat, de arts, de onderwijzer, enzovoorts. Deze boekjes waren op de beroepspraktijk gericht en hadden een pedagogische insteek. Opvallend is dat er binnen deze reeks steeds meer aandacht kwam voor opkomende vrouwelijke beroepen, zoals blijkt uit titels als De bibliothecaresse eener openbare leeszaal (1913), De vrouwelijke arts (1926), De vrouw als journaliste (1928) en De vrouw op kantoor (1928). In het aprilnummer van 1910 werd de herdoop van Boon's Magazijn een feit en aan het begin van deze aflevering was een uitgevers- en redacteurswoord opgenomen. In deze tekst, die geopend werd met een lectori salutem, gaven ‘Uitgever en Redactie’ aan ‘het bekende en populaire geïllustreerde maandschrift’ aangekocht te hebben en even geaarzeld te hebben ‘of wij zouden trachten een nieuwen geest te doen spreken uit inhoud en uiterlijk.’ Immers, Boon's Geïllustreerd Magazijn had een uitgebreide lezerskring (de abonnees waren blijkbaar overgenomen),Ga naar eind15 die gekregen had ‘wat de Magazines in Engeland en Amerika leverden: populaire geïllustreerde uitspanningslectuur. Daaraan bestond behoefte en wij zullen er aan blijven voldoen.’ Tegelijkertijd wilden de nieuwe eigenaren meer aandacht besteden aan actuele vraagstukken uit ‘kunst en wetenschap, hygiéne en sociologie, onderwijs en opvoeding, land- en volkenkunde, zonder nochtans deze onderwerpen tot hoofdschotel te maken van den maandelijkschen disch.’ In het bijzonder werd ook de nieuwe aandacht voor gedegen literatuur en literatuurkritiek benadrukt als iets wat expliciet zou afwijken van de bestaande ‘uitspanningslectuur’ in Boon's: Maar we zullen ook aan de literatuur, die inspanning van den geest vraagt, een plaats inruimen, en den lezerskring maandelijks door een letterkundige van naam doen voorlichten bij hun keuze van de boekentafel, opdat ons tijdschrift zich verdegelijke en meer en meer worde een algemeen tijdschrift.Ga naar eind16 Deze niet bij naam genoemde criticus was Gerard van Hulzen (1860-1940), die al eerder als schrijver en criticus in Boon's Geïllustreerd Magazijn publiceerde. Naast deze upgrade van de inhoud, werd ook ‘door invoering van beter papier, degelijke illustraties en mooi zetwerk’ de vorm verbeterd, om zo ‘het geheel een zoo waardig mogelijk aanzien te geven.’ Morks' Magazijn wilde op deze manier bewijzen dat kwaliteit niet duur hoefde te zijn. Met enige trots werd vermeld: ‘Daarbij vergete men niet, dat geen enkel geïllustreerd tijdschrift van omvang en inkleeding als het onze, zoo buitengewoon goedkoop wordt uitgegeven.’ Dit gegeven werd ingezet bij de marketing van het maandblad. Er werd mee geadverteerd in dagbladen en bovenaan het briefpapier dat Caspert van Son gebruikte, stonden in koeienletters drie G's: ‘Goedkoop, Groot, Geïllustreerd’.Ga naar eind17 Uitgever en redacteur hoopten dat de bestaande lezerskring niet teleurgesteld zou worden, dat er ‘vele nieuwe vrienden’ bij zouden komen en dat Morks' Magazijn zal worden: ‘Een in elke huiskamer welkome maandelijksche gast.’Ga naar eind18 Net als de bladen Eigen Haard en Den Gulden Winckel, werd het tijdschrift hier gepresenteerd als een (verlengde van de) huiselijke conversatieruimte, waar vijandelijkheid in de regel niet welkom is. Dit uitgangspunt komt ook terug in een semantisch cluster rondom het begrip | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||
‘vriendschap’, waar zowel Den Gulden Winckel als Morks' Magazijn zich op beroept om de intrinsieke ruimte van het tijdschrift evenals de relatie met de lezer te typeren.Ga naar eind19 ‘Zij’ werd bijvoorbeeld als volgt geadverteerd: ‘Wie [...] elke maand een prettige vriendin op bezoek wil hebben, abonneere zich op “Zij” [...].’Ga naar eind20 De extra ruimte voor literatuur(kritiek) en actuele wetenschappelijke vraagstukken had niet alleen te maken met de interesses van het groeiende geletterde publiek, maar ook met de persoonlijke ambities en voorkeuren van hoofdredacteur Van Son. Toen in 1898 de hoofdzetel van het Algemeen Nederlandsch Verbond (ANV) in Dordrecht gevestigd werd onder leiding van Kiewiet de Jonge, werd Van Son meteen lid. Hij vervulde door de jaren heen verschillende functies. Zo was hij secretaris van de redactie van Neerlandia: Orgaan van het Algemeen Nederlandsch Verbond, waarvoor hij ook veel stukken schreef, en werd hij in 1906 administrateur van het ANV. Van Son maakte ook deel uit van de boekencommissie van de in 1902 opgerichte Afdeling Boekverspreiding van het ANV, die duizenden boeken en tijdschriften in de