Nederlandse Letterkunde. Jaargang 17
(2012)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[2012/2]InleidingGa naar eind1
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
afzonderlijke tak van wetenschap die dan ook in eerste instantie verbonden was met de academische in plaats van de literaire wereld.Ga naar eind4 Hoewel er al in de zeventiende eeuw een onderscheid werd gemaakt tussen literatuur en geschiedschrijving, was er van een strikte scheiding tussen beide genres nog geen sprake.Ga naar eind5 Voor Hooft stond het als een paal boven water dat geschiedschrijving onlosmakelijk verbonden was met het vertellen van verhalen (historiën). Andersom vormde de literatuur een belangrijke leverancier van historische verhalen: door middel van gedichten, toneelstukken en romans maakte het publiek (opnieuw) kennis met bekende en minder bekende episodes uit het verleden van de stad, de regio, of van datgene dat ook wel als ‘vaderland’ werd aangeduid. Denk bijvoorbeeld aan de bekende tragedies van P.C. Hooft, Geeraerdt van Velsen (1613) en Baeto (1617, gepubliceerd in 1626), of Vondels Gysbreght van Aemstel (1637). Daarnaast waren er nog talloze andere auteurs die zich tot historische thematieken wendden en zich daarmee op het grensvlak van literatuur en geschiedschrijving bewogen.Ga naar eind6 Met name Hooft zal daarbij als een ijkpunt fungeren Met de professionalisering van de geschiedschrijving in de negentiende eeuw werd er een scherpere scheiding getrokken tussen beide terreinen. Het inzicht dat geschiedenis altijd verhalend is en dat het eerder aankomt op de narratieve ordening van de feiten dan om de vraag of die feiten ‘nieuw’ of ‘oud’ zijn, verdween naar de achtergrond. Pas vanaf het midden van de vorige eeuw zijn onder invloed van het (post)structuralisme de narratieve aspecten van de geschiedschrijving opnieuw in de belangstelling komen te staan. Baanbrekend was met name het werk van de literatuurwetenschapper Roland Barthes, die heeft laten zien dat historici zelden ‘historische feiten’ als zodanig presenteren, maar vooral beelden (re)produceren die tot doel hebben om de leegte die ‘verleden’ heet betekenis te geven of beter gezegd: op te vullen met betekenissen.Ga naar eind7 Voor Barthes is het duidelijk dat dit proces van betekenisgeving geen onschuldige bezigheid is en dat geschiedschrijving in hoge mate bepaald wordt door het ideologische discours waarvan de schrijver zicht bedient. In dit themanummer staat deze onlosmakelijke verbondenheid tussen literatuur, geschiedschrijving en ideologie centraal. Doel is om na te gaan hoe auteurs in de vroegmoderne tijd op het verleden terugblikten en het verleden inzetten voor hun eigen contemporaine doelen. Naar welk verleden keken zij? Vanuit welke geschiedopvatting en vanuit welk ideologisch programma? Hoe kreeg de verbeelding van het verleden vorm en met behulp van welke technieken? In deze inleiding gaan we eerst nader in op de verwevenheid van literatuur en geschiedschrijving vanuit zowel een hedendaags als vroegmodern perspectief. We stellen ons daarbij de vraag in hoeverre recente inzichten uit de geschiedfilosofie en de memory studies overeenkomsten vertonen met de vroegmoderne benaderingen van literatuur en geschiedschrijving en of ze toegepast kunnen worden op de vroegmoderne literaire en historische praktijk. Met name Hooft zal daarbij als een ijkpunt fungeren, omdat zijn benadering de meeste vragen over verwantschap tussen recente theorievorming en de vroegmoderne tijd oproept. Vervolgens spitsen we ons toe op de vraag wat onder ‘vaderlandse’ (literaire) geschiedschrijving moet worden verstaan in relatie tot kwesties als ideologie en identiteitsvorming. Tot slot plaatsen we de afzonderlijke bijdragen binnen dit bredere kader. