Nederlandse Letterkunde. Jaargang 16
(2011)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||
Voorzichtige professionalisering en schoorvoetend intellectueel engagement.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||
translation issues were pushed aside by the political discussions that started to monopolise discussions. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||
is ready, on balance, to undertake action of cautious engagement. Its justification is not political, but a higher, intellectual one. The ‘intellectual nobility’ that characterises artisthood and the higher unanimity that guides the action are considered of paramount importance. In de jaren dertig is de PEN-club Nederland gegroeid. In 1930 werd het Internationale PEN-congres voorbereid dat in 1931 in Den Haag zou worden gehouden en daartoe werd de club, om meer volume te verkrijgen, uitgebreid.Ga naar eind1 Er ontstond daardoor echter een probleem: PEN Nederland werd minder exclusief, althans mede-oprichter van de Nederlandse PEN en bestuurslid Herman Robbers, voelde dat zo. In een brief aan PEN-secretaris Herman Salomonson gaat Robbers op dit probleem in. PEN-club Nederland was ontstaan uit de Letterkundige Kring, een initiatief van enkele leden van de Vereeniging van Letterkundigen (VvL), als een soort Auslese, een selectief gezelschap dat ‘representatief’ genoeg was om bijvoorbeeld ‘buitenlandsche schrijvers’ te ontvangen, toe te spreken en te huldigen. Leden van de Letterkundige kring moesten ‘vriendelijke en gedistingueerde heeren en dames’ zijn. VvL-lidmaatschap was daarvoor geen garantie, want ‘ieder schrijvend mensch kan daar lid worden’, dus ook degenen die minder ‘gedistingueerd’ waren.Ga naar eind2 Een ander, in Robbers' ogen ernstiger, probleem was dat de groei van PEN de Vereeniging van Letterkundigen schaadde, de schrijversvakbond die mede door hem in 1905 was opgericht.Ga naar eind3 Begin twintigste eeuw was voor de schrijvers ‘de toestand hier te lande nog zeer bedroevend, ik bedoel nu vooral economisch’, schrijft Robbers aan Salomonson. De ‘nuttigheidsvereeniging’ had echter al snel enkele belangrijke doelen bereikt om in die belabberde situatie verbetering te brengen. Trots somt hij vijf wapenfeiten op: een ‘enorm verbeterde auteurswet’, aansluiting bij de Berner Conventie, ‘dus internationale bescherming’, instelling van een ‘ondersteuningsfonds [...] zonder eenig gebedel bij rijke menschen’, de oprichting van ‘een Bureau voor Auteursrecht’ en ‘modellen van uitgaafcontract’. Een letterkundige kon voor een contributie van vijftien gulden - in die tijd overigens geen gering bedrag - lid worden en in de ogen van Robbers was het ‘de plicht [...] van iederen nederl. schrijver’ lid te zijn. Wat was nu het probleem? De Nederlandse PEN-club had met het oog op het Haagse congres aan ledenwerving gedaan, in het bijzonder onder een select groepje VvL-ers, dat na ballotage werd toegelaten. Vele | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||
uitverkorenen vertoonden toen opeens ongewenst gedrag: VvL-leden die als PEN-lid werden toegelaten, voor een contributie van vijf gulden, bedankten voor de VvL, want de PEN was immers ‘goedkooper’ en bracht meer ‘gezelligheid’. Robbers was zeer verontwaardigd over deze ontwikkeling: dat de VvL die zoveel voor de verbetering van de maatschappelijke en economische omstandigheden van de schrijvers had gedaan moest ‘lijden [...] onder een gezelligheids- en representatie-club als de P.E.N. is, kan ik niet aanvaarden!’.Ga naar eind4 Robbers' brief illustreert twee aspecten van de literaire wereld in de eerste helft van de twintigste eeuw: professionaliseringstendensen van het schrijverschap, zich uitend in concrete maatregelen, en een distinctieproces. Het eerste was overigens sterk verweven met het tweede: de professionele organisatie vormde de basis waaruit een select gezelschap werd gerecruteerd. Die professionaliseringstendensen rond het schrijverschap, die uiteraard in de context van de algemene institutionalisering, differentiëring en nadere structurering van het literaire veld in Nederland moeten worden bezien,Ga naar eind5 uitten zich onder meer in pogingen praktische, concrete regelingen te treffen die het schrijverschap materieel faciliteren. Robbers laat geen enkel misverstand bestaan over het belang van die strijd voor de materiële positie van auteurs. Die is fundamenteel. Maar op die fundamenten speelde zich een andere strijd af: de strijd om literaire standing, die in allerlei distinctieprocessen tot uiting kwam, onder meer in en via de Letterkundige Kring.Ga naar eind6 Ondanks haar exclusieve karakter was ook de PEN, zowel in internationaal als nationaal verband, een organisatie die zich steeds meer voor praktische kwesties inzette. Zo meldde PEN Nederland halverwege de jaren dertig aan het Executive Committee in London, in aansluiting bij wat er internationaal leefde, dat op de internationale congressen geen politieke issues centraal zouden moeten staan maar ‘essential and practical problems’, die juist zouden kunnen worden opgelost door ‘international coöperation’: ‘f.i. questions of royalties, of copyright, of translation, of interchange of thought, of interchange of speakers, visite of members from one P.E.N.Centre to those near to it, mutual information about folklore and literary history a.s.o.’.Ga naar eind7 Het betrof hier dus deels kwesties die van een zelfde orde zijn als die welke Robbers aanwees als materiële kerndoelen van de VvL. Maar dit soort praktische, materiële zaken hadden, zeker waar het vertalingen betrof, eveneens een ideële kant, zoals ‘literaire kwaliteit’ (die alleen in een goede vertaling tot zijn recht kwam) en ‘nationale representativiteit’ (die gediend werd door de eigen cultuur in perfecte vertalingen internationaal te presenteren). Immateriële, ideële waarden en praktische materiële zaken zijn in andere woorden nauw met elkaar verweven.Ga naar eind8 Die verwevenheid van het praktische en immateriële is een kenmerk van een type organisatie die politicologen en historici een civil society noemen. PEN zou als zo'n civil society kunnen worden opgevat,Ga naar eind9 een organisatie waarin personen zich vrijwillig verenigen rond ‘shared interests, purposes and values’.Ga naar eind10 Die waarden krijgen vorm binnen een ‘organizational structure’, met allerlei praktische aspecten als statuten, contributie en vergaderregels, en voorts zijn er behalve waarden ook | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||
de ‘interests’ die niet zelden materieel van aard zijn, maar tegelijk met ideële doeleinden verbonden zijn. Een vertalershonorarium bijvoorbeeld spekt niet alleen de portemonnee van de vertaler maar bevordert ook de cultuur van een land omdat er hoogwaardige vertalingen mee op de markt kunnen komen. De verwevenheid van het materiële en het ideële komt uiteindelijk ook tot uiting in iets als cultuurbeleid. Om die gedeelde waarden en normen aan te duiden is een notie die Gisèle Sapiro enigszins en passant gebruikt nuttig: deontologie. Zij formuleert die, in het spoor van onder meer Christophe Charle, nadrukkelijk in de context van een nieuwe visie op het professionele schrijverschap en de status van de schrijver-intellectueel als autonome actor.Ga naar eind11 Het begrip deontologie richt, anders dan bijvoorbeeld de notie literatuuropvatting, de focus specifiek op een gedragscode, op normen en gedragsregels die de leidraad vormen voor het handelen van een bepaalde groep, bijvoorbeeld een beroepsgroep, op eisen die heel concreet maar toch in ideële zin voor actoren binnen een bepaald groep geldig worden geacht. Zoals onder meer door Sapiro wordt betoogd zijn er aan het moderne auteurschap dat rond 1900 begint te ontstaan, bepaalde professionaliseringstendenties waar te nemen, zowel in materiële (regelingen) als immateriële zin (deontologie). In Frankrijk ontstaat, stelt zij met Charle,Ga naar eind12 de moderne intellectueel als een gestalte wiens profiel gebaseerd is op de ethische grondregel in alles de waarheid te zeggen. Dit principe maakte deel uit van een deontologie waarin het zeggen van de waarheid en oprechtheid even belangrijk waren als belangeloosheid en schoonheid.Ga naar eind13 Artistieke autonomie, het l'art pour l'art, was dus niet strijdig met deze ethische principes maar maakte deel uit van een autonome deontologie en die, zegt Sapiro, ‘formed the basis of political commitment of writers willing to defend literary autonomy’.Ga naar eind14 Schrijvers en andere intellectuelen ontwikkelden hun deontologie contra politieke inmenging van overheden, maar voelden zich tegelijkertijd geroepen op basis van die autonome positie (of een claim daarop) zich in maatschappelijke kwesties te mengen. De ‘ware’ schrijvers voelden een vorm van responsabilité.Ga naar eind15 Zij deden, in eigen ogen, aan politiek zonder aan politiek te doen, want zij handelden vanuit een eigen set van immateriële, autonome geestelijke waarden. Die claim op autonomie en op het alleenrecht op geestelijke waarden - die ook een claim op universele autoriteit was -, houdt een vorm van distinctie in.Ga naar eind16 Het is met dat al duidelijk dat deze deontologie een gecompliceerde en zelfs paradoxale logica kent.
