Nederlandse Letterkunde. Jaargang 17
(2012)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[2012/1]Draak en dolfijn
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een precieze datering van Der naturen bloeme is niet te geven, maar algemeen wordt aangenomen dat de Vlaming Jacob van Maerlant zijn Middelnederlandse natuurencyclopedie - gebaseerd op het Latijnse De natura rerum van Thomas van Cantimpré - omstreeks 1270 heeft voltooid. Mogelijk schreef hij het werk in Damme, in Vlaanderen, maar het is door hem opgedragen aan Nicolaas, de heer van Kats op het Zeeuwse eiland Noord-Beveland.Ga naar eind2 Na de voltooiing raakte Der naturen bloeme ruim verspreid. Er zijn maar liefst elf handschriften bekend waarin de tekst (nagenoeg) volledig is overgeleverd. Deze handschriften dateren van de vroege veertiende eeuw tot de tweede helft van de vijftiende eeuw. Daarnaast is een reeks fragmenten overgeleverd. Deze fragmenten zijn - volgens een telling van Hans Westgeest - afkomstig uit zestien verschillende codices, daterend van de late dertiende eeuw tot de vijftiende eeuw.Ga naar eind3 Het nieuwe Brusselse fragment stamt niet uit een van de bekende codices en vertegenwoordigt derhalve het achtentwintigste geheel of gedeeltelijk overgeleverde handschrift van Der naturen bloeme. Ik stel voor het nieuwe fragment aan te duiden met de sigle K.Ga naar eind4 Zoals gezegd bestaat het Brusselse fragment K uit twee snippers. Deze snippers zijn (en blijven) bevestigd aan de rug van de zeventiende-eeuwse druk en waren bedoeld om het boekblok aan de vrij simpele omslag van perkament en karton te bevestigen. Doordat de snippers nog steeds vastzitten aan het boekblok (niet meer aan de omslag) zijn ze niet precies te meten. Grofweg gaat het om een snipper van ca. 30 × 101 mm en een snipper van ca. 27 × 110 mm. De snippers sluiten op elkaar aan. Als men ze (virtueel) samenlegt, zijn op de recto- en versozijde van het fragment twee korte passages te lezen. Het fragment blijkt afkomstig te zijn van de bovenkant van een blad met twee kolommen. Er is een bovenmarge zichtbaar (thans 36 mm, maar mogelijk is er hier besnoeid) en op de rectozijde is rechts | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naast de tekst ook een vijftal paragraaftekens zichtbaar van een tweede kolom. De regelafstand bedraagt ca. 5,6 mm. Voor een datering van het Brusselse fragment vroeg ik de mening van de codicologen Herman Mulder (Koninklijke Bibliotheek van België) en Erik Kwakkel (Universiteit Leiden). Op basis van slechts enkele foto's meent Mulder dat het alleszins om een veertiende-eeuws handschrift gaat, met name op grond van de a (een zogenaamde buikjes-a). De hand kent hij op het eerste gezicht niet uit andere handschriften (e-mail 6 september 2010). Erik Kwakkel meent (op basis van meer foto's) dat het gaat om een handschrift uit de tweede helft van de veertiende eeuw. Als argument noemt hij, naast de vorm van de a, de vergrote minuskelvormen in de kapitaalkolom bij vs. 30-33, 37 en 39-40 (e-mail 7 september 2010). De overgeleverde tekst behoort tot het vierde boek van Der naturen bloeme. Dat boek is aan de ‘zeemonsters’ gewijd. De tekst op de rectozijde van het fragment handelt meer bepaald over de draco. Over dit zeemonster zegt Maerlant in een kort lemma (boek IV 309-328) dat het net zo te vrezen is als de draak die op het land leeft, hoewel het geen vleugels heeft. Hij beschrijft het uiterlijk van het beest en zegt dat het alles en iedereen doodbijt. Het lemma eindigt met de mening van Plinius dat de gemalen botten van de zeedraak goed zijn tegen tandpijn.Ga naar eind5 De tekst op de versozijde behoort tot het veel langere lemma over de dolfijn (boek IV 329-448), met name tot het slot daarvan. In de overgeleverde passage wordt via enkele anekdotes aangegeven hoe trouw dolfijnen kunnen zijn ten opzichte van kinderen - zelfs al kost hen dat het leven - en het