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedschrijving en representatie van het verledenTegen het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw bereikte de professionalisering en institutionalisering van de geschiedwetenschap haar hoogtepunt bereikt. Bij de beschouwing van geschiedschrijving als een vorm van zo objectief mogelijke waarheidsvinding werden met name in de tweede helft van de twintigste eeuw echter in toenemende mate kritische kanttekeningen geplaatst.Ga naar eind8 Onder invloed van ‘the linguistic turn’ hebben literatuurwetenschappers en geschiedfilosofen als Roland Barthes, Hayden White en Frank Ankersmit het verband tussen geschiedschrijving, narrativiteit en ideologie op de academische agenda gezet. White maakt daarbij een onderscheid tussen vroege vormen van geschiedschrijving (annalen en kronieken) met weinig narratieve kenmerken en recentere vormen van geschiedschrijving met een duidelijke plotstructuur die goed te vergelijken is met die van literaire teksten. Evenals literatuur presenteert geschiedschrijving ons een andere wereld; ze laat daarmee een andere werkelijkheid tot ons spreken die in die hoedanigheid een zekere coherentie moet vertonen, waarbij het historisch verhaal veelal een duidelijke afsluiting en moreel appel bevat, aldus White.Ga naar eind9 Frank Ankersmit legde de basis voor zijn narratieve kijk op de geschiedschrijving in zijn proefschrift Narrative Logic uit 1983, dat sterk geïnspireerd is door de taalfilosofie. Later zou hij afstand doen van de term narrativiteit en gaan spreken van historische representatie.Ga naar eind10 Anders dan White ziet Ankersmit wel degelijk een verschil tussen de narratieve opbouw van historische en literaire teksten. Een historische tekst zou volgens Ankersmit eerder een toestand schetsen, terwijl een literaire tekst veel meer een ontwikkeling met begin, midden en einde beschrijft.Ga naar eind11 Ankersmit vindt daarom eerder de vergelijking met de schilderkunst zinvol, omdat zowel historici als schilders het verleden zouden representeren in plaats van het te beschrijven of interpreteren.Ga naar eind12 Met het begrip historische representatie trekt Ankersmit twee aspecten van de geschiedbeoefening uit elkaar: het verzamelen van historische feiten (geschiedvorsing) en de presentatie daarvan (geschiedschrijving). Met behulp van geschiedschrijving proberen historici zich een beeld te vormen van het verleden, maar dat beeld is niet noodzakelijkerwijs een narratieve constructie. Hoewel Ankersmit erkent dat er op het terrein van de geschiedschrijving een zekere overlap bestaat met de literatuur, wil hij het proces van ‘historische waarheidsvinding’ om die reden niet over een kam scheren met literaire schrijfprocédés.Ga naar eind13 Om de indruk te wekken daadwerkelijk bezig te zijn met een objectieve historische waarheidsvinding is het volgens Barthes juist voor geschiedschrijvers belangrijk om de narratieve en ideologische bepaaldheid van hun werk zoveel mogelijk te verdoezelen.Ga naar eind14 Barthes' opmerkingen hebben vooral betrekking op de romantische en moderne geschiedschrijving, maar ze roepen de vraag op in hoeverre ze ook van toepassing zijn op vroegmoderne historieschrijvers. Hooft en voorgangers als Emanuel van Meeteren, Pieter Bor en Everard van Reyd vonden het weliswaar van belang om hun beweringen met zoveel mogelijk historische feiten te staven, maar een auteur als Hooft deed nauwelijks moeite om ‘objectiviteit’ te veinzen.Ga naar eind15 Hij beoefende de geschiedschrijving als literator vanuit een ideologische sturing en vond het niet belangrijk om die literaire en ideologische bepaaldheid van zijn werk te verbergen. Het proces van geschiedschrijving is er volgens Hooft eerder een van creatief ‘mengen’ en ‘ontvouwen’ dan van het verzamelen van zoveel mogelijk historische feiten.Ga naar eind16 Hij gaat zelfs een stap verder en presenteert zichzelf niet als openbarende instantie, maar | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
