Nederlandse Letterkunde. Jaargang 16
(2011)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
RecensiesBoudien de Vries, Een stad vol lezers. Leescultuur in Haarlem 1850-1920. Nijmegen (Vantilt) 2011, ISBN 9789460040658, 512 bladzijden, Euro 39,95.In april 2010 organiseerde de Nederlandse Boekhistorische Vereniging in Utrecht een bijeenkomst onder de noemer: ‘Aanstormend en gevestigd’, waarin een vlootschouw werd gegeven van het Nederlandse en Vlaamse boekhistorisch onderzoek. Tijdens de afsluitende paneldiscussie ontstond een felle woordenwisseling tussen de gevestigde panelleden en enkele (vooral Vlaamse) jonge honden. Volgens Kevin Absilis c.s. baadde het congres in een sfeer van gezapigheid en arrivisme. In De Boekenwereld verklaarden de jonge honden zich later nader: de boekwetenschap mist coherentie en een actueel wetenschappelijk kader.Ga naar eind1 De boekgeschiedenis bevindt zich op het raakvlak met literatuur-, cultuur- en andere geschiedwetenschappen en dat maakt synergie mogelijk. Toch zien we in studies uit deze hoek vaak weinig terug van de door boekhistorici nijver bijeengezochte feiten. En binnen de boekgeschiedenis zelf wordt volgens Absilis c.s. te weinig met de verzamelde feiten gedaan om bijvoorbeeld hypotheses te bevestigen, te weerleggen of te verfijnen. Het fraai uitgegeven en bijzonder leesbaar en vaak humoristisch geschreven boek van Boudien de Vries Een stad vol lezers. Leescultuur in Haarlem 1850-1920 is in allerlei opzichten een voorbeeldig antwoord op de deels zeker terechte kritiek uit Vlaanderen: De Vries test hypotheses uit de boekwetenschap, biedt receptiemateriaal voor literatuurhistorici en combineert gegevens vanuit diverse bronnen om een veel breder beeld van de leescultuur van een stad te kunnen schetsen dan tot nu toe is gedaan. In het in 2008 verschenen Stad van boeken. Handschrift en druk in Leiden 1260-2000 bijvoorbeeld vormt de leescultuur maar een klein onderdeel van dit overzicht van het boekbedrijf in de stad Leiden.Ga naar eind2 De Vries (hoofddocent sociale geschiedenis aan de UvA) onderzoekt in haar boek onder meer de vraag of het door de Duitse historicus Rolf Engelsing ingebrachte concept ‘leesrevolutie’ niet veeleer voor de periode aan het eind van de negentiende eeuw geldt dan | |
[pagina 277]
| |
voor de veel vaker onderzochte tweede helft van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. De conclusie uit eerder onderzoek was dat de leescultuur in Nederland halverwege de negentiende eeuw nog niet fundamenteel anders was dan eind achttiende eeuw. De elite kocht boeken, meestal de klassieken en vakliteratuur. Voor eigentijdse romans en tijdschriften waren er leesgezelschappen en aan boekhandels verbonden commerciële leesbibliotheken. In 1861 kwam daar in Haarlem voor deze groep het Leesmuseum bij. Voor de kleine burgerij van winkeliers en ambachtsbazen was een abonnement op dat Leesmuseum te duur, en als deze groep al las, dan was dat incidenteel en via commerciële winkelbibliotheken. De brede massa van het volk was aangewezen op de gratis Nutsbibliotheek. Maar dankzij economische en demografische factoren nam het boekenbezit vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw toe. Door de stijgende koopkracht kwamen er tussen 1860 en 1910 nieuwe boekenbezitters bij. De Vries toont een groei van het boekenbezit in de Haarlemse middenklasse aan. Dit betekende een ‘leesrevolutie’ in de breedte. Uitgevers speelden hier op in met nieuwe, goedkope series, speciaal gericht op deze nieuwe lezers. De welvaartsstijging had nog een veel groter effect