Nederlandse Letterkunde. Jaargang 16
(2011)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||
De kortstondige lotgevallen van de PEN-clubs tijdens het interbellum in Spanje.
| |||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||
Roberto Castrovido and Luis de Tapia) from joining. Journalists who had taken a critical attitude to the military campaigns in Morocco, such as Alfonso Hernández Catá and Manuel Ciges Aparicio, also found their way to the PEN Club. Even someone like Julio Camba, at that time closely linked to anarchist circles, was a member. It is striking that there were also a substantial number of members from the Liga de Educación Política, an association that José Ortega y Gasset had set up and which was part of the liberal Partido Reformista. | |||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||
The success of the international PEN congress in Barcelona was not to everyone's taste, however. In a newspaper article, Ramón Gómez de la Serna criticised the total absence of Spanish writers from the congress. The prevailing dissatisfaction was the main reason for setting up what was called the ‘Second Madrid PEN Club’. The fact that this second Madrid - not Spanish - club developed in an extremely tense and polarised atmosphere hardly needs mentioning. Although there were still a number of republicans and liberals at the first banquet, such as Max Aub, Américo Castro, Tomás Navarro Tomás, Pedro Salinas, Luis de Tapia and Guillermo de Torre, their numbers steadily declined. Te lists of participants at each of the feasts show that it was mainly writers with right-wing affinities (with all the shades of meaning that ‘right-wing’ implies) who attended. They included both adherents of Primo de Rivera's Falangism (fascists) (Fernández Almagro, Manuel Machado, Sánchez Mazas) and more moderate right-wing intellectuals such as Baroja, el Conde de Romanones et al. As Miguel A. Iglesias has already pointed out in an article on this third PEN Club, this majority of right-wing intellectuals was an even more conspicuous presence since these right-wing movements were socially and politically in the minority during the Second Republic. Het interbellum was ook in Spanje een turbulente tijd. Niet alleen werd de sowieso al erg broze democratie door de militaire staatsgreep van Primo de Rivera in 1923 opgeschort. Daarnaast deed ook de Tweede Republiek (1931-1936) de gemoederen hoog oplaaien, waarbij de polarisatie tussen de liberale republikeinse gelederen en de rechtse conservatieven uiteindelijk zou leiden tot de Burgeroorlog die op 17 juli 1936 uitbrak. Republikeinen, anarchisten, communisten, monarchisten, conservatieven en diverse strekkingen van fascistische inslag stonden tijdens het interbellum met getrokken zwaard tegenover elkaar. Bovendien speelden ook de regionale verschillen een belangrijke rol: Madrid, waar de fascisten traditioneel een grote aanhang kenden, stond lijnrecht tegenover Catalonië, waar het centralistische gezag van de hoofdstad op heel wat verzet stootte. De moeizame ontwikkeling van de PEN-clubs tijdens het interbellum, die zich in Spanje afspeelt tussen 1922 en 1936, weerspiegelt het gespannen ideologische klimaat waarin het land zich bevond. In totaal kende Spanje in deze periode drie verschillende PEN-clubs. In | |||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||
wat volgt proberen we een beeld te schetsen van hun verhouding tot het politieke en intellectuele klimaat van hun tijd. | |||||||||||||||||||
1. De Spaanse PEN-club: 1922-1925Negen maanden nadat de Internationale PEN-club in Londen werd opgericht, op 5 oktober 1921, zag haar Spaanse filiaal het licht.Ga naar eind1 De eerste vergadering vond plaats op 5 juli 1922 en werd voorgezeten door de vooraanstaande schrijver José Martínez Ruiz, meer bekend onder zijn pseudoniem Azorín, op dat moment nog een gematigde liberaal. De club-leden verzamelden in het restaurant Lhardy, een van de meest gerenommeerde eetgelegenheden in de hoofdstad, waar regelmatig literaire banketten en hommages werden gehouden.Ga naar eind2 Volgens een artikel uit La Correspondencia de España van 1922 zou Ramiro de Maeztu, een van Spanjes belangrijkste essayisten van die tijd, van conservatieve strekking, het initiatief tot de oprichting van de Spaanse PEN-club hebben genomen. Dat lijkt