Nederlandse Letterkunde. Jaargang 15
(2010)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||
Avant-garde als strategie: het tijdschrift De Tafelronde
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||
als een complex betekenisgeheel, als een eeuwige waarde...) - wordt binnen een functionalistisch perspectief de vraag gesteld naar de actuele en historische werking van literatuur: hoe functioneert literatuur in een bepaalde situatie? Anders gesteld, de zogenaamde autonomie van literatuur is ook vandaag niet absoluut maar relatief, net door de pogingen van literaire communicatie in en over teksten en literaire feiten om die eigenheid programmatisch te omschrijven en strategisch in te zetten. Het literaire feit is daardoor tegelijk heteronoom en autonoom, singulier en structureel, momentaan en transhistorisch.Ga naar eind2 Om zoveel mogelijk recht te doen aan die complexiteit, zonder enerzijds te vervallen in essentialistische en poëticaal-normatieve vooronderstellingen en anderzijds literatuurstudie te reduceren tot een louter documentaire en cultuurhistorische benadering opteer ikzelf voor een functionalistisch model dat elementen uit de systeemtheorie en de discoursanalyse combineert.Ga naar eind3 Het gaat hier om een welomschreven onderzoeksperspectief, dat weliswaar andere onderzoekspistes niet per se hoeft uit te sluiten - het debat tussen een zogenaamde poëticale en zogenaamde institutionele benadering in ons vakgebied lijkt mij bijvoorbeeld grotendeels voorbijgestreefd - maar dat tegelijk niet kiest voor de willekeurige, slechts ogenschijnlijk veilige haven van een associatief eclectisme (ik zet om het even welke theorie, of liever om het even welk fragment daarvan, in op om het even welk moment). | ||||||||||||||||||||||
Tijdschriftanalyse als casus voor een functionalistische literatuurbenaderingIn deze bijdrage wil ik die functionalistische benadering van literatuur nader uitwerken via de casus van het literaire tijdschrift. Ik hoop daarbij te laten zien hoe zo een theoretische invalshoek interessantere onderzoeksperspectieven biedt dan een louter descriptieve beschrijving of een pure empirische analyse. Om die soms abstracte (en noodgedwongen schetsmatige) uiteenzetting enigszins te concretiseren, verwijs ik doorlopend naar een specifieke casus, het tijdschrift De Tafelronde. De Tafelronde werd opgericht in 1953, de hoogtijdagen van het literaire experiment in Vlaanderen, en zou het uiteindelijk moeizaam brengen tot vierentwintig jaargangen; de laatste aflevering verscheen in december 1981. Hoewel De Tafelronde in meer dan een opzicht een uniek tijdschrift is, is het blad in de courante literatuurgeschiedenissen stiefmoederlijk behandeld. Met uitzondering van Geert Buelens (2001) - die uitvoerig analyseert hoe De Tafelronde de figuur en het werk van Paul van Ostaijen in het naoorlogse Vlaanderen kritisch en creatief heeft gepromoot - blijft het tijdschrift voor de meeste literatuurhistorici hooguit interessant als een blad dat snel evolueert van een traditionele naar een (post) experimentele poëtica, om later te opteren voor een concreet-visuele, sterk internationaal gerichte poëzie. Dat algemene en hoogst wazige portret wordt in het beste geval opgesmukt met enkele smeuïge anekdotes: de publicatie van zowel werk van de Hitlervertaler | ||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||
Steven Barends als Paul Celan in de eerste jaargangen, een geruchtmakend debat over ‘Traditie of experiment in de poëzie’ dat resulteert in het ontslag van de meeste redactieleden, of een weinig verkwikkelijke pamfletoorlog in de vroege jaren zestig waarna Paul de Vree definitief de enige gangmaker van De Tafelronde wordt.Ga naar eind4 Die relatieve veronachtzaming typeert trouwens (als negatief voorbeeld) de courante agenda van de huidige literatuurstudie. Literaire tijdschriften worden tegenwoordig beschouwd als cruciale actoren in het literaire veld,Ga naar eind5 maar de voorrang gaat daarbij overwegend uit naar de bladen die een sterk programmatische literatuuropvatting voorstaan, die passen binnen de avant-gardelogica van innovatie en revolutie - een kortstondig en turbulent bestaan is daarbij ontegensprekelijk een voordeel -, die een autonomistische visie op literatuur bepleiten, die ‘grote’ en ‘blijvende’ auteurs hebben voortgebracht, en die latere generaties hebben beïnvloed of op zijn minst als kritisch mikpunt hebben gefungeerd. In al die opzichten verschijnt De Tafelronde - paradoxaal genoeg, gezien de radicale avant-gardistische opstelling van de belangrijkste woordvoerders - als een vrij oninteressant tijdschrift. Daarbij komt nog dat het blad gedurende een aantal jaren bewust de marge en de contramine heeft opgezocht, vooral aansluit bij buitenlandse netwerken en zich in feite - met zijn uitgesproken voorkeur voor auditieve