In dit artikel bespreken we de houding die PEN Nederland in de jaren dertig innam tegenover deze sterk met elkaar verbonden materiële en immateriële kwesties. Eerst volgen we de acties die de PEN onderneemt op het gebied van vertalingen. Daarin overweegt het materiële, maar onder de praktische regelingen ligt een ideële legitimatie. Daarna gaan we in op de wijze waarop de PEN zijn houding probeert te bepalen in politiek-roerige tijden, toen de eigen deontologie sterk onder druk kwam te staan, maar toch leidraad bleef voor het handelen. In een slotparagraaf richten we nog kort het licht op het begin van het denken over | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||
cultuurbeleid in Nederland waarin ook de PEN een rolletje speelt en, belangrijker, waarin waarden en concrete maatregelen (geldelijke ondersteuning) evident in elkaars verlengde liggen. | ||||||||||||||||||||||||
1. ‘De wantoestanden op vertaalgebied’De PEN was als internationale vereniging van nationale centra een natuurlijk podium waarop de vertaalproblematiek aan de orde kon komen. Op de congressen sprak men elkaar toe en ieder bracht daarbij vanzelfsprekend de eigen literatuur in beeld. Zo had Top Naeff op het congres van Warschau (1930) een causerie over de Nederlandse literatuur gehouden.Ga naar eind17 Maar de meeste producten van al die literaturen konden door het merendeel van de aanwezigen niet gelezen worden. Op hetzelfde congres werd dan ook over ‘vertaalbelangen’ gesproken (hetgeen Naeff zelf overigens maar matig interesseerde - zij prefereerde de gezelligheid van de after hours).Ga naar eind18 De vertaalproblematiek was natuurlijk niet nieuw. In 1927 stelde het Institut International de Coopération Intellectuelle van de Volkenbond een comité in van deskundigen dat onder leiding van Paul Valéry een ‘georganiseerde strijd’ moest aanbinden ‘tegen de wantoestanden op vertaalgebied’.Ga naar eind19 Ook verscheen in hetzelfde jaar het vertaalprobleem op de agenda van het PEN-congres in Brussel. Er werd een voorstel gedaan om een comité te vormen met vertegenwoordigers van verschillende nationaliteiten, maar het vraagstuk bleek nog te weinig voorbereid en werd aangehouden. Op nationaal niveau werden er echter wel enige initiatieven genomen om de toestand van vertalers en vertalingen te verbeteren. In sommige landen hoopte men dat het instellen van prijzen kwaliteitsbevorderend zou werken. In Polen reikte het PEN-centrum prijzen uit aan de beste vertalingen, in Frankrijk kwam een vergelijkbaar initiatief van de Académie française.Ga naar eind20 Daarnaast riepen de grote Franse uitgevers een Directie voor Vertalingen in het leven waaraan iedere vertaling voorgelegd moest worden. In Engeland opereerde het Translators Guild, een samenwerking van uitgevers en vertalers. In Nederland wilden de uitgevers zich juist niet committeren. Johan Schotman, lid van de PEN, maar ook voorman van een in 1931 opgericht ‘voorlopig comité van actie tegen minderwaardige vertalingen’ en later de voorzitter van de Vereeniging Nederlandsche Vertalingen, concludeerde uiteindelijk berustend: de Nederlandse uitgevers zijn ‘te zeer belanghebbend en kunnen zich, de een om den ander, vermoedelijk ook niet aan een program binden’.Ga naar eind21 In 1932 verscheen de eerste Index Translationem, opgesteld door het Institut International de Coopération Intellectuelle. Hierover merkte Schotman echter geringschattend op dat het IICI slechts een bibliografisch orgaan was: ‘Van een georganiseerde strijd tegen minderwaardige vertalingen is hierbij nog geen sprake, het betreft slechts vraagstukken van de vertaalmarkt.’Ga naar eind22 Er werd dus een principieel | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||
onderscheid gemaakt tussen het immateriële streven naar betere vertalingen van letterkundig en cultureel hoogstaand werk waaruit dan de ideële strijd tegen slechte vertalingen voortvloeide en de meer praktische, concrete, materiële professionaliseringskwesties als vertaalrechten, standaardcontracten en honoraria die onder de noemer ‘vertaalmarkt’ gevat kunnen worden. | ||||||||||||||||||||||||
PEN Nederland en het vertaalprobleemPEN Nederland stelde zich met betrekking tot de ideële en materiële vertaalkwesties aanvankelijk nogal terughoudend op. Toen in 1931 vanuit PEN International gevraagd werd werken in te zenden voor een internationale PEN-prijs, wilde het bestuur eerst niet mee doen, vanwege de kosten. De vereniging zou niet genoeg middelen hebben om een werk te laten vertalen en het vervolgens te laten ‘multipliceren in 40 exemplaren’. Bovendien had het bestuur niet veel vertrouwen in de nieuw ingestelde prijs; het meende dat het nog ‘lange jaren zal duren’ voor de prijs voor het eerst zou worden toegekend. Marie van Zeggelen en Naeff vonden echter dat PEN Nederland wél moest meedingen, om de Nederlandse literatuur in het buitenland onder de aandacht te brengen. Er werd een commissie ingesteld om een uitmuntend bellettristisch werk te kiezen, want ‘het geldt daarbij niet de keuze van een boek van een lid der Club, doch het boek, dat door een comité als het meest geschikt wordt aangewezen.’Ga naar eind23 Dit comité verloor zich in veel gesteggel en ingewikkelde stemrondes, maar uiteindelijk prevaleerden toch de financiële overwegingen: omdat Meulenhoff op zijn kosten de roman Het Fregatschip Johanna Maria van Arthur van Schendel in het Fransch had laten vertalen, werd deze roman uitverkoren om in te zenden voor de internationale PEN-prijs.Ga naar eind24 De prijs werd overigens helemaal niet uitgereikt vanwege het teleurstellende aantal inzendingen - naast Nederland slechts drie en wel ‘Fransch-België, Hongarije en Joego Slavië’.Ga naar eind25 In maart 1932 liet een andere literaire organisatie, de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, weten zich te willen gaan bezighouden met ‘het vertalen van Nederlandsche litteratuur in vreemde talen’. Dat is te zeggen: men wilde ‘pogen dit te bevorderen’ en informeerde wat daar al aan gedaan werd door de PEN-club.Ga naar eind26 De secretaris van het bestuur, Jo van Ammers-Küller, antwoordde per omgaande onomwonden: ‘de P.E.N.Club kan in zake vertalingen niets doen, daar zij absoluut niet over fondsen beschikt. Wel echter bestaan er in vele landen lijsten van goede vertalers, die door de daar bestaande PEN-clubs zijn aangelegd en worden gecontroleerd.’Ga naar eind27 Opvallend is dat niet gerept wordt van ‘het voorlopige comité van actie tegen minderwaardige vertalingen’, dat zoals gezegd in 1931 door PEN-lid Schotman werd opgericht. Men bezag de vraag van de Maatschappij kennelijk als een zuiver materiële aangelegenheid. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||