op zich wel aannemelijk aangezien Maeztu verscheidene jaren correspondent was geweest in Londen voor verschillende Spaanse dagbladen en op die manier de oprichting van de Internationale PEN-club op de voet had kunnen volgen. Nochtans beweert Ramón Gómez de la Serna in zijn memoires dat ‘een handvol blonde en grote Engelsen’Ga naar eind3 oorspronkelijk het voorstel hadden gedaan om een Spaanse delegatie op te richten. Volgens Gómez de la Serna was de Spaanse PEN-club een uiterst heterogeen gezelschap waar schrijvers van de meest diverse tendensen en leeftijden samenkwamen. Dat blijkt inderdaad uit het ledenbestand van de Club, gepubliceerd in november 1923. Naast een aantal minder bekende of minder succesvolle figuren,Ga naar eind4 bevond de voorzitter Azorín zich in prestigieus gezelschap: auteurs zoals Díez-Canedo, Ramiro de Maeztu, Enrique de Mesa, Ramón Pérez de Ayala en José María Salaverría waren van de partij. Daarnaast streefde de Spaanse delegatie ook een internationaal profiel na, door aan het begin van het ledenbestand negentien internationale ereleden op te nemen, afkomstig uit Spaans-Amerika (Leopoldo Lugones, Gabriela Mistral), Portugal (Eugenio de Castro) en Engeland (John Galsworthy). Hoewel tot deze eerste PEN-club meerdere regionalistische auteurs toetraden, zoals Ramón Cabanillas of José García Mercadal, waren er opvallend genoeg maar twee Catalaanse schrijvers opgenomen in het bestand: Eugenio D'Ors en Angel Guimerá, de laatste als erelid. Voor elk lid werd in dit bestand ook een adres in de Spaanse hoofdstad vermeld. De meeste deelnemers waren woonachtig in Madrid, maar diegenen die daar niet hun hoofdverblijfplaats hadden, gaven in plaats daarvan het adres op van het Atheneum,Ga naar eind5 de Residencia de Estudiantes,Ga naar eind6 de redactie van het dagblad waarvoor ze werkten of het hotel waar ze meestal verbleven. De romancier Alberto Insúa geeft aan dat | |||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||
het een club was zonder eigen lokaal. De leden verzamelden hoogstens één keer per maand in een of ander restaurant, meestal in het ‘historische’ Lhardy. Er vonden geen redevoeringen plaats, wel geanimeerde gesprekken onder de disgenoten, die over het algemeen nog lang bleven natafelen.Ga naar eind7 Het banquete - een groots opgezette feestdis - vormde een gebruikelijk element in de sociale scène van het literaire leven in de jaren twintig, in Spanje maar ook elders in Europa. De P.E.N profileerde zich in die zin als een van de vele sociedades de banquete, ‘banket-verenigingen’, een verschijnsel waarover in het eerste semester van 1923 een levendige en pittige polemiek was ontstaan. Verschillende vooraanstaande leden van de Spaanse P.E.N zelf werden ironisch genoeg lid van de Liga contra el banquete, de ‘Liga tegen het banket’, die in maart 1923 op initiatief van Mariano Benlliure y Tuero werd opgericht. Waarschijnlijk gaf dit aanleiding tot heel wat discussie tijdens de bijeenkomsten van de P.E.N, aangezien een aantal andere leden, zoals Ramón Gómez de la Serna, juist wel voorstander was van de culinaire reünies van de club.Ga naar eind8 Er was een belangrijk argument tegen de banquetes: hun hoge kostprijs. In een krantenartikel dat in 1925 in La voz verscheen, uitte Luis Araquistáin zijn bezwaren tegen het ondemocratische karakter van deze peperdure feestmaaltijden die het gros van de schrijvers zich onmogelijk kon veroorloven: De P.E.N-Clubs hebben zich er nu rekenschap van gegeven, dankzij de tussenkomst van de Engelse Club, dat hun missie zich niet moet beperken tot het af en toe samenkomen om uit eten te gaan, onder meer omdat heel wat dichters, essayisten en romanschrijvers niet eens het bestek kunnen betalen.Ga naar eind9 In dezelfde lijn merkte ook de al vermelde Alberto Insinúa op hoe ondemocratisch deze uitingen van het corporatisme bleken en hoe de prijs van het menu, al dan niet met opzet, de lagere sociale klassen buiten spel zette: Aangezien Azorín wilde - en volgens mij terecht - dat de vergaderingen van de PEN-club zich in een aristocratische sfeer afspeelden - die van de ‘aristocratie van de letteren’ -, en dat er een zekere tenue zou worden gerespecteerd, zoals de Fransen zeggen, werden de feestmaaltijden in Lhardy of een ander restaurant gehouden dat relatief duur was voor die tijd. Maar er ontbraken