en concreet-visuele kunstvormen - grotendeels afspeelt buiten het domein van wat wij doorgaans onder ‘literatuur’ verstaan. De Tafelronde is dus in meer dan een opzicht een buitenbeentje in de Nederlandse literatuur. Alleen al daarom is het blad een uitgelezen casus voor wie zich aan tijdschriftenonderzoek wil wagen. In afwachting van een grondiger onderzoek - dat op termijn moet uitmonden in een monografie over het tijdschrift - wil ik hier vooral inzoomen op de vragen die een dergelijk tijdschrift op descriptief, methodologisch en theoretisch vlak oproept. Centraal daarbij staat de kwestie van de ‘bruggen’ en de ‘breuken’, de spanning tussen continuïteit en discontinuïteit waarmee elk literair tijdschrift zich geconfronteerd weet. Enerzijds vormt een tijdschrift, door de aard van het medium zelf, een sprekend voorbeeld van discontinuïteit. De periodieke verschijningsvorm impliceert immers noodzakelijk fragmentering en heterogeniteit, maar dat biedt tegelijk de mogelijkheid om snel en alert op de literaire actualiteit te reageren, eventueel zelfs om het roer om te gooien en een andere (poëticale) richting uit te gaan. Anderzijds streeft ieder tijdschrift, zelfs het meest avant-gardistische, onmiskenbaar continuïteit na, aangezien het tot op zekere hoogte wil uitgroeien tot een duurzame factor in een vaak als bijzonder grillig ervaren literair systeem. Die paradox typeert overigens zowel programmatische als meer anthologische bladen. Al deze elementen spelen dan ook, en soms zelfs op een uitgesproken manier, een cruciale rol in het geval van De Tafelronde. Mijn centrale stelling is bijgevolg dat een literair tijdschrift erop gericht is om de emergente, vluchtige communicatie in en over literatuur te stimuleren maar die tevens te stabiliseren en te verknopen, en omgekeerd, om de statische com- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||
municatie in en over literatuur dynamischer en opener te laten verlopen; heel wat standpunten en zelfs letterlijke uitspraken moeten immers voortdurend hernomen worden, uit noodzaak maar ook op grond van haast rituele herhalingen. Op die manier articuleert elk blad permanent de spanning tussen het continue en het discontinu, het eenmalige en het herhaalde, het microverhaal (van de afzonderlijke afleveringen) en de macrostructuur (van het globale tijdschrift als samenhangend, zij het collectief ‘oeuvre’). Twee extremen houden daarbij klaarblijkelijk een risico in. Aan de ene kant dreigt, a fortiori bij tijdschriften die een ‘klassiek’ profiel voorstaan, de volstrekte stabiliteit, die doorgaans wordt verbonden met de schier eindeloze herhaling van hetzelfde, met verstarring en steriel epigonisme.Ga naar eind6 Aan de andere kant is er (vooral bij de avant-garde) het risico van teveel dynamiek, een eenzijdige klemtoon op het ‘andere’ en het ‘nieuwe’ die onvermijdelijk resulteert in grilligheid, in een gebrek aan consistentie, aan herkenbaarheid en identiteit. De Tafelronde is voor dat alles een symptomatische casus. Aanvankelijk beoogt het blad een eigentijdse, deels arrière-garde variant van de gezaghebbende traditie en demonstreert het volop de problematiek van herhaling en variatie. Zowel de kritische en essayistische bijdragen als de creatieve literaire teksten zijn bij nader toezien gebaseerd op een vrij constante stock van vertrouwde thema's, begrippen en patronen. Na enige tijd wordt het roer omgegooid in een radicale avant-gardistische opstelling waarbij stuurloosheid en willekeur de identiteit en zelfs het voortbestaan van het tijdschrift in het gedrang dreigen te brengen. Met enige overdrijving zou men kunnen stellen dat het, zonder de titel en de terugkerende medewerkers, zelfs moeilijk is om in de opeenvolgende jaargangen hetzelfde blad te herkennen. Met het oog op de overzichtelijkheid van mijn betoog werk ik die algemene theoretische probleemstelling nader uit in vier luiken, die echter onderling nauw verbonden zijn. Achtereenvolgens besteed ik aandacht aan het tijdschrift als discursief object, als discursieve gebeurtenis, als discursieve plaats en ten slotte als discursieve structuur. Bij die beschouwingen gaat het er niet om een zogenaamde ‘tekstuele’ benadering tegenover een zogenaamd ‘institutioneel’ perspectief te plaatsen, laat staan om het ene type onderzoek boven het andere te zien. Een dergelijke scheiding - hoe vaak ze ook strategisch wordt aangewend om een bepaald type van onderzoek te legitimeren en te promoten - is immers grotendeels artificieel. Wel worden institutionele factoren hier niet louter beschouwd als op zich staande, ‘objectieve’ feiten en cijfers, maar als discursief gebruikte en discursief verankerde gegevens.Ga naar eind7 | ||||||||||||||||||||||
