Nederlandse Letterkunde. Jaargang 17
(2012)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het verleden dichterbij brengen
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||
Geschiedschrijving en literatuur zijn zoals bekend in oorsprong nauw aan mekaar verwant. Zoals verschillende kenners van de Griekse Oudheid beklemtonen, is de geschiedschrijving ontstaan uit de literatuur: zonder Homeros geen Herodotos.Ga naar eind1 In de geschiedenis van de westerse literatuuropvattingen heeft die nauwe band een aanzienlijke rol gespeeld, al was het maar omdat hij aan de oorsprong blijkt te liggen van de overtuiging dat juist literaire teksten een grote historische kracht bezitten. Literatoren doen aan geschiedschrijving, en zelfs beter dan gewone historici, zo klinkt het van Aristoteles over Sir Philip Sidney tot Walter Scott. Met de komst van de moderniteit zijn evenwel gaandeweg vooral de verschillen beklemtoond tussen de twee kennisdomeinen waarvoor de geschiedschrijving en de literatuur in de loop der eeuwen zijn gaan staan. Onder invloed van de toenemende verwetenschappelijking van de historische praktijk in de loop van de achttiende en de negentiende eeuw zagen we de twee discoursen elk steeds meer hun eigen richting uitgaan. Gedurende de jongste drie decennia hebben invloedrijke denkers zoals Hayden White, Frank Ankersmit en Paul Ricoeur de banden tussen de literatuur en de geschiedschrijving opnieuw wat steviger aangehaald, onder meer door te wijzen op het poëtische aspect van historische representaties en op de mate waarin historici in hun constructie van het verleden gebruik maken van technieken en strategieën die ook in de literatuur voorkomen. Deze reflecties over de affiniteit tussen geschiedschrijving en literatuur hebben in de eerste plaats tot een epistemologisch debat over de status van de geschiedschrijving geleid. De gedachte dat historici net als literatoren een werkelijkheid in woorden produceerden, bracht vooral een discussie op gang over de verhouding tussen feitelijke en fictionele vormen van vertellen. De visies op deze verhouding strekken zich uit over een spectrum met aan het ene einde een poging om alle contouren tussen geschiedenis en literatuur te laten vervagen, zoals de suggestie van Hayden White om geschiedschrijving samen met onder de literatuur onder de brede vlag van de noemer ‘verbale structuren’ te laten varen.Ga naar eind2 Aan het andere eind van het spectrum vinden we pogingen om de twee domeinen als absoluut afzonderlijke entiteiten af te bakenen, zoals het geval is in Lubomir Doležels possible worlds theory.Ga naar eind3 Dat de geschiedschrijving gebruik maakt van literaire conventies heeft duidelijk stof tot nadenken gegeven. Alleen al de talrijke reacties op het werk van Hayden White, van voorstanders zowel als critici, wijzen daarop.Ga naar eind4 Omgekeerd heeft de vraag of en hoe literaire teksten kunnen gelden als bronnen van historische kennis en/of ervaring tot nog toe weinig aandacht gekregen. In deze bijdrage richten wij onze aandacht precies op deze kwestie, en meer bepaald op de vraag hoe literaire teksten uit het verleden ons behulpzaam kunnen zijn bij de ervaring van dat verleden. Op welke manier brengen zij ons dichter bij het verleden of, omgekeerd, brengen zij dat verleden dichter bij ons? Wat is de waarde van literaire teksten als specifieke (i.e. literaire) historische bron? Wat zijn de argumenten die worden gehanteerd om literaire bronnen te (dis)kwalificeren als producenten van historisch inzicht? Over welke vorm(en) van kennis hebben we het precies wanneer we zeggen dat romans, gedichten en toneelstukken of films ons helpen bij het beter begrijpen van een specifiek historisch moment? Vanzelfsprekend zijn deze vragen te omvattend om in het beperkte kader van een artikel te kunnen worden behandeld. Deze bijdrage moet dan ook worden gelezen als onderdeel van een bredere reflectie, gerelateerd aan een onderzoeksproject dat de eerste auteur van deze bijdrage thans uitvoert aan de Universiteit Gent. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||