nooit club-men die eigenlijk de voorkeur zouden hebben gegeven, wegens de prijs, aan de tongfilets à la meunière en de kippeboutjes à la Villeroi, het speenvarken of het gebraden lam van Botín en de tortilla de patatas van het café San Isidro. Azorín schonk geen aandacht aan het protest, overigens nooit heftig, van de plaatselijke bohémiens, waarmee hij nooit had gesympathiseerd. Bijgevolg behielden de feestmaaltijden hun verheven stijl en als ze 's avonds zouden hebben plaats gehad, zou men er niet over hebben getwijfeld om van de genodigden een smoking of frac als avondkledij te eisen.Ga naar eind10 | |||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||
In dit citaat formuleert Insúa enige reserves bij de aristocratische gewoontes van de PEN-club, die hij overigens met heel wat andere collega's deelde. De vooraanstaande criticus Rafael Cansinos Assens, bijvoorbeeld, verantwoordt met gelijkaardige argumenten zijn gebruikelijke neiging om zich in de marges van het sociale literaire gebeuren op te houden: Onze schrijvers van eerste rang hebben zich daarbij [bij de Madrileense PEN-club] aangesloten... Dat is al reden genoeg voor mij om niet hetzelfde te doen... Ik verafschuw alles wat een reglementering van de Literatuur inhoudt, want op die manier worden sektes gecreëerd en voortaan zullen we dus kunnen rekenen op de literaire aristocratie van de P.E.N-Club... die zal worden bepaald, net als in het geval van de vroegere schrijversvereniging van het Atheneum, door een bijdrage die velen niet kunnen betalen.Ga naar eind11 Cansinos Assens hekelt echter niet alleen het aristocratische gehalte van de PEN-vereniging. Impliciet neemt hij ook afstand van haar al te regionale en nationale strekking, waarbij het verwerven van symbolisch kapitaal binnen het nationale kader van de literaire academie primeert boven de inbedding in het internationale literaire klimaat: De onlangs opgerichte PEN-club die onze letteren officieel moet gaan vertegenwoordigen, en die gevormd is volgens een aantal statuten die een financiële bijdrage, een stevige maag en een mooi maatpak veronderstellen, hebben eigenlijk een aristocratisch principe ingevoerd in de tot nog toe vrije en democratische literaire republiek. [...] De oprichting van dit soort internationale corporaties - dat zich niet laat oriënteren door de principes van eenvoud en democratie van de internationale arbeidersbewegingen - en dat eigenlijk overeenkomt met de wachtkamers van de officiële Academies, vertegenwoordigt [...] een evolutie in onze gewoontes, die niet bepaald zijn karakter zal stimuleren, altijd teruggetrokken en armzalig [...], maar wel de bloei van een zelfingenomen literaire bourgeoisie.Ga naar eind12 Dezelfde anti-elitaire strekking blijkt eveneens uit de bijdragen die de republikeinse afgevaardigde (en later bekende anarchist) Eduardo Barriobero schrijft voor een links dagblad. In een artikel dat eigenlijk was gewijd aan de onlangs opgerichte Unión de autores, de ‘Schrijvers-unie’, schrijft Barriobero: ‘De weinige berichten die ik over deze Vereniging [van Auteurs] heb opgevangen hebben mij ertoe bewogen haar te catalogeren als een instelling “met een smalle toegang”, gelijkaardig, in die zin, aan de PEN Club’.Ga naar eind13 Beide verenigingen, zo oppert de auteur, stigmatiseerden heel wat liefhebbers van het corporatieve leven met hun uitsluiting, ondanks het feit dat we boeken hebben gemaakt die het publiek ook effectief koopt en dat we toneelstukken hebben opgevoerd waar het publiek voor applaudisseert. // Ik spreek in naam van heel wat collega's die me hun leed hebben meegedeeld.Ga naar eind14 | |||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||
Dat betekent nochtans niet dat activisme bij linkse partijen een aanleiding tot uitsluiting van de PEN-club vormde. Belangrijke republikeinen zoals Roberto Castrovido of Luis de Tapia waren immers eveneens aangesloten; net als journalisten die zich bijzonder kritisch opstelden ten opzichte van de oorlogscampagnes in Marokko, zoals Alfonso Hernández Catá of Manuel Ciges Aparicio. Daarnaast behoorden ook sommige vrijmetselaars tot deze PEN-club, enkele auteurs van erotische romans en zelfs figuren zoals Julio Camba, die op dat moment sterke banden met het anarchisme aanhield en nauw verwant was met Mateo Morral, de man die in 1906 een aanslag op