Discursief objectEen tijdschrift als De Tafelronde dient zich in het klimaat van de Vlaamse cultuur tijdens de jaren vijftig allereerst aan als een ‘object’, in de meest basale, materiële betekenis van dat woord. Formaat, papiersoort, druktechniek, aantal bladzijden, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||
de bladzijdennummering, het lettertype... zijn echter, vanuit een discursief-functionalistisch perspectief, geen neutrale of toevallige gegevens. Ze zijn vaak met overleg gekozen in functie van het beoogde profiel, en hoe dan ook geven ze (als een bepaalde selectie uit tal van mogelijkheden) al relevante indicaties over het tijdschrift in kwestie: hoe het zich positioneert als zelfstandig geheel en als element in een ruimere literaire constellatie (in vergelijking met andere tijdschriften of literaire uitgaven, bijvoorbeeld), of welke verwachtingen en connotaties worden opgeroepen. Nochtans worden dergelijke materiële gegevens in het gangbare tijdschriftenonderzoek veelal niet opgemerkt of enkel terloops vermeld, bijvoorbeeld bij de gedetailleerde bibliografische beschrijving van het blad in kwestie. Het strategische discursieve belang ervan mag evenwel niet worden onderschat; vaak bepalen ze de allereerste indruk die een tijdschrift op (potentiële) lezers maakt. De relevantie van een dergelijk onderzoek valt meteen op als men een van de latere afleveringen van De Tafelronde vergelijkt met een nummer uit bijvoorbeeld de eerste jaargang. De latere afleveringen vallen op door hun illustraties op het omslag (en ook binnenin zijn ze rijkelijk geïllustreerd). Tegelijk oogt de typografische verzorging niet zo professioneel en luxueus: wij hebben te maken met offsetdruk en met illustraties van een povere kwaliteit. Ook het aantal pagina's per nummer neemt af, net zoals het aantal nummers per jaargang; daarenboven is de verschijningsdatum hoogst onvoorspelbaar. Dergelijke signalen dragen ertoe bij dat het blad vrij ‘amateuristisch’ en vrij ‘goedkoop’ oogt, dat het (achteraf beschouwd) zelfs op zijn laatste benen loopt. Even belangrijk zijn echter connotaties als ‘vernieuwend’, ‘alternatief’ en ‘contra-establishment’; niet voor niets zitten wij dan volop in de periode van de zogenaamde ‘gestencilde revolutie’ en de undergroundliteratuur, waar een dergelijke vormgeving onmiskenbaar een positieve bijklank heeft. (Hetzelfde kan trouwens gezegd worden van het internationale, hoofdzakelijk Italiaanse avant-gardecircuit waarbinnen De Tafelronde zich op dat ogenblik beweegt.) In vergelijking daarmee ogen de eerste jaargangen weliswaar veel ‘professioneler’, maar ook vrij ‘saai’ en ‘klassiek’: ze ademen bijna de tegengestelde literatuuropvatting, dus. Aanvankelijk bevat het omslag niets anders dan de vermelding van titel en ondertitel van het tijdschrift en het volgnummer van de aflevering (niet eens dat van de jaargang) in romeinse cijfers: soberder is nauwelijks denkbaar. Vanaf het ogenblik dat De Tafelronde opteert voor een avant-gardistische koers, verandert die statische vormgeving gaandeweg: de kaft krijgt een ander kleurtje, soms een illustratie. De illustraties en de druk van het binnenwerk laten een soortgelijke evolutie zien. Hoewel de eerste jaargangen in dit opzicht nauwelijks spectaculair zijn - zeker in vergelijking met de verregaande typografische experimenten in de latere periode -, stellen wij ook hier al enkele subtiele verschuivingen vast. De druk blijft klassiek, maar al na enkele nummers worden kleine illustraties van de hand van Piet Serneels opgenomen om het geheel enigszins te verluchten. Die vignetten, die meermaals worden gebruikt, zijn figuratief: een stilleven met fruit, een vrouwenge- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||
zicht met een roos, een allegorische voorstelling van een vredesduif, een man in de stad... Tegelijk zijn de tekeningen sterk gestileerd. Daardoor lijkt al in de eerste jaargang een typisch compromis te ontstaan tussen figuratief en non-figuratief dat nauw aansluit bij het voorzichtige modernisme dat De Tafelronde op dat ogenblik uitdraagt. Na enige tijd wint de non-figuratie echter aan belang en zichtbaarheid. Na enkele jaren halen abstracte reproducties (vooral monochromen) zelfs duidelijk de bovenhand en krijgt ook de meer informele kunst - met zelfs een kaftillustratie van niemand minder dan Beuys! - een volwaardige plaats in het tijdschrift. Het is een typische evolutie, die grotendeels spoort met de manier waarop in De Tafelronde wordt geschreven over actuele beeldende kunst en met de daarmee nauw verbonden literatuuropvatting. Zelfs de keuze van het lettertype is functioneel. Zo worden al na enkele nummers de kritische beschouwingen in een kleiner corps afgedrukt, waardoor ze minder bladzijden innemen (ruimte die vrijkomt voor de creatieve literaire bijdragen) en toch meer tekst kunnen bevatten. Tegelijk wordt zo onmiskenbaar een zekere genrehiërarchie aangebracht in het tijdschrift. De gedichten