voert in bovenstaand citaat ‘de tyd’ zelf op als een handelende kracht die ‘yet verborgens oopenbaart’. Opmerkelijk aan Hoofts benadering van het proces van geschiedschrijving is dat de afstand van de schrijver tot de beschreven tijd met het verstrijken van de tijd tegelijkertijd verkleind en vergroot wordt: hoe verder we in de tijd afstaan van een bepaald verleden, hoe groter de kans is dat diezelfde tijd ons een beter inzicht zal geven in het verleden. We verwijderen ons, maar tegelijkertijd vergroten we met die temporele groeiende distantie de kans op betere inzichten en het vinden van ‘betekenissen’ - om zo het oude met het nieuwe ‘het herlezen waard’ te maken. Hooft relativeert enerzijds zijn eigen rol in het proces van geschiedschrijving als een vorm van een door de tijd bepaalde waarheidsvinding, maar benadrukt anderzijds wel de maatschappelijke waarde ervan omdat het de samenleving houvast zou kunnen bieden.Ga naar eind17 Juist die politiek-maatschappelijke en ideologische oogmerken verbinden Hoofts dichterschap met zijn rol als historieschrijver; er lijkt bij hem geen duidelijke scheidslijn te bestaan tussen die twee rollen. Het gaat hem niet zo zeer om het openbaren van waarheden, maar om het schrijven van ‘geschiedenissen’ en het belang van zijn rol als schrijver ligt volgens hem in het toegankelijk maken van die geschiedenis voor het proces van ‘leezen’, ‘herleezen’ en ‘onthouden’. Als Hooft over het verschil tussen poëzie en geschiedenis komt te spreken, blijkt waarheidsvinding weliswaar een van de elementen te zijn die eerder de geschiedschrijving dan de poëzie kenmerkt, maar veel belangrijker lijkt hier de verbondenheid van poëzie en geschiedenis door hun kracht de mens te verheffen, de verbeelding te stimuleren en de lezer zelf tot heldendaden aan te sporen: Voorwaar, de Poëzy, wyd afweidende dikwyls, niet alleenlyk van de waarheit, maar ook van haaren schyn, vermeet zich, de menschelyke gemoeden, met lust tot lof, t'ontfonken, en hunne gedachten, uit het slyk, ten heemel te voeren. [...] Wat vuur, wat vlam van yver naa gloory, gelooven wy dan, dat, in een’ rechtschaape borst, een’ stemmighe History zal stooken? booven al, zoo zy de zaaken onzer eeuwe, de vroomheit onzer eighene Landsluiden, meedeburgheren, bloedtverwanten, ter baane brengt? Want de luister van de dappere daaden der geenen, die eenen yghelyke naast bestaan, ontsteekt een ziel [...] met een’ gloedt van graatigheit om hen, in weldoen, t'achterhaalen, oft verby te streeven.Ga naar eind18 Geschiedenis wordt hier een verzameling van heroïsche exempla die ‘lief-hebbers des vaaderlands’ van het rijke veld van de geschiedenis kunnen oogsten, zoals Hooft het een paar regels eerder verwoordt.Ga naar eind19 De overtuigingskracht van die exempla staat of valt met de vaardigheid van de auteur om ze ook daadwerkelijk als aansprekende geschiedenissen te presenteren die ‘de zinnen aanlokt tot leezen en herleezen’ om uiteindelijk onthouden te worden en een rol te gaan spelen in het bevorderen van de ‘yver’ van de Nederlandse burgers. Hoofts opvatting dat het gaat om de overtuigingskracht waarmee het recente verleden aan burgers wordt overgedragen, vertoont opmerkelijke overeenkomsten met actuele inzichten zoals die binnen de memory studies ontwikkeld zijn. Dit snel | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
gegroeide onderzoeksveld gaat in de breedste zin van het woord na hoe de menselijke omgang met herinnering werkt en hoe de complexe verbinding tussen de verbeelding van het verleden en processen van toe-eigening en identiteitsvorming tot stand komt. De memory studies richten zich vooral op de rol van de herinnering in de moderne tijd (vanaf 1800), die gekenmerkt wordt door de opkomst van natiestaten, massamedia en industrialisatie. Volgens sommigen zou de omgang met het verleden door de moderne ontwikkelingen, met name ingeluid door de Franse Revolutie, dusdanig ingrijpend veranderd zijn dat hedendaagse theorieën nauwelijks of slechts in beperkte mate bruikbaar zijn voor eerder periodes.Ga naar eind20 Recent onderzoek van Judith Pollmann naar de herinneringscultuur rondom de Tachtigjarige Oorlog in de periode 1560-1700 laat echter zien dat moderne inzichten ook relevant zijn voor vroegmoderne herinneringspraktijken en dat de vroegmoderne tijd getuigt van een rijke en gevarieerde herinneringscultuur, variërend