Internationaal PEN-VertalingencomitéTerwijl een internationaal PEN-vertalingencomité nog maar moeilijk van de grond leek te komen, werd in Nederland in 1932 wel de al eerder genoemde Vereeniging Nederlandsche Vertalingen opgericht. Schotman werd voorzitter en in het bestuur namen de PEN-leden plaats die al eerder in het voorlopige actiecomité hadden gezeten: Anthonie Donker, M.J. Premsela, Victor van Vriesland en Constant van Wessem. De VNV had om het peil van de Nederlandse vertalingen te verhogen ‘twee wapenen die bruikbaar waren gebleken’.Ga naar eind28 Het eerste wapen was ‘het bewerken van de openbare meening: het kweeken van een communis opinio’ en ‘het debiet van slechte vertalingen aldus zoodanig in gevaar te brengen, dat een slechte vertaling voor den betrokken uitgever een nadeelig saldo beteekent’.Ga naar eind29 Een ideële actie dus. Het tweede wapen betrof de organisatie en daardoor controle over de vertaalaangelegenheden: ‘het in stand-houden van een archief, bevattende gegevens betreffende vertalers, uitgevers, vertalingen en bevoegde beoordeelaars’.Ga naar eind30 Deze gegevens zouden volkomen objectief verzameld moeten worden, dat wil zeggen onder vermelding van alle min- en pluspunten betreffende vertalers en vertalingen, en alles zou gratis voor iedereen ter beschikking moeten staan. Om aan de behoefte aan deskundige voorlichting tegemoet te komen werd daarnaast een Adviesbureau ingesteld waar men - tegen betaling - manuscripten en vertalingen aan deskundigen ter beoordeling kon voorleggen.Ga naar eind31 De organisatie en werking van de VNV diende in 1934 op het internationale PEN-congres van Edinburgh als voorbeeld voor een in te stellen Internationaal Comité voor Vertalingen. Naast de gebruikelijke politieke kwesties stond ook de vertaalproblematiek op de agenda. Voorzitter H.G. Wells had de kwestie te belangrijk bevonden om onvoorbereid te behandelen en had een voorbespreking belegd. Schotman mocht daar namens PEN Nederland het onderwerp inleiden en vertelde over de ervaringen met de VNV en haar werkwijze die als ‘eenigjuiste en mogelijke werd gevolgd’. De reacties waren bemoedigend: ‘Het was of ik een lont had aangestoken. Van alle kanten uitte men klachten en gedurende anderhalf uur volgden de levendigste discussies.’Ga naar eind32 Op de derde dag mocht Schotman vervolgens ook het woord voeren ten overstaan van het hele congres. Hij hield een gloedvol betoog over de betekenis van de PEN als de organisatie bij uitstek voor een vertaalbeleid: ‘Daar de PENclub de eenige actieve en meest verbreide internationale vereeniging van schrijvers is, en nu over de geheele wereld ruim 4000 leden telt, spreekt het vanzelf, dat internationale organisatie van den vertaalstrijd het best van haar kan uitgaan.’Ga naar eind33
Zijn interventie impliceerde overigens niet dat alle vertaalstrijd en activiteiten op vertaalgebied vanuit PEN International gevoerd moesten worden. In de motie die Schotman na zijn optreden indiende werd een onafhankelijke vereniging ‘ter bestrijding van slechte cultureele vertalingen’ voorgesteld, die ‘het vraagstuk zal | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||
aanpakken al naar voor elk land het beste is’. De strijd tegen slechte vertalingen was groter dan PEN ‘omdat niet alleen tegen knoeiwerk in letterkundige producten, maar ook op ander gebied (alle cultureel belangrijke boeken) tegen vertaalnarigheid wordt te velde getrokken.’Ga naar eind34 Daarom had PEN Nederland zich volgens Schotman dus ook ‘niet verwaardigd [...] aan de actie mee te doen’.Ga naar eind35 Wel moesten er binnen zo'n vertaalvereniging tenminste vier van de zeven bestuursleden lid van de PEN zijn en moest naar elk PEN-congres een van deze vier afgevaardigd worden. De afgevaardigden samen vormden dan een Internationaal Comité voor Vertalingen, dat ook samen moest werken met het IICI. | ||||||||||||||||||||||||
De ‘vertaalcoup’ van MarinettiOp het congres in Barcelona (1935) probeerde men ‘de organisatorische voorbereidingen tot een internationaal geheel van actieve vereenigingen weer te berde te brengen’. Dit mislukte doordat Schotman het congres niet kon bijwonen en een van de Nederlandse afgevaardigden, Johan Koning, de betreffende stukken door een misverstand aan de Italiaanse afgevaardigde F.T. Marinetti had gegeven.Ga naar eind36 Toen had deze de vertaalkwestie aan de orde gesteld, ‘in een gloeiende redevoering, waar hij nu eenmaal Marinetti voor is’.Ga naar eind37 Hij had echter de aandacht voor de wantoestanden op vertaalgebied in het algemeen subtiel weten te verleggen naar het probleem dat er zo weinig werd vertaald uit het Italiaans. Er moest een internationaal vertaalbureau komen, maar dus voor meer vertalingen - vooral natuurlijk uit het Italiaans. Schotman stelde later misnoegd vast dat Marinetti het initiatief had gekaapt: ‘ten gevolge van een niet uiteenhouden der beide beginselen: minderwaardig vertaalwerk en internationale vertaalmarkt, valt de regeling der internationale vertaalkwestie in handen van den Italiaanse gedelegeerde Marinetti die er een bureau voor Italiaanse vertalingen van wil maken.’Ga naar eind38 Op de algemene ledenvergadering van PEN Nederland, in oktober 1935, werd over deze ‘vertaalcoup’ van Marinetti nagepraat. Schotman bracht daarbij de motie van Edinburgh in herinnering die erin voorzag dat vier leden van elk PEN-centrum een nationaal vertalingcomité zouden vormen. Besloten werd van de vier leden van dit comité (Van Wessem, Donker, Van Vriesland en Schotman) altijd minimaal één naar de PEN-congressen af te vaardigen om toekomstige vertaalcoups zoals door Marinetti te voorkomen.Ga naar eind39 Hiermee kreeg een vertaalbeleid eindelijk een vaste plaats binnen PEN Nederland. In dezelfde algemene ledenvergadering werd besloten Schotman af te vaardigen naar de vergadering van The International Executive Committee, op 4 en 5 november in Londen, omdat hij ‘een bizondere studie gemaakt heeft over vertalingen en daarover reeds op het algemene Congres in Schotland zijn meeningen had geuit - Edinburgh.’Ga naar eind40 Schotman slaagde er daar in, mede omdat hij, vanwege de onverwachte afwezigheid van voorzitter H.G. Wells, als waarnemend voorzitter werd aangewezen, de leiding over de vertaalproblematiek terug te krijgen. Er zou | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||
een rondzendbrief naar alle centra worden gezonden met een overzicht van wat er tot dusver tegen slechte vertalingen in Europa was gedaan, een ‘opsomming der wantoestanden’ en de werkwijze van de VNV als voorbeeld voor de in andere landen op te richten vertaalcentra.Ga naar eind41 En er werd haast gemaakt met de oprichting van het Internationale Comité voor Vertalingen. Aangewezen werden: ‘voor Engeland Hermon Ould, Gen. Secretary to the P.E.N., voor Vlaanderen professor Franz de Backer, voor Nederland Johan Schotman, voor Finland H. Krohn, voor Polen Madlle Aniela Zagorska en voor Zweden Carl Björkman.’Ga naar eind42 In de jaren daarna werd de strijd tegen ‘de wantoestanden op het gebied der vertalingen’ echter naar de achtergrond gedrongen door de zich opdringende politieke kwesties op de PEN-congressen. Op het congres in Buenos Aires van 1936 werden de ‘questie der vertalingen’ en de discussie over de oprichting van een internationaal tijdschrift verdaagd.Ga naar eind43 Ook op het congres in Parijs, in 1937, werd niet meer gesproken over het vertaalprobleem.Ga naar eind44 Internationaal had men het te druk met de politieke ontwikkelingen, en zo ook binnen PEN Nederland. | ||||||||||||||||||||||||