worden dan weer oorspronkelijk cursief afgedrukt om ze van de andere, romeins gedrukte teksten te onderscheiden, maar later maken zowel romeins als cursief gedrukte verzen hun opwachting. Naarmate de ritmisch-typografische experimenten aan belang winnen, worden verzen sporadisch (niet systematisch) afgedrukt in kapitalen of in diverse lettertypes. Die typografische diversiteit loopt parallel met het gebruik van gekleurde bladzijden en sporadisch zelfs een andere papiersoort. Door dat alles krijgt De Tafelronde bij momenten iets van een plastisch kunstwerk, niet toevallig op het ogenblik dat - naar het einde van de jaren vijftig - de niet-figuratieve plastische kunsten sterk onder de aandacht worden gebracht, in die mate zelfs dat sommige lezers hun blad niet langer ervaren als een literair tijdschrift maar primair als een blad over plastische kunst. Extreem gesteld kan men zich zelfs afvragen of het in al deze gevallen nog wel om een en hetzelfde tijdschrift gaat, ondanks de gelijkluidende titel? Dat geldt wellicht voor de meeste bladen die langere tijd bestaan, maar in het specifieke geval van De Tafelronde zijn de typografische verschillen toch bijzonder ingrijpend. | ||||||||||||||||||||||
Discursieve gebeurtenisIn het geval van een literair tijdschrift gaat het echter niet zozeer om een materieel object, als wel om een discursieve gebeurtenis, om gegevens die zich nadrukkelijk situeren op een specifiek ogenblik in tijd en ruimte en zich zo expliciet inschrijven in een tijdverloop. Ook die evenementialiteit wordt gekenmerkt door een fundamentele paradox. Aan de ene kant vormt elke aflevering een duidelijk momentum, een afgerond geheel dat op zich staat (al is het maar doordat het op die specifieke datum verschijnt en van kaft tot kaft als afzonderlijke publicatie | ||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||
wordt aangeboden). Aan de andere kant is er - dat is overigens eigen aan een tijdschriftformule - het streven om meer dan een geïsoleerd moment aanwezig te zijn en om die opeenvolgende afzonderlijke gebeurtenissen zelfs zoveel mogelijk te verbinden tot een gestructureerde sequens. Idealiter resulteert de periodiciteit dan ook in een soort van continuüm, dat zich quasi-onafgebroken uitstrekt over de hele bestaansperiode van het tijdschrift in kwestie. Ook in het geval van De Tafelronde is in eerste instantie die strategie van de syntagmatische continuïteit doorslaggevend. In de eerste nummers wordt daartoe zelfs op de volgende afleveringen gepreludeerd - achteraan worden de te verschijnen bijdragen vermeld (al wordt die verwachting, bij nader toezien, toch niet steeds ingelost) -, om de indruk te versterken van een zich geleidelijk aan ontplooiend ‘oeuvre’. Langere bijdragen worden over meer dan een nummer uitgesmeerd. In de kritische artikelen en de kronieken wordt dan weer meermaals gerefereerd aan eerdere teksten of wordt de verdere bespreking van een bepaald probleem in het vooruitzicht gesteld. In enkele gevallen is expliciet sprake van een reeks samenhangende bijdragen - bijvoorbeeld een overzicht van actuele Duitstalige dichters - of krijgen artikelen zelfs een volgnummer om ze onderling te verbinden, zoals bij sommige literaire kritieken van Paul de Vree. De meest frappante (maar minst opvallende) elementen van die duurzaamheid zijn uiteraard de terugkerende rubrieken en de auteursnamen, die allicht de meest herkenbare factor vormen. Even essentieel is echter ook het paradigmatische principe, waarbij elk nummer zoveel mogelijk als een afgerond geheel wordt opgevat en gepresenteerd; elke aflevering is een nieuwe gebeurtenis, verschillend van maar tegelijk ook functioneel equivalent met de voorafgaande en de daaropvolgende. De meeste tijdschriftnummers van de eerste jaargangen vertonen bijvoorbeeld een gelijkaardige interne opbouw: oorspronkelijk creatief werk (vooral proza en poëzie) wordt doorgaans gevolgd door enkele essays en afgesloten met de vaste kritische en polemische rubrieken. Die vrij stereotiepe verwachtingsstructuur - die ook in andere literaire tijdschriften uit dezelfde periode opduikt - verdwijnt echter na enige tijd, en niet toevallig duiken vanaf dan steeds vaker themanummers op. De eerste voorbeelden daarvan zijn het ‘Van Gogh’-nummer, dat in 1955 (jrg. 2, nr. 8-9) verschijnt ter gelegenheid van een tentoonstelling (en ook als afzonderlijke publicatie wordt verkocht), het nummer over ‘Fantasmagie’ in 1958, dat in samenwerking met het Ciafma (het ‘Centre International de l'Actualité Fantastique et Magique’) van Marc. Eemans wordt gepubliceerd, en de themanummers over ‘Gedicht en grafiek’ die in 1958 en 1959 verschijnen en nadrukkelijk opgevat zijn als zelfstandige bloemlezingen van actuele experimentele lyriek. In al deze gevallen worden de occasionele medewerkers echter bijgestaan door de vaste kern van de redactie, zodat naar de abonnees toe alvast de continuïteit gewaarborgd lijkt. Overigens zijn niet alle themanummers gericht op duurzaamheid. In enkele gevallen gaat het integendeel om bewust aparte gebeurtenissen, die net het ogenblik en het happening-karakter zoveel mogelijk in de verf willen zetten; een mooi voorbeeld hiervan is het ‘Mop- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||