van persoonlijke familieherinneringen tot publieke herinneringen. Andersom zijn vormen van herinnering die als typisch pre-modern werden beschouwd (zoals prefiguratie en anachronisme) nog altijd alomtegenwoordig in de huidige samenleving.Ga naar eind21 Groepsbelangen kunnen een gemeenschapsgevoel bevorderen Met name twee inzichten uit het veld van de memory studies achten wij voor dit themanummer van belang. In de eerste plaats worden herinneringen per definitie gestuurd vanuit een eigentijds perspectief; ze ondergaan daardoor steeds allerlei aanpassingen en transformaties.Ga naar eind22 Herinneren is dus geen statisch verschijnsel, maar veranderlijk en dynamisch. De invloeden van de eigen tijd zijn niet alleen bepalend voor wat er wel en niet herinnerd wordt, maar ook voor de wijze waarop de herinnering vorm krijgt. Ook de keuze van het medium is immers tijdsafhankelijk en van invloed op de weergave van het verleden. Deze voortdurende ‘herschrijvingen’ van het verleden kunnen zowel bewust als onbewust plaatsvinden.Ga naar eind23 In de tweede plaats gaat het bij herinneren altijd om een persoonsgebonden activiteit, want ‘er is geen herinnering buiten de persoon om’, zoals Frijhoff bondig stelt.Ga naar eind24 Door persoonlijke en tekstuele overdracht kunnen herinneringen echter wel bredere gemeenschappen gaan toebehoren, waardoor een gedeelde of ‘collectieve’ herinnering aan het verleden ontstaat.Ga naar eind25 Dergelijke ‘collectieve’ herinneringen spelen een belangrijke rol bij identificatieprocessen en identiteitsvorming. Ze worden immers toegeëigend door individuen en groepen, die er een deel van hun identiteit aan ontlenen. Groepsbelangen kunnen een gemeenschapsgevoel bevorderen, maar ze vormen ook een potentiële bron van conflicten: herinneringen worden maar al te vaak ingezet om bepaalde politieke en religieuze geschillen uit te vechten. Dat geldt evenzeer voor de moderne als de vroegmoderne tijd: ook toen werd de herinnering aan het verleden gemanipuleerd en gekneed naar de eigen ideologische behoeften en fungeerde zij als een middel om de ene groep van de andere te onderscheiden.Ga naar eind26 Deze onlosmakelijke verbondenheid tussen collectieve herinnering, gemeenschapsgevoel en identiteitsvorming vertaalt zich ook in een nauwe relatie tussen collectieve herinneringscultuur en natievorming. Het is alom bekend dat de vorming van collectieve herinneringsculturen een sleutelrol hebben gespeeld in het proces van natievorming in de negentiende eeuw: de ‘invention of tradition’, ofwel het creëren van een gedeeld historisch besef door middel van rituelen, verhalen en mythes, vormde een van de fundamenten waarop het (culturele) nationalisme gestoeld was.Ga naar eind27 Veel van deze gemeenschappelijke verhalen circuleerden echter al in de eeuwen | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
daarvoor en dat roept de vraag op hoe de vroegmoderne herinneringscultuur zich tot deze latere processen van natievorming verhoudt. In hoeverre was er al eerder sprake was van zoiets als een bovengewestelijke of nationale herinneringscultuur? Zijn bepaalde aspecten van het negentiende-eeuwse culturele nationalisme terug te voeren op vroegmoderne ontwikkelingen, en zo ja, welke? Dergelijke vragen staan centraal in het recent aan de Radboud Universiteit Nijmegen gestarte onderzoeksproject ‘Proud to be Dutch’ over de rol van oorlog en propaganda in de vorming van een vroegmoderne Nederlandse identiteit (1648-1815). Belangrijke veldslagen en vredessluitingen vormen daarbij het ijkpunt, omdat juist die momenten een belangrijke rol spelen in de vaderlandse (literaire) geschiedschrijving.Ga naar eind28 In het onderzoek wordt uitgegaan van de gedachte dat begrippen als ‘natie’, ‘vaderland’ of ‘Nederlands zelfbeeld’ weliswaar met uiterste behoedzaamheid gehanteerd moeten worden, maar dat het desalniettemin zinvol kan zijn om de vroegmoderne ontwikkelingen in kaart te brengen die hebben bijgedragen aan het creëren van een ‘vaderlands’ zelfbesef en zo de fundamenten