koning Alfons XIII had beraamd. Bovendien is het opmerkelijk dat er een belangrijke groep schrijvers bij de PEN was aangesloten die aanleunde bij de Liga de Educación Política. Deze liga werd opgericht door José Ortega y Gasset aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Ze vormde een sectie binnen de liberale Partido Reformista en probeerde Spanje een nieuwe boost te geven door een intensief programma waarbij intellectuele ontwikkeling en onderwijs centraal stonden. Naast Ortega y Gasset waren ook andere PEN-leden zoals Ramón Pérez de Ayala, Ramiro de Maeztu, Manuel Azaña, Pedro Salinas, Américo Castro, José Domenchina, Valentín Andrés Álvarez en Fernando Vela met de Liga verbonden. Ten slotte is het opvallend hoeveel leden van het Ateneo Científico, Literario y Artístico de Madrid, het befaamde Atheneum, zich bij de rangen van de Spaanse PEN-club aansloten. Dat het niet goed ging met het prestigieuze instituut aan het begin van de jaren twintig is bekend: verschillende bestuursraden volgden elkaar snel op en uiteindelijk greep zelfs het leger in februari 1924 in om een einde te maken aan het toenmalige bestuur. Alles wijst erop dat de oprichting van de Spaanse delegatie van de PEN-club samenvalt met de structurele crisis waar het Atheneum deze jaren onder leed. Het is bijgevolg niet verwonderlijk dat zeven van de acht leden van de directie van de PEN-club van 1923 vroeger aangesloten waren bij het Atheneum. Niet minder dan dertig van de honderd zesenveertig deelnemers die in het bestand van de PEN van 1923 voorkomen, zijn terug te vinden in de ledenlijst van het Atheneum van januari 1922.Ga naar eind15 De Spaanse PEN-club vormde dus een geldig alternatief in de zoektocht naar een manier om het literaire leven in Spanje een minimum aan autonomie en sociale inbedding te geven. | |||||||||||||||||||
2. Onenigheid en ontbindingAl vanaf halfweg 1922 was het falen van de Spaanse PEN-club een feit. Dat deze Club op een mislukking afstevende, bleek volgens een getuigenis uit de oprichtingsvergadering: | |||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||
[de Club] verzamelde zich voor het eerst bij een feestmaal - het ging om haar oprichting in Spanje - en bij het dessert ontstond er al een breuk. [De Club] stortte in elkaar als een pudding waar water in is terecht gekomen, of als een gebak dat al te droog is. Hoewel de Madrileense PEN-club een jaar na de stichting nog steeds stand hield, bleven de kritische opmerkingen aanhouden, vooral dan vanwege de impliciete partijdigheid die hij bij het aanwerven van nieuwe leden hanteerde: ‘Prima dat de PEN-club functioneert, maar dat ze dat voor iedereen doet. Het onderscheid is irritant: of ze spuit kritiek of ze blaast de loftrompet’.Ga naar eind17 Ook al had Ramón Gómez de la Serna deze crisis van de PEN van nabij ervaren, zijn versie blijft teleurstellend laconiek: Al snel begonnen de onenigheden, de wensen om een algemene spoedvergadering in te roepen, de neiging van sommigen om hun voordeel te slaan uit zo'n welvarende instelling en toen, op een dag, was Azorín het beu - de onherroepelijke en mysterieuze vermoeidheden van Azorín die ik zo verwonderlijk vind - en hij diende zijn ontslag in, dat ik steunde als hoofdsecretaris en ertoe leidde dat ik niet langer feestdissen organiseerde noch iedereen vriendelijke brieven met uitnodigingen toezond.Ga naar eind18 De opvolger van Azorín, de eveneens gerenommeerde schrijver Ramón Pérez de Ayala, slaagde er niet in om de Spaanse PEN-club nieuw leven in te blazen.Ga naar eind19 Sommige leden, zoals Roberto Castrovido, namen daarbij een dubbelzinnige houding aan: enerzijds steunden ze de positieve effecten van de vereniging wel, maar anderzijds ijverden ze ook voor haar ontbinding.Ga naar eind20 Het is mogelijk dat de snelle politisering van het literaire discours in de jaren van de dictatuur van Primo de Rivera uiteindelijk toch de overhand kreeg op het apolitieke karakter waar de delegatie zich oorspronkelijk op beroemde. Dezelfde ideologische polarisering en militarisering hadden het Atheneum van Madrid in 1924 al tot de ondergang gebracht; een gelijkaardig scenario zou zich afspelen bij de Duitse PEN-club in 1933.Ga naar eind21 Dit alles neemt niet weg dat uiteindelijk het leeftijdsverschil, de diversiteit aan interesses en poëtica's toch de belangrijkste redenen waren voor het definitieve uiteenvallen van de eerste Spaanse PEN-club in 1925. De Spaanse schrijvers, zou de criticus José Francés later zeggen, passen twee tactieken toe: ‘ofwel nemen ze | |||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||
