Nederlandse Letterkunde. Jaargang 17
(2012)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het janushoofd van Julia (1885)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse recensentendom in de val hadden gelokt en verleid tot het publiceren van positieve besprekingen van een als inferieur geconcipieerd literair product. Luger beloofde Julia's ‘tweeslachtig aanschijn’ in detail te zullen behandelen in een documentaire editie van de brochure en de dichtbundel maar deze is er nooit gekomen. Inmiddels heeft Fabian Stolk al een paar artikelen aan de mystificatie gewijd waarin onder andere wordt stilgestaan bij de generische status van de bundel en editietechnische vraagstukken.Ga naar eind3 Om het tactische spel van Kloos en Verwey te kunnen duiden, is het noodzakelijk eerst in te zoomen op het werk dat hun tijdens de totstandkoming van Julia voor ogen had gestaan, met name Eene liefde in het zuiden van Fiore della Neve. In het eerste deel van deze bijdrage identificeer ik een aantal kenmerken van dit model dat tevens in zijn historische context wordt geplaatst. Vervolgens ga ik nader in op het door Luger gesuggereerde hybridische karakter van Julia. Zo zal blijken dat de bundel niet zomaar een pastiche is van de geviseerde Fiore della Neve maar dat in Julia de kiem ligt van een aantal verzen waarmee de Tachtigers zich aandienden als de letterkundige avant-garde van hun tijd. Daardoor lijkt het aanschijn van Julia veeleer op een janusgezicht dat zowel achterom kijkt naar een oudere dichtergeneratie als vooruit, naar de vernieuwende literaire productie van een bent aanstormende jongeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Muziek en tragiek in het ZuidenHet model voor Julia was Eene liefde in het Zuiden, het dichterlijke debuut van Fiore della Neve, pseudoniem van Martinus Gesinus Lambert van Loghem (1849-1934), dat door de Sneekse uitgever Hendrik Pyttersen Tjeerdzoon in 1881 op de markt was gebracht. Van Loghem was op dat ogenblik actief als jurist en had al een carrière van enkele jaren als leraar Frans op de HBS en het gymnasium achter de rug. De kritieken van onder meer J.A. Alberdingk Thijm, Charles Boissevain, Pol de Mont, W.G. van Nouhuys en Conrad Busken Huet op Van Loghems eersteling waren overwegend positief. Ook commercieel was de bundel een succes en de herdrukken volgden elkaar op, de laatste (zevende) in 1897.Ga naar eind4 Toen De Nederlandsche spectator op 5 december 1891 zich tot zijn lezers richtte met het verzoek ‘de meest geliefde’ letterkundige voortbrengselen op te sommen die de afgelopen eeuw in Nederland waren verschenen, prijkte op 2 januari 1892 ook Eene liefde in het Zuiden in de lijst met resultaten, vóór de Gedichten van Jacques Perk en Gorters Mei.Ga naar eind5 De critici viel vooral het melodieuze karakter van Van Loghems debuut op. De eerste strofe van het openingsgedicht laat al iets van die klankrijkdom horen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Suist hier Erinn'rings harp door 't ruischend loover
En fluistert over,
Wat ze eenmaal opving en slechts half vergat?
Of paart slechts Fantazie aan 't luitgetoover
Haar beeldenschat
En zingt, wat nimmer stoff'lijk leven had?
(I, p. 6)
De eerste korte regel fungeert als een echo die via een dubbelrijm de klinkerklanken herhaalt van de laatste twee woorden in de voorafgaande regel, ‘ruischend loover’-‘fluistert over’, terwijl de tweede korte regel het dubbelrijm introduceert voor de slotregel, ‘beeldenschat’-‘leven had’.Ga naar eind6 Het speelse rijmschema (aababb) met slechts twee rijmklanken verhoogt nog de sonoriteit van de verzen. Alliteraties, assonanties, dubbel-, midden- en binnenrijmen zijn in de hele bundel terug te vinden. Occasioneel wordt de muziek zelf tot onderwerp verheven, zoals in gedicht XXXI waarin met zwier een walsavond beschreven wordt. Het is geen toeval dat heel wat componisten in Eene liefde inspiratie vonden voor hun liederen, onder wie S. van Milligen, C.H. Coster, D. Wertheim Salomonson, Richard Hol en Ulfert Schults.Ga naar eind7 Zelfs Kloos was niet ongevoelig voor Van Loghems welluidende verzen.Ga naar eind8 In zijn vertaling van Edmond Rostands Cyrano de Bergerac uit 1898 verwerkte de Tachtiger deze uitspraak: ‘Fijn klinkend als een liedje van Fiore’.Ga naar eind9 Dit wijst erop dat aan het eind van de negentiende eeuw de muzikaliteit van Van Loghems poëzie een begrip was geworden.Ga naar eind10 Een tweede opvallend kenmerk van Eene liefde zijn de vele literaire referenties. Gedicht XXX bijvoorbeeld biedt in versvorm een overzicht van de favoriete lectuur van het lyrische ik en zijn geliefde, Rosaura. Ze lezen samen Shakespeare (Romeo and Juliet), Dante (Divina comedia) en Lord Byron (The Bride of Abydos). Dat Van Loghem zich vooral aangetrokken voelde tot de Franse letterkunde tonen de verwijzingen naar Alphonse de Lamartine, Alfred de Musset en Victor Hugo. Als verantwoordelijke voor de rubriek ‘Fransche leestafel’ in De portefeuille was Van Loghem in ieder geval goed vertrouwd met de Franse literatuur. In het zonet genoemde gedicht XXX in Eene liefde treffen we allusies aan op Lamartines Jocelyn (1836) waarin het verhaal wordt verteld van een priester die ondanks zijn amoureuze gevoelens voor Laurence, na een lange innerlijk strijd vrede vindt in een kuis en dienstbaar leven: En we dweepten met uw lijden,
man van smarten, Jocelyn,
Met u minden wij Laurence,
weenden met uw zielepijn
(XXX, p. 56)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerder in zijn bundel had Van Loghem ook al een referentie opgenomen naar de Méditations poétiques van diezelfde Lamartine.Ga naar eind11 Via de naam van de Parijse gokverslaafde die aan zijn passies ten onder gaat, legt Van Loghem in gedicht XXX dan weer een link naar Mussets Byroniaanse bundel Rolla uit 1833: Als een lied van hoop en wanhoop,
liefelijke hemelboô,
Klonk 't verhaal van dwaas- en wijsheid,
Rolla en Fantasio.