Nederlandse taal over de hele wereld verspreidde.Ga naar eind21 Zeer waarschijnlijk werd een deel van de distributie van Morks' Magazijn ook ondersteund door deze boekencommissie. Naast zijn betrokkenheid bij het ANV, was Van Son lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, criticus van het Dordrechtsch Nieuwsblad (onder het pseudoniem ‘Doxa’), medeoprichter van de Dordtse Kunstkring en een groot toneelliefhebber. Van Sons hoofdredacteurschap van Morks' Magazijn kan goed in het verlengde van zijn activiteiten voor het ANV beschouwd worden:Ga naar eind22 gebaseerd op een programma van nationalisme en liberalisme werd geprobeerd een zo groot mogelijk Nederlandstalig publiek te bereiken en hierbij stonden het behouden en verspreiden van het vaderlandse erf- en gedachtegoed en de actuele maatschappelijke, politieke en kunstzinnige ontwikkeling van Nederland centraal.Ga naar eind23 In Morks' Magazijn gebeurde dit op een lichte, maar niet lichtzinnige manier. Van Son had duidelijk een volksopvoedkundig en nationalistisch programma voor ogen met Morks' Magazijn, zij het dat hij dit nooit expliciet aan zijn lezers zou opdringen. Om zijn idealen te realiseren wilde hij het grote publiek kennis laten maken met vormen van literatuur, kunst en toneel die meer dan louter amuserend waren. Het goedkope doch degelijke periodiek bood een gezond alternatief voor de opkomende amusementsindustrie, die een gevaar kon vormen voor de geestelijke ontwikkeling van het volk. Hierover schreef Van Son in ‘Zij’: Zonder de groote verdiensten van de bioscoop te miskennen, betreuren wij het dat het groote, op sensatie beluste publiek, dat vóór alles geamuseerd wil worden, het fijne onderscheid niet voelt, de cinema's druk frequenteert en de bestaanszekerheid van het zuivere kunsttoneel meer en meer in gevaar brengt.Ga naar eind24 | ||||||||||||||||||||||||
Een blik in het magazijnOm een beeld te krijgen van hoe de verschillende doelstellingen van uitgever en redacteur gerealiseerd werden, loont het om te kijken naar hoe een nummer van Morks' Magazijn eruit zag. Een nummer telde aanvankelijk tussen de tien en twintig pagina's advertenties (voor- en achterin), waarmee de lage verkoopprijs van f0,35 per stuk, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||
f3,90 per jaar, gehandhaafd kon worden. Later, toen de omvang van het blad kleiner werd en de prijs ervan steeg, nam ook het aantal advertenties af. Zo betaalde men in 1935 f1,50 per nummer, f15,- per jaargang. De dominante aanwezigheid van advertenties in de beginjaren was van belang om te kunnen overleven; in 1920 meldde Van Son in een brief dat Morks' Magazijn en ‘Zij’ verlieslatend waren.Ga naar eind25 De meeste adverteerders werden in Dordrecht en Amsterdam geworven, daarnaast werd ook veel aandacht besteed aan de boeken die uitgeverij C. Morks Czn. zelf uitgaf. Als honorarium ontvingen tekstschrijvers in de jaren twintig vaak ongeveer f1,- per pagina.Ga naar eind26 Morks' Magazijn zag er altijd fraai uit, met gemiddeld één illustratie per pagina, een luxe tussenplaat en een spotprent. Om een indruk te geven van de opbouw van het blad, is hieronder de inhoud van een representatieve jaargang weergegeven (figuur 1: Morks' Magazijn; figuur 2: ‘Zij’). Figuur 1. De inhoud van de 27e jaargang van Morks' Magazijn (1925) in procenten (aantal pagina's van totaal).
In 1925 opende elk nummer met een ‘Karakterschets’, waarin een bekende persoonlijkheid geportretteerd werd door H.G. Cannegieter, voormalig hoofdredacteur van het eveneens geïllustreerde maandblad Eigen Haard, dat inhoudelijk overlap vertoonde met Morks' Magazijn.Ga naar eind27 De diverse reis- en plaatsbeschrijvingen, zoals die gegeven werden in afzonderlijke artikelen of in de rubriek ‘Van heinde en ver in woord en beeld’, hadden doorgaans een patriottistisch karakter. De beschrijvingen handelden over de aantrekkelijke exotiek van het buitenland of over de positie van het vaderland in een internationaal perspectief. Zo verscheen in deze jaargang het artikel ‘Onze vaderen op Amboina’ van H.W. Bredée. De in delen gepubliceerde novellen in deze jaargang waren afkomstig van Norbert Jacques (Funchal, een verhaal van verlangen, vertaald door Alice van Nahuys) en Agnes Maas-van der Moer (Pan). De ‘Boekentafel’ was in handen van Gerard van Hulzen en Caspert van Son. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||
Figuur 2. De inhoud van de 9e jaargang van ‘Zij’: Maandblad voor de vrouw (1925) in procenten (aantal pagina's van totaal).