Concreet behandelt het project de representatie van de Franse Revolutie in Engelse en Nederlandse teksten die dateren van het einde van de achttiende eeuw. Het corpus omvat een brede selectie aan teksten (gaande van reisromans en toneelstukken tot pamfletten en tijdschrift- en krantenartikelen) waarin eenzelfde historische (zij het vanuit het perspectief van de productie van deze teksten relatief recente) gebeurtenis wordt voorgesteld. De analyse van de verschillende teksten staat in het teken van de vraag hoe ze de afstand mediëren tussen het verleden waarover de teksten gaan en het heden waarin ze zijn geschreven en/of worden gelezen, maar ook welk effect die mediëring heeft voor een hedendaags leespubliek dat in de tijd verderaf staat van het verleden dat erin aan de orde is. De analyse van de verschillende teksten In het vervolg van deze bijdrage gaan we nog dieper in op het concept van de historische afstand dat in dit onderzoeksproject centraal staat, maar eerst willen we in algemene zin nog wat verder nadenken over de vraag waar precies het verschil zit tussen het lezen over een historische gebeurtenis in een literaire tekst (in historische fictie) en het lezen over diezelfde gebeurtenis in een niet-fictionele tekst, een tekst die we in de common-sense logica geneigd zijn ‘historisch’ te noemen - alsof literaire teksten niet met evenveel reden historisch kunnen worden genoemd. Vaak gaat men ervan uit dat het verschil evident is, en men wijst daarbij doorgaans op een van drie redenen. Een literaire tekst zal in verhouding tot een niet-literaire veelvuldiger en anders gebruik maken van poëtisch of typisch literair taalgebruik. Hij zal, anders gezegd, meer getuigen van wat Roman Jakobson omschreef als de poëtische functie, die in gradueel opzicht zo kenmerkend is voor literatuur.Ga naar eind5 Een tweede veronderstelling zou kunnen zijn dat men ervan uitgaat dat een literaire tekst zich primair concentreert op het menselijke aspect van het historische gebeuren, op de individuele ervaringswereld van historische actoren, terwijl bij de historicus die ervaringen ondergeschikt zijn aan de productie van inzicht in het grotere verloop van de geschiedschrijving.Ga naar eind6 De historicus zal zich meer dan de literator toespitsen op hoe de anonieme machine van de tijd op gang komt en het verleden zich voltrekt. Een derde veronderstelling zou kunnen zijn dat literatuur in de eerste plaats fictioneel is, terwijl geschiedschrijving die karakterisering enkel als een stigma kan verdragen. Literatuur kan en moet verzonnen zijn, geschiedschrijving mag dat allerminst.Ga naar eind7 Hoe waardevol deze drie redeneringen ook zijn, elk ervan lijkt te steunen op een voorafgaande logica van contrast. Ze liggen immers in het verlengde van de a priori (en dus weinig historisch gedifferentieerde) classificatie van geschiedenis als een wetenschappelijke bezigheid en literatuur als iets wat tot de wereld van de kunsten behoort. Het perspectief dat we in deze bijdrage willen innemen is een ander. We gaan niet uit van een a-priori onderscheid tussen literaire en niet-literaire vormen van historische representatie, maar veronderstellen dat de verschillende teksten die we in ons onderzoek kunnen betrekken alle een vorm van historische arbeid verrichten, ongeacht het genre waartoe deze teksten behoren. Of het nu gaat om historisch drama, een dagboek, een krantenartikel, een historische roman, een pamflet, een historische studie of een gedicht, elk van deze teksten representeert (een aspect van) het verleden en doet op die manier aan geschiedschrijving. Wat ons interesseert, is niet het voorafgaande verschil tussen deze teksten in de vorm van de dichotomie literair/niet-literair, maar de vraag met welke middelen (gelijklopende en verschillende) elk van deze teksten het verleden aan de orde stelt. Onder historische | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||
arbeid verstaan we een verzameling van tekstuele strategieën en mechanismen die er enerzijds voor zorgen dat er een afstand gecreëerd wordt tussen heden en verleden en anderzijds dat die afstand in de tekst gemedieerd wordt.Ga naar eind8 Wij willen het precies hebben over de mechanismen die in een tekst aan het werk zijn om historische afstand tot en betrokkenheid van de lezer te bewerkstelligen. Onze vraagstelling ligt expliciet in het verlengde van het werk dat de Canadese historicus Mark Salber Phillips de voorbije jaren heeft gedaan rond het concept ‘historical distance’.Ga naar eind9 Phillips heeft er in verschillende publicaties op gewezen dat ‘historische afstand’ niet simpelweg slaat op de eenvoudigweg vast te stellen temporele afstand die bestaat tussen de gebeurtenis en diens representatie. Het is een dynamisch retorisch effect dat we binnen de tekst kunnen bestuderen en interpreteren op grond van een viertal assen.Ga naar eind10 We kunnen ons de vraag stellen welke tekstuele vormen worden ingezet om kwesties van afstand te ensceneren, we kunnen ons de vraag stellen welke affectieve responsen de constructie van afstand bij de lezer beoogt, we kunnen ons de vraag stellen welke cognitieve effecten de constructie van afstand bij de (geïntendeerde) lezer teweeg moet brengen en we kunnen ons ten slotte de vraag stellen op welke manier de constructie van afstand een welbepaalde historiografische of andere ideologie ondersteunt (afstand in de