(XXX, p. 57)
In het toneelstuk Fantasio (1834) van Musset zorgt het hoofdpersonage ervoor, niet zonder eigen levensgevaar, dat prinses Elsbeth kan ontkomen aan een gearrangeerd huwelijk. Geheel overeenkomstig de intrige van Van Loghems roman in verzen, verbinden de meeste van deze intertekstuele allusies Eene liefde in het Zuiden met andere tragische liefdesgeschiedenissen. Van Loghems bundel kent immers geen happy end. De liefde tussen Rosaura en het lyrische ik dient verschillende obstakels te overwinnen: wegens de vreemde (i.c. niet-Spaanse) nationaliteit en de lagere sociale status van het lyrische ik besluit Rosaura's aristocratische vader zijn dochter op te sluiten in een van zijn kastelen. Als Rosaura op het punt staat te bezwijken aan haar verdriet geeft de vader uiteindelijk toe. Maar na de heugelijke hereniging wordt Rosaura zonder medeweten van het lyrische ik verliefd op een Spaanse stierenvechter. Uiteindelijk kiest ze voor haar nieuwe liefde en vlucht het land uit, amper een paar uur voor haar geplande huwelijk. Jaren later vindt het lyrische ik Rosaura toevalligerwijs terug in Parijs, waar ze optreedt in cabaretvoorstellingen. De Spaanse matador is er dan allang vandoor, het kind dat ze met hem had ‘gestorven / Van koude en hongersnood’ (XLVIII, p. 95). Dodelijk verzwakt door wroeging en ontbering sterft de berouwvolle Rosaura ten slotte in de armen van haar eerste liefde.Ga naar eind12 Het even onverwachte als tragische wederzien in Parijs wordt beschreven in de laatste twee gedichten van de bundel (XLVII en XLVIII). Onmiddellijk daaraan voorafgaand vinden we het gedicht ‘De augustusnacht’ (XLV) gevolgd door een korte meditatie over deze tekst (XLVI). Ook hier laat zich weer een Franse invloed gelden: het gedicht ‘De augustusnacht’ draagt als ondertitel ‘Fragment, naar de Musset’ (p. 91). De tweede strofe luidt aldus: Daar in het hooge woud, bij al 't geboomte in 't ronde,
Het dorre hout nog kraakt, bedekt met groene blaân,
En bij zijn pelgrimstocht door 's werelds moeite en zonden,
De mensch tot heden toe geen wijsheid heeft gevonden
Dan steeds vergeten, en vergetend voort te gaan[.]
(XLV, pp. 91-92)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vergelijking met het Franse origineel ‘La nuit d'août’ (1836) brengt aan het licht dat Van Loghem zich enkele kleine maar betekenisvolle aanvullingen heeft gepermitteerd: Puisqu'au fond des forêts, sous les toits de verdure,
On entend le bois mort craquer dans le sentier,
Et puisqu'en traversant l'immortelle nature,
L'homme n'a su trouver de science qui dure,
Que de marcher toujours et toujours oublier[.]Ga naar eind13
Het ‘en traversant l'immortelle nature’ wordt bij Van Loghem een ‘pelgrimstocht door 's werelds moeite en zonden’. Deze woordkeuze verleent de Nederlandse vertaling een meer uitgesproken religieus karakter en is helemaal conform aan de christelijk-moraliserende boodschap: Rosaura is een zondares die om haar verraad gestraft wordt.Ga naar eind14 Net voor haar laatste woorden - ‘Vergeving en vaarwel!’ - is haar toch nog enige troost gegund: En 'k bad, om haren geest geruster te doen scheiden,
Die oude woorden mee,
Die de afgetobde ziel naar 't hemelsch huis geleiden
Tot hooger kalmte en vree.
(XLVIII, p. 97)
Ook voor zijn tweede dichtbundel koos Van Loghem een tragische liefdesgeschiedenis. In Liana (1882) wordt het lyrische ik verliefd op de verloofde van zijn broer. Hij verklaart haar zijn liefde echter niet en legt zichzelf een vrijwillige ballingschap op. Hoewel ook van deze verzen spoedig een tweede druk beschikbaar was, genoot Liana heel wat minder succes dan zijn voorganger. Relevant voor ons is de korte Voorrede in deze tweede bundel waarin Van Loghem een belangrijke mededeling doet over het ontstaan van zijn debuut. De openingszin onthult dat de ‘bundel ‘Eene Liefde in het Zuiden’, in 1881 verschenen, dagteekent uit [z]ijn studententijd, 1866-1872’.Ga naar eind15 Dit gegeven helpt mee de aanwezigheid verklaren van de vele verwijzingen naar gedichten uit de Franse romantiek. Die zullen in Van Loghems jeugd wellicht een modernere bijklank hebben gehad dan in de jaren 1880, toen ze al zowat een halve eeuw oud waren. De lange gestatie houdt tevens in dat de temporele en mentale afstand tussen enerzijds Eene liefde, waarvan het narratieve aspect deels lijkt terug te gaan op de romancen van volbloed romantici als Byron en Musset, en anderzijds de stemmingspoëzie en epische gedichten van de opkomende Tachtigers, heel wat groter is dan de publicatiedatum 1881 doet vermoeden. Bekeken vanuit een Nederlands literair-historisch perspectief is het dan ook ietwat ironisch dat een werk als Liana, dat blijkens de Voorrede uit dezelfde periode stamt als Eene liefde, een vormgeving kreeg die het, althans visueel, lieert aan enkele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