Een nummer van ‘Zij’ telde altijd zestien pagina's en verscheen afzonderlijk in een luxe variant op iedere eerste dag van de maand en vervolgens midden in de maand als integraal onderdeel van Morks' Magazijn (achterin). Elke aflevering opende met de uitgebreide, aanvankelijk door Frits van Alphen geïllustreerde moderubriek. Daarna volgde Famke, ‘een gewone huisvrouw’, die maandelijks een autobiografische brief van enkele pagina's schreef aan de redactie. Naast letterkundige bijdragen - voornamelijk van vrouwen - kon men ook artikelen over land- en volkenkunde, schilderkunst en geschiedenis aantreffen. De artikelen over deze onderwerpen waren vergelijkbaar met de teksten uit Morks' Magazijn, maar ze waren meer op het leven van vrouwen in het buitenland toegespitst. Achterin elke aflevering kon men antwoorden op ingestuurde vragen, praktische tips en recepten lezen van L.J.C. van Vliet-van Dam. Afgesloten werd met een rubriek ‘Allerlei’, waarin bijvoorbeeld de internationale ontwikkelingen in de vrouwenbeweging gevolgd werden, en een ‘Lachhoekje’, waarin flauwe grappen gemaakt werden over de verhouding tussen mannen en vrouwen. | ||||||||||||||||||||||||
De ‘Boekentafel’ van Gerard van Hulzen: de literatuurkritiekDe door Van Son gepropageerde aandacht voor het ‘zuivere kunsttoneel’ in Morks' Magazijn en ‘Zij’ was niet het voornaamste middel waarmee geprobeerd werd het leespubliek te ontwikkelen in zijn onderscheidingsvermogen. Zoals het uitgevers- en redacteurswoord al aangaf, kreeg literatuurkritiek een vaste plaats om de inhoud van het tijdschrift degelijker te maken en de inspanning van de geest te vergroten. In de maandelijkse ‘Boekentafel’ schreef Gerard van Hulzen over literatuur en Van Son over de overige boeken met een meer algemeen culturele inhoud. Zij deden dit in de eerste jaren onder enkele betekenisvolle parateksten. De ‘Boekentafel’ werd namelijk | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||
geopend met een illustratie die een afbeelding bevatte van een lezende vrouw, een verwijzing naar de nieuwe doelgroep die uitgever Morks graag wilde bereiken - getuige ook de oprichting van ‘Zij’ in 1916. En onder de illustratie stond een tot motto verheven citaat uit de bundel Laatste der eerste (1861) van P.A. de Génestet: ‘.... meng me vrij / Wat kritisch kruid er onder. / Uw lof wordt door die specerij / Slechts eed'ler en gezonder.’ Een negentiende-eeuws recept voor een met mate gepeperde sauce piquante, waarin niet alleen zoete lof te vinden is, maar ook voedzame kritiek. Met deze formule week De Génestet al enigszins af van de houding van de conflictvermijdende en op consensus gerichte domineedichters, zoals hij dat in andere werken nog meer zou doen.Ga naar eind28 Maar hoe lagen de verhoudingen binnen dit recept bij Gerard van Hulzen? Van Hulzen maakte zich net als Van Son zorgen over de ontwikkeling van ‘de massa’ of ‘de middelmaat’: het overgrote deel van de cultuurconsumerende bevolking dat volgens hem altijd snel een mening klaar had liggen en zich vergreep aan oppervlakkig buitenlands amusement. In een recensie van Romain Rollands Jean Christophe schreef Van Hulzen dat er heel wat ‘oppervlakkigheid’ en ‘snobisme’ schuilging onder het ‘glanzend vernis van intellektualiteit en belezenheid’ van de Nederlandse bevolking. Dit vernislaagje was volgens Van Hulzen niet geveinsd: ‘Neen, de gemiddelde Nederlander, en zelfs de Nederlander die verre boven de middelmaat uitsteekt, gelooft in alle naiviteit en onschuld, dat hij van een hoogere intellektualiteit en aanvoeling is dan de meesten uit de naburige landen.’ Het gevaar hiervan was dat zelfinzicht - ‘de eerste schrede tot verbetering’ - zou uitblijven, met als gevolg dat de desbetreffende Nederlanders overgeleverd bleven aan modeboeken en oppervlakkigheid.Ga naar eind29 Hier lag een bemiddelingsrol weggelegd voor de criticus. Van Hulzen vond dat critici elkaar niet te veel moesten betuttelen, maar het kaf van het koren moesten scheiden in de boekenmarkt, om zo zowel de lezer als de vaderlandse boekenproductie meer tot nut te zijn. Dit begon bij het (negatief) bespreken van de populaire amusementsproducten uit het buitenland en het vermijden van vernietigende kritieken op Nederlandse en Vlaamse romans: ‘Want het leidt toch wel tot een zeer ongezonde toestand als men op het eigen werk een scherpe, bijna doodende beoordeelingswijze toepast en de buitenlandsche prullen ongemoeid woekeren laat.’ Dit schreef Van Hulzen in een recensie over ‘Ontspanningslektuur’, waarin hij eerst de vertaalde roman De breede weg van Marie Leichton vergeleek met een ‘belachelijk filmdrama’ en afdeed als een roman die alleen als kost verteerbaar is voor een ‘diep gezonken mensch’, en vervolgens Als de droom in droom vergaat van de Nederlandse schrijfster Lita de Ranitz en De Roman van den Schaatsenrijder van Cyriel Buysse aanbeval als aangenaam alternatief voor de ‘hedendaagsche buitenlandsche boekenmarkt’.Ga naar eind30 Opmerkelijk binnen Van Hulzens voorkeur voor Nederlandse en Vlaamse romans, is dat veel van de werken die hij in de ‘Boekentafel’ besprak door schrijfsters geschreven waren die in een realistische prozatraditie na Tachtig te plaatsen zijn - een traditie waar zijn eigen literaire werk ook binnen valt.Ga naar eind31 Hij hield de ontwikkelingen in de werken die Menno ter Braak ‘damesromans’ noemde nauwlettend in de gaten en probeerde de in zijn ogen goede werken eruit te lichten. Zo schreef hij in 1936 in een recensie van Een meisje keert terug van Louise Franken: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||
Tot voor kort waren onze vrouwelijke schrijfsters - en er zijn er vele - slechts copiïsten, in het gunstigste geval voorzetsters van het genus mannelijke schrijver, met dit defect dat zij het mannelijk diepste wezen niet kennen en alle mannelijke psyches over één kam scheerden. [...] Den laatsten tijd wijzigt zich dit volledig. We mogen er verheugd en zelfs fier op zijn, dat juist Nederland in zijn letteren een zoo prachtig voortschrijdende cultuur te ontdekken geeft.Ga naar eind32 Van Hulzen was kritisch op de Nederlandse literaire productie, maar tegelijkertijd gebrand op het vinden en propageren van de goede literatuur van eigen bodem. Hij volgde de Nederlandse succesboeken, maar was terughoudend in het tempo waarmee hij die werken recenseerde, omdat hij zich niet te veel wilde laten beïnvloedden door eerste indrukken. Na enige tijd onderwierp hij ze dan alsnog aan zijn eigen beoordelingscriteria, niet alleen om de blijvende waarde van het desbetreffende boek te bepalen, maar ook om te kunnen overwegen voor wie het geschikt zou zijn. Hij stelde zich op deze wijze dienstbaar op ten opzichte van het brede leespubliek, maar niet té dienstbaar. Vlak voor zijn dood in 1940, schreef Van Hulzen in een tekst over de ‘Na-Nieuwe Gidsers’, waar hij zichzelf toe rekende,Ga naar eind33 de volgende beschouwing over de relatie tussen de schrijver en zijn lezers: Schrijft men om gelezen te worden, wat van de ééne zijde gezien natuurlijk is, maar anderzijds een verbondenheid met zijn lezers veroorzaakt, dan dient men met hun smaak en leesverlangen rekening te houden. Daalt men tot het peil van de lezers af, dan vervalt de aantrekkingskracht; gaat men te hoog, dan kan de lezer den auteur niet voller harte volgen. Een andere uitweg bestaat niet.Ga naar eind34 Dit gold niet alleen voor de schrijver, maar ook voor de criticus. Als criticus van een populair tijdschrift moest en wilde Van Hulzen rekening houden met de smaak en verlangens van het publiek, maar tegelijkertijd kon hij vanuit zijn positie datzelfde publiek begeleiden bij de ontwikkeling naar een hoger niveau. In een tijd waarin het Nederlandse literaire veld gekenmerkt werd door een sterke oriëntatie op het buitenland, en zowel de productie als consumptie van culturele producten sterk toenam, had de criticus een belangrijke taak te vervullen als bemiddelaar. De in het interbellum verder expanderende (en internationaliserende) boekenmarkt maakte de behoefte aan deze cultuurbemiddelaars steeds urgenter. ‘Een groeiende letterkunde, zooals wij thans hebben, stelt hoogere eischen, dan toen wij een veertig, een vijftig jaar geleden begonnen,’ aldus Van Hulzen in 1940.Ga naar eind35 Voor Van Hulzen was het duidelijk dat objectiviteit het leidende principe moest zijn voor de criticus. In de metakritische tekst ‘Kritiek op kritiek’ schreef Van Hulzen dat de veelvoorkomende opvatting van kritiek als ‘de uiting van persoonlijke sympathiën en antipathiën’ volgens hem een ‘korruptie-verschijnsel’ was.Ga naar eind36 Het oordeel van de criticus mocht niet gekleurd worden met dergelijke stemmingen, want de criticus moest niet streven naar subjectiviteit, maar naar objectiviteit.Ga naar eind37 Deze zienswijze probeerde Van Hulzen in zijn kritiekstukken op de lezer over te brengen. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||