romantische historiografie is anders dan in de historiografie van de Verlichting). Volgens Phillips zal de historische belevenis van de lezer bepaald worden door de interactie tussen deze verschillende (formele, affectieve, cognitieve en ideologische) aspecten van de historische afstand die de tekst ensceneert en medieert. Hoewel Phillips zich in zijn eigen werk voornamelijk concentreert op historiografische teksten in de enge zin van het woord, heeft hij er ook op gewezen dat de notie van historische afstand evenzeer bestudeerd kan worden in films, memoires en literaire teksten.Ga naar eind11 Wij willen de bespreking van historische afstand betrekken op een divers aantal soorten teksten. We zullen ons in wat volgt vooral bezighouden met de eerste van de vier assen waarover Phillips het heeft en ons in de analyse van een aantal voorbeeldfragmenten concentreren op de formele bouwstenen die worden gebruikt voor het creëren van een historische werkelijkheid. We zullen daarbij vooral aandacht besteden aan de manier waarop en de mate waarin die bouwstenen ‘afstand’ en ‘betrokkenheid’ creëren en bemiddelen en we willen vooral duidelijk maken dat die twee effecten in teksten op een flexibele, dialectische manier op elkaar betrokken zijn - teksten zijn niet ‘afstandelijk’ of ‘betrokken’, ze zijn het telkens allebei, in een specifieke verhoudingslogica. Om dat duidelijk te maken zullen we ons vooral richten op vertel- en focalisatiekwesties, omdat juist het samenspel van die twee de tekstuele ‘elasticiteit’ van effecten van afstand en betrokkenheid aangeeft. De tekstuele organisatie van vertel- en focalisatieprocessen speelt zoals bekend een grote rol in het beïnvloeden van de betrokkenheid (‘afstand’) van de lezer bij het vertelde gebeuren.Ga naar eind12 Wij richten ons hierbij specifiek op de vraag hoe het type verteller en de manier waarop hij toegang verleent tot het verhaal de betrokkenheid van de lezer met het verleden mogelijk maakt en stuurt. In de volgende selectie van fragmenten, bestaande uit een krantenartikel uit London Times (‘Execution of Louis XVI’ (1793)), een geschiedkundig werk (The French Revolution van Thomas Carlyle (1837)), twee soorten memoires (Madame Campan (1823) en Chateaubriand (1848)) tot het sprookje ‘Koning Welgeboren’ (Belle van Zuylen (1788)), willen we nagaan hoe de manier waarop een gebeurtenis wordt verteld en gefocaliseerd, bijdraagt tot een specifieke belevenis van het verleden. In deze teksten staat steeds een bepaalde episode | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||
uit het leven van Lodewijk XVI en Marie-Antoinette centraal gaande van het hofleven aan de vooravond van de Franse Revolutie tot de vlucht van het koningspaar naar Varennes en de uiteindelijke executie van Lodewijk XVI. Elke tekst behoort telkens tot een eigen traditie waaraan bepaalde verwachtingen met betrekking tot afstand en betrokkenheid zijn gekoppeld: memoires lijken bijvoorbeeld een zekere nabijheid met het verleden te beloven terwijl we van een krantenartikel zouden verwachten dat het van een zekere afstandelijkheid zal getuigen. Door te peilen naar dit specifieke onderdeel van de Appellstruktur van deze teksten, willen wij aangeven dat die belevenis mee bepaald wordt door een heel gamma aan mogelijke posities tussen afstandelijk en betrokkenheid in, die geïmpliceerd zijn in de vertelsituatie van de teksten in kwestie. Doel van onze (noodzakelijkerwijze) korte analyses is om aan te tonen dat er geen voorafgaande koppelingen kunnen worden gemaakt tussen specifieke genres en daarmee samenhangende gradaties van afstand. Memoires, om datzelfde voorbeeld te geven, zijn niet per definitie minder ‘afstandelijk’ dan teksten die worden verteld door een onpersoonlijke verteller. Ook willen we duidelijk maken dat categorieën van vertelsituaties geen automatische, vastliggende effecten van afstandelijkheid en betrokkenheid impliceren: een heterodiëgetische verteller die buiten het verhaal bestaat, is niet per definitie afstandelijker dan een homodiëgetische verteller die tot de wereld van het verhaal behoort. | |||||||||||||||||||||||||||