2. Politiek en geestelijke waardenOp het internationale PEN-congres van 1931, dat in Den Haag en Amsterdam werd gehouden, prees de voorzitter van PEN International, John Galsworthy, zich gelukkig ‘in this very great little country’ te zijn, omdat in een tijd van globalisering, waarin alles gericht was op ‘standardization and the levelling of forms’, ‘Holland’ zijn eigen karakter en waardigheid had weten te behouden.Ga naar eind45 Het congres duurde van 21 tot 26 juni. Op 22 juni vond de officiële opening plaats, in de Ridderzaal, in aanwezigheid van de minister-president, en daarna waren er tal van bijeenkomsten en vooral ook uitjes voorzien: een bezoek aan Delft, een rondvaart in Rotterdam, een bezichtiging van het Mauritshuis en het Gemeentemuseum, de Amsterdamse grachten, de Jordaan, het Rijksmuseum, maar ook de nieuwe architectuur van de Stadionbuurt en een vaartocht over de Zuiderzee waarbij Enkhuizen en Marken werden aangedaan.Ga naar eind46 Nederlands toeristische attracties kregen alle aandacht. Dat de PEN wel een literair reisgezelschap werd genoemd is daarom te begrijpen. Onder de 355 gedelegeerden uit ruim dertig verschillende landen bevonden zich grote namen van toen als Thomas Mann, Georg Hermann Bochardt, Kurt Schwitters, Herwarth Walden, Rebecca West, Jakob Wassermann, Felix Salten, veel Belgen (onder wie August Vermeylen en Gerard Walschap compareerden, maar ook de Nederlander Jan Greshoff, die toen in Brussel woonde), en voorts Herbert Grierson, Georges Duhamel, Jules Romains, Karel Čapek en vele anderen.Ga naar eind47 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||
Das internationale Reich des GeistesHet congres verliep vredig - het zou het laatste congres zijn in de jaren dertig waarvan dat gezegd kon worden - en in de speeches voerde de gedachte van vrede en verbroedering de boventoon. De PEN werd immers behalve een reisbureau voor schrijvers ook een soort ‘Miniatuur Volkenbond’ genoemdGa naar eind48 - naar de echte Volkenbond die in 1919 was opgericht ten einde de vrede tussen de naties na Wereldoorlog I te bewaken. Galsworthy beklemtoonde in zijn toespraak nog eens dat de liefde voor de eigen natie de basis vormde waarop de PEN wenste ‘the ideal of international friendliness’ te bereiken.Ga naar eind49 Ook congresvoorzitter Boutens ging in zijn openingsrede op dit ideaal in. Hij maakte dat streven onderdeel van de eigen taak van de schrijver, van een deontologie waarvan het geestelijke sterk werd beklemtoond, die daarmee haaks stond op verwerpelijke verschijnselen van de moderniteit en de relevantie en effectiviteit van de politiek verre oversteeg. Schamper meldde Boutens dat enkele weken geleden een vooraanstaande Fransman hem had gezegd dat de PEN passé was en dat nu de tijd was aangebroken voor een soort vakbonden die concrete maatregelen bepleitten. Maar zo zat het niet, betoogde Boutens, want de PEN had een geestelijk doel en de ware schrijvers waren ‘Kinder und Diener des Geistes’, hadden zich ‘zum Religion der Schönheit bekannt’ en waren autonoom ten opzichte van praktische en politieke eisen: de literatuur liet zich ‘nicht so einfach binden und fesseln’. In een in die tijd courant antimoderniteitsdiscoursGa naar eind50 zette Boutens de geestelijke activiteit af tegen tendensen van de moderne wereld als mechanisering - die de ambachtsman had doen verdwijnen -, rationalisering en nivellering. Ook de moderne politiek moest het ontgelden. Die modderde maar voort en was niet in staat geweest de voorwaarden voor internationale vrede te scheppen. Tegelijkertijd hield Boutens de toehoorders voor dat het geestelijk dienaarschap een verplichting inhield: ‘Wir gehören zu denen deren Pflichten grösser sind als ihre Rechte’, een verplichting, een ‘unendliche Aufgabe’, om bewust naar ‘Frieden’ te streven en daarvoor ‘unsre gesammte Kräfte und das Leben sogar einzusetzen’, een taak die ‘die Kräfte der immer tatigen Politiker’ verre te boven ging. Net als Galsworthy hanteerde Boutens bij dat alles een gemengd nationalistisch-internationalistische argumentatie. Het schrijversberoep, aldus Boutens, is als geen ander tegelijk internationaal en nationaal georiënteerd. Schrijvers hebben deel aan een bovennationaal geestelijk erfgoed dat allen ‘gemeinsam’ is, maar zij drukken het beste hiervan op nationaal niveau uit, voor eigen volk en in de eigen taal. Oprecht internationalisme - wat dus iets anders is als het cosmopolitisme dat geen nationale wortels heeft - kan alleen ‘zwischen gleichgeltenden Nationalitäten’ ontstaan en alleen in die vorm ‘der Welt ein Beispiel wie keines’ zijn. Dan pas kan ‘das internationale Reich des Geistes und der Schönheit’ vorm krijgen.Ga naar eind51 Deze claim op autonoom geestelijk leiderschap dat zich niets aan moderne sociaal-economische ontwikkelingen gelegen hoefde te laten liggen, dat de politiek | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||
in richtinggevende kracht overtrof en dat een essentieel bestanddeel uitmaakte van de deontologie van de moderne auteur, kwam in de volgende jaren telkens onder druk te staan, zowel nationaal als internationaal. Maar steeds opnieuw greep de PEN terug op haar oorspronkelijke geestelijke opvatting, al werd die deontologie op den duur wel anders geformuleerd en in onderhandeling met andere woordvoerders in het literaire veld, die immers dezelfde claim op autonoom schrijverschap wilden verdedigen, aangepast aan nieuwe omstandigheden. | ||||||||||||||||||||||||
L'Esprit versus politieke hartstochtenHet waren in de eerste plaats kwesties die een politiek tintje konden krijgen die PEN Nederland op afstand wilde houden, want politiek stond haaks op de geestelijke principes. Zo was daar het initiatief, waartoe op het Haagse congres was besloten, om de PEN internationaal te activeren en zichtbaarder te maken door middel van redevoeringen van schrijvers die via de ‘Weltxundfunk’ een breed publiek zouden moeten bereiken. De P.E.N.