poëziebundels van auteurs die te boek staan als belangrijke vernieuwers in de Nederlandse letterkunde, met name Jacques Perks Gedichten (1882) en Marcellus Emants' Godenschemering (1883).Ga naar eind16 Fiore della Neve Liana (1882)
Marcellus Emants Godenschemering (1883)
Jacques Perk Gedichten (1882)
Niettemin hoorden sommige recensenten in Van Loghems debuut wel degelijk een bijzonder geluid dat het beste deed verhopen voor de toekomst.Ga naar eind17 Het succes van de bundel, gekoppeld aan zijn redacteurschap van De Amsterdammer en Nederland, en zijn medewerking aan De portefeuille zorgden ervoor dat Van Loghem in geen tijd een gevestigde waarde werd in de Nederlandse letteren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het zusje van RosauraTussen 5 en 19 augustus 1884 was Albert Verwey op bezoek bij Willem Kloos in Brussel. Die laatste had daar zijn toevlucht gezocht om te ontkomen aan de schuttersdienst. Vermoedelijk is in die dagen het idee ontstaan van Julia als pastiche op Van Loghems poëzie. Hun keuze viel op Van Loghem net omdat zijn verzen zo populair waren, zowel bij de critici als bij het leespubliek. In de overgeleverde correspondentie schrijft Kloos op 4 september 1884 voor de eerste keer over het collectieve project. De daaropvolgende weken gaan de brieven heen en weer tussen Brussel en Amsterdam met brokstukken van de bundel in wording. Op 2 december 1884 stuurt Kloos Julia's ‘onderstuk’, zoals hij het noemt: de laatste gedichten waaronder ‘Apokalupsis’ met de aan Nicolaas Beets gewijde slotregels. De bundel telt nu net iets meer dan 1800 verzen. Alles samen is er meer dan drie volle maanden aan Julia gewerkt, behoorlijk meer dan wat de terloopse aanduiding ‘eenige regenachtige achtermiddagen’ in De onbevoegdheid suggereert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het project was nog in zijn beginfase toen Kloos aan Verwey per brief liet weten over de reeds geleverde arbeid: ‘de navolgingen van Fiore moeten er allen uit’.Ga naar eind18 De redenering was dat de critici wel eens argwaan konden krijgen als de gelijkenissen tussen beide bundels te groot zouden blijken. Toch zijn in Julia heel wat van deze navolgingen blijven staan. Het verwondert daarom niet dat de recensenten van de op traditioneel-narratieve leest geschoeide Julia moeiteloos de link wisten te leggen met Eene liefde in het Zuiden. In hun besprekingen, en ook in latere analyses, hebben de commentatoren zich voornamelijk beperkt tot het aanstippen van de parallellen in de intrige. Van Loghem, die onder zijn andere schuilnaam Scaramouche ook zelf Kloos' en Verweys bundel besprak in De Amsterdammer, formuleerde dit zo: Julia is een roman, in ongelijksoortige kleinere gedichten vervat, op de wijze van Fiore delle [sic] Neve's Liefde in het Zuiden. In den beginne is zelfs de economie van het verhaal geheel gelijk aan die van genoemden bundel. In Eene Liefde in het Zuiden vindt men: Dat beide romans in verzen zich afspelen in een mediterrane context zal de herkenbaarheid van Julia als (partiële) doorslag van Eene liefde nog hebben vergroot. Een vergelijkende lectuur van beide bundels brengt echter ook stilistische en lexicale overeenkomsten aan het licht. Ter illustratie volgt hier een strofe uit het zesde gedicht van Van Loghems debuut: De zefir lispte fluist'rend
Door 't loover zijn refrein,
De zoete geuren mengend
Van rozen en jasmijn.
(VI, p. 15, mijn cursivering, KS)
In ‘Laatste strijd’, het voorlaatste gedicht in Julia, schrijft Kloos over ‘een wilde knaap’, de luchte zephier,
[Die] strijkt door 't duister loof, dat lispt en ruischt...
‘Wijl aan het weeke dons van zijne wieken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geur nog hangt van rozen en jasmijn[.]
(XXXVIII, p. 76, mijn cursivering, KS)
Hoewel Van Loghems beeldspraak en vocabulaire bezwaarlijk origineel genoemd kunnen worden, mogen we aannemen dat Kloos' regels direct teruggaan op het hierboven geciteerde kwatrijn in Eene liefde. Ook enkele van de meer absurde verzen in Kloos' en Verweys bundel lijken in hun ongerijmdheid gemodelleerd op Van Loghem. In Julia kunnen ‘bloemen z[i]ngen’ (VI, p. 9) of hun kopjes heffen in ‘lispelend jolijt’ (V, p. 8). Eene liefde bevat soortgelijke voorbeelden van welbespraakt groen: in Spanje, Rosaura's vaderland, hoort het lyrische ik ‘stil de blaad'ren “liefde” suisen’ (XXVI, p. 47). Een andere dubieuze personificatie in Een liefde is dit kwatrijn: 't Was of de duizend sterren
Die flonkerden omhoog,
Hun vlammenkruinen bogen
En knielden voor zijn oog.