Afstand en betrokkenheid in de praktijkBeginnen doen we met een fragment dat onze premisse illustreert dat we in ons onderzoek naar de tekstuele sturing van de historische ervaring niet willen uitgaan van een voorafgaand onderscheid tussen fictionele en niet-fictionele teksten. Het fragment leest op het eerste gezicht als een passage uit een historische roman, maar is afkomstig uit een Engels krantenartikel, ontleend aan de London Times van 25 januari 1793, waarin het gaat over de executie van Louis XVI. The greatest tranquillity prevailed in every street through which the procession passed. About half past nine, the King arrived at the place of execution, which was in the Place de Louis XV. between the pedestal which formerly supported the statue of his grandfather, and the promenade of the Elysian Fields. LOUIS mounted the scaffold with composure, and that modest intrepidity peculiar to oppressed innocence, the trumpets sounding and drums beating during the whole time. He made a sign of wishing to harangue the multitude, when the drums ceased, and Louis spoke these few words. I die innocent; I pardon my enemies; I only sanctioned upon compulsion the Civil Constitution of the Clergy. He was proceeding, but the beating of the drums drowned his voice. His executioners then laid hold of him, and an instant after, his head was separated from his body; this was about a quarter past ten o'clock.Ga naar eind13 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het vermelden van de tijd en plaats van het gebeuren ligt in de verwachtingen van wat een krantenartikel beoogt te doen: de lezer op een relatief neutrale manier informeren over een reeks gebeurtenissen. Het is daarnaast interessant om te kijken welke andere elementen naar voren worden gebracht om deze historische gebeurtenis te representeren. De eerste zin van deze paragraaf geeft niet enkel een schets van de omgeving, maar zet meteen de toon van een zekere ingehouden afwachting. De stilte uit de straat spreekt de lezer aan om evenzeer met ingehouden adem te wachten op wat er staat te gebeuren. Bij de beschrijving van de koning gaat de reporter echter iets verder dan de eenvoudige waarneming. Hij stelt dat de koning in zijn kalme houding de gemoedstoestand van onderdrukte onschuld vertoont. Hij heeft het dus ook over de belevenis van de koning. Verderop in de passage wordt de reporter iets voorzichtiger met het invullen van betekenis. Hij neemt waar dat de koning kenbaar maakt dat hij de menigte wenst toe te spreken. Met deze formulering maakt de reporter duidelijk dat hij de betekenis van een uiterlijk teken aan het inschatten is, namelijk het signaal van de koning, en dus niet zozeer dat hij de koning en zijn wensen aan het interpreteren is. Vergelijk het verschil met een reporter die zegt: ‘De koning wenste de menigte toe te spreken.’ In dat geval heb je te maken met een verteller die pretendeert te weten wat de koning wenst. De paragraaf eindigt ten slotte met een tijdsindicatie van het gebeuren. Het geregeld afwisselen tussen observatie en feitelijke informatie benadrukt dat we deze historische gebeurtenis vanuit het perspectief van een waarnemend reporter lezen, zij het een die zich in de plaats stelt van ‘iedereen’. Deze afwisseling vult ook echter een affectieve functie in: de executie wordt meteen gevolgd door een droge verwijzing naar de tijd. Hoe gedetailleerd de berichtgeving ook moge zijn, aangevuld met aanwijzingen over de plaats en tijd van het gebeuren, we krijgen toch het gevoel dat we niet geïnformeerd zijn. We kunnen aan de hand van dit verslag immers niet vatten wat de historische implicaties zijn van het gebeuren noch kunnen we achterhalen wat de gedachten moeten zijn geweest van de koning en zijn tijdsgenoten.Ga naar eind14 Wat gepasseerd is, kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Er rest ons enkel nog vaststellingen te maken. De poging om net iets meer te representeren dan de uiterlijke waarnemingen zorgt ervoor dat het verleden zich presenteert als een vraag naar de lezer, waarin de dialectiek tussen betrokkenheid en afstandelijkheid zich toont. Aan de ene kant zorgt de dramatische voorstelling van de gebeurtenis ervoor dat we als lezer het waarnemende perspectief innemen van de reporter die samen met ons naar de gebeurtenis staat te kijken, terwijl aan de andere kant de bredere historische ramificaties ons duidelijk ontsnappen. Je krijgt hier als lezer een vervreemdend effect: je krijgt alle informatie over het gebeuren, maar je komt informatie tekort om de historische impact van de scène te kunnen begrijpen. Hij heeft het dus ook over de belevenis van de koning Ons volgende citaat komt uit de memoires van Madame Campan, een van de hofdames van Marie-Antoinette die de Franse Revolutie wist te overleven.Ga naar eind15 In haar memoires schenkt zij aandacht aan het dagelijks leven aan het koninklijk hof. Zij brengt de vele ingewikkelde hofrituelen in beeld, evenals de gedragingen van Marie-Antoinette en haar man Lodewijk XVI. Deze memoires worden dan ook voornamelijk geëvalueerd op basis van hun waarde als historische bronmateriaal. In het beste geval wordt Madame Campan geprezen voor haar oog voor historische details.Ga naar eind16 In het slechtste geval wordt haar werk afgedaan als geroddel.Ga naar eind17 In het volgende citaat | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||