Art’-nummer (jrg. 9, nr. 4, 1963), een satirische gimmick in handschrift van Freddy de Vree. Aangezien de hoge frequentie en het strakke publicatieritme van de eerste jaargang (niet minder dan twaalf nummers) vrijwel meteen onhoudbaar blijken - door gebrek aan financiën, aan kopij, en zeker ook aan organisatorische stiptheid - neemt die paradigmatische oriëntering van De Tafelronde overhand toe, in die mate zelfs dat enkele jaargangen vrijwel uitsluitend uit themanummers bestaan. Ook het systeem van dubbelnummers wordt noodgedwongen ‘populair’. Daarbij komt uiteindelijk het zeer onregelmatige publicatieritme waardoor een jaargang soms over meerdere jaren wordt uitgespreid. Het zijn alle factoren die de continuïteit en de pregnantie van het blad niet meteen hebben verhoogd. Die tanende herkenbaarheid van De Tafelronde wordt gedeeltelijk gepareerd door de vele pogingen om het blad en zijn auteurs ook in andere milieus te promoten en zo - in de hier voorgestelde terminologie - het aantal gebeurtenissen dat rechtstreeks of onrechtstreeks aan De Tafelronde gelinkt kan worden exponentieel uit te breiden, in de tijd zowel als in de ruimte. Vooral Paul de Vree toont zich een ware meester in dit lobbyen en netwerken. Hij plant een eigen Tafelronde-stichting en organiseert uiteenlopende activiteiten - van traditionele voorleesavonden tot een heus Tafelronde-bal. Daarnaast droomt hij van een aparte poëziereeks (alweer een project dat, uit financiële overwegingen, nooit is gerealiseerd). Wel richt hij diverse artistieke verenigingen op, waarin De Tafelronde en hijzelf alweer een beslissende rol spelen (en die op hun beurt voor nog meer publicatiefora instaanGa naar eind9). Sommige artikelen uit De Tafelronde - hoofdzakelijk, maar niet uitsluitend van de hand van De Vree zelf - kennen voorts een tweede leven als aparte overdrukken met een aanzienlijke oplage. Met het oog op een nog grotere verspreiding en een bredere institutionele verankering wordt ten slotte de ‘otosilben’-reeks opgericht, in feite een herdruk in brochurevorm van teksten die eerder in het tijdschrift verschenen. Even cruciaal als die uitbouw van een eigen netwerk via uiteenlopende initiatieven is ten slotte de manier waarop de eigen ideeën en teksten ook elders, op andere ‘plaatsen’, worden uitgedragen als ‘gebeurtenis’. Daartoe wordt onder meer een gesofisticeerd ruilsysteem met andere avant-garde-tijdschriften op touw gezet. Dichters en groeperingen van uiteenlopende pluimage krijgen een tijdelijk onderdak in De Tafelronde (vaak, maar niet uitsluitend in het kader van een themanummer of een samenwerkingsverband), waarna de Tafelronde-groep omgekeerd door die gasten wordt voorgesteld aan hun publiek (veelal in vertaling). Die formule, met steeds wisselende nationale en internationale partners en bondgenootschappen - Franstalige-Belgische groepen, maar ook Franse; Duitse, Italiaanse en zelfs Hongaarse contacten -, blijft onmiskenbaar haar succes behouden tot aan het eind van het tijdschrift, zij het dat doorgaans enkel Paul de Vree uit die vormen van samenwerking daadwerkelijk symbolische winst heeft weten te puren. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||
Discursieve plaatsDe meest cruciale dimensie is vermoedelijk het tijdschrift als de constructie van een eigen discursieve plaats. De materialiteit en de periodiciteit die hierboven werden besproken, ontlenen immers hun efficiëntie (hun functie en hun betekenis) aan het feit dat ze een eigenheid markeren, die door het betreffende tijdschrift wordt uitgedragen en door andere actoren (lezers, collega's, critici) wordt herkend en erkend. Zo een specifieke, vaak als uniek voorgestelde discursieve plaats komt allereerst tot stand door middel van een enunciatieve positionering. Op die manier wordt een symbolische ruimte gecreëerd van waaruit gesproken wordt en een communicatiesituatie wordt geconstrueerd. De spreekinstantie identificeert zich daarbij veelal als een ik of een collectief wij, een shifter die in het vertoog nader wordt geconcretiseerd.Ga naar eind10 In het geval van De Tafelronde is dat niet anders. De oprichting van het tijdschrift wordt programmatisch begeleid door middel van een manifesttekst die ondertekend wordt met ‘de redactie’. Met dat manifest opent niet enkel het eerste nummer, het werd tevoren al via een aparte folder verspreid. In die manifesttekst komen alle gebruikelijke ingrediënten van het genre voor. Het