eindigt met de aankondiging van een ondersoort van de dolfijn die in de rivier de Nijl te vinden is.Ga naar eind6 Hieronder wordt het nieuwe Brusselse fragment K diplomatisch uitgegeven. De letters die tussen ronde haken zijn geplaatst, zijn wel reconstrueerbaar, maar niet geheel zichtbaar omdat ze zijn afgesneden (vs. 1, 14, 39, 42) of omdat ze in de vouw zitten waarover een touwtje loopt (vs. 29-36 en vs. 40).Ga naar eind7 Links van de verzen heb ik een vers- en kolomnummering aangebracht. Rechts heb ik, om de vergelijking te vergemakkelijken, de versnummering en de tekst van de kritische editie van Der naturen bloeme opgenomen (Verwijs 1878, gebaseerd op het Leidse handschrift L). Verderop in deze bijdrage volgt een uitgebreider variantenapparaat dat een meer gedetailleerde vergelijking tussen de verschillende tekstgetuigen mogelijk moet maken. Op het fragment zijn twee paragraaftekens zichtbaar die behoren bij kolom vob (vs. 34 en 40), maar ook een vijftal paragraaftekens van rob, een kolom waarvan verder geen tekst is overgeleverd. De paragraaftekens worden telkens gevormd door twee haaltjes met bruine inkt (feitelijk een representant van het paragraafteken, vgl. Sleiderink 2009, 181). Soms (feitelijk: om en om) is daaroverheen met rode inkt een ‘echt’ paragraafteken aangebracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de bovenstaande transcriptie moet worden opgemerkt dat in vs. 2 de eerste l in vlogle klein en superscript is toegevoegd bij wijze van correctie. Aanvankelijk schreef de kopiist vogle, hetgeen evident een fout is die mogelijk is ontstaan onder invloed van het derde boek van Der naturen bloeme dat geheel aan vogels is gewijd. De puntjes in vs. 42 van de transcriptie duiden erop dat de eerste letters van het tweede woord wel gedeeltelijk zichtbaar zijn, maar op grond van de andere overgeleverde handschriften niet reconstrueerbaar (die hebben immers allemaal hebben als tweede woord). De paragraaftekens van kolom rob zijn hierboven ook uitgegeven omdat ze aanwijzingen bevatten voor de nadere reconstructie van het blad waaruit de snippers afkomstig zijn. Aangezien vs. 1 en vs. 29 van het fragment aan de bovenzijde van een kolom staan (er is zoals gezegd een deel van de bovenmarge bewaard gebleven), kan worden vastgesteld dat de paragraaftekens in kolom rob stonden bij het derde, vijfde, achtste, twaalfde en veertiende vers van die kolom. Als de deels overgeleverde verzen van kolom roa (14 verzen in totaal) samen met de ontbrekende verzen tussen de twee passages (105 verzen, namelijk IV 327-431) evenwichtig over drie kolommen worden verdeeld (roa, rob, voa), dan komen we uit op een kolomhoogte van 39 à 40 regels en zou kolom rob moeten beginnen met IV 352 of 353. Maar in dat geval passen de paragraaftekens niet. Die passen enkel wanneer kolom rob begint met een vers dat vergelijkbaar is met IV 346. Een paragraafteken past immers wel bij IV 348, 350, 353, 357 en 359. Als kolom rob inderdaad begint met IV 346 en we verdelen de rest van de ontbrekende tekst (IV 346-431 oftewel 86 verzen) over de twee kolommen (rob en voa) dan kunnen we aannemen dat kolom voa begon met IV 389 en kunnen we een kolomhoogte veronderstellen van 43 regels. Maar hoe zit dat dan met kolom roa? Waarom zou die slechts 33 verzen hebben bevat? Een verklaring voor het kleinere aantal verzen in kolom roa schuilt in het feit dat in de onderzijde van kolom roa de overgang zat van het lemma Draco naar het lemma Delfin (vanaf IV 329). Als we de andere handschriften van Der naturen bloeme erbij betrekken dan blijkt dat bij de geïllustreerde codices de miniaturen dikwijls opduiken aan het begin of het einde van een lemma.Ga naar eind8 Vermoedelijk was dat ook hier het geval. Bovenstaande reconstructie doet vermoeden dat er op de overgang van Draco naar Delfin een miniatuur was afgebeeld (of op zijn minst voorzien) waardoor de overgang van het ene lemma naar het andere tien regels innam. Dat het Brusselse fragment afkomstig is uit een handschrift dat uiterlijk zeer verzorgd was, blijkt ook uit het volledig ontbreken van afkortingen in het fragment. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkelijk is daarbij de spelling van het voegwoord afkortingen end, steeds zonder e aan het einde (vs. 9, 12, 30, 32, 33, 37, 39). Afgaande op de Cd-rom Middelnederlands komt de spelling end wel sporadisch voor in handschriften, maar wordt die zelden meer dan incidenteel gebruikt. Wat betreft de literaire handschriften trof ik het verschijnsel in die mate enkel aan in Ons heren passie (hs. Tübingen, UB, ME IV, 3, een handschrift van ca. 1440-1450). Verder zijn er enkele dertiende-eeuwse ambtelijke bescheiden in het Corpus Gysseling waarin deze spelling consequent wordt gebruikt (o.a. nr. 523 in CG1, een oorkonde die in 1284 werd geschreven in Arkel of Utrecht, zie Cd-rom Middelnederlands).Ga naar eind9 De taalkundige Evert van den Berg ondernam op mijn verzoek een poging om dit nieuwe fragment dialectgeografisch te lokaliseren. In zijn e-mail van 21 oktober 2011 komt hij tot de voorzichtige conclusie dat het wellicht om een Brabants handschrift gaat. Daarbij wijst hij er allereerst op dat we mogen aannemen dat Maerlant zelf Vlaams heeft geschreven (zie daarvoor Van den Berg & Berteloot 1993). Dat kan de verklaring zijn voor upt (vs. 1), cleen (vs. 3) en brochte (vs. 38). De vorm af (zoals in vs. 36) is in West-Vlaanderen een minderheidsvariant; in het rijm houden bij Maerlant of en af elkaar in evenwicht. Bij brochte (zoals in vs. 38), dochte (= dacht) en sochte (= zacht) is er bij Maerlant inderdaad een duidelijke voorkeur voor o. In dertiende-eeuwse oorkonden wordt in Damme steeds of en brochte aangetroffen. Dat de kopiist de vormen af en op bezigt (vs. 36 en 38) kan (nog steeds volgens Van den Berg) duiden op een veroostelijking van een (West-)Vlaamse legger. Uit die legger kan de vorm cleen afkomstig zijn, terwijl voor de vormen upt en brochte kan worden aangestipt dat die ook meer naar het oosten voorkwamen.Ga naar eind10 Echt on-Vlaams is woudsvoor woude des (vs. 1). De vorm woude wordt overal aangetroffen, behalve in Vlaanderen (waar wilde werd gebruikt). Met alle voorbehoud vanwege de geringe omvang van het fragment concludeert Van den Berg dat in de tekstgeschiedenis Vlaamse vormen (gedeeltelijk) zijn weggewerkt. Op grond van de vormen af en op- die in het westen (West-Vlaanderen/Holland) in de minderheid zijn - denkt hij met name aan Brabant. Om zicht te krijgen op belangrijke varianten heb ik voor eigen gebruik een partituureditie opgesteld van de relevante verzen (naar het voorbeeld van Van der Voort 2001, p. 259-355). Daarbij maakte ik gebruik van de kritische edities (met variantenapparaat) van Bormans 1857 en Verwijs 1878, de diplomatische editie van Gysseling 1981 (hs. D en het fragment M, beide slechts gedeeltelijk overlappend met het nieuwe Brusselse fragment K) en de handschriften A, B, Al, M, Wo en L (via foto's en/of autopsie). Ik kreeg bovendien de zeer gewaardeerde hulp van Hans Westgeest (met name transcripties van de relevante passages in de hss. Lo, V, Wo en Br). Omdat een partituureditie hier veel plaats zou innemen heb ik deze samengevat tot onderstaand variantenapparaat in één blok (volgens de selectiecriteria van De Wachter e.a. 2001, p. 66). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 L: d.d.u.l. leghet. 