lezen we een beschrijving van de regels van de etiquette bij het aankleden van de koningin: L'habillement de la princesse était un chef-d'oeuvre d'étiquette; tout y était régié. La dame d'honneur et la dame d'atours, toutes deux, si elles s'y trouvaient ensemble, aidées de la première femme et de deux femmes ordinaires, faisaient le service principal; mais il y avait entre elles des distinctions. La dame d'atours passait le jupon, présentait la robe. La dame d'honneur versait l'eau pour laver les mains et passait la chemise. Lorsqu'une princesse de la famille royale se trouvait à l'habillement la dame d'honneur lui cédait cette dernière fonction, mais ne la cédait pas directement aux princesses du sang; dans ce cas la dame d'honneur remettait la chemise à la première femme, qui la présentait à la princesse du sang. Chacune de ces dames observait scrupuleusement ces usages, comme tenant à des droits.Ga naar eind18 We hebben in deze passage te maken met een homodiëgetische verteller: Madame Campan behoort tot de wereld van het vertelde. Ze plaatst haar vertelstem niet op de voorgrond, maar laat de beschrijvingen voor zich spreken. Haar blik registreert de gewoontes van het hof zoals een neutrale camera.Ga naar eind19 Hierdoor krijgt zij als verteller ook weinig substantie: haar persoonlijkheid speelt nauwelijks een rol bij haar representatie van het verleden. Technisch gesproken zouden we kunnen stellen dat dit type verteller dankzij zijn onduidelijke omlijning uiterst geschikt is voor een berichtgeving van een historisch gebeuren zoals dat het geval was in het vorige fragment. We krijgen hier immers enkel de observaties van de verteller te zien, wat een zeker effect van neutraliteit in de hand werkt. Het gaat hier echter om een heel ander soort inhoud dan het krantenartikel. Deze passage biedt hoofdzakelijk een beschrijving van de gewoontes uit een bepaald verleden waar wij als lezer geen toegang (meer) toe hebben. Door ons een blik te gunnen in de privévertrekken van de koningin, wekt de tekst het idee op dat wij als lezer de bevoorrechte positie van Madame Campan als ooggetuige van een vergane periode kunnen delen. Dankzij haar memoires kunnen we dit deel van het verleden moeiteloos betreden. De historische afstand wordt in dit fragment evenwel niet overbrugd of bemiddeld via specifieke aanspreekmomenten van de verteller naar de lezer, noch door de weergave van persoonlijke reminiscenties van die verteller. De wereld van het verleden wordt daarentegen opgeroepen via het vermelden van de bevoorrechte handelingen van een paar enkelingen. De vermelding van deze ingewikkelde procedures geven aan hoe moeilijk het moet zijn geweest voor Marie-Antoinette om zich aan te passen aan dit nieuwe hof met zijn nauwgezette vorm van etiquette.Ga naar eind20 Het feit dat de verteller zeer betrokken was bij het verloop van het verhaal - zij hielp nota bene mee aan de voorbereidingen van de vluchtpoging van het koninklijke paar in 1791 - biedt hier alvast niet de garantie dat we ons meer zullen inleven in het historisch moment. De relatief afstandelijke betrokkenheid met het verleden wordt hier tot stand gebracht via de ‘narratieve generositeit’ van de verteller en niet dankzij een afgelijnd en duidelijk aanwezige vertelstem. Dit verschilt dan weer met de homodiëgetische verteller die we terugvinden in het volgende fragment uit Les mémoires d'outre-tombe van Chateaubriand. Zijn memoi- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||
res werden na zijn dood gepubliceerd, zoals hij wenste. Zij worden meestal getypeerd als autobiografisch vanwege de persoonlijk vertelstem.Ga naar eind21 Chateaubriand onderbreekt geregeld zijn waarnemingen van het verleden met een melancholische overpeinzing uit zijn latere leven. ‘One of the striking stylistic features’, zo stelt ook Eugene Stelzig, ‘is a consistent and ironic double consciousness of the remembered past and the present shifting moment of writing.’Ga naar eind22 Chateaubriand beschrijft zichzelf dan ook treffend als een ‘passant obscure’ en stelt daarbij dat ‘(...) je devais survivre à cette pompe, je devais demeurer pour voir les bois de Trianon aussi déserts que ceux dont je sortais alors.’Ga naar eind23 De volgende passage handelt over een ontmoeting tussen Chateaubriand en Marie-Antoinette. Le petit Dauphin marchait sous la protection de sa soeur, et M. Du Touchet suivait son élève; il m'aperçut et me montra obligeamment à la reine. Elle me fit, en me jetant un regard avec un sourire, ce salut gracieux qu'elle m'avait déjà fait le jour de ma présentation. Je n'oublierai jamais ce regard qui devait s'éteindre sitôt. Marie-Antoinette, en souriant, dessina si bien la forme de sa