voor het latere nationalisme mede hebben gelegd.Ga naar eind29 In de literatuur van de zeventiende en achttiende eeuw wemelde het niet alleen van de eendrachtsbevorderende metaforen, ook bieden literaire teksten vaak inzicht in vroege breuk- en scheidslijnen in de culturele natievorming - reden waarom speciale aandacht wordt besteed aan de rol van de letteren dit proces.Ga naar eind30 Belangrijke veldslagen en vredessluitingen vormen daarbij het ijkpunt Als we voor een laatste keer terugkeren bij het eerste citaat van Hooft, dan zien we dat het onthouden van ‘geschiedenissen’ direct wordt gekoppeld aan ‘'s Lands behoudenis’. Historische verhalen vormen als het ware een reservoir van exempla dat een gemeenschap kan behoeden voor rampen. Hooft benadrukt daarmee het belang van een gedeeld historisch bewustzijn binnen een samenleving en hij maakt het voortbestaan van het land afhankelijk van het onthouden van historische verhalen. We zouden zijn verzameling van historische heldendaden vanuit het perspectief van de memory studies dan ook kunnen beschouwen als een verhaal over de wijze waarop de Republiek als politiek, sociaal, religieus en cultureel construct in de zeventiende eeuw een eigen verleden kreeg toebedeeld. In het geval van Hooft als - Barthesiaans uitgedrukt - de Nederlandse ‘agent of myth’ bij uitstek, gaat het daarbij natuurlijk ook om de vraag hoe het verleden politiek-cultureel werd ingevuld en ten dienste kwam te staan van een politiek-historisch opvoedingsideaal gericht op het kweken van ‘lief-hebbers des vaaderlands’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedschrijving, vaderland en ideologieHet is kenmerkend voor het vroege patriottisme van de zeventiende eeuw dat zowel over het ‘hoe’ als over het ‘wat’ van de vaderlandse geschiedschrijving (en het vaderland zelf) nog weinig eenduidigheid bestond.Ga naar eind31 Zolang het vaderland nog geen duidelijk afgebakend begrip was, was het verleden van belang om het ideologisch verder kleur te kunnen geven. Dit gold bij uitstek voor een relatief jong politiek-cultureel construct als de Republiek, die politiek, religieus en cultureel in hoge mate gefragmenteerd was, maar naar buiten toe wel degelijk als eenheid gepresenteerd diende te worden. Anderzijds laat juist het vaderlandsdiscours van de Republiek zien hoe weinig uitgewerkt het vroege vaderlandbegrip was en dat het zowel betrekking kon | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben op dorpen, steden, regio's, gewesten, de federatie als geheel, maar even goed op een religieuze gemeenschap of zelfs op het ideaal van wereldburgerschap (het vaderland is overal).Ga naar eind32 Door de politieke verdeeldheid van de Republiek bestonden er bovendien vele verschillende opvattingen over de vraag hoe het vaderlands verleden in de politieke praktijk betekenis kon krijgen. Politieke fracties van staats- en prinsgezinden hadden vaak een compleet verschillende blik op het vaderlands verleden en maakten verschillende keuzes uit de historische exempla die van belang waren als richtsnoeren voor het gedrag van goede vaderlanders. Omdat processen van religieuze, politieke en culturele identiteitsvorming in de Republiek door elkaar liepen en elkaar deels overlapten, is het vaak moeilijk om de verschillende interpretaties van ‘vaderland’ en ‘vaderlands verleden’ uit elkaar te houden en duidelijke scheidslijnen te trekken. In de gehele zeventiende en achttiende eeuw werd de Republiek gekenmerkt door politieke spanningen. Dit leverde vele conflicten op waarin de toe-eigening van het vaderlandse verleden een belangrijke rol speelde. Daarnaast hadden zittende regenten er belang bij om een beeld van eenheid te koesteren en naar historische voorbeelden te zoeken die de vaderlandse eenheid juist bevestigden. Dit proces van toe-eigening van een gemeenschappelijk verleden kan daarom niet los gezien worden van ideologische belangen, partijpolitieke twisten en zowel de uniërende als juist polariserende oogmerken die daarbij een rol konden spelen. Hoewel de bevrijdingsmythe