(VI, p. 16)
In Julia krijgen we dan weer: [Daar] Zie 'k reede de avondstar, die hoopvol lacht,
En schijnt als in verwachting opgetogen
Van een zóó zaalge' en overschoonen nacht
(XXII, p. 39)
Kloos en Verwey zouden later bij deze regels de ironische glosse noteren: ‘Die avondstar is een schalk’.Ga naar eind20 In dit opzicht kan men stellen dat de jonge dichters met hun pastiche de gebrekkige beeldspraak van Van Loghem viseerden die naar hun gevoel niet zuiver gezien was, een kwaal waar volgens hen wel meer Nederlandse schrijvers aan leden. We weten dat Kloos zich nauwelijks een halfjaar later behoorlijk zou opwinden over het beeld van de zingende zuilen in H.J.A.M. Schaepmans Aya Sofia (1886).Ga naar eind21 In zijn recensie van Eene liefde in De Amsterdammer had de toen zeventienjarige Verwey uitdrukkelijk Van Loghems gebrek aan plastisch vermogen aangeklaagd.Ga naar eind22 Met Julia wilden Kloos en Verwey laten zien tot welke onzin op rijm een dergelijk gebrek kon leiden. De beeldspraak van Fiore della Neve was beeldspraak ‘Verloren in den nevel’.Ga naar eind23 Ook de buitenissige synesthesieën in Eene liefde, zoals het vers ‘De bloemen geurden stiller’ (VII, p. 17), lijken in Julia op de hak te worden genomen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van de ‘Zoetvloeiend[e]’ klank van ‘het schieten van een ster’ (III, p. 6).Ga naar eind24 Ik kom hierop nog terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De schandaalkroniek van een ‘prostituée-amoureuse’Zoals reeds gezegd was Julia klaar in december 1884. In de brief waarmee Kloos Jacobus van Looy van dit wapenfeit op de hoogte bracht, nam hij ook een vrij uitvoerig spotvers op Fiore della Neve op.Ga naar eind25 Niets liet vermoeden dat het toen nog zowat een jaar zou duren voor de bundel ook daadwerkelijk te koop was. De zoektocht naar een geschikte uitgever vergde immers heel wat langer dan aanvankelijk voorzien. De Haarlemse uitgever W.C. de Graaff die al in september 1884 door Willem Paap benaderd was, weigerde. Daarop trad Kloos in actie en probeerde tot een akkoord te komen met Hendrik Pyttersen te Sneek, de uitgever van Van Loghems Eene liefde in het zuiden (1881) en Liana (1882). Maar ook Pyttersen hapte niet toe. Toen was het de beurt aan C.E. Duyts die zelf een bescheiden bijdrage had geleverd aan het collectieve werkstuk, met name gedicht XXVI (‘De droeve dag’) en de laatste twee strofen van gedicht XXIV (‘Rassche redding’). Duyts schrijft de Haarlemse uitgever Willem Gosler aan en stelt zich voor als enige auteur van de bundel. Kloos diende deze keer een stap opzij te zetten in de onderhandelingen aangezien Gosler ook als uitgever optrad van Astrea, het blad waarin Kloos in 1881 zijn Duitse verzen had gepubliceerd en de kleine sonnettencyclus ‘Charaxes aan Rhodopis’. De Van Loghempastiche moest dus door iemand anders aangeboden worden om Kloos' betrokkenheid bij de mystificatie geheim te houden. Gosler is enthousiast over wat hij onder ogen krijgt, noemt de verzen ‘zeer schoon’ en verklaart zich bereid de bundel uit te geven.Ga naar eind26 Op dat moment zijn er al acht volle maanden verstreken sinds de voltooiing van Julia. Gosler begrijpt niet waarom Duyts per se onder een schuilnaam wil publiceren. Uit brieven uit deze periode blijkt dat Kloos en Verwey aanvankelijk het pseudoniem Violantilla wilden gebruiken.Ga naar eind27 Deze keuze bevreemdt omdat de naam suggereert dat de auteur van de verzen een vrouw is.Ga naar eind28 Het lyrische ik - in Julia duidelijk een man - werd immers vaak met de auteur gelijkgesteld, zoals de latere recensenten zouden doen, én Kloos en Verwey in hun brochure.Ga naar eind29 Uiteindelijk stelde Gosler het pseudoniem Guido voor, tot eenieders tevredenheid. In het najaar van 1884 is het zover en verschijnt Julia: Een verhaal van Sicilië. De bundel telt veertig gedichten, geschreven in de meest uiteenlopende rijmvormen, inclusief sonnetten, Spenseriaanse strofen, blanke verzen en terza rima. Verwey was verantwoordelijk geweest voor zeventien gedichten, Kloos voor twintig, Frederik van Eeden en Jan Veth voor een gedicht elk, net als Duyts die, zoals eerder aangegeven, ook nog twee strofen bijdroeg aan een ander gedicht. Niet alleen doet het uiterlijk van Julia sterk denken aan Eene liefde in het Zuiden van Van Loghem, ook de prijs van beide werkjes liep helemaal gelijk: fl 1,90 voor de gebonden versie.Ga naar eind30 De bundel werd de daaropvolgende maanden welwillend besproken in bladen als De Nederlandsche spectator, De leeswijzer, Het vaderland, De tijdspiegel, De Amsterdammer en Nederland. Bijna alle recensenten prezen Guido's muzikaliteit. De tijdspiegel noemde hem ‘een zangerig en smaakvol versificateur’ (p. 21), Holda wees op de ‘welluiden- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de taal’ (p. 25) en Scaramouche (Van Loghem) was bijzonder te spreken over de ‘zuidelijke welluidendheid’ (p. 34). Het vaderland meende dat ‘sommige gedeelten zeker wel een componist zullen vinden’ (pp. 20-21). Naast het onderwerp en de uitwerking, had Julia zich dus ook in dit opzicht aan haar model gespiegeld. Het vervolg op het goedgunstige onthaal van Julia is bekend: Kloos en Verwey staken nogmaals de koppen bij elkaar en publiceerden, ditmaal onder hun eigen naam, De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek. De brochure deed heel wat stof opwaaien en vond lezers tot in Nederlands-Indië.Ga naar eind31 In de inleidende pagina's, net voor hun onthulling van het auteurschap van Julia, leggen ze uit wat hun opzet geweest was: Zooals de scheikundige zijn experimenten neemt op de stoffen der natuur, en verschillende stoffen tezamen brengt om te zien hoe zij reageeren op elkander en wat uit hare onderlinge