bouche, que le souvenir de ce sourire (chose effroyable!) me fit reconnaître la mâchoire de la fille des rois, quand on découvrit la tête de l'infortunée dans les exhumations de 1815.Ga naar eind24 Het verleden wordt in deze passage volledig gemedieerd via de melancholische persoonlijkheid van de verteller. Hij wisselt af tussen verschillende momenten van tijd waarin hij zijn herinneringen en zijn bedenkingen plaatst. De ontmoeting met de koningin speelt zich af in het jaar 1788, als het ware aan de vooravond van de revolutie. Dit wordt gevolgd door de opmerking ‘Je n'oublierai jamais ce regard qui devait s'éteindre sitôt’ waarmee hij een overpeinzing maakt over het tragische lot van de koningin op een veel later moment in zijn leven. Vervolgens valt hij terug op de glimlach uit het moment van de ontmoeting en gebruikt die om aan de hand daarvan naar een ander moment uit het verleden te ‘reizen’ toen hij de opgravingen van het stoffelijk overschot van de koningin bijwoonde, enige tijd na haar dood dus. De verteller maakt met andere woorden in het bestel van een paar zinnen een aantal overbruggingen in de tijd. Hij rijgt zijn herinneringen aan elkaar volgens het principe van de associaties die hij maakt bij de glimlach van de koningin. De verteller bepaalt hier in grote mate de melancholische toon van de terugblik door een zachte herinnering te laten volgen op een lugubere. De mediëring van historische afstand staat hier volledig in het teken van de gedeelde voorkennis van de verteller en de lezer. We worden als lezer niet zozeer betrokken bij het moment van de ontmoeting met de koningin, maar bij de herinnering van de verteller. Dat deel van het verleden staat volledig in functie van de mijmeringen die Chateaubriand er aan geeft. We worden niet ondergedompeld in de ervaringswereld van de koningin, maar verkeren ons in de melancholische bui waarin Chateaubriand op dat moment terugkijkt. Net zoals Chateaubriand weten wij wat haar te wachten staat. De flexibiliteit van de ‘afstand’ is hier het resultaat van het samengaan van de persoonlijke verteller die Chateaubriand is met de verschuivingen in de focalisatie, van ervaringen die de verteller op verschillende momenten heeft en had: in de tijd van de gebeurtenissen waarover hij vertelt | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||
(1788), naar de toekomst die in die gebeurtenissen al besloten lag (na 1789), naar het moment van het vertellen. Voorafgaand aan dit fragment geeft Carlyle ons een panoramisch zicht We krijgen een nog heel ander spanningsveld tussen verteller en lezer in Thomas Carlyles representatie van de vlucht naar Varennes van het koninklijke paar.Ga naar eind25 Hier zien we een heterodiëgetische verteller aan het werk die via formele strategieën de lezer rechtstreeks aanspreekt om het verleden dichterbij te brengen. In tegenstelling tot Chateaubriand en Madame Campan is hij geen deelgenoot aan of getuige geweest van de gebeurtenissen waarover hij vertelt. Voorafgaand aan dit fragment geeft Carlyle ons een panoramisch zicht op de heimelijke drukdoenerij die zich afspeelt tijdens de voorbereidingen van de vlucht naar Varennes. Zo vermeldt hij het knip- en naaiwerk dat wordt gedaan om Marie-Antoinette van nieuwe kledij te voorzien, hij heeft het verder over de voorbereidingen van Bouillé te Montmédy, de eindbestemming van de vlucht, en daarnaast vernoemt hij het veelvuldig verschijnen van Graaf Fersen te Tuileries bij het koninklijke paar. In het midden van deze drukte plaatst Carlyle de bevelhebber Gouvion. Hij heeft de opdracht gekregen het koninklijk paar in de gaten te houden: ‘On the other side, poor Commandment Gouvion, watching at the Tuileries, second in National Command, sees several things hard to interpret.’ Gouvion is echter niet in staat om het kluwen van de geheime plannen te ontwarren. Carlyle besluit: ‘Helpless Gouvion gazes with sincere glassy eyes into it; stirs up his sentries to vigilence; walks restless to and fro; and hopes the best.’ Het duurt echter niet lang of Carlyle neemt de ‘glassy eyes’ over van Gouvion en verscherpt ze tot de blik van de historicus. On Monday night, the Twentieth of June 1791, about eleven o'clock, there is many a hackney-coach, and glass-coach (carrosse de remise), still rumbling, or at rest, on the streets of Paris. But of all Glass-coaches, we recommend this to thee, O Reader, which stands drawn up, in the Rue de l'Echelle, hard by the Carrousel and out-gate of the Tuileries; in the Rue de l'Echelle that then was; ‘opposite Ronsin the saddler's door,’ as if waiting for a fare there! Not long does it wait: a hooded Dame, with two hooded Children has issued from Villequier's door, where no sentry walks, into the Tuileries