-Club Deutsche Gruppe gaf begin 1932 deze actie gestalte, vond de Berliner Rundfunk bereid de logistiek te verzorgen, bedacht het onderwerp - ‘Schriftsteller betrachten Europa’ - en nodigde de nationale clubs uit medewerking te verlenen.Ga naar eind52 Ruim een maand later had PEN Nederland nog niet gereageerd en pas na een aanmaning door de Duitsers,Ga naar eind53 die meldden dat de uitzending was gepland op 22 april, zond het bestuur een circulaire naar de leden om te vragen wie er belangstelling voor hadGa naar eind54 en benaderde het onder anderen ook P.H. Ritter Jr., de criticus die bekend was om zijn wekelijkse literaire radiopraatjes.Ga naar eind55 Op de algemene ledenvergadering bleek er echter weinig animo te bestaan naar Berlijn te gaan en was er ook discussie of de vrees dat ‘het onderwerp “Schriftsteller betrachten Europa” aanleiding zou geven tot politieke discussies’Ga naar eind56 gerechtvaardigd was. Men vond uiteindelijk van wel en besloot niet mee te doen,Ga naar eind57 waarvan Duitsland in kennis werd gesteld: er was te weinig voorbereidingstijd geweest, maar de hoofdreden was toch dat het thema gemakkelijk aanleiding zou kunnen geven ‘zu politisch gefärbten Äusserungen’ en dat was ongewenst.Ga naar eind58 Politiek was taboe. Ook in een aantal gevallen waar werd opgeroepen op te komen voor door politieke machten bedreigde (veroordeelde, gevangengezette) intellectuelen, probeerde PEN Nederland alles dat als een politieke stellingname kon worden opgevat, te vermijden. In 1934 speelde de zaak Liepmann. Heinz Liepmann was een Duits schrijver wiens roman Das Vaterland uit 1933, een aanklacht tegen het nationaalsocialisme, in Nederland was verschenen, omdat het boek na de machtsovername door Hitler in Duitsland niet kon worden uitgegeven. Liepmann werd toen gearresteerd vanwege belediging van een bevriend staatshoofd (Das Vaterland bevatte een kritische passage over rijkspresident Hindenburg). Liepmanns gevangenneming en latere uitzetting leidden tot tal van protestacties in Nederland, onder andere een onder leiding van de socialistische journalist en schrijver A.M. de Jong, terwijl ook Menno ter Braak en E. du Perron zich roerden, zonder overigens met De Jong te | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||
willen samenwerken: zij wilden alleen intellectuelen mobiliseren die niet politiek betrokken waren.Ga naar eind59 PEN Nederland werd door de internationale secretaris Ould aangezet iets te ondernemen. De kwestie had aandacht getrokken in de Engelse pers en de conclusie was: ‘it looks as if the P.E.N. ought to make some protest’. Niet uit politieke overwegingen overigens, maar omdat de vrijheid van meningsuiting aan de orde was: ‘The world is teeming with examples of attempts to interfere with free literary expression, and the P.E.N. must make a stand’.Ga naar eind60 PEN Nederland kon Ould geruststellen. Liepmann was volgens de Nederlandse wet vervolgbaar en het was niet gebruikelijk dat de ‘Dutch P.E.N.-Club’ protesteerde tegen ‘the verdict of a Dutch judge’. Er was dus geen sprake van beknotting van de vrijheid van meningsuiting, maar van een reguliere rechtsvervolging.Ga naar eind61 Ould reageerde opgelucht op deze benadering: ‘We are all very much relieved by your reassurance.’Ga naar eind62 Een juridisch argument volstond om geen actie te hoeven ondernemen die politiek te duiden zou zijn geweest. Een ander geval betrof de schrijver en journalist Arthur Koestier, die tijdens de Spaanse Burgeroorlog als correspondent van de New Chronicle bij de inname van Malaga op 9 februari 1937 door Franco gevangen werd genomen. Er werd een internationale actie op touw gezet om hem vrij te krijgen. Ook PEN Nederland werd aangespoord aan deze actie mee te doen. Nico Rost hoorde van Koestlers gevangenschap toen hij in Spanje was en hij riep het PEN-bestuur op ‘een protesttelegram’ aan Franco te sturen.Ga naar eind63 Ondertussen hadden de Engelse en Belgische PEN-clubs dat al gedaan. Het bestuur aarzelde: ‘alweer een politiek geval en weer een van die aanleidingen tot internationale verwarring die het P.E.N.wezen bedreigen’, schreef voorzitter J.D. Bierens de Haan aan bestuurslid Salomonson. Een ander lid van het bestuur, Nico Donkersloot (alias Anthonie Donker), had echter gemeld dat de PEN hier weliswaar ‘voorzichtig’ moest zijn, maar dat door hem ingewonnen inlichtingen, onder andere bij het Spaansch Persagentschap en de hoofdredacteur van een landelijke krant, uitwezen ‘dat de man een serieus journalist is’ en dat hij ‘na enige aarzeling’ vóór het zenden van een protesttelegram was. Bierens de Haan sloot zich bij deze mening aan, ‘hoewel ongaarne ons mengende in de politiek die aan de P.E.N. alleen maar kwaad doet’.Ga naar eind64 Medebestuurslid Naeff dacht er anders over: PEN International moest zich niet zo laten leiden door ‘politieke hartstochten’ en zelfs het leerstuk van de freedom of speech dat als leidend PEN-beginsel kon gelden, was voor haar niet volledig heilig: ‘De vrijheid van het woord heeft voor mij - in de journalistiek - ook altijd nog zekere grenzen.’ Maar goed, als de meerderheid vóór was, wilde zij niet moeilijk doen.Ga naar eind65 Het net aangetreden bestuurslid Van Vriesland keerde zich tegen Naeffs reactie: ‘Met de opvatting van mevrouw van Rhijn ben ik het oneens’. Maar niet zozeer omdat hij een politieke koers wilde varen, integendeel: ‘Het doet er niets toe, of bij anderen “politieke hartstochten de drijfveer” tot deze actie zijn, zoolang ze het voor ons niet zijn.’Ga naar eind66 Het telegram werd verzonden en een ‘resolutie’ ter zake ging uit, ‘die in de pers is gepubliceerd’.Ga naar eind67 Politiek - daarover bestond eensgezindheid krachtens de deontologie -, daar | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||
moest men buiten blijven. Opkomen voor een ‘collega’ die ‘zonder wettige berechting gevangen zit’ kon echter als een morele plicht worden opgevat. Een zelfde spanning tussen politiek en deontologische principes, maar dan op internationaal niveau, vertoonde de kwestie García Lorca. Deze Spaanse dichter was in augustus 1936 door anti-communisten vermoord. Tijdens het internationale PEN-congres in Parijs een jaar later werd een motie voorgelegd om hiertegen te protesteren. Maar, meldde Donkersloot op een vergadering van PEN Nederland waarop hij verslag van het congres deed, de motie werd door het internationale bestuur ‘te communistisch van karakter’ geacht en werd ‘zoo gewijzigd, dat vooral “le crime contre l'esprit” werd geaccentueerd, zonder dat de politiek te sterk naar voren kwam’. Donkersloot was daar zeer tevreden over: de resolutie kreeg ‘een doeltreffende redactie, die stond boven partijverwikkelingen’. De geest, l'esprit, daar moest het de PEN om gaan, niet om de politiek. Pogingen politiek gevoelige kwesties te depolitiseren waren dus niet uniek voor PEN Nederland, maar bepaalden ook in internationaal PEN-verband het gedrag van vele vooraanstaande leden. Vooral de jaarlijkse internationale congressen waren het toneel voor politieke schermutselingen en tegelijk van manoeuvres om de politiek te ontwijken. De studie van Thomas von Vegesack laat daar enkele pakkende voorbeelden van zien.Ga naar eind68 Von Vegesack spreekt terecht van een in de PEN-gedachte ‘ingebouwde ambivalentie’.Ga naar eind69 Men wilde buiten politieke tegenstellingen en politieke propaganda blijven, maar tegelijkertijd opkomen voor de intellectuelen die door hun regeringen als politieke of religieuze tegenstanders monddood