Daarbij nam hij het standpunt van ‘de kunst om de kunst’ nog altijd als uitgangspunt voor zijn kritische praktijk, waarin subjectieve gezichtspunten beperkt moesten blijven, omdat die veranderlijk zijn; Veiliger blijft stellig het ‘l'art pour l'art’! Is een boek literair-goed en in zijn onderdeelen, gronden en achtergronden, behoorlijk verantwoord, dan behoeft men niet voor een ommekeer te vreezen. Een kunstwerk blijft, wat er zich ook in stijl, gedachtengang, levensaanvoelingen moge wijzigen, altijd kunst en daardoor onaantastbaar, zelfs al is het pornografie.Ga naar eind38 Een boek was doorgaans ‘literair-goed’ als het realistische uitbeeldingen, treffende milieuschilderingen en geloofwaardige personages bevatte, die tezamen een eenheid vormden. De kunstenaar moest daarbij op de achtergrond blijven. Van Hulzen stond dan ook achter Goethes adagium: ‘Bilde, Künstler! Rede nicht!’Ga naar eind39 Hij besprak in de ‘Boekentafel’ met name Nederlandstalige, realistische romans. Modernistische werken uit binnen- en buitenland liet Van Hulzen grotendeels buiten beschouwing, ofschoon hij er niet voor schroomde om in zijn recensie van Schaduw der Bergen van Anthonie Donker, Der Zauberberg een ‘vrijwel onleesbaar product’ en Thomas Manns ‘slechtste roman’ te noemen.Ga naar eind40 Van Hulzen prees werken die zowel geslaagd realistisch als typisch Hollands waren, zoals Een Hollands drama van Arthur van Schendel, die hij net als P.H. Ritter jr. wilde voordragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur. Het ligt voor de hand dat dit streven naar realisme en objectiviteit niet goed lag bij Forum. Toen Van Hulzen zich bij wijze van uitzondering directe kritiek veroorloofde op collega-critici, gaf hij aan dat hij weinig moest hebben van de wijze waarop Ter Braak en Du Perron afbeeldingen van zichzelf verspreidden,Ga naar eind41 terwijl Ter Braak op zijn beurt Van Hulzen in een brief wegzette als een ‘oud-schrijver en oud-strijder voor het realisme’ - en nu citeer ik het meest vriendelijke deel van de beschrijving.Ga naar eind42 Ondanks de wederzijdse ergernissen, kwam het niet tot een polemiek. Caspert van Son heeft een treffende typering van Van Hulzens werk als criticus gegeven. In zijn dankwoord ter gelegenheid van Van Hulzens tachtigste verjaardag omschreef hij de kritieken als een ‘doorlopende Volksuniversiteitscursus’: In Van Hulzen heb ik altijd bewonderd het geloof in zichzelf en het zuivere inzicht in wat literatuur is, wat niet. Zijn kritieken zijn er altijd op ingericht den lezers dat inzicht bij te brengen. Hij prijst of keurt af, maar bewijst zijn oordeel en leert anderen zien. Zijn ‘Boekentafel’ is een soort doorloopende Volksuniversiteitscursus, die tot titel zou kunnen dragen: ‘Hoe leert men lezen, hoe literaire kunst doorschouwen.Ga naar eind43 Volgens Van Hulzen moest de criticus niet meteen meegaan in de beroering van de praatgrage, niet kunstzinnig afgestemde massa, maar tegelijkertijd mocht de criticus de ‘meening van het groote publiek [...] niet geheel terzijde stellen’, want ‘boeken [worden] niet voor den lettré alléén geschreven.’ Bij het grote publiek dat hij pro- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||
beerde te bereiken, erkende Van Hulzen aangeboren capaciteiten die verder ontwikkeld konden worden: ‘bij den gemiddelden lezer [is er] een begrijpende, oordeelende gevoelskracht aanwezig’ die ‘het groote doel’ (doordringen tot ‘de zuivere innerlijke waarde’ van meesterwerken) nader kan komen, tenminste, als het grootste deel van de lezers ‘door ontwikkeling en natuurlijk onderscheidingsvermogen dit hoogere peil hebben verkregen.’Ga naar eind44 Zoals Mathijs Sanders reeds constateerde, deelde Van Hulzen deze visie met critici als Robbers, Van Eckeren en Ritter, die ‘zich in dienst [stelden] van een lezerspubliek dat - zo veronderstelden zij - de waarde van literatuur erkende, maar nog over onvoldoende kennis en competenties beschikte om zich die literatuur eigen te maken’.Ga naar eind45 Hoewel Gerard van Hulzen felle oordelen niet schuwt (‘Bij kunstbeoordeling bestaat er [...] geen midden en geen gemiddelde. Iets is mooi of het is niet’Ga naar eind46) en zich niet altijd houdt aan zijn eigen richtlijnen, komt er uit zijn metakritische uitspraken en decennialange recensiepraktijk in Morks' Magazijn toch een zeer consistent programma naar voren dat gebaseerd is op een opvoedingsideaal, een afkeer van (buitenlands) lowbrow-amusement, veel meer lezersgerichtheid dan aandacht voor (polemieken met) collega-critici, een streven naar objectiviteit, een voorkeur voor ‘Hollandse’ romans en het doorgeven en verdedigen van een realistische traditie binnen de literatuur. Aan dit programma geeft Van Hulzen op eigenzinnige wijze gestalte, maar dat neemt niet weg dat de bouwstenen van dat programma zeer goed passen binnen een kritische praktijk die in recente studies gepositioneerd wordt in het zogenoemde middlebrow-segment van de literatuurkritiek.Ga naar eind47 | ||||||||||||||||||||||||