een zekere betrokkenheid aan, gelijkaardig aan die van de vrijmetselaars, ofwel branden ze in de bijtende eenzaamheid van hun eigen individualistische hoogmoedigheid’.Ga naar eind22 Ook Carlos Esplá liet zich ironisch uit over het nut van schrijversverenigingen. Het belangrijkste voordeel van de verschillende PEN-clubs, zo beweerde hij op de internationale vergadering in Parijs op 21 mei 1925, bestond erin ‘om aan elke vreemde auteur te bewijzen dat er in een ander land een andere auteur was die nog een vreemdere snuiter was dan hij’.Ga naar eind23 En dat, beweerde hij schalks, is natuurlijk een vorm van solidariteit als een ander. Dit soort opmerkingen verwijst naar een bepaald cliché dat de ronde deed over het zogenaamde onafhankelijke karakter van de Spanjaard, een cliché dat tijdens de periode van de Restauratie (1874-1923) in grote mate bevestigd werd door het totaal gebrek aan overleg en coalitie dat de Spaanse politiek toen kenmerkte. Azorín zou steeds verbitterd blijven over het falen van de eerste Spaanse PEN-club. Volgens hem was de mislukking te wijten aan het gebrek aan collegialiteit tussen de Spaanse schrijvers, die geen interesse toonden voor elkaars werk en nog minder voor dat van auteurs die afkomstig waren uit andere regio's van Spanje, zoals Catalonië.Ga naar eind24 De geringe aanwezigheid van Catalaanse schrijvers in de eerste Spaanse PEN-club was een van de belangrijkste motieven voor het oprichten van een afzonderlijke Catalaanse eenheid. | |||||||||||||||||||
3. De Catalaanse PEN: 1924-1936De eerste berichten over de oprichting van de Catalaanse delegatie vinden we terug in de correspondentie die de Catalaanse schrijver Raurell en Herman Ould onder-hielden begin 1923.Ga naar eind25 Zo verdedigt Millàs Raurell in een brief van 11 januari dat de internationale PEN de Catalaanse afdeling als een afzonderlijke entiteit moet zien: ‘We haven't any connection with the central club’; de Catalaanse PEN beschouwt zich namelijk als ‘the representation of the Catalan nation’, terwijl de Spaanse delegatie ‘represents another culture’. Een paar maanden later nam de Catalaanse delegatie deel aan de vergaderingen van de PEN in Londen, waar hen een erg hartelijke ontvangst en een ruime erkenning te beurt viel.Ga naar eind26 Onder leiding van de Catalaanse grammaticus en liberale intellectueel Pompeu Fabra als voorzitter en Raurell als secretaris, ondertekenden de nieuwe kernleden van de Catalaanse delegatie op 7 januari 1924 een brief die ze verstuurden aan hun collega's. In die brief gingen ze ervan uit dat de bestemmeling zich bij de nieuwe vereniging aansloot, tenzij hij het tegengestelde aangaf.Ga naar eind27 Hoewel deze brief erop hamerde dat de PEN ‘geen enkele politieke noch propagandistische teneur had’,Ga naar eind28 was het evident dat het culturele nationalisme aan de grondslag van de oprichting van de Catalaanse delegatie lag. In een brief van Raurell aan Ould, gedateerd op 5 februari 1924, benadrukt de Catalaan nogmaals de moeilijke politieke omstandigheden waarin de delegatie zich bevindt. Een internationaal | |||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||
congres van de PEN in Barcelona organiseren was op dat moment nog ondenkbaar: ‘[a]ll the expressions of our national soul are persecuted by the Military directory in Spain’.Ga naar eind29 Nog voor de Catalaanse delegatie was opgericht, had Fabra deelgenomen aan het eerste Internationaal Congres van de PEN. Vanaf 1924 nam de Catalaanse afdeling zich voor ‘altijd op elk congres aanwezig te zijn, door vertegenwoordigers te sturen zoals [...] Juan Crexells, Ventura Gassol, Joaquín Xirau, L. Nicolau d'Olwer, J.V. Foix, Carlos Riba, Mariano Manent, Millàs Raurell, etc.’