in bijna in alle gevallen een rol speelt, is het bijzonder lastig om de gemeenschappelijkheden tussen de verschillende vaderlandsdiscoursen te beschrijven. Zelfs waar oppervlakkig gezien van dezelfde beelden gebruik wordt gemaakt, lijkt het verleden eerder een dekmantel voor vaak conflicterende opvattingen over hoe dat vaderland precies gestalte zou moeten krijgen, dan dat het groepen verbindt en samenbrengt. Behalve de eerdergenoemde wisselwerking tussen literaire conventies en geschiedschrijving zal in dit themanummer ook deze ideologische bepaaldheid van de (literaire) geschiedschrijving in de vroegmoderne tijd aan de orde komen. Waarom kozen auteurs voor een bepaalde (variant van) ‘vaderlandse’ stof en in dienst van welke ideologie stond hun werk? Hoe schemeren eigentijdse politieke, religieuze of morele intenties door in de verbeelding van of herinnering aan het verleden? Deze vragen impliceren dat auteurs niet alleen gedreven werden door historische motieven, maar dat ze er ook naar streefden om de afstand tot het verleden te verkleinen: de herinnering aan het verleden werd zo dicht mogelijk bij de lezer gebracht, opdat deze de beschreven situatie op zichzelf kon betrekken en een vorm van betrokkenheid ervoer. Ook de rol van de verteller en de gehanteerde schrijftechnieken worden vanuit dat perspectief interessant. Welke mechanismen zijn er aan het werk die de historische afstand tot en de betrokkenheid van de lezer bepalen? Hoe krijgen bepaalde intenties vorm en met behulp van welke technieken, stijlmiddelen en conventies? De moderne narratief-linguïstische benadering van de geschiedschrijving kent opvallende parallellen met vroegmoderne opvattingen over de verwantschap tussen literatuur en geschiedschrijving, zoals we in deze inleiding hebben gezien. Het is precies die verwantschap die in de verschillende bijdragen aan deze bundel centraal staat, waarbij geschiedschrijving als een literair én verhalend procedé zal worden bestudeerd. Het zal duidelijk zijn dat de vermeende scheidslijn tussen literatuur en geschiedschrijving kritisch belicht zal worden, waarbij steeds de vraag is hoe auteurs | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
het verleden beschrijven en welke literaire maar ook politiek-ideologische opvattingen in dat proces een rol spelen. Dit themanummer opent met een meer theoretiserende beschouwing, waarin de grenzen tussen historiografie en literatuur vanuit een narratologisch perspectief worden geproblematiseerd. Daarna volgen vier case-studies, die in chronologische volgorde zijn geplaatst en respectievelijk gaan over werk van Joost van den Vondel, Jan Pieter van Male, Rhijnvis Feith & Willem Bilderdijk en Adriaan Loosjes. Deze bijdragen maken elk op een andere manier inzichtelijk hoezeer de representatie van het verleden door eigentijdse morele, religieuze en politieke preoccupaties werd bepaald. In de openingsbijdrage van Sarah Pardon en Jürgen Pieters wordt de vraag gesteld hoe ‘historische afstand’ tot stand komt. Met behulp van een narratologische analyse, die geïnspireerd is op het werk van de Canadese historicus Mark Salber Philips, laten zij zien welke effecten de rol van de verteller en de focalisatie hebben op de afstand die de lezer ervaart tot het verleden. Zij maken daarbij geen principieel onderscheid tussen fictionele en niet-fictionele teksten, maar kiezen hun voorbeelden bewust uit beide categorieën. Deze aanpak leidt tot enkele opmerkelijke bevindingen. Zo weet de verslaggever uit een achttiende-eeuws krantenartikel de lezer het dichtste bij de positie van een waarnemend tijdgenoot te brengen, terwijl de rol van de verteller in enkele memoires en een sprookje tot meer afstand leidt. Pardon en Pieters komen in hun bijdrage enerzijds tot de constatering dat een narratologische analyse even relevant is voor teksten met liweraire pretenties als voor teksten die doorgaans niet meteen tot het domein van de literatuur worden gerekend. Anderzijds laten zij zien dat het persoonlijke en actuele perspectief waarin de