op het lenen van boeken. Dat lenen is zo de tweede pijler van de leesrevolutie aan het eind van de negentiende eeuw. Er wordt door veel meer mensen geleend, en er worden meer boeken geleend. Een tweede voorbeeld van de aanpak van De Vries vormen de hoofdstukken over het leesgedrag van enkele Haarlemse notabelen: bierbrouwer Daniël de Haan, bloemschilderes Arentina Arendsen en ondernemer en gemeenteraadslid Rudolph Gallandat Huet. De Vries combineert hier de beperkte informatie uit de boedelinventaris met gegevens uit de leenregisters van het Haarlems Leesmuseum, waardoor een veel completer beeld ontstaat van het leesgedrag van deze individuen. Bovendien beschrijft ze het leen-gedrag van lezers van diverse sociale groepen: de welgestelde burgers die het Leesmuseum bezochten, de arbeiders die de volksbibliotheken van het Nut frequenteerden, de leners van commerciële winkelbibliotheken, en die van de confessionele bibliotheken. En passant worden diverse beelden over ‘de’ vrouwelijke en ‘de’ katholieke lezer onder de loep genomen en gedeconstrueerd. Dat bijvoorbeeld mannen minder belangstelling zouden hebben voor romans, is blijkens de uitleningen in het Leesmuseum een sprookje. Voor literatuurhistorici zijn met name de hoofdstukken en tabellen interessant waarin de meest geleende titels (in diverse talen) op een rijtje worden gezet. We weten natuurlijk wel dat de huidige canon vaak titels bevat die pas in later jaren en om geheel andere redenen boven zijn komen drijven, maar het is iedere keer weer leerzaam om te zien welke titels in de tijd zelf de meeste lezers hebben getrokken. In de top-10 van 1885-1886 van de meest geleende Nederlandstalige titels van het Leesmuseum staan bijvoorbeeld zes verhalenbundels van onder anderen Antoinette, Melati van Java en Justus van Maurik. Tachtiger-poëzie komt in deze top-10 niet voor. | |
[pagina 278]
| |
De Vries maakt ook een vergelijking tussen de collecties van de verschillende leesbibliotheken. De confessionele bibliotheken vertonen de minste raakvlakken met andere bibliotheken: Multatuli, Couperus en de Tachtigers ontbreken, net als de naturalisten. Zola werd door de bestuurders van het Nut en door de kerkelijke Behörden weggehouden van hun lezers. Controversieel werk van auteurs als Oscar Wilde, Grant Allen en Van Deyssel was nauwelijks aanwezig in de Nutsbibliotheek, maar was wel te leen in de socialistische bibliotheek van de ANDB. Niet canoniek, maar zeer gewaardeerd in vrijwel alle onderzochte leesbibliotheken: Ohnet, Mrs. Oliphant, M.E. Braddon, Mrs. Wood, Ch. Yonge, Marlitt, Mühlbach en Thérèse Hoven. De tegenwoordig nog bekende negentiende-eeuwse auteurs werden in Haarlem in hun eigen tijd niet vaker gelezen dan schrijvers aan de andere kant van het spectrum: zij die ook in de eigen tijd niet tot de canon behoorden. Dit geldt ook voor de buitenlandse auteurs. Het boek bevat een uitvoerige verantwoording van de mogelijkheden en de beperkingen van alle gebruikte bronnen (boedelinventarissen, belastingkohieren, leenregisters, catalogi). De Vries heeft haar Haarlemse lezers bovendien zoveel mogelijk vergeleken met lezers uit andere steden, bijvoorbeeld Arnhem. Zij maakt daarmee zeer aannemelijk dat haar resultaten een beeld geven, dat ook voor andere lezers uit deze periode geldt. Vooral de geschoolde arbeiders en de middengroepen zijn de belichaming van de leesrevolutie eind negentiende eeuw. Dankzij de toegang tot allerlei lectuur kwamen culturele emancipatie en politieke bewustwording binnen handbereik te liggen.
Lizet Duyvendak (Open Universiteit Nederland) |
|