aanraking ontstaat, zoo hebben wij óns experiment genomen op de hersenen der vaderlandsche critici en de uitkomst heeft geleerd, dat wij ons niet hadden bedrogen, dat die hersenen gereageerd hebben, zooals wij het ons hadden voorgesteld.Ga naar eind32 De reacties op de brochure waren wel een verrassing: ‘De brochure heeft ingeslagen, zooals we 't niet eens gedacht hadden. We staan er zelf van te kijken’, deelt Verwey mee in een brief aan Jacobus van Looy.Ga naar eind33 De eerste druk van duizend exemplaren die op 7 mei 1886 verscheen bij de Amsterdamse uitgever Versluys was in geen tijd uitverkocht. In juni 1886 was er al een tweede druk nodig. De brochure beslaat achtenveertig bladzijden en heeft vier genummerde delen. Na het feitelijke demasqué in het eerste deel, volgt in het tweede een hele sliert citaten uit Julia vol ‘gemeenplaatsen en slechte beeldspraak’ voorzien van sarcastische commentaar.Ga naar eind34 De citaten, en bij uitbreiding de hele bundel, worden gepresenteerd als ‘lachspiegelpoëzie’.Ga naar eind35 Met Julia mag inderdaad gelachen worden want volgens haar eigen scheppers is ze niets meer dan ‘de prostituée-amoureuse van zesde-rangsromantici’.Ga naar eind36 In het derde deel valt zowel de recensies als de recensenten van Julia een vergelijkbare behandeling te beurt. De taal waarin de critici van professionele onbevoegdheid worden beschuldigd, is grievend en hard. Het korte vierde deel, enigszins Multatuliaans van toon, richt zich voornamelijk tot de lezer van de brochure met de oproep zich ontvankelijk op te stellen voor de aspiraties en betrachtingen van de jongste dichtergeneratie. Een viertal appendices, waarin onder andere het auteurschap van de individuele gedichten in Julia wordt bekendgemaakt, besluit het werk. De aangevallen recensenten voelden zich onheus behandeld en morden. Zo eenduidig positief waren hun recensies immers niet geweest. En trouwens, hadden Kloos en Verwey zelf niet toegegeven dat er ook koren zat onder het Siciliaanse kaf? Als ‘men veroordeeld is, om achtienhonderd [sic] malle regels te schrijven’, zo staat in hun brochure, ‘ontsnapt je wel eens, tegen wil en dank, een redelijke’.Ga naar eind37 In het juninummer van 1886 kwam De nieuwe gjds bij monde van Frank van der Goes nog eens op de kwestie terug. In de rubriek ‘Varia’ verschijnt van zijn hand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
een opstel getiteld ‘Chronique scandaleuse’. Na de onthulling van de mystificatie, zo merkt Van der Goes op, zijn er recensenten die volhouden ‘dat de auteurs van Julia thans ondanks zichzelve en in weerwil van hun nadrukkelijk voornemen, iets goeds hadden geleverd. Ik weet niet of dit argument in de oogen van een onbevooroordeeld publiek wel zeer treffend is’.Ga naar eind38 De critici krijgen er in het opstel nogmaals van langs en dit in een stijl die Van der Goes als nieuw karakteriseert en die eerder ook al door Kloos en Verwey in hun pamflet werd gehanteerd. De Nieuwe gids-redacteuren wensten immers ‘ook in de polemiek’ komaf te maken met ‘de vormen van een afgesloten tijdvak’.Ga naar eind39 Als bewijs ex negativo dat Julia in artistiek opzicht echt wel een artistieke mislukking is, eindigt Van der Goes zijn stukje met een bijzondere inventaris: Ten slotte, en om te toonen dat wij in edelmoedigheid, voor de personen der Julia-critici ingeroepen, eere stellen, de volgende mededeeling, die hen ongetwijfeld genoegen zal doen. Immers nog altijd is de vraag onbeantwoord, of en hoevele goede verzen de bundel van Guido bevat. Welnu, hier moge dan volgen het laatste woord in deze geheimzinnige geschiedenis. De laatste plooien van het floers vallen weg, en in het scherpe licht dat van alle kanten thans over het beeld is uitgestort, staan thans deze fragmenten.Ga naar eind40 Hierop volgt een twintigtal regels afkomstig uit zeven Julia-gedichten. Omgerekend betekent dit dat in de bundel ongeveer een vers op negentig als niet mislukt mag worden beschouwd. En dan nog voegt Van der Goes eraan toe dat hij ‘er niet voor [wil] instaan dat al deze citaten wezenlijk poezie [sic] zijn’.Ga naar eind41 De laatste drie regels die hij in zijn korte inventaris citeert en ‘voor zeer goed’ houdt, zijn gelicht uit het sonnet ‘Musa Mystica’ (XXXVII, pp. 70-71). In De onbevoegdheid hadden Kloos en Verwey zelf al in een voetnoot naar dit gedicht verwezen. Uit hun toelichting aldaar kan worden afgeleid dat in Julia tekstmateriaal is opgenomen dat aanvankelijk als ernstig dichtwerk was opgevat. In de voetnoot wijzen de auteurs op de genese van ‘Musa Mystica’ in deze bewoordingen: ‘Een Sonnet, dat Willem Kloos niet goed genoeg vond, om het te publiceren, en waar hij toen wat nonsens in gestopt heeft’.Ga naar eind42 Dit is een cruciale vingerwijzing die ons zo meteen zal helpen Julia's gespleten persoonlijkheid te taxeren en te verklaren. De voetnoot ligt ongetwijfeld ook aan de basis van Wim Zaals conclusie dat wie ‘vandaag de dag Julia leest,[...] bekropen [wordt] door het vermoeden dat de dichters Sicilië als stortplaats voor hun vroegste, onrijpe werk hebben gebruikt’.Ga naar eind43 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Het zusje van Demeter en Okeanos?Onder de twintigtal goede verzen die Van der Goes heeft opgelijst in zijn ‘Chronique scandaleuse’ zoekt men tevergeefs naar de volgende regels uit het Julia-gedicht ‘Heerlijk herdenken’: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
'k Dacht aan de dagen van weleer,
[...]
Toen zegenend de zuster Zeus'
Haar gaven deelde in iedre kluis,
En elk de lust des levens leerde -
Toen zij, op heel Sicielje's grond,
De gouden gift van 't koren zond,
En men haar zelve néer zag knielen,
Als zij de garven samenbond,
Die voor des landmans sikkel vielen.