naoorlogse klimaat wordt op een bijzonder kritische wijze onder de loep genomen. Jongeren worden, zo luidt het, verstikt door de verregaande (partij-)politieke en (verzuilde) ideologische restauratie en door de relatieve zedenloosheid, het ontbreken van objectieve maatstaven voor het persoonlijke handelen. Het ‘wij’ dat ondertekent namens de katholieke jongere kunstenaars hoopt die situatie te remediëren. Kortom, het hier uitgetekende programma is minder literair dan historisch en maatschappelijk en het blijft vooral rijkelijk vaag omtrent de te volgen strategie en de rol van literatuur binnen zulk een ruim project. Die koppeling van een collectieve spreekinstantie aan een welbepaald poëticaal, maar ook existentieel en maatschappelijk project heeft onmiskenbaar het effect van een zekere stabilisering en homogenisering. Dergelijke uitspraken leggen de prioriteiten en de uitgangspunten vast. Daardoor worden min of meer vaste verwachtingen gecreëerd omtrent de mogelijke (maar ook waarschijnlijke, onmogelijke...) sprekers en omtrent het gesprokene, maar evenzeer wordt een bepaald type lezer geïmpliceerd. Tegelijk blijkt evenwel al snel hoe de uitgebreide Tafelronde-redactie het over vrijwel niets eens is; de homogeniserende collectieve strategie van het manifest wordt in die zin gedeeltelijk ontkracht door wat volgt. Dat hoeft overigens niet te verbazen aangezien het tijdschrift van meet af aan hoogst diverse auteurs groepeert: sommige figuren komen uit de repressietijd en werkten eerder mee aan Golfslag, anderen (bijvoorbeeld Oskar van der Hallen en Paul Lebeau) staan vooral een conservatief katholicisme voor, terwijl sommige jongeren (met name Adriaan de Roover en Paul de Vree) pijlsnel evolueren in de richting van een literair-autonomistische, zelfs formalistische opstelling. Verderop in het blad blijft een dergelijk expliciet redactioneel programma dan ook achterwege. Hooguit | ||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||
wordt kort melding gemaakt van het overlijden van twee steunpilaren van het blad (de sponsors Clara Hamendt en Jan Meuwissen) of krijgen de abonnees praktische informatie die betrekking heeft op de hernieuwing van hun abonnement, op prijswijzigingen of veranderingen in het aantal nummers per jaargang. Dat achterwege blijven van een expliciet collectieve stem impliceert evenwel niet dat voortaan iedereen om het even wat in het blad kan zeggen. Zelfs in de meest ‘losse’ constellatie worden bepaalde bijdragen geweigerd en andere opgenomen of zelfs aangemoedigd. Die relatieve samenhang wordt in De Tafelronde op uiteenlopende wijzen gerealiseerd. Wat de eerste jaargang betreft sluiten de meeste bijdragen nog nauw aan bij de uitgangspunten van de programmaverklaring; daarnaast garandeert de overgrote inbreng van de redactie in het blad een verregaande coherentie. Teksten van andere auteurs - ook buitenlandse medewerkers - worden duidelijk geselecteerd in functie van de visie op de literatuur en de mens die het tijdschrift wil voorstaan. Net daardoor kan, om het maar extreem te stellen, zowel werk van de Hitlervertaler Steven Barends en andere voormalige culturele collaborateurs als werk van Paul Celan in De Tafelronde verschijnen. In beide gevallen gaat het om een persoonlijk creatief antwoord op de algemene existentiële crisis, een diagnose die op dat ogenblik uitsluitend in ‘depolitiserende’ termen wordt gesteld (een bewust ongeëngageerde houding die De Vree achteraf als ‘apartheidspolitiek’ zal karakteriseren). De eerste barsten in dat wankele poëticale compromis duiken overigens niet op in die maatschappijvisie maar in de gevolgen voor de literaire praktijk. Steeds prominenter komt de tegenstelling tussen traditionele en experimentele dichters aan bod in het tijdschrift, een discussie die niet enkel in de literaire praktijk maar ook openlijk, in een spraakmakend debat over ‘Traditie of experiment in de poëzie’, wordt gevoerd. Dit debat (waarvan de teksten in het voorlaatste nummer van de eerste jaargang worden gepubliceerdGa naar eind11) leidt met enige vertraging tot het vertrek van de behoudsgezinde groep, waarna het tijdschrift resoluut de kaart trekt van het literaire experiment. Die literaire discussie camoufleert echter, bij nader toezien, ook fundamentele ideologische verschillen. Waar de vertegenwoordigers van de klassieke poëtica de identiteit van de westerse cultuur en de eeuwige waarde van de kunst hoog in het vaandel dragen, pleiten de modernen voor een autonome en bij uitstek eigentijdse literatuur omdat die volgens hen beter aansluit bij de noden van de tijd. Ook in latere jaargangen blijft het enunciatieve niveau belangrijk voor het profiel van het blad, zij het dat voortaan individuele redacteurs als woordvoerders daarvan optreden. Een enkele maal is dat Adriaan de Roover, maar veel vaker (en na enkele jaren zelfs exclusief) neemt Paul de Vree die rol op zich. De bijdragen van De Vree - die tal van nummers inleidt of kritisch begeleidt - zijn er dan mee op gericht om voortdurend die discursieve positie van ‘zijn’ blad vast te leggen en te legitimeren, maar dat gebeurt hoofdzakelijk vanuit een ‘achteraf’-opstelling. Teksten worden niet zozeer gepubliceerd omdat ze optimaal aansluiten bij een of | ||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||