Court-of-Princes; into the Carrousel; into the Rue de l'Echelle; where the Glass-coachman readily admits them; and again waits. Not long; another Dame, likewise hooded or shrouded, leaning on a servant, issues in the same manner; bids the servant good night; and is, in the same manner, by the Glass-coachman, cheerfully admitted. Whither go, so many Dames? ‘Tis his Majesty's Couchée, Majesty just gone to bed, and all the Palace-world is retiring home. But the Glass-coachman still waits; his fare seemingly incomplete.Ga naar eind26 Carlyle maakt hier een reeks van formele ingrepen in het verhaal die dienen om, samen met het ostentatieve gebruik van de tegenwoordige tijd, de historische afstand tussen het gebeuren en de lezer te overbruggen. Aan het begin van deze passage weten we nog niet welke koets van belang is tot wanneer de verteller ons oog trekt naar de koets die geparkeerd staat in de rue de l'Echelle. Hij geeft zijn lezers hier op een | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||
zeer rechtstreekse manier instructies over hoe ze hun blik moeten richten. Bovendien hult hij het gebeuren in een soort naïeve mysterie door vragen en uitspraken van verwondering in zijn tekst te verwerken. ‘Whither go, so many Dames?’ lijkt hij zich luidop af te vragen en verbaasd roept hij uit ‘as if waiting for a fare there!’ De historische werkelijkheid wordt opgebouwd door de informatie gradueel op te bouwen. Dit geeft de indruk dat alles voortdurend op het punt van gebeuren staat. We volgen dus de externe blik van de heterodiëgetische verteller, maar moeten telkens het moment afwachten waarop hij onze voorkennis bevestigt. Als lezers kennen we de afloop van het verhaal van de vlucht, maar Carlyles vertelstijl houdt een verzoek in die voorkennis weg te cijferen. Zijn pogingen om onze betrokkenheid bij de vertelde gebeurtenissen te verhogen - door ons samen met hem in de scène zelf te ‘trekken’ heeft het ironische gevolg van een groot besef van de afstand die we tot die gebeurtenis innemen. Juist door die afstand te proberen overbruggen, beklemtoont de historicus hem. We vinden eveneens een heterodiëgetische verteller terug in het kritisch sprookje ‘Koning Welgeboren’ van Belle van Zuylen dat geschreven en gepubliceerd werd in 1788. Het sprookje werd na publicatie meteen in beslag genomen vanwege de duidelijke politieke boodschap.Ga naar eind27 Het sprookje verwijst onmiskenbaar naar de Franse koning Lodewijk XVI en haalt sterk uit naar zijn levensstijl. Deze tekst, zoals Jacqueline Letzter ook verduidelijkt, laat zich kenmerken door een vroeg optimisme van Belle van Zuylen: aan de vooravond van de Franse Revolutie gelooft zij nog steeds in het succes van de monarchie als staatsvorm, mits het een aantal hervormingen ondergaat.Ga naar eind28 Het sprookje poneert dan ook een felle kritiek ten opzichte van het absolute beleid van koning Lodewijk XVI. De zogezegde anonieme koning van het sprookje weet niet hoe hij zijn land moet besturen en gaat op zoek naar raad en wijsheid. Hierop verschijnt de wijsheid in de gedaante van een vrouw. Zij bezoekt de koning driemaal en geeft hem telkens advies over hoe hij een betere koning kan worden. De koning voert het advies uit en zijn koninkrijk wordt opnieuw welvarend. De verteller van dit sprookje maakt geen gebruik van vragen of uitdrukkingen van verwondering om zijn stem te laten horen. Hij dompelt daarentegen zijn stem onder in een flinke portie ironie. De volgende passage handelt over een poging van de koning om zich in staatskundige zaken te verdiepen. Il lisoit de tems en tems les discours emphatiques, jérémiques & exhortatoires qui lui étoient présentés; mais ne paroissant écrits que pour lui déplaire, ils ne remplissoient aucun autre but, si ce n'est qu'ils l'endormoient aussi quelquefois.Ga naar eind29 In deze passage wordt gebruik gemaakt van een zekere verwarring over wiens stem we nu precies horen: zijn het ‘jérémiques & exhortatoires’ (‘klagende en vermanende toespraken’) volgens de verteller of volgens de koning? Het lijkt hier alsof de verteller en de koning eensgezind zijn in hun uitspraak. De verteller schijnt hierin enige sympathie te tonen voor de koning die zich genoodzaakt ziet zich doorheen dit leesmateriaal te werken. Halverwege deze passage neemt de verteller echter afstand van zijn medeleven met de koning. Het werkwoord ‘paroissant’ (‘leken’) in de volgende | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||