(XI, p. 13, mijn curivering, KS)
Dit fragment uit een lofzang op Sicilië is van de hand van Verwey en was, blijkens een brief van Kloos, begin september 1884 al een tijdje gereed.Ga naar eind44 Stijl, beeldspraak en woordenschat in deze beschrijvende passage vertonen een onmiskenbare verwantschap met de volgende regels: En zeeg'nend schreed zij heel het eiland door,
En in des landmans hutten zat zij neêr,
En óveral liet zij haar gouden gaaf,
De korrels koren vallen in de voor.Ga naar eind45
Deze verzen zijn afkomstig uit Verweys ‘Demeter’ en werden voor het eerst afgedrukt in december 1885, in het tweede nummer van De nieuwe gids, dus nagenoeg gelijktijdig met de publicatie van Julia. Ze zijn ontstaan in oktober 1885, zoals is af te leiden uit een brief van Verwey aan Jan Veth.Ga naar eind46 Opmerkelijk is dus dat wendingen uit Julia ruim een jaar later door Verwey werden gerecycleerd in zijn serieuze verzen bestemd voor De nieuwe gids.Ga naar eind47 Nochtans werd de versie die in Julia een plaatsje had gevonden ondubbelzinnig veroordeeld door Verwey en Kloos in hun brochure. Daar heet het: gedicht ‘XI [met daarin de hierboven geciteerde verzen] en XII [zijn] twee lofzangen op Sicilië’ en representatief voor ‘alles wat rijmt en dwaas is’.Ga naar eind48 Zo ‘dwaas’ kan Verwey gedicht XI dan toch niet gevonden hebben. Het enige fundamentele verschil tussen beide passages is dat de verzen in Julia in rijmende jambische tetrameters zijn geschreven terwijl ‘Demeter’ geheel uit blanke verzen bestaat. Ook in Julia komt een gedicht in blanke verzen voor. Het staat aan het einde van de bundel en werd geschreven door Kloos. De openingsregels geven een goede indruk van het geheel: De zon verzonk in doffen, donkren gloed,
Na 't broeien van een zwoelen zomermiddag -
Een lauwer avond wierp haar wijde wade
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op aarde en hemel, als doorzichtig rag -
Nog dommelde in het zachtverstervend westen
Een teêrgekleurde lucht, als parelmoer,
Langzaam vervloeiende, in het opwaarts klimmen,
In 't eindloos-effen matte blauw des hemels...
(XXXVIII, p. 71, openingsregels, mijn cursivering, KS)
Van deze klassiek-episch aandoende blanke verzen, compleet met alliteraties, assonanties en expressieve antimetrie (‘Langzaam vervloeiende’), bestaat, net als voor Verweys lofzang op Sicilië eerder, een duidelijke pendant: Zoo liepen de uren, tot het groote licht,
Met zachte zwiering vallend op de kim,
Als roerloos poosde en, éénen oogenblik,
De rijzende avond in haar wijde wade
En raggen sluier, dien zij voor zich breidde,
Met donkergloeiend aanzicht tegenzag.Ga naar eind49
De zes regels hierboven zijn gelicht uit ‘Ganymedes op aarde’, een episch fragment dat Kloos publiceerde in februari 1886 in het derde nummer van De nieuwe gids en dat op zijn beurt weer deel uitmaakt van het grotere ‘Okeanos’-torso. Daarin staat ook deze passage: [Hij zag] de halve maan
Der hoorns, zich teekenend met scherpen trek,
Tegen dien verren achtergrond van goud,
[...] een zee van licht.Ga naar eind50
Het beeld van een helder afgetekende maansikkel in een gouden lucht is ook in Julia terug te vinden, eveneens in blanke verzen: De klare sikkel van de halve maan
Blinkt op de lichte blauwe lucht, zóo fijn,
Alsof een meesterhand, met vaste stift,
Dat scherp profiel geëtst had op 't azuur -
Wijl lager, waar, nog voor een omzien, heel
De wijde westerkimme was ontvlamd
In gouden wolkenpracht en bloênden gloed -
(XXXVIII, p. 75, mijn cursivering, KS)
De verklaring voor dit alles is eenvoudig: tijdens zijn verblijf in Brussel, toen hij onder meer schreef aan Jacobus van Looy dat hij ‘verzen [zat] te braken voor Julia’, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkte Kloos in alle stilte aan een tweede reeks ‘Okeanos’-fragmenten, waaronder de zopas geciteerde regels.Ga naar eind51 Uitdrukkingen en beelden uit ‘Okeanos’ konden zo hun weg vinden naar de Julia-gedichten en vice versa. Overigens, ook met andere teksten trad er interferentie op, want wie denkt bij Kloos' Julia-regels ‘Een teêrgekleurde lucht, als parelmoer, / Langzaam vervloeiende’ niet aan ‘die zacht-gekleurde lucht / Als perlemoer, waar ied're tint vervliet / In teêrheid’ uit het beroemde sonnet ‘Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht’ waarvan het ontstaan ook al in deze periode gesitueerd kan worden?Ga naar eind52 Schemeren in Julia af en toe glimpen door van Tachtig, zo is de vroege Tachtigerproductie niet geheel vrij van glimpen Julia-poëzie. Hiervoor verwees ik al naar de Julia-regels waarin de melodieuze klank beschreven wordt van een vallende ster, een natuurkundige onmogelijkheid: Haar naam is Julia - wat klinkt dat schoon!
Zoetvloeiend als het water van een vliet,
[...]
Of wel het schieten van een ster
Ten stillen trans
(III, p. 6)
Deze passus wordt door Kloos en Verwey expliciet geciteerd in hun brochure als een voorbeeld van mislukte poëzie, gevolgd door het commentaar: ‘Ja, het schieten van zoo'n ster is duidelijk hoorbaar’.Ga naar eind53 De gewraakte beeldspraak was echter niet nieuw. Een paar maanden voor De onbevoegdheid van de persen rolde, verscheen Verweys debuut Persephone en andere gedichten bij de Haagse uitgever A. Rössing. Ook in deze bundel richt de dichter zijn blik naar boven: De sterren zingen in de lucht -
Het is een wondervreemd gezang -
De zang, dien eens op 't stille veld
Een Magiër vernam voorlang.
[...]