2 LoAl: g. vlerke en h.; AVB: g. vlerke h.; L: g. vlerke ende h.; WoBr: g. vlogle en h.; J: g. vloglen h. 3 LoAVL: sijn hoeft es c. ende s.s.l.; B: sijn hoeft c. die s. l.; WoBrJ: sijn hoeft es c. ende s.s.l. 4 LoAVWoLBrJ: Maer sijn tande s.s.s.Ga naar eind11 6 LoAV: scellen sijn huut h.t.s.; BAlH: Die scellen h.t.s.; WoLBrJ: Sijn scellen h.t.s. 11 LoAVWoLBrJ: Ist man ist visch ist ander d.; BAlH: ist man visch of ander d. 12 Lo: Fel so es hi e. o.; AVDBAlHWoLBrJ: Fel es hi e. o.Ga naar eind12 29 D: hadde gheset a.e.k. 30 LoAVDBH: E. p. dicke s.; Al: E. plagens dicke slepens; WoLBrJ: E. p. dicke te s. 31 LoDM: E. ne wilts d.k. AVBHJ: E. e. wils d.k.; Al: E. e. wil d.k.; Wo: E. e. wildes d.k.; Br: E. e. wilds d.k. 32 LoBL: E. dat d. v.; D: E. telfin v.; AlH: Dat d. volget, Br: Doe volchde hem die delfiin 33 LoAVDBBrJ: E. b.d. also te hant; AlH: Nu bleeft doet also te hant, M: E. b. daer doot also te hant 35 BAlHWoBrJ: D. een d.d.r. 36 BAlH: Int ende stac af e. s.; L: S. d. et a.s.e.s.g. 37 BAlH: Aldus moest bliven; WoLBrJ: E. d.k.b. dus 38 Wo: Entie delfin b.t.o.; LBrJ: Ende t.b.t.o. 39 LoAVMWoLJ: E. dode hem selven alte hant; DBAlH: E. b.d. al daer te hant; Br: E. dode hem selven mede te hant 40 LoAVDBAlHM: V. d. ene maniere; WoLBrJ: V. d. es ene maniere 41 LoAVM: Es in nilus; DBAlH: Es op nilus; Wo: In nilus; L: Ende e. i.; BrJ: Als in nilus 42 LoAVDBAlHMLBrJ: Die hebben scaerpe; Wo: Ende hebben scarpe. Op grond van dit variantenapparaat kan ten eerste worden vastgesteld dat het vooralsnog onmogelijk is de plaats van het fragment K in het stemma van de overgeleverde volledige handschriften te bepalen.Ga naar eind13 Er zijn gemeenschappelijke fouten aan te wijzen maar die hoeven niet noodzakelijk op stemmatologische verwantschap te wijzen. Toch zijn er wel enkele varianten in het nieuwe Brusselse fragment die in het bijzonder de aandacht trekken. Opmerkelijk is de variant vlogle (in plaats van vlerke) die we ook aantreffen in Wo, Br en J. Daarentegen sluit de beknoptheid van vs. 3-4 (zonder koppelwerkwoord en voegwoord) vooral aan bij B, Al en H. Is deze beknopte formulering wellicht terug te voeren op Maerlant en is de uitgebreidere tekst terug te voeren op een kopiist of kopiisten die de tekst uitbreidde(n) ter verduidelijking? Ook in vs. 39 vertoont het nieuwe Brusselse fragment enige overeenkomst met de groep BAlH - en met D - maar het is ook mogelijk dat die overeenkomsten onafhankelijk van elkaar zijn ontstaan onder invloed van het gelijkaardige vs. 33 (waarbij de handschriften grosso modo dezelfde varianten hebben). Soms is het nieuwe Brusselse fragment K samen met de andere handschriften ook duidelijk onderscheiden van de groep BAlH, met name in vs. 36-37 (vgl. tevens vs. 33). De vergelijking van het nieuwe Brusselse fragment met de andere tekstgetuigen en de plaatsing in het stemma wordt bemoeilijkt doordat het nieuwe fragment gekenmerkt wordt door een groot aantal (unieke) kopiistenfouten. Zie bijvoorbeeld wijf in vs. 11 (in plaats van visch). Die fout heeft er ongetwijfeld ook toe geleid dat in datzelfde vers ander is weggelaten (omdat een wijf geen dier is...). Wat hiervan precies aan de kopiist van het Brusselse fragment kan worden toegeschreven en wat aan diens legger, kan niet worden uitgemaakt. Hoe vs. 12 in het Brusselse fragment begon is niet meer te achterhalen, maar ook hier is duidelijk dat het fragment tegenover alle andere handschriften staat. Ook met de toevoeging van mede in vs. 39 en 40 staat het Brusselse fragment alleen, net als met de afwijkende zinsbouw in vs. 41 en 42. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvattend kan gesteld worden dat de snippers in de bibliotheek van Hogeschool-Universiteit Brussel (fragment K) een interessante tekstgetuige vormen van Der naturen bloeme. Het betreft een tweekolommig handschrift uit de tweede helft van de veertiende eeuw dat uiterlijk zeer verzorgd was (rubricatie en miniaturen, geen afkortingen, 43 regels per kolom) maar dat anderzijds een nogal gehavende tekst bood (veel kopiistenfouten). Mogelijk kwam het handschrift in Brabant tot stand. Kennelijk werd het pas aan het begin van de zeventiende eeuw versneden om als bindmateriaal dienst te doen. Het is niet onmogelijk dat van dit handschrift nog meer fragmenten zullen opduiken in oude drukken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|