.Ga naar eind30 Het eerste officiële diner vond plaats op 23 april 1924, de dag van Sant Jordi, in het restaurant van het hotel Colón.Ga naar eind31 Op 16 december 1924 organiseerde de Club een volgend diner ter ere van de Italiaanse schrijver Luigi Pirandello. De laudatio werd in het Catalaans uitgesproken door de belangrijke modernistische architect Puig y Cadafalch. In zijn dankbetuiging uitte de Italiaanse gast zijn waardering voor de provençaalse taal, waarmee hij reeds in aanraking was gekomen tijdens zijn schooltijd. Hij sloot zijn redevoering af met een toast ‘op jullie land en op jullie’.Ga naar eind32 Een paar weken later, tijdens een hommage van de Catalaanse PEN aan de Franse dramaturg Charles Vildrac, hief Carles Riba een gelijkaardige toon aan, zoals blijkt uit de volgende woorden: Wij hebben hier ook onze strijd, wij moeten ons ook afzetten tegen een invasie van onze geest: dit is een oorlog zonder uitbarstingen, waarvan de uitkomst niet veel aan de wereld zal veranderen; maar voor ons betekent hij vandaag de dag alles, want we zien erdoor wie we zijn en wie we kunnen worden. Net als zijn Madrileense equivalent, zou deze eerste Catalaanse PEN-club ook langzaam wegkwijnen en slechts een aantal jaren later weer aan kracht winnen. Op 15 mei 1934 verscheen er een persbericht dat alle Catalaanse schrijvers uitgenodigd waren om op die dag de nieuwe heroprichting van de PEN-club bij te wonen.Ga naar eind34 Opvallend genoeg zou de plechtigheid plaatsvinden in het Atheneum van Barcelona,Ga naar eind35 dat voortaan als de zetel van de Catalaanse PEN-club zou fungeren. Dit illustreert duidelijk de continuïteit, of in dit geval misschien eerder de complementariteit tussen beide instituten, gelijkaardig aan de reeds besproken relatie tussen het Atheneum en de PEN-club in Madrid. Het hoogtepunt in de geschiedenis van de Catalaanse PEN betrof zonder enige twijfel het dertiende congres van de internationale PEN-club, dat plaatsvond van 21 tot 25 mei in Barcelona 1935. De openingslezing werd uitgesproken door Herbert George Wells, de voorzitter van de PEN. Andere aanwezigen waren Ernst Toller, Benjamin Crémieux, Filippo Tommaso Marinetti en vanuit Vlaanderen, Toussaint | |||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||
van Boelaere en Franz de Backer. De congresgangers konden deelnemen aan excursies naar Sitges, Montserrat en de Costa Brava. Het programma hield een combinatie in van het artistiek Catalaans patrimonium en uitingen van nationalistische folklore: er was een voorstelling van het befaamde koor Orfeó Català, met sardanas en andere traditionele dansen onder leiding van Esbert Català de Dansaire.Ga naar eind36 De Schotse afgevaardigde, William J. Entwistle, hoogleraar Spaans in Edinburgh, maakte een vergelijking tussen de literaire renaissance in Schotland en Catalonië: ‘[z]oals Catalonië onderging Schotland een zekere teleurstelling wat betreft de hoop op een Gouden Tijdperk, doordat het land ondergedompeld was in de centraliserende golf van de grote vernuften van het tijdperk van Isabel’.Ga naar eind37 De projecten die deze delegatie van de PEN-club opzette om de Catalaanse literatuur van een internationale verspreiding te voorzien, zouden later de deelname verklaren van Joan Estelrich aan het congres te Buenos Aires in 1936. Ze kwamen echter abrupt tot hun einde met de Burgeroorlog. Het satirische magazine La Esquella de la Torratxa spaarde zijn hoon over het congres niet. De PEN-club bestond uit onzichtbare leden, even spoorloos als de mens waar Diogenes naar op zoek was: ‘PEN-club Mysterie’; ‘PEN-club Mysterie’ [;]‘PEN-club Mysterie’. | |||||||||||||||||||
4. Tweede Madrileense PEN-club: 1935-1936Het internationale congres van de PEN-club in Barcelona was een doorn in het oog van heel wat Madrileense schrijvers. In het republikeinse dagblad Ahora in 1935 vraagt Ramón Gómez de la Serna zich bijvoorbeeld af: ‘Waarom werd de vergadering van de internationale PEN-club in Barcelona en niet in Madrid gehouden?Ga naar eind39’ De afwezigheid van Spaanse schrijvers tijdens het congres was trouwens ook de vertegenwoordiger van Argentinië tijdens het congres in Barcelona opgevallen. In een krantenartikel verschenen in juni 1935 vroeg hij zich af of de situatie anders zou zijn tijdens het volgende internationale congres van de PEN, dat in 1936 in Buenos Aires zou plaatsvinden.Ga naar eind40 Het heersende ongenoegen was de voornaamste reden om een nieuwe Madrileense - en geen Spaanse - PEN-club op te richten. Over de oprichting, de motieven en de samenstelling van deze club bestaat een goed gedocumenteerd artikel van Miguel A. Iglesias,Ga naar eind41 waar we in wat volgt op zullen terugkomen. | |||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||