gemaakt, gevangen gezet of geëxecuteerd werden - iets wat in de jaren dertig vanwege de politieke omstandigheden in de Sovjet-Unie, Italië, Duitsland en Spanje aan de orde van de dag was.Ga naar eind70 De PEN-gedachte internationale contacten tussen intellectuelen als instrument te gebruiken om voor hun heil op te komen, hield in laatste instantie een bepaalde politieke stellingname in.Ga naar eind71 Vanuit een intellectuele, autonome positie reageren op politieke kwesties - en dat was bijvoorbeeld het gevangenzetten van een auteur - betekende uiteindelijk een politieke actie. Niettemin bleef gedurende het hele decennium de gedachte levend dat de PEN een doel diende dat buiten de politiek bleef en het politieke oversteeg. Het congres van Budapest (1932) was het toneel geweest waarop Galsworthy's onpartijdigheidsbeleid onder vuur werd genomen door de linkse Ernst Toller, waarna er een heftig meningsverschil was ontstaan tussen de linkervleugel en de fascist Marinetti. Maar uiteindelijk had Galsworthy op hetzelfde congres de PEN-missie in een vijfpuntenontwerp laten aannemen, met onder meer de volgende passage: ‘PEN heeft niets te maken met de politiek van staten of partijen en kan nooit gebruikt worden voor de belangen van staten of partijen’.Ga naar eind72 In Dubrovnik (1933) was het er eveneens wild aan toe gegaan, onder meer in een conflict over de Duitse delegatie van de onder het nazibewind van joodse en linkse auteurs gezuiverde Duitse PEN. Hierbij was een bedenkelijke rol gespeeld door de Nederlanders Jo van Ammers-Küller en Max Westerman, die door hun optreden nationaal en inter- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||
nationaal veel verontwaardiging hadden gewekt.Ga naar eind73 PEN Nederland was gedwongen daarna aan dammage control te doen om internationaal te laten blijken dat de club niet aan Nazi-zijde stond, maar had ondertussen Van Ammers-Küller in het bestuur gehouden.Ga naar eind74 Het PEN-lid Ter Braak had toen zijn lidmaatschap opgezegd vanwege ‘de overbodigheid van een dergelijke organisatie’,Ga naar eind75 wat vriendelijker was uitgedrukt dan zijn literaire bondgenoot Du Perron het deed, die de PEN maar een kulclub vond.Ga naar eind76 In Edinburgh (1934) sudderde dit conflict nog na en had Emil Ludwig voorts de kwestie aan de orde gesteld hoe de PEN op de dreigende oorlog moest reageren,Ga naar eind77 terwijl in Barcelona (1935) opnieuw de Nederlandse delegatie, onder wie Naeff, Nederland in diskrediet had gebracht door als enige tegen een motie van Klaus Mann te stemmen die zij te politiek vond; de motie behelsde een protest tegen de gevangenzetting van enkele Duitse intellectuelen, onder wie Carl von Ossietzky.Ga naar eind78 In 1936 (Buenos Aires) waren de vergaderingen bepaald door een politieke controverse tussen Marinetti en Jules Romains.Ga naar eind79 In 1937 (Parijs) hadden onder anderen de Duitse emigrantenschrijvers voor het nodige tumult gezorgd (maar was tegelijkertijd het PEN-charter aangenomen dat de PEN ‘als onpolitieke vriendschapsvereniging’ karakteriseerde).Ga naar eind80 In 1938 werd het congres in Praag gehouden, maar gezien de politieke situatie moesten vele deelnemers het toen laten afweten.Ga naar eind81 Voor Nederland had Schotman niettemin de reis naar de hoofdstad van het zo geplaagde Tsjecho-Slowakije ondernomen. In zijn verslag van het congres memoreerde hij dat de vraag ‘[h]eeft de P.E.N. zich met de politiek te bemoeien?’ opnieuw ‘vóórlag’. Ook nu weer waren dezelfde argumenten pro (door Jules Romains) en contra (door H.G. Wells) de revue gepasseerd. Interessant is wel dat er kennelijk een poging werd ondernomen het engagement van de auteurs in minder politieke termen te vatten. De aanvankelijke vraag over de politieke rol van de PEN werd namelijk in tweede instantie ‘anders uitgedrukt’ en wel als volgt: ‘Moet de P.E.N. van een bepaalde geesteshouding blijk geven, wanneer haars inziens, van de ene of de andere zijde de Europese beschaving wordt bedreigd?’Ga naar eind82 Deze herformulering strookt met de bekende wens van veel intellectuelen de politiek op afstand te houden en tegelijkertijd op te komen voor geestelijke waarden. Het in 1939 in Stockholm geplande congres was ten slotte vanwege het uitbreken van de oorlog niet doorgegaan.Ga naar eind83 PEN Nederland koos in de internationale discussies zo veel mogelijk de depolitiserende vleugel en probeerde ook het internationale beleid in die zin te beïnvloeden. In de reeds vermelde vergadering van het hoofdbestuur van PEN International te Londen op 4 november 1935 liet Schotman zijn invloed gelden. Belangrijk agendapunt was de internationale toestand. De PEN wilde reageren met een manifest tegen allerlei uitingen van Italiaanse en Franse intellectuelen die zich publiekelijk achter de aanval van Italië op Abessinië hadden geschaard - PEN-lid Marinetti had zich zelfs als vrijwilliger voor de oorlog aangemeld.Ga naar eind84 Dit manifest tegen het fascisme zou door ‘drie klinkende namen’ per centrum getekend moeten worden. Voor Frankrijk waren dat Valéry, Romains en Gide.Ga naar eind85 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||
Ter vergadering ontstond echter discussie over de te ondernemen actie. Sommigen waren bang ‘dat partij kiezen tegen het fascisme leiden zou tot verdere ontbinding van de PEN’. Nederland, bij monde van Schotman, meende eveneens ‘dat de PEN op een gevaarlijke weg was, door aan politieke discussies te veel voet te geven’. De Franse vertegenwoordiger Crémieux erkende dat voor de PEN haar ‘niet politieke en zuiver humanistische standpunt’ richtsnoer moest zijn, maar dat door de internationale ontwikkelingen dit neutrale standpunt ‘nu wel tot een politiek iets’ leidde. Argentinië zou het jaar daarop het congres organiseren en meldde haastig dat haar regering had laten weten dat op het congres ‘alle politieke of rasproblemen volkomen ongewenscht waren’. Internationaal secretaris Ould las daarop ‘nadrukkelijk’ de ‘PEN Statuten’ voor, iedereen onderschreef die nog steeds en was van mening dat ‘deze principes eigenlijk de politiek niet raken’. Tegelijkertijd moesten allen toegeven dat met zaken als ‘boekverbranding en de verbanning van schrijvers’ in feite ‘de letterkunde zelf’ was ‘aangerand’ en dat ook Marinetti's oorlogzuchtige uitlatingen niet strookten met de geestelijke PEN-principes.Ga naar eind86 De al eerder beschreven paradox of ‘ingebouwde ambivalentie’ bleef het discours van de PEN dus bepalen, nationaal en internationaal. Ondertussen kon Schotman trots melden dat hij ‘het Nederlandsche standpunt van warm voorstander van de PEN principes, maar tegenstander van nuttelooze en eenzijdige politieke discussies’ goed had laten doorklinken, waarmee volgens hem ook de reputatieschade die Nederland had opgelopen in Dubrovnik en Barcelona - in verband met ‘de misverstanden’, zoals hij het aanduidt - was hersteld. Ook was het aan zijn interventie te danken dat het congres in Buenos Aires beter werd voorbereid door van te voren onderwerpen en sprekers vast te stellen die aan het woord moesten komen in een strikte vergaderorde. De onderwerpen waren ook behaaglijk neutraal: ‘L'Intelligence et la Vie’, ‘L'Americanisme dans l'Art’ en ‘L'Avenir de la Poésie’ - dat laatste punt ‘voor te bereiden door een Nederlandsch auteur’ (het zou Donker worden).Ga naar eind87 Nederland wilde liever poëzie dan politiek. | ||||||||||||||||||||||||