herinnering geplaatst wordt, van groot belang is voor het succesvol overbruggen van een historische afstand. Zoals Pardon en Pieters ten aanzien van de memoires van Chateaubriand opmerken, speelt de vertelinstantie hierbij een belangrijke rol en wordt de lezer niet zo zeer geconfronteerd met een historisch momentum, maar met het moment van herinneren aan de gebeurtenis door de verteller. De persoonlijke kleuring (hier middels melancholie) die het verhaal hierdoor op het moment van vertellen krijgt, is van belang om de lezer bij de historische gebeurtenis te betrekken en het ‘heden’ van de gepresenteerde herinnering en het ‘heden’ van de lezer met elkaar te verbinden. In de bijdrage van Olga van Marion staat de verbeelding van het (religieuze) verleden in twee uiteenlopende genres centraal, namelijk de preek en het drama. Ze vergelijkt Vondels uitbeelding van de martelares Ursula in Maeghden (1639) met de wijze waarop ze in de preken van een tijdgenoot figureerde. De herinnering aan de martelares krijgt bij Vondel een geheel andere vorm en functie dan in de preken van pastoor Marius. Die herinnering spitst zich steeds meer toe op een heroïsche verbeelding van haar martelaarschap. Van Marion beschrijft hoe die mythevorming samenhangt met de verwachtingen van het Schouwburgpubliek en laat daarmee zien hoezeer genre en doelgroep van invloed waren op de verbeelding van het religieuze verleden in de zeventiende eeuw. Ook Johan Oosterman laat zien dat persoonlijke keuzen en voorkeuren van een auteur een belangrijke rol spelen in de wijze waarop persoonlijke herinneringen op schrift worden gesteld en deel gaan uitmaken van een collectieve herinneringscultuur. In zijn bijdrage neemt Oosterman enkele vroeg-achttiende-eeuwse handschriften van de Brugse pastoor Jan Pieter van Male (1681-1735) onder de loep die men in eerste instantie geneigd zou zijn tot het historiografische genre te rekenen. Ooster- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
man betoogt echter dat het kunstmatig en onwenselijk zou zijn een onderscheid tussen de geschiedschrijver en de literator Van Marle te trekken. Zijn oeuvre bevindt zich namelijk op een grensvlak en hoewel hij maar een kleine speler op het veld was, verschaft het interessante inzichten in zijn werkwijze en profilering als historicus én letterkundige. In de voorwoorden bij zijn Praelthoneel en Naukeurighe Beschrijvinghe vande Oude ende hedendaeghsche ghestaethede Vande Edelen Ende Vermaerde stadt Brugghe in Vlaenderen profileert hij zich als een zelfbewuste, kritische en betrokken geschiedschrijver die veel aandacht heeft voor de literatuurhistorie van zijn ‘patria’, ofwel Vlaanderen en Brugge. Het persoonlijke perspectief van Van Male wordt op die manier verbonden met het door hem waargenomen belang om bepaalde historische gebeurtenissen in de collectieve herinneringscultuur van een stad en een regio onder te willen brengen. Werkwijze en profilering als historicus én letterkundige De bijdragen van Christoph Madelein en Lotte Jensen zijn te situeren aan het einde van de achttiende eeuw, wanneer de strijd tussen patriotten en Orangisten in alle hevigheid is opgelaaid. Madelein toont met behulp van een begripshistorische analyse aan dat de term ‘patriot’ in het jaar 1785 op heel verschillende manieren kon worden ingevuld. De wijze waarop Bilderdijk en Feith, die in politiek opzicht diametraal tegenover elkaar stonden, dit begrip hanteerden, maakt duidelijk dat zich een breuk met het verleden aan het voltrekken was. De begripshistorische analyse brengt dus niet zozeer continuïteiten in het denken tussen verleden en heden in beeld, maar ze maakt vooral duidelijk waar breuklijnen liepen. Ook laat Madelein zien dat de problematische relatie tussen heden en verleden niet alleen van invloed is geweest op het gebruik en de betekenis van bepaalde begrippen, maar ook op de groepen die achter die begrippen schuilen (bijv. ‘patriotten’) en de wijze waarop die zich tot een bepaald verleden verhouden. Begripsvorming, herinnering en groepsidentiteit zijn