Het eerste banket van deze tweede fase van de Madrileense club vond plaats op 15 november 1935 in het restaurant van het Ritz-hotel, waar ook de andere maandelijkse feestdissen zouden plaatsvinden. De bestuursraad bestond uit gelijksoortige leden als die van dertien jaar daarvoor. Ortega y Gasset was nu erevoorzitter en sprak een korte redevoering uit waarin hij vooral inging op het overbodige karakter van zijn eigen functie en de verheven missie van de schrijver.Ga naar eind42 Daarnaast viel de overvloedige aanwezigheid van rechtse schrijvers in de tweede Madrileense PEN-club op, sommigen waren duidelijk van fascistische signatuur. Iglesias citeert in dat kader een getuigenis van het tijdschrift Noreste, waar in de herfst van 1935 een nogal verwarde uitspraak van de katholieke auteur Concha Espina werd geïnterpreteerd als een indicatie van het katholieke sektarisme dat ertoe zou bijdragen ‘de deuren van de PEN-club te vergrendelen voor schrijvers die een andere of geen enkele religie belijden’.Ga naar eind43 Uit de lijsten met deelnemers aan elk van de feestmaaltijden blijkt inderdaad dat heel wat schrijvers met rechtse affiniteiten - met alle schakeringen die ‘rechts’ hierbij impliceert - aanwezig waren. Onder de deelnemers bevonden zich zowel aanhangers van het (fascistische) falangisme van Primo de Rivera (Fernández Almagro, Manuel Machado, Sánchez Mazas) als meer gematigde rechtse intellectuelen, zoals Baroja, el Conde de Romanones en anderen. Anderzijds waren ook een aantal linkse intellectuelen van de partij, ook al werd hun aanwezigheid gaandeweg minder prominent. Zo namen vooraanstaande republikeinen en liberalen als Max Aub, Américo Castro, Tomás Navarro Tomás, Pedro Salinas, Luis de Tapia en Guillermo de Torre deel aan het eerste banket. Gestaag echter nam hun aantal af: bij het laatste banket van 10 juni 1936, een goede maand voor de Burgeroorlog uitbrak, was alleen Augusto Barcia nog aanwezig, die als toenmalig minister van links-republikeinse signatuur hoofdzakelijk deelnam als vertegenwoordiger van de regering. Dit alles bevestigt de hypothese van Iglesias, volgens wie de ontwikkeling van deze tweede Madrileense PEN-club niet losgekoppeld kan worden van het gepolariseerde klimaat dat Spanje vanaf de jaren dertig kenmerkte: [m]en merkt dus dat er een overvloed aan conservatieven deelnam en de opvallende aanwezigheid van intellectuelen van radicale rechtse strekking springt in het oog. Dit is een onthullend gegeven dat veel zegt over de algemene politieke polarisatie, aangezien deze [rechtse] bewegingen sociaal gezien in de minderheid waren op dat moment [in juni 1935] en het is een duidelijke aanwijzing voor de ideologische tendens van de club, vooral door de bijna totale afwezigheid van afgevaardigden van radicaal linkse signatuur [...]. Dit zou enerzijds de kritiek kunnen verklaren die men uitte op de club vanuit de linkse gelederen; anderzijds zou het ook het sektarisme van de club kunnen bevestigen dat volgens het tijdschrift Noreste de uitspraken van Concha Espina kenmerkte.Ga naar eind44 | |||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||
Hoewel het gewicht van de rechtse intellectuelen inderdaad groter was dan dat van hun linkse collega's, blijft het toch een erg opvallend gegeven dat ook schrijvers van duidelijk linkse strekking aan de banketten bleven deelnemen en wel tot een maand voor het uitbreken van de Burgeroorlog. | |||||||||||||||||||
5. Andere institutenEen van de belangrijkste functies van de eerste Spaanse PEN-club bestond erin om buitenlandse schrijvers eervol te ontvangen. Insúa herdenkt in zijn memoires bijvoorbeeld het verblijf van Paul Claudel of Gabriela Mistral in Madrid.Ga naar eind45 Deze diplomatieke opdracht zorgde ervoor dat lokale schrijvers in contact kwamen met de grootste sterren van de toenmalige wereldliteratuur.Ga naar eind46 Tegelijkertijd konden verscheidene Spaanse essayisten gebruik maken van de gastvrijheid van de andere delegaties van de PEN-club tijdens hun reizen naar het buitenland, zoals Miguel de Unamuno in Parijs,Ga naar eind47 Américo Castro in België,Ga naar eind48 Salvador de Madariaga in TsjechoslowakijeGa naar eind49 of Ramón Gómez de la Serna in Argentinë.Ga naar eind50 De verschillende Spaanse PEN-clubs van het interbellum