En eenzaam in den kalmen nacht,
Terwijl de sterren twinkelden,
Schreef hij in magisch teekenschrift
De toonen, die zij tinkelden.Ga naar eind54
Objectief gezien bestaat er weinig verschil tussen het muzikaal tinkelend gesternte in Persephone en de zoetklinkende ster in de pasticherende bundel. Nochtans wordt het beeld, dat eerder geschikt werd geacht voor een ernstig bedoeld dichtersdebuut, verguisd in De onbevoegdheid als een van Julia's vele tekortkomingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Julia als missing linkNaar aanleiding van de polemiek die De onbevoegdheid teweeg had gebracht, publiceerde Verwey in juni 1886 een tweeledige bijdrage in De Amsterdammer waarin hij de ‘groote beteekenis van het “Julia”-verschijnsel’ nog een keer uiteenzet. Die bestaat volgens hem hierin ‘dat de critici thans als poëzie hebben geprezen, verzen, die alleen al op grond van hun wording geen poëzie kúnnen zijn [...] eenvoudig omdat wij niet bedoelden poëzie te schrijven’.Ga naar eind55 Nochtans laat het zich aanzien dat een aantal van de hierboven aangehaalde Julia-regels ooit in alle ernst als poëzie geconcipieerd werden. Dit is in elk geval de meest plausibele verklaring voor de woordelijke gelijkenissen tussen sommige Julia-passages en solide Tachtigerverzen van Kloos en Verwey die in De nieuwe gids gepubliceerd werden. In zekere zin benadert Julia daarmee ook de intertekstuele rijkdom van Eene liefde in het Zuiden. Ik heb het dan niet over de expliciete verwijzing naar Shakespeare (III, p. 6), Goethe (XXXV, p. 67) en Nicolaas Beets (XXXIX, p. 80), noch over de meer impliciete ontleningen aan Van Loghems debuut. Het bijzondere intertekstuele gehalte in Julia waar ik wél op doel, laat zich pas na enig graafwerk ontdekken, ook al omdat dit gehalte naar alle waarschijnlijkheid meer accidenteel dan intentioneel tot stand is gekomen. Het literaire deficit van Julia is volgens Verweys betoog in De Amsterdammer niet alleen te wijten aan de onartistieke doelstellingen van het Guidocollectief maar ook aan de ‘verdwaasde Hollandsche beeldspraak’ in de bundel.Ga naar eind56 Dat klopt zeker voor het gedicht ‘Sizilia’ (XII) waarvan Verwey de beeldspraak vakkundig ontleedt in het weekblad en als niet-gezien verwerpt. Dit geldt dan weer heel wat minder voor de andere lofzang op Sicilië dat anticipeert op beelden in ‘Demeter’ of voor Kloos' blanke verzen met het scherpe profiel van de halve maan waarvan een pendant opduikt in ‘Ganymedes op aarde’. De schilder Jan Veth had in december 1885 nog in een brief aan Verwey geschreven hoe verrukt hij was over de ‘beelden [...] in sobere lijnen’ en de ‘zeer vaste plastiek’ van ‘Demeter’.Ga naar eind57 Hierboven hebben we kunnen zien hoe het beeld van de zaaiende Demeter eerder al in Julia een plaats had gekregen in gelijkluidende bewoordingen. Dat de verhaallijn van beide werken zich deels in eenzelfde geografische ruimte ontwikkelt, is daar misschien mee verantwoordelijk voor. Immers, de Julia-intrige speelt zich af op Sicilië, dezelfde locatie als in Verweys epische fragmenten met stof ontleend aan de klassieke oudheid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de pasticherende bundel klassiek-mythologisch geconnoteerde plaatsnamen opduiken. Ter illustratie haal ik enkele regels aan uit de aanvang van het Julia-gedicht ‘Heerlijk herdenken’: Waar [...]
Een drom gestalten nader koomt -
Een Nimfenstoet, de schoone naakten,
Wie 't golvend haar ten voeten stroomt -
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar heb ik heel mijn dag verdroomd,
En heel den nacht, de' in droom doorwaakten:
'k Dacht aan de dagen van weleer,
Toen op het lieflijk Pergusmeer,
In 't altijd bloeiend Ennadal,
De Nimfen, met een schoon geschal,
Demeter en de Kora eerden -
(XI, p. 13, mijn cursivering, KS)
Naast het beeld van de naakte, langgelokte nimfen vinden we in de volgende regels tevens dezelfde toponiemen en eigennamen terug: In effen welving daalde 't zonnedak
Op Enna's dal [...]
Doch aan het meir van Pergus, waar de bloemen
Dichtdonzig zwellen onder 't zachte groen,
Baadden de schoone Nimfen zich en hieven
In 't zwemmen 't hoofd, waar 't lange, gouden haar
Van daalde en golfde langs den blanken rug.
[...]
Zoo was ook Kora daar[.]
Deze keer komen de blanke verzen uit Verweys ‘Persephone’ dat afgedrukt werd in oktober 1885, in het allereerste nummer van De nieuwe gids, maar dat volgens de datering in Verweys debuutbundel al in het voorjaar van 1883 gereed was.Ga naar eind58 Was het misschien door deze meer in het oog springende overeenkomsten dat de recensent van De Nederlandsche spectator, althans naar eigen zeggen en nadat de onthulling al had plaats gevonden, Verweys hand in Julia had herkend?Ga naar eind59 We hebben tot dusver een viertal Tachtigergedichten geïdentificeerd uit de periode 1883-1885 die onweerlegbaar tekstuele overeenkomsten vertonen met passages in Julia: ‘Ganymedes op aarde’, ‘Persephone’, ‘Demeter’ en het Kloossonnet ‘Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht’. Er zijn nog andere tournures die verraden dat de pasticherende bundel het geesteskind was van de jongere dichtergarde. Als bezorger van diens poëtische nalatenschap was Kloos als geen ander bekend met de verzen van de jonggestorven Jacques Perk. In de Mathildecyclus, die door Kloos in sterk gewijzigde vorm in de postume Verzen werd opgenomen, gebruikt Perk twee maal het hem kenschetsende oxymoron ‘nachtzon’ als verwijzing naar de maan (sonnet XV en XLIX). In een ander sonnet in de Mathildecyclus heeft Perk het over ‘De zon der nacht’ (XLVIII), net als in het sonnet dat Kloos in december 1893 in De nieuwe gids uit de nalatenschap van Perk openbaar zal maken en dat begint met het volgende kwatrijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet wen een ronde schijf van zilvren licht,
Die uit den groen-omhuifden luchter daalt,
Mij zweeft op stift en schrift-geworden dicht,
Zing ik, doch als de zon der nacht me omstraalt.Ga naar eind60
Het is deze formulering - ‘zon der nacht’ - die Kloos gebruikt in het gedicht ‘Avondzegen’ (XXXI, p. 59) in Julia. Trouwens, als impressionistisch stemmingsdicht wijkt het korte ‘Avondzegen’ nauwelijks af van de bonafide lyrische Tachtigerpoëzie, die volgens Stolk gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van ‘de (avondlijke en nachtelijke) droomtopos en de vage, schimmig-suggestieve sfeeraanduidingen’:Ga naar eind61 Ik doolde al eenzaam door de schemering,
En klagend om -
Totdat het vale duister mij omving,
En sloeg mij stom.