De gedaanten van ‘Zij’Dat publieksgerichtheid prevaleerde boven subjectiviteit en persoonlijke vetes, blijkt ook uit de eerste jaargangen van ‘Zij’: Maandblad voor de vrouw. Op 1 oktober 1916 verscheen de eerste aflevering van ‘Zij’. Voor f2,75 per jaar kon men zich een toegang verschaffen tot ‘goede, gewone, ontspannende, nuttige maar niet te nuttige (immers zoo na aan verveling) lectuur [...] voor “vrouwen”.’ In het openingswoord werd het woord ‘vrouwen’ net zoals de naam van het maandblad tussen aanhalingstekens gezet. Hiermee werd de openheid van het begrip gerepresenteerd: ‘Zij’ was niet ‘voor “Dames” alleen, niet voor [“]intellectueelen” alleen, voor allen.’ Hoewel ook mannen van harte welkom waren, was het blad in eerste instantie op een vrouwelijke doelgroep gericht. Heimelijk hoopte de redactie echter dat ook mannen er ‘mee in een hoek gaan zitten en er dan niet meer af te slaan zijn.’ Een feministisch standpunt waarin het verschil tussen de seksen genivelleerd werd, vormde een van de uitgangspunten van ‘Zij’: ‘De afscheiding tusschen man en vrouw is niet zóó groot, dat ze niet te overbruggen zijn zou, al is het maar door een vrouwentijdschrift.’Ga naar eind48 Dat ‘Zij’ ook verscheen als integraal onderdeel van Morks' Magazijn droeg hieraan bij. Als aparte hoofdredactrice van ‘Zij’ werd de schrijfster en journaliste Ellen Forest (pseudoniem van Lucy Mary Fransen; 1878-1959) aangesteld. Haar naam sierde in groot lettertype het omslag en wie de eerste jaargang doorleest, merkt op dat ‘Zij’ hier nog duidelijk een onewomanshow is. Forest schreef diverse bijdragen over mode, zowaar een heuse geschiedenis der mode vanaf het stenen tijdperk, hield in het tijdschrift persoonlijke correspondenties en onderonsjes met vrienden en kennissen, en beantwoordde vragen en opmerkingen van lezers. Een voorbeeld van | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||
dit laatste: in het decembernummer uit 1916 ontving Forest een boze brief van ‘een hollander’, die een ‘ernstig woord van protest’ kwam uiten naar aanleiding van een van de illustraties die een modeartikel vergezelde: In hare argeloosheid kocht mijn vrouw het Octobernummer van dit blad. Maar toen zij de schandelijke vrouwenfiguur op bladzijde 2 aanschouwde, bloosde zij en legde het tijdschrift verontwaardigd terzijde. En ik hoop, dat alle degelijke, Hollandsche vrouwen hetzelfde zullen doen. De reactie van Forest nam het commentaar van deze Hollander allesbehalve serieus. Zij trok zijn vroomheid en die van zijn vrouw in twijfel, en zinspeelde door zijn brief op freudiaanse wijze te analyseren op de mogelijke onderdrukte verlangens van dit echtpaar. Haar conclusie: ‘Wat moet u een door en door stout mijnheertje zijn.’Ga naar eind50 Hoewel Forest in het volgende nummer door ene ‘M.B.’ geprezen werd voor de manier waarop zij ‘dat Hollandsche heertje’ op zijn plaats had gezet en dezelfde auteur het onbegrijpelijk vond ‘dat sommige menschen, in dezen tijd, nog niet boven dergelijke bekrompen begrippen zijn uitgegroeid’,Ga naar eind51 zou vanaf de tweede jaargang een meer conservatieve visie het maandblad gaan typeren. Dat was ook het moment waarop Ellen Forest de redactie had verlaten en Caspert van Son het roer overnam. Hoewel de reden hierachter niet bekend is,Ga naar eind52 was de verstandhouding met Van Son waarschijnlijk niet optimaal: waar hij wat betreft de inhoud van zijn blad streefde naar een respectvolle houding tegenover het veelzijdige lezerspubliek, vermaakte zij zich te pas en te onpas met de meer conservatieve en confessionele segmenten van dat lezerspubliek. Haar excentrieke omgang met bijvoorbeeld het ‘mijnheertje’ paste niet bepaald bij Van Sons beschaafde en fatsoenlijke omgangsvormen. Na de eerste jaargang veranderde de toon van het blad dan ook drastisch. In het eerste nummer van de tweede jaargang publiceerde de redactie, toen dus niet meer in handen van Forest maar in die van Van Son, een ‘brief van een huisvrouw’ waarin een kritisch standpunt ingenomen werd dat gedeeltelijk overeenkwam met dat van de ‘Hollander’, maar in plaats van een vijandig protestwoord koos deze huisvrouw voor een meer humoristische stijl. De huisvrouw Famke (pseudoniem van Alida Christina Veen-Brons; 1878-1955) beschreef hoe ze om 8 uur 's avonds wat tijd voor zichzelf had weten te vinden en toen een aflevering van ‘Zij’ ter hand nam: ‘1e Artikel: Mode, liefst van àf het Steenen tijdperk; 2e Artikel: de Mode.’ In de spiegel kijkend kon zij zich, als hardwerkende huisvrouw, niet gelijkstellen met de mode- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||