ander welomschreven Tafelronde-programma. In feite is het net andersom: het blad valt samen met de teksten die het brengt, en die praktijk wordt telkens weer via een strategische omkadering gelegitimeerd en (althans voor een tijdje) tot norm verheven. Uniek is wel hoe die enunciatieve positie in vrijwel alle jaargangen van De Tafelronde (dus vanaf het prille begin) expliciet ruimte laat voor andere taalgebieden en andere talen. Die internationale gerichtheid laat niet enkel sporen na in de voor publicatie opgevraagde en geselecteerde teksten van buitenlandse auteurs, maar ook in de gehanteerde taalpolitiek. Al in de eerste jaargang verschijnen bijdragen in het Duits en het Frans, en later komen daar schijnbaar probleemloos het Engels en het Italiaans bij. Die meertaligheid roept, vanuit het standpunt van een collectieve enunciatie, alleszins enkele fundamentele vragen op. Vooral het geïntendeerde lezerspubliek van het tijdschrift blijkt vrij problematisch. Van de oorspronkelijke (hoofdzakelijk Vlaamse) lezers wordt niet enkel verwacht dat ze Duits en Frans kunnen lezen - dat was al het geval in de eerste jaargangen - maar ook nog eens Engels en Italiaans; daarenboven moeten zij ook nog op de hoogte zijn van de laatste trends inzake avant-gardekunst. En omgekeerd is het de vraag in hoeverre de buitenlandse lezers van het blad geïnteresseerd zijn in bijdragen in het Nederlands (een taal die ze, op enkele schaarse uitzonderingen na, niet machtig zijn); datzelfde geldt trouwens al voor enkele redactiemedewerkers. Kortom, het streven van De Tafelronde naar veelzijdigheid, naar individualiteit en naar multiculturaliteit, brengt onmiskenbaar de stabiliteit - indien al niet de herkenbaarheid, dan toch op zijn minst de leesbaarheid - van het vertoog ernstig in het gedrang. Uiteindelijk lijkt het erop dat Paul de Vree vooral het tijdschrift maakte dat hij zelf wilde lezen, maar tegelijk vond hij voor dat project toch een (beperkt) aantal medestanders en overheidssubsidies. | ||||||||||||||||||||||
Discursieve structuurUit het voorgaande is ten overvloede gebleken hoe de discursieve plaats van een literair tijdschrift geen louter formele aangelegenheid is, maar nauw samenhangt met het ontwerpen, het formuleren en het legitimeren van een poëtica; dat kader vormt zowel het vertrekpunt als het doel van de afzonderlijke uitspraken. Niet alleen de positieve formuleringen van die uitgangspunten, maar ook de manieren waarop die poëtica wordt ingezet als een efficiënt uitsluitings- en normeringmechanisme, als een eigen ‘orde’Ga naar eind12, verdienen daarbij aandacht. Welke vormen van vernieuwing en andersheid worden toegestaan (of zelfs gepromoot), en welke worden daarentegen gebannen als dissonante, ongeschikte of zelfs bedreigende factoren? In dit opzicht formuleert een tijdschrift niet enkel zijn eigen visie op literatuur maar ontwerpt het discursief ook zijn eigen universum, door uit de onbegrensde ‘wereld’ van mogelijkheden een beperkt aantal elementen te selecteren en te com- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||
bineren tot stabiele en overzichtelijke, haast noodzakelijke patronen. In het laatste luik van mijn uiteenzetting wil ik enkele aspecten van die discursieve structuur kort belichten. Elders (De Geest 1996) ben ik al uitvoerig ingegaan op de normatieve dimensie die inherent is aan ieder discours; met behulp van een semiotisch vierkant trachtte ik die grote diversiteit aan normen en waarden gedetailleerd in kaart te brengen. Daarbij heb ik, bij wijze van hypothese, gesteld dat het goed is ervan uit te gaan dat uitspraken over literatuur in feite ‘normatief’ zijn, ook al lijken ze gewone vaststellingen; zelfs elementaire genre-aanduidingen verraden bij nader toezien hoe over literatuur gedacht wordt (en moet of kan worden). Vooral de meer zijdelingse uitspraken zijn vaak symptomatisch voor de voorgestane literatuuropvatting, omdat ze de grenzen maar ook de onderhandelbare marge daarvan reveleren. Tevens heb ik ervoor gepleit om die normativiteit niet enkel te bestuderen in termen van geboden en verboden - wat in het klassieke poëtica-onderzoek doorgaans vooral gebeurt -, maar ook aandacht te hebben voor de zwakkere vormen van normering: datgene wat mogelijk is, wenselijk maar niet verplicht, of toelaatbaar want niet echt verboden. Die complexe opbouw van het normatieve poëticale systeem