Hoog aan den donkerblauwen dom daar blonk
Een enkle ster -
En alles, wat mij ooit het leven schonk,
Scheen mij zóo ver...
Maar zie! de klare kalme zon der nacht
Verrees zoo zacht...
Geen zuchtje rimpelde den stillen droom
Van de' effen stroom -
Maar spichtig teekende zich iedre tak
In 't spieglend vlak -
En 't was me, of op mijn weenensmoede ziel
Een zegen viel...
(XXXI, p. 59)
Van dit gedicht neemt Van der Goes geen enkele regel op in zijn kleine inventaris met ‘goede’ Julia-verzen. Naast deze lexicale en andere verklikkersignalen bevat de bundel een aantal rijmtechnische procedés die we eveneens mogen associëren met de schriftuur van Tachtig. Een eerste voorbeeld is de aanwezigheid van radicale enjambementen waarbij het verseinde valt tussen het substantief en het daaraan voorafgaande kwalificerende adjectief: ‘'t eindloos-effen / Azuur’ (XXI, p. 36), ‘rozenroode // Gewaad’ (XXII, p. 40), ‘looden // Gewelf’ (XXII, p. 42), ‘vagen / Weerschijn’ (XXIV, p. 46), ‘zwarte / Cherub’ (XXIV, p. 46).Ga naar eind62 In Van Loghems Eene liefde in het Zuiden komen dergelijke radicale enjambementen met woorden in rijmpositie niet voor. Versificatorisch doet Julia zeker moderner aan dan het gepasticheerde model. Zo vinden we verschillende mozaïekrijmen terug in de verzen van Kloos en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwey. Bij een mozaïekrijm ligt de rijmklank gespreid over meer dan een woord. Voorbeelden in Julia zijn: ‘stak er’-‘akker’ (XII, p. 17), ‘bloost er’-‘klooster’ (XVII, p. 26), ‘schoof er’-‘toover’ (XXI, p. 32) en ‘rust er’-‘gudst er’ (XXI, p. 37). Ook dit type rijm, dat regelmatig opduikt in de poëzie van Tachtig - tot meer dan twintig keer in Verweys Verzamelde gedichten van 1889 - zoekt men tevergeefs in Eene liefde in het Zuiden.Ga naar eind63
In hun brochure De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek stelden Kloos en Verwey hun werkwijze bij de totstandkoming van Julia op deze manier voor: ‘wij hebben de dolste intrige afgesponnen in de onzinnigste verzen; wij hebben een hoop banaliteiten, obsceniteiten, opgeschroefdheid en volslagen onzin bijeen verzameld tot een bundel’.Ga naar eind64 Met hun brochure eigenden ze zich in de letterenwereld de rol toe van mondige avant-garde, een proces dat onder meer begonnen was met de postume publicatie van Perks Gedichten. Het poëtische credo dat Kloos daarin had geformuleerd - ‘Geen genegenheid is zij [de poëzie], maar een hartstocht’ - vinden we ook in de brochure terug: ‘Daarom is de kunst hun geen spel, maar een hartstocht’.Ga naar eind65 Maar in hun hartstochtelijk streven liepen ze soms zichzelf voorbij. Wat Kloos en Verwey in De onbevoegdheid verketterden als de antithese van waarachtige poëzie is in werkelijkheid een hybridisch werkstuk waarop het moeilijk is een eenduidige respons te formuleren. In hun brochure hebben Kloos en Verwey de afstand tussen ‘de Nieuwe-Gids-mannen’ enerzijds en de ‘ridicule officiëele letterkunde’ anderzijds om begrijpelijke redenen uitvergroot.Ga naar eind66 In het openbaar stelden ze Julia voor als een in literair-esthetisch opzicht volkomen mislukt gewrocht; binnenskamers liet men zich genuanceerder uit over Julia's kwaliteiten. Op 2 december 1884 vertrouwde Kloos vanuit Brussel toe aan Verwey: ‘Toch vind ik dat zij soms momenten kan hebben, waar ze beter is dan zichzelf’.Ga naar eind67 Met haar kenmerken van een toen nog dominante poëtica en haar eigenaardigheden van een nieuwe schoonheidsleer in wording heeft Julia iets van een (weliswaar artificiële) missing link. De verrassende uitkomst van de vergelijkende lectuur hierboven is niet dat verschillende werken van dezelfde auteur(s) tekstueel dezelfde kenmerken vertonen, maar wel dat deze kenmerken terug te vinden zijn in werken die net het verschil met de eigen literatuuropvattingen moesten expliciteren. Sommige van Guido's verzen hebben wel degelijk meer gemeen met de poëzie van ‘de Nieuwe-Gids-mannen’ dan Kloos en Verwey ooit hebben willen toegeven. Dat Julia de lezer ‘hoopen rhetorische banaliteit en ongerijmdheid’ voorschotelt, staat vast.Ga naar eind68 Maar tegelijkertijd bevat de bundel aanzetten van een nieuwe literatuur die zich in de jaren 1880 in Nederland aan het ontwikkelen was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|