poppetjes die in dit maandblad voor dé vrouw een representatieve functie zouden hebben. Uit een gevoel van onbehagen riep zij tegen haar man uit: Bakt ‘Zij’ nooit een biefstuk, behoeft ‘Zij’ nooit gas te besparen, en als ‘Zij’ gestreken heeft, heeft ze dan tijd om aan dat krulletje te denken, dat van achteren uit haar kapsel moèt springen. Verbeeld je, moèt!’ Voor deze ‘gewone huisvrouw’ was het dragen van luxueuze, modieuze kleren, of het nu doordeweeks of zondag was, niet zozeer ‘gevaarlijk’ zoals bij de ‘Hollander’, maar wel onrealistisch voor het overgrote deel van de vrouwelijke bevolking: ‘In elk tijdschrift, waarin een Vrouwen-rubriek is geopend, wordt men tegenwoordig omvèr gepraat met de Mode, en nog wel een Mode, die voor negen-tienden van de Hollandsche huisvrouwen onbestaanbaar is.’Ga naar eind53 Famke sprak hier de redactie aan op een gevoelige plek: de aandacht voor de diversiteit van het lezerspubliek. Hoeveel van Uw lezeressen denkt U dat nachtponnen van rose crêpe de chine met blauwe linten dragen? [...] Geachte Redactie, wìj bestaan ook nog, wij, de gewone Nederlandsche huisvrouwen en huismoeders, die 's morgens zelf 't gasje aanploffen voor scheerwater voor haar man, en dan gauw naar beneden gaan om de havermout voor 't ontbijt te warmen. [...] Gun ons ook een plaatsje onder de zon, en geef mij een plaatsje in uw blad, dan wilde ik U ‘Zij’ eens van een anderen kant laten zien, genomen te midden van den eenvoudigen, typisch-huiselijken kring, waar Zij toch eigenlijk steeds het best tot haar recht komt.Ga naar eind54 Het commentaar in een voetnoot bij de brief, hoogstwaarschijnlijk afkomstig van Van Son, is veelzeggend voor de nieuwe redactievoering van het blad: ‘Graag. “Zij” mag nooit eenzijdig zijn. Zij zij zoo veelzijdig mogelijk. Red.’Ga naar eind55 Het resultaat van deze open ontvangst, de reeks ‘Brieven van een huisvrouw’, werd een succes en maandelijks verscheen er een nieuwe brief van Famke tot en met 1927.Ga naar eind56 In de brieven werd op humoristische wijze inzicht gegeven in het reilen en zeilen van een gezin. Het gaat over uitstapjes rondom Zaandam, maar voornamelijk over het dynamische leven in het huis: het pannenkoekenbakken, het doktertje spelen, de maaltijdvoorbereiding, de gezelligheidswaarde van een theelichtje, enzovoorts. De hoofdpersonages: moeder (‘moesje’), vader (‘het Voorzienigheidje’), drie dochters Tip (Ada), Elly en Jopie, hun pasgeboren ‘Broertje’ en het dienstmeisje Dien. De verhalende brieven, uit het leven gegrepen, hadden veelal als doel: het op een luchtige en vermakelijke wijze overbrengen van een bewust als niet-modern gepresenteerde wereldvisie, waarin de man als kostwinner aan het hoofd van het gezin staat, de huisvrouw zich dagelijks wijdt aan het gezin en het huwelijk, en de kinderen nog regels kennen en meehelpen in het huishouden. Met afzien én plezier doorgaat Famke, die graag Tennyson, Byron en Shakespeare citeert, de dynamiek van het leven als huisvrouw en zij geeft aan deze | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||
‘plicht’ een bohemienachtige air (een van haar brieven draagt de titel: ‘Romantiek in... de keuken’). Famkes brieven laten een interessante samenkomst zien van moderne en anti-moderne standpunten. Zij verdedigt het belang van haar positie als ‘gewone huisvrouw’ en daarbij ook meer conservatieve of ‘ouderwetse’ normen en waarden met betrekking tot het gezinsleven en het huwelijk, maar tegelijkertijd geniet zij van haar positie als moderne (huis)vrouw, die zich bijvoorbeeld een zekere intellectuele status en vrijheid kan aanmeten binnen het gezin. Het is precies deze speelse omgang met de veranderende positie van de vrouw die Nicole Humble typerend acht voor de ‘feminine middlebrow’ en die in veel literaire werken uit de eerste helft van de twintigste eeuw het beeld in de hand werkt van ‘the family as a profoundly eccentric organization’.Ga naar eind57 | ||||||||||||||||||||||||
BesluitMorks' Magazijn en ‘Zij’ waren populaire tijdschriften die vervaardigd werden in Dordrecht met behulp van nieuwe druktechnieken en waarschijnlijk internationaal verspreid werden over een grote groep lezers die de Nederlandse taal machtig was. De hier gereconstrueerde inhoud, praktijk en doelstellingen van beide tijdschriften geven een eerste inzicht in de manier waarop zij zich verhielden tot de publieke ruimte aan het begin van de twintigste eeuw. Als we uitgaan van een gesegmenteerd een gestratificeerd tijdschriftenveld, dan lijkt de typering van Morks' Magazijn als middlebrow-tijdschrift gegrond te zijn. Morks' Magazijn distantieerde zich net als Elsevier's Geïllustreerd