hier dus nauw met elkaar verbonden. Jensen richt zich op de beeldvorming van Michiel de Ruyter in twee vaderlands-historische epen van Adriaan Loosjes, respectievelijk M.A. de Ruyter uit 1784 en De laatste zeetogt van admiraal De Ruiter uit 1812. De wijze waarop vaderlandse helden in een samenleving worden verbeeld, kan inzicht verschaffen in de werking van collectieve herinneringsculturen en processen van natievorming: helden dienden de aard van een natie te symboliseren en kregen in de achttiende en negentiende eeuw tal van exemplarische eigenschappen toebedeeld. Met name in tijden van politieke crisis schoven auteurs bepaalde boegbeelden naar voren om als houvast en richtsnoer te dienen. In dit proces van toe-eigening werden helden gemodelleerd naar de behoeften van zowel de auteur als de groep(en) die hij wenste te vertegenwoordigen.Ga naar eind33 Individuele preoccupaties en groepsbelangen konden echter op een gespannen voet met elkaar staan, terwijl ook de verschillende groepen die een auteur representeerde onderling conflicterende belangen konden hebben. Jensen pleit daarom voor een historiserende en contextualiserende benadering van het bronnenmateriaal, waarbij nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de zogenaamde ‘zegsmansgebondenheid’. Dat wil zeggen dat uitingen van het collectieve bewustzijn altijd moeten worden bestudeerd in relatie tot de herkomst van de bronnen. Loosjes' eigen politieke en religieuze achtergrond blijkt bijvoorbeeld in belangrijke mate bepalend te zijn geweest voor zijn weergave van het vaderlandse verleden. Een term als ‘collectieve herinneringscultuur’ moet dan ook met de nodige | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
voorzichtigheid gehanteerd worden. Zegslieden zijn weliswaar representatief voor een bepaalde herinneringscultuur, maar ze kunnen tegelijkertijd een eigen geluid laten horen. Dat levert een zeker spanningsveld op tussen collectiviteit en ‘zegsmansgebondenheid’. De onderzoeker van representaties van een bepaald verleden dient, met andere woorden, ook oog te hebben voor de afwijkingen binnen bepaalde groepen of de eigenaardigheden van bepaalde individuen. Daar komt nog eens bij dat een (literaire) tekst ook het resultaat is van een creatief proces. De verbeelding - die in het geval van Loosjes binnen het raamwerk van een epische vertelling gestalte krijgt - schept dan ook per definitie ruimte voor particuliere verschillen.Ga naar eind34 Met deze laatste bevinding zijn we terug bij de constatering dat vrijwel iedere vorm van geschiedschrijving - of die nu primair tot het domein van de historiografie of de literatuur wordt gerekend - narratief van aard is en dat die narrativiteit onvermijdelijk is, niet in de laatste plaats omdat auteurs ‘de geschiedenis’ ook als een aansprekend verhaal aan het publiek willen presenteren. Zowel voor de geschiedschrijver als de literaat die zich op het verleden concentreert, komt het er steeds weer op aan de lezer tot ‘herleezen van geschiedenissen aan te lokken’ en het verleden dus (op)nieuw te vertellen. Dat dit geen onschuldig proces is, laten de verschillende bijdragen in deze bundel duidelijk zien. Elke ‘historieschrijver’ maakt voortdurend keuzes over hoe hij welk verleden aan de lezer presenteert. De vroegmoderne geschiedschrijving was nog sterk verbonden met literaire schrijfprocédés en anders dan in de moderne tijd werd die verbondenheid lang niet altijd als een probleem beschouwd. Ook de ideologische gebondenheid van historische teksten aan bepaalde politieke en religieuze opvattingen werd door auteurs veelal niet onder stoelen of banken geschoven. Met dit themanummer hopen we duidelijk te maken hoe recente inzichten onze blik op de vroegmoderne praktijk kunnen verscherpen. Omgekeerd kan de hedendaagse theorievorming wellicht profiteren van de openheid van vroegmoderne auteurs ten aanzien van de verwevenheid van literatuur, geschiedschrijving en de ideologische belangen die daarmee veelal gemoeid zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|