vormden niet de eerste noch de meest geslaagde poging om Spaanse schrijvers, ongeacht hun specifieke esthetische of politieke strekking, met elkaar te verenigen. Zonder terug te gaan op de stichting van de Real Academia Española in de achttiende eeuw, noch op de liberale athenea van de negentiende eeuw - waarvan we het verband met de PEN-club reeds aangaven -, kunnen we ook de Sociedad de Escritores y Artistas, het ‘Vennootschap voor Kunstenaars en Schrijvers’ vernoemen, dat in 1872 door José Campo Navas en Julio Nombela werd opgericht en zes jaar later zou worden opgenomen in de Association Littéraire et Artistique Internationale, voorgezeten door Victor Hugo.Ga naar eind51 Daarnaast ontstonden er nog een heleboel andere verenigingen in de tweede helft van de negentiende eeuw die de rechten van auteurs, kunstenaars en musici probeerden te verdedigen. Op 2 april 1925 publiceerde het dagblad La Libertad ook een oproep tot het oprichten van een Unión de Autores, een schrijversbond. Die werd ondertekend door vooraanstaande intellectuelen zoals Pedro Muñoz Seca, Conrado del Campo en Luis Araquistáin, die respectievelijk de voorzitter, vice-voorzitter en algemene secretaris van de nieuwe en blijkbaar ook kortstondige organisatie waren.Ga naar eind52 Binnen dit panorama vervulde de Spaanse PEN-club een puur sociale rol, zonder juridische ambities, waarbij literatoren elkaar vooral door een ‘affectieve benadering’Ga naar eind53 steunden. Maar, zoals we aan het begin van dit artikel reeds aangaven, was het idee om een heterogene groep schrijvers in een restaurant te verenigen niet nieuw en zou het ook later populair blijven. La Gaceta Literaria, bijvoorbeeld, een belangrijk medium in het verspreiden van en debatteren over de avant-garde kunst in Spanje, kondigde in mei 1927 eveneens aan dat ze een serie diners zou organiseren met de bedoeling om ‘de versnipperde elementen van onze intellectuele wereld samen | |||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||
te brengen in een los verband, na de ontbinding van de PEN-club en bij gebrek aan andere organismen van literaire reünies aan een goed gedekte tafel’.Ga naar eind54 Deze nieuwe bijeenkomsten - zo specificeerde het krantenbericht - zouden niet gewoon een herrijzenis inhouden van de vroegere banketten, aangezien de hommages niet langer een sleutelrol zouden vervullen en ook het menu niet meer zo duur zou zijn als voordien. Wat nu centraal zou staan, waren de ‘bijeenkomst, de hartelijkheid, wat rumoer, wat grapjes, vele begroetingen en handdrukken. En hoofdzakelijk het uitwisselen van nieuwtjes’.Ga naar eind55 Bijna een jaar later zou een anoniem bericht in hetzelfde tijdschrift weer een voorstel aankondigen voor het oprichten van een nieuw literair instituut, de Academia de Literatura Española, met ‘een modern en hoogstaand sociaal leven, dat het grijze en Rotary-achtige karakter van de PEN-clubs zou overstijgen (en in zich zou opnemen)’Ga naar eind56 en bovendien ook vrouwen en Spaans-Amerikaanse schrijvers in zijn ledenbestand zou opnemen. Volgens de intentieverklaringen had dit initiatief moeten leiden tot de oprichting van een ‘Europees en mondiaal’ organisme, dankzij de steun van de Gaceta Literaria.Ga naar eind57 Later zou ook de Compañïa Iberoamericana de Publicaciones (de CIAP), de ‘Iberoamerikaanse Vereniging voor Publicaties’, begin jaren dertig van start gaan met het organiseren van banketten, mede dankzij de financiële steun die dit organisme van de bank Bauer ontving. De literaire directeur van de CIAP, de hoogleraar literatuur Pedro Sainz Rodríguez, verklaarde uitdrukkelijk dat het doel van deze bijeenkomsten erin bestond om ‘de afwezigheid van een Spaanse PEN-club te vervangen’, waarbij hij bovendien de communicatie tussen Catalaanse en Spaanse schrijvers benadrukte.Ga naar eind58 Ondanks de goede papieren en de zonder twijfel uiterst nobele bedoelingen van deze iniatieven, zouden ze allemaal in een mislukking uitmonden. De extreme heteronomie van het Spaanse literaire en artistieke veld verklaart waarom niet alleen de PEN-clubs, maar ook de andere verenigingen niet levensvatbaar bleken in het Spanje van het interbellum. | |||||||||||||||||||
BibliografieGebruikte artikelen in dagbladen worden alleen vermeld in de noten.
| |||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||
|
|