Voorzichtig engagementHet optreden van de delegaties op de congressen van Dubrovnik en Barcelona had het imago van PEN Nederland ondertussen inderdaad geen goed gedaan. Toen de dichter Jac. van Hattum werd uitgenodigd lid te worden antwoordde hij dat graag te willen, maar niet dan na wat nadere informatie over het profiel van de club te hebben verkregen: ‘Ik herinner mij eenmaal levendig teleurgesteld geweest te zijn in de P.E.N.-beweging, waar het haar houding betrof ten opzichte van den door mij zo hoog-vereerde pacifist Von Ossietzky; ik zou toen zeer stellig in de oppositie zijn geweest.’Ga naar eind88 Over de neerbuigende houding die Ter Braak en Du Perron hadden ingenomen tegenover de PEN na het Dubrovnik-incident van 1933 hebben we het al gehad. Donkers opmerking dat de PEN helaas ‘minder prestige’ aan het krijgen was,Ga naar eind89 was een juiste taxatie, en dat gold ook internationaal.Ga naar eind90 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||
Zo begonnen in Europa intellectuelen zich halverwege de jaren dertig steeds meer buiten de PEN om te mengen in het maatschappelijke debat rond opkomend fascisme, nationaal-socialisme en communisme. Sommigen van hen kozen daarbij nadrukkelijk voor een van deze politieke richtingen partij, terwijl anderen juist afstand daartoe in acht wilden nemen. De PEN kreeg daardoor de nodige concurrentie. Schrijvers verenigden zich en organiseerden congressen waarop zij van hun responsabilité konden getuigen door zich in de openbare ruimte te laten horen. Het in 1934 opgerichte Comité de Vigilance des Intellectuels Antifascistes met het door haar in 1935 georganiseerde schrijverscongres in Parijs is daarvan het meest bekende voorbeeld.Ga naar eind91 In Nederland sloten sommigen zich daarbij aan en werd er een Nederlands Comité van Waakzaamheid opgericht - onder meer Du Perron en Ter Braak deden daaraan mee (Ter Braak sprak ook op het Parijse congres).Ga naar eind92 Het initiatief verzandde echter al spoedig. De communistische teneur maakte velen kopschuw, al waren sommige (vooral Franse) intellectuelen, zoals Malraux en Gide, communist geworden. In de tweede helft van de jaren dertig begon het communisme, dat nu zijn ware stalinistische aard vertoonde, überhaupt aan aantrekkingskracht te verliezen (het feit dat Gide na zijn befaamde bezoek aan de Sovjet-Unie het communisme vaarwel zei was daarvan een symptoom).Ga naar eind93 Voor nogal wat anderen, onder wie Ter Braak, was het communisme al helemaal geen begaanbare weg geweest. Internationaal bleef de PEN, ondanks de nodige concurrentie en kritiek, overeind, al werd ook deze vereniging, zoals gezegd, verscheurd door tegenstellingen die bij het uitbreken van de oorlog bijzonder manifest werden.Ga naar eind94 In Nederland veranderde de koers in feite niet: in principe geen politiek - men klaagt herhaaldelijk dat ‘overal de politieke meeningen door de geestelijke standpunten heen’ lopenGa naar eind95 -, maar wel actie als er evident persoonlijke rechten van een schrijver zijn geschonden, want, zoals Herman Robbers het uitdrukt: ‘schending van het menschenrecht gaat zelfs boven alle politiek uit’.Ga naar eind96 Hierin zit de deontologie van de PEN vervat. Men is geneigd al het handelen dat politiek geduid kan worden te vermijden, maar als het mes op de keel wordt gezet, wil men per saldo wel een actie van voorzichtig engagement ondernemen. De legitimatie is dan echter geen politieke, maar een hogere, een geestelijke. Hoog in het vaandel staan de ‘geestesadel’ die het kunstenaarschap kenmerkt en de ‘hoogere eensgezindheid’ die het handelen richting geeft. Tot de ‘grondslagen’ van de PEN behoort eerst en vooral de verdediging van ‘de rechten des geestes’.Ga naar eind97 Hierin zit ‘'t geestelijk levensbelang’Ga naar eind98 vervat dat er toe kan leiden op te komen voor ‘de vrijheid des geestes’,Ga naar eind99 de ‘vrijheid van uiting - en dus der maatschappelijke existentie, maar ook 't leven zelf der kunstenaars’.Ga naar eind100 In zijn verslag van zijn reis naar het PEN-congres in Buenos Aires, afgedrukt in De Stem en nadien in boekvorm uitgegeven, beklemtoont Donker steeds weer die specifieke, geestelijke waarde van de echte schrijver die het politieke overstijgt.Ga naar eind101 Dat blijkt uit zijn portret van Georges Duhamel, in wiens gezelschap hij op de oceaanreis verblijft: ‘Men ziet hem nooit de hooge gespannenheid van geest en | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||
ziel laten varen’.Ga naar eind102 De schrijver van dit ware type is iemand van visionaire kracht - ‘[z]ijn kijken is een aanhoudend zien, doorzien en inzien tevens’Ga naar eind103 -, waardoor hij conform de deontologie, die responsabilité voorschrijft, een maatschappelijke functie kan vervullen: ‘Het is overtuiging, dienst, misschien zelfs een besef van ridderplicht’, ‘een nationaal en moreel verantwoordelijkheidsbesef’,Ga naar eind104 ‘het hopend, bangend verantwoordelijkheidsbesef der wereld’ dat staat ‘tegenover het geweld en het gevaar’.Ga naar eind105 Iemand van die statuur is ook niet bang zijn stem te laten horen in inhumane kwesties. Zo had Duhamel na een incident waarbij de Spaanse politie een passagier gevangen had genomen en van het schip had weggevoerd ‘onmiddellijk, voor de Figaro, een vlammend stuk over den roof van de Spaanschen passagier’ geschreven en later nog een schrijnend verhaal over de toenmalige Guantanamo Bays, ‘de eilanden met politieke gevangenen vóór elke kust’ gepubliceerd.Ga naar eind106 Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog moest PEN Nederland zijn stem laten horen, daartoe aangezet door een zendbrief van de Internationale PEN-club uit Engeland. Ook hier vormden noties als geest en verantwoordelijkheid de aanknopingspunten voor de standpuntbepaling. De Engelsen benadrukten in hun brief, die evenals andere PEN-documenten rond het uitbreken van de oorlog in vertaling in De Stem werden gepubliceerd,Ga naar eind107 de ‘verantwoordelijkheid’ van de PEN, die nu ‘honderd keer zoo groot is geworden’, en achtten met de oorlog ‘het leven van den geest’ bedreigd.Ga naar eind108 De oorlog zette de leden van de PEN onder druk om de internationale samenhorigheid te bewaren. Zij moesten nu bewijzen dat ‘in ons een werkelijkheid bestaat van intellectueel en geestelijk leven’ en ‘met al onze wil en heel ons geloof strijden tegen de dreigende verminking ervan’.Ga naar eind109 In een tweede zendbrief werden tamelijk concrete taken opgesomd waarvan de intellectuelen zich in oorlogstijd moesten kwijten om na de oorlog een nieuw Europa te kunnen creëren inclusief Duitsland. PEN Nederland opende een ledenvergadering over de uitgebroken oorlog met een woord van de voorzitter ‘over de noodzakelijkheid juist in tijd van oorlog de geestelijke waarde van de vereeniging als de P.E.N. hoog te houden’.Ga naar eind110 Uiteindelijk werd een reactie opgesteld, die internationaal werd rondgestuurd, waarin de schrijvers werden opgeroepen tegen de gevaarlijke krachten die de oorlog veroorzaken in verzet te komen, maar alleen ‘by their work’.Ga naar eind111 | ||||||||||||||||||||||||