Maandblad expliciet van de meeste geïllustreerde bladen door een vaste plaats te geven aan literatuur en literatuurkritiek. Door op een kritische en serieuze wijze aandacht te besteden aan literatuur, kunst en wetenschap, distantieerden zij zich van hoofdzakelijk op amusement en actualiteit gerichte bladen als De Prins en Het Leven. Tegelijkertijd vormde een goedkoop tijdschrift als Morks' Magazijn ook een toegankelijk alternatief voor de literaire, kunstzinnige of wetenschappelijke tijdschriften. De uiteenlopende rubrieken, die een uitgebalanceerde combinatie van ‘inspanning’ en ‘uitspanning’ bevatten, spraken een heterogeen publiek aan. De middlebrow-positionering van Morks' Magazijn en ‘Zij’ komt ook naar voren in de programmatische afkeer van oppervlakkig amusement bij zowel Van Son als Van Hulzen, in de pedagogische bemiddeling van wat zij omschrijven als ‘zuivere’ literaire werken of toneelstukken, en in de sterke publieksgerichtheid van beide bladen. Dit laatste betekende dat te persoonlijke sympathieën en antipathieën vermeden werden, zowel in de literatuurkritiek, waarin Van Hulzen objectiviteit nastreefde en zich grotendeels afzijdig hield van polemieken, als in het redactionele commentaar. Dit laatste blijkt bijvoorbeeld uit de overgang van de eigenzinnige redactiepraktijk van Ellen Forest naar de meer neutrale praktijk van Van Son, die terughoudender was in zijn stellingname ten opzichte van de verschillende lezersgroepen en hun uiteenlopende visies op de maatschappelijke positie van de moderne vrouw. Op zichzelf was de oprichting van ‘Zij’ in 1916 al een belangrijke stap in het verbreden van de potentiële doelgroep. Dit blad werd integraal opgenomen in Morks' Magazijn, hetgeen een oorspronkelijke realisatie was van de feministische doelstelling om binnen een tijdschrift het onderscheid tussen man en vrouw te overbruggen. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||
In tegenstelling tot Van Sons korte bijdragen aan de ‘Boekentafel’, waren Van Hulzens kritieken veel meer dan alleen beschrijvend of informerend. Bovendien besprak hij boeken vaak pas lang nadat ze verschenen waren en zijn streven naar objectiviteit resulteerde niet altijd in terughoudendheid in oordelen. Dit vraagt om een nuancering van de in Kritiek en crisistijd gemaakte koppeling van voorlichtende ‘journalistieke kritiek’ aan middlebrow-tijdschriften. Waarschijnlijk was deze ‘soort’ kritiek minder homogeen en mediagebonden dan werd gesuggereerd.Ga naar eind58 Daarnaast is het van belang om niet te voorbarig het beeld te creëren van een distinctieve groep middlebrow-critici met gedeelde opvattingen over literatuur en cultuur, niet in de laatste plaats omdat we beducht moeten zijn op het reproduceren van de toentertijd in het literaire veld aangebrachte hiërarchieën. In plaats van dat er een aparte groep ‘critici uit het middenveld’ was, lijkt de middlebrow-kritiek eerder een modus operandi te zijn geweest, die verschillende critici konden aanwenden om een positie te behouden of verwerven in het literaire veld en om hun taak als bemiddelaar te legitimeren en praktiseren. In dit artikel heb ik laten zien hoe Morks' Magazijn en ‘Zij’ in grote lijnen voldoen aan het profiel van het zogenoemde middlebrow-tijdschrift, maar in plaats van deze classificatie te beschouwen als een bevredigend antwoord, zie ik het eerder als een vertrekpunt voor verder, meer diepgaand onderzoek, bijvoorbeeld naar de ambivalente brieven van Famke of de literatuurkritiek van Gerard van Hulzen. Aangezien veelzijdigheid en niet eenzijdigheid de doelstelling was van beide algemeen culturele maandbladen, bevatten ze bonte verzamelingen afbeeldingen en teksten die interessante betekenissen genereren. Zo gingen Famkes tamelijk conservatieve brieven in ‘Zij’ vergezeld van progressieve oproepen uit vrouwenbewegingen. Dit artikel kan dus het beste geïnterpreteerd worden als een eerste en dus beperkte duiding en verkenning van twee nagenoeg onbestudeerde tijdschriften. Als we meer inzicht krijgen in de uiteenlopende personen, instituties, objecten, praktijken en idealen die een rol speelden bij de verspreiding van literatuur en cultuur over het grote publiek aan het begin van de twintigste eeuw, kan uiteindelijk het bestaande beeld van die periode verder aangevuld en genuanceerd worden. Op dit moment helpt het concept middlebrow om een aantal patronen of trends in kaart te brengen, maar de toekomst zal uitwijzen of meer fijnmazige conceptualisaties nodig zullen zijn om voldoende recht te doen aan de complexe historische werkelijkheid. | ||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||
|
|