aangeduide frase zou de lezer op zijn minst al moeten doen twijfelen of de verteller de verhandelingen eveneens beschouwd als ergerlijk. Ten slotte eindigt de verteller met een vernietigende slotzin wanneer hij het heeft over hoe deze werken alleen maar geschreven leken te zijn om de koning in slaap te doen vallen. We hebben hier te maken met een ironische vorm van sympathie van de verteller. De lezer zou naderhand begrepen moeten hebben dat de koning wordt betutteld door de verteller. De lezer sympathiseert niet met de koning aangezien zijn beleveniswereld wordt gereduceerd tot een grap. Samen kijken lezer en verteller toe hoe de koning zich belachelijk maakt. Het verleden vindt zijn toegang tot het heden via de grijns die de verteller en de lezer delen bij het behandelen van de koning. | |||||||||||||||||||||||||||
ConclusieIn deze bescheiden bijdrage over historische afstand hielden we onze focus noodzakelijkerwijze beknopt: we beperkten ons tot wat Mark Salber Phillips de formele as van de tekst noemt, één van de vier aspecten die hij onderscheidt in de globale constructie van historische afstand. Een verder onderzoek van de teksten waaruit deze fragmenten werden gelicht, zou ook aandacht moeten besteden aan de andere drie assen (affectief, cognitief en ideologisch) en bijvoorbeeld nagaan hoe de keuze van bepaalde formele tekstkenmerken samengaat met een welbepaald historiografisch programma. In het geval van de tekst van Carlyle zou het dan bijvoorbeeld kunnen gaan over de vraag hoe deze specifieke vertelsituatie een formele uitdrukking is van het romantisch historisme van de auteur. Wat we vooral hebben willen aantonen, is dat afstand en betrokkenheid in een tekst geen eenvoudige effecten zijn die als dusdanig af te leiden vallen uit de narratologische bouwstenen van een verhaal. Om het voorbeeld te herhalen dat we eerder al gaven: men zou kunnen verwachten dat een vertelling die wordt gebracht door een homodiëgetische verteller garandeert dat de lezer zich meer betrokken zou voelen met het historische gebeuren. De verteller behoort immers tot het verhaal en heeft dus zelf de mogelijkheid van contact met de andere actoren uit zijn verhaal. In het fragment uit de memoires van Madame Campan blijkt echter dat het niet de ik-persoon van de verteller is die zorgt voor een grotere betrokkenheid met het verleden. De aantrekkingskracht van de historische werkelijkheid wordt geconstrueerd door de bevoorrechte positie van Madame Campan aan te bieden als ooggetuige. Zij gunt ons een inkijk in een anders afgesloten verleden. De homodiëgetische verteller in Chateaubriand, daarentegen, wil ons in zijn memoires vooral ooggetuige laten maken van zijn eigen persoonlijke beroering op het gebeuren. De afstand tussen het vertelmoment van Chateaubriand en zijn ontmoeting met de koningin wordt benadrukt door de verschuivende focalisatiemomenten die de verteller gebruikt om zo aandacht te trekken naar zijn eigen melancholische overpeinzingen. In de fragmenten van Thomas Carlyle en Belle van Zuylen hebben we te maken met een heterodiëgetische verteller, die dus buiten het verhaal staan. In deze teksten is de afstand niet groter en de betrokkenheid dus kleiner. In het sprookje speelt de verteller met focalisatiemomenten om zo de ironische ondertoon te beklemtonen bij het ridiculiseren van de koning. De koning, niet het verleden, wordt op die manier gedistantieerd. In het fragment van Carlyle zien we dat de verteller formele ingrepen plaatst in zijn tekst om de historische afstand tussen lezer en het gebeuren te overbruggen wat dan zorgt voor het benadrukken van de afstand | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||
tussen het vertelmoment en het gebeuren. De reporter in het krantenartikel brengt ons dichterbij de positie van een waarnemende tijdsgenoot en bewerkstelligt zo dezelfde afstand die men toen moet gevoeld hebben tegenover de emotionele gedachtegang van de koning en de historische impact van het gebeuren. Wat we met onze korte (en voor uitbreiding vatbare) analyses duidelijk wilden maken is dat in elk van deze gevallen een nauwkeurige analyse van de vertelsituatie en de daarmee gepaard gaande focalisatiemechanismen ons een concreet beeld kunnen geven van de (vaak wisselende) effecten van afstand en betrokkenheid die een tekst produceert. Onze selectie aan teksten bestond opzettelijk uit een grote diversiteit aan ‘soorten’ teksten. We vertrokken immers niet van de premisse dat er een a priori onderscheid bestaat tussen historische en literaire teksten. We hebben daarentegen onze aandacht gericht op de mediëring van historische afstand die tot stand komt in een aantal voorbeeldfragmenten die elk een representatie van het verleden weergeven. We hebben hiermee ook een pleidooi willen houden voor de grondige narratologische analyse van teksten die geen literaire pretenties hebben of niet meteen tot de literatuur (het domein waarin de narratologie ontstond) behoren. | |||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||
|
|