3. SlotDe PEN lag in eigen land regelmatig onder vuur, onder andere van de kant van Ter Braak en Du Perron. Iemand als Donker, die steeds meer een centrale PEN-figuur werd en een serieuze taakopvatting had als criticus en dichter, was op zichzelf al iemand die voor de Forumianen een tegenmodel vormde. Diens humanistisch getoonzette jargon kon op allergische reacties rekenen. Nog in zijn bespreking van Penibel journaalGa naar eind112 lacht Ter Braak zich een kriek om ‘de gewichtige commentaren van iemand, die op romantische allures afgaat en zich door de conversatie | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||
met vermaarde namen zeer gevleid voelt’ en voorziet hij Donkers opmerking over Duhamels ‘hooge gespannenheid van geest en ziel’ van een ironisch ‘(sic)’. Ondanks de evidente afstand die Ter Braak tot Donker innam, is het echter niet zonder meer zo dat daarmee de ‘geest’ als voor de hedendaagse intellectueel fundamentele categorie volledig door hem werd afgewezen. Natuurlijk namen in Ter Braaks denkbewegingen charges tegen de categorie geest een belangrijke plaats in, zoals bijvoorbeeld uit zijn boek Politicus zonder partij blijkt. Tegelijkertijd werden die charges toch ook bepaald door de aanname dat er zo'n categorie functioneert (anders hoef je die bewegingen niet te maken). Zoals Frans Ruiter het formuleert: Ter Braak bevocht ‘de geest met een notie die alleen bij de gratie van deze oppositie kon bestaan’.Ga naar eind113 In andere termen gesteld: Ter Braak onderschreef uiteindelijk een van de basisstellingen van de deontologie van de moderne intellectueel, de principiële onafhankelijkheid van maatschappelijke (economische, politieke, religieuze) factoren om vanuit die onafhankelijkheid zijn oordeel erover kenbaar te kunnen maken. Toen Thomas Mann in 1939 in Nederland verbleef was dat voor Ter Braak aanleiding een berichtje in Het Vaderland te plaatsen waarin hij een gesprek met Mann parafraseert. ‘Uiteraard spreekt men in dezen tijd in de eerste plaats over “den toestand”; maar de politiek brengt Mann vanzelf op het drama der cultuur en de toekomst van den geest.’Ga naar eind114 Het woord geest wordt niet van een ‘sicje’ voorzien en lijkt, zeker als die van de grote Mann komt, door Ter Braak als vanzelfsprekende aanduiding te worden overgenomen. Hetzelfde zien we in een volgende passage waarin Manns woorden worden samengevat: ‘Een bovennationale gemeenschap van vrije geesten schijnt hem het positieve resultaat van een wereld die steeds meer aan vrijheid inboet; want de vrije geesten groeien tegen de verdrukking in, zij zoeken elkaar op, en zij begrijpen elkaar gemakkelijker dan vroeger, toen zij niet onder een dergelijken druk behoefden te leven.’ Vrije geesten die handelen om de toekomst van de geest veilig te stellen, - in essentie is dit het adagium dat de taak van de intellectueel omvat, geformuleerd in voor die tijd kenmerkende termen. In PEN-kringen klonken in feite dezelfde geluiden, ook al waren de accenten wat anders. Het aardige is dat toen Mann op 29 juli 1939 te Den Haag een ontvangst werd bereid, georganiseerd door het Kunstenaars Centrum voor Geestelijke Weerbaarheid, zowel de PEN meedeed, vertegenwoordigd door Donkersloot, als diens antipode Ter Braak. Beiden spraken Mann toe. Ter Braak had het over het probleem dat wij de ‘nieuwen geest’ moeten aanduiden met woorden ‘die eigenlijk hun zin hebben verloren: conservatisme-revolutie, aristocratie-democratie’. Daarna hield Mann een rede over ‘den Europeeschen geest’ en de strijd die ‘de geest’ voor ‘het goede’ voerde ‘zonder beneden ons niveau af te dalen’.Ga naar eind115 De geest bleef voor allen het leidend beginsel. Die geest - waar die ook voor mag staan en met welke woorden die ook kan worden aangeduid - maakt onderdeel uit van de deontologie van de Europese intellectueel van die tijd. Geest kan zich echter ook materialiseren. Dat zien we | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||
bijvoorbeeld eind jaren dertig in de wijze waarop de discussie over een te starten cultuurbeleid werd gevoerd. Donker bespreekt in het Critisch Bulletin van De Stem de befaamde dissertatie van Boekman, Overheid en kunst in Nederland, waarin de contouren van een door de overheid gestuurd en gesteund cultuurbeleid worden geschetst.Ga naar eind116 De recensent is het grondig eens met Boekmans ontwerp van een overheid ‘wier zorg zich over de materiële en geestelijke belangen des volks heeft uit te strekken’,Ga naar eind117 een overheid die ‘den band tusschen de kunst en de gemeenschap’ kan versterken door de kunstenaar te steunen. Kunst is geen bijzaak en mag niet verwaarloosd worden: ‘Daarvoor heeft het volk te groot belang bij den bloei der kunst’Ga naar eind118 - kunst is maatschappelijk relevant, krachtens de geestelijke, autonome waarde van kunst en kunstenaar. Ook de schrijver, betoogt Donker, verdient daarom overheidssteun en hij wijst de organisaties aan via welke de belangen van schrijver en literatuur kunnen worden behartigd. Hiertoe behoren ‘de Maatschappij der Ned. Letterkunde, welke zoo bij uitstek cultureel belangrijke uitgaven bevordert’ en ‘de Vereeniging van Letterkundigen welke met zeer beperkte middelen de zorg voor de maatschappelijke belangen der Nederlandsche auteurs behartigt’. Maar er is nog een derde instantie die subsidie verdient: ‘het Nederlandsch PEN-Centrum dat zelfs de middelen mist voor de eenvoudigste representatie der vaderlandsche letterkunde’.Ga naar eind119 Tot de representatie behoort onder meer de zorg voor vertalingen. In dezelfde tijd diende de PEN een subsidie-aanvraag in bij de regering met maar liefst acht subsidiewaardige activiteiten waaronder een op vertaalgebied.Ga naar eind120 Het verzoek werd weliswaar afgewezen,Ga naar eind121 maar toont aan dat er een denkpiste aan het ontstaan was omtrent overheidssubsidie voor kunst en literatuur. Die zal in Nederland overigens pas na de oorlog gestalte krijgen. Ook het vertaalbeleid krijgt dan meer handen en voeten, waarbij PEN Nederland nog een kleine rol speelt, onder andere in de persoon van Donkersloot.Ga naar eind122 Voor hem waren in dat opzicht geestelijke en materiële kwesties onlosmakelijk met elkaar verbonden.Ga naar eind123 | ||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||
|
|