kan grafisch voorgesteld worden in het volgende schema (De Geest 1996: 176): Ook voor een nadere analyse van het vertoog van De Tafelronde is die verwevenheid van noties en uitspraken met (vaak impliciet gehouden) normatieve aanspraken van ongemeen groot belang. In het kader van deze meer algemene bijdrage zou ik mij echter willen beperken tot de zogenaamde ‘registraliteit’ van het discours.Ga naar eind13 Het in de hand werken van een tegelijk herkenbaar en soepel system van noties, relaties tussen begrippen en uitspraken is inderdaad misschien wel de belangrijkste strategie om de onoverzichtelijkheid aan emergente uitspraken te reduceren tot een meer economisch en samenhangend geheelGa naar eind14 en zo de spanning tussen discursieve gebeurtenissen en discursieve structuren optimaal productief te maken. In algemene termen is een discursief register gebaseerd op uitspraken, elementen (een lexicon) en combinatieregels (een grammatica) die tot op zekere hoogte als vertaal- en parafrasemechanismen beschouwd kunnen worden. Ze bepalen mee wat in een bepaalde constellatie gezegd kan worden; naast expliciete definities en formuleringen spelen herhalingen (en zelfs gedeeltelijke echo's) daarbij een belangrijke rol. In die zin besteedt het poëticaonderzoek terecht heel wat aandacht aan de sleutelbegrippen en de basisopposities die een bepaald vertoog schragen, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||
met een uitgesproken voorkeur voor maximes en andere apodictische formuleringen; die verwoorden immers op een uitgekristalliseerde en condense wijze de voorgestane poëticale visie.Ga naar eind15 Vanuit discursief oogpunt lijken andere, minder in het oog springende componenten mij echter minstens even relevant. Ik denk hier onder meer aan de constructie van het vanzelfsprekende (de zogenaamde ‘doxa’) via allerlei betekenisrelaties (synoniemen, antoniemen, hyperoniemen en hyponiemen), via stereotiepen en het doorlopende beroep op het impliciete en het vooronderstelde (datgene wat klaarblijkelijk geen verdere explicitering behoeft).Ga naar eind16 Al deze discursieve mechanismen zijn er in laatste instantie op gericht om de eenmalige en vaak erg heterogene uitspraken samen te brengen en te verknopen tot een hechter netwerk, dat naar de lezer toe als het ware een ‘natuurlijke’ vanzelfsprekendheid uitstraalt. Ook het discours van een tijdschrift brengt bijgevolg een strategisch geconstrueerde (geselecteerde en geformuleerde) wereld tot stand, een perspectivering die nauw verbonden is met de discursieve plaats. Binnen het complexe vertoog van De Tafelronde springt vooral de spanning tussen het bekende en het nieuwe in het oog. Het blad staat immers een avant-gardistische poëtica voor, met dynamiek en innovatie als centrale categorieën, maar die innoverende elementen dienen telkens strategisch te worden ingepast in het bestaande vertoog; tegelijk moet het mogelijk zijn om ze na enige tijd weer geruisloos te ‘verwerpen’ of te ‘vergeten’.Ga naar eind17 Vooral de talrijke kritische en essayistische bijdragen van Paul de Vree maken daartoe gebruik van enkele typerende strategieën; op enkele daarvan ga ik hier kort in. | ||||||||||||||||||||||
Nieuw vs. bekendEen eerste mechanisme dat frequent wordt aangewend,Ga naar eind18 is de functionele verknoping van het nieuwe met het al bekende. Nog voor een nieuwe tendens of nieuwe auteurs hun opwachting maken in De Tafelronde is de lezer doorgaans al attent gemaakt op hun bestaan. Zo worden allerlei nieuwe publicaties en initiatieven - niet toevallig vrijwel steeds door Paul de Vree - systematisch opgespoord en gesignaleerd in een aparte rubriek. Het meest interessante gedeelte daarvan krijgt vervolgens daadwerkelijk een publicatieforum in het blad zelf; vaak worden die ‘vreemde’ teksten omkaderd door een begeleidend essay of een poëticaal statement van de betrokkenen, om hun affiniteit met De Tafelronde te onderstrepen. Soms neemt die samenwerking mettertijd de vorm aan van een heus themanummer; in andere gevallen blijft ze beperkt tot de publicatie van enkele teksten in opeenvolgende afleveringen. Omgekeerd worden, parallel daarmee, in recensies nieuwe Nederlandstalige bundels expliciet aan die innovatieve tendensen gerelateerd via terloopse vermeldingen. Na enige tijd blijft die interactie dan weer achterwege - doorgaans wordt ze vervangen door andere, nog net iets geschikter geachte verwijzingen -, tenzij de betrokkene (zeker in de latere jaargangen, waar nogal veel wisselingen zijn) een tijdje als redactiemedewerker wordt vermeld. Zelfs | ||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||
de (kortstondige) fusie van De Tafelronde met het noodlijdende tijdschrift Impuls, dat postexperimentele dichters en Pink Poets verenigt en daardoor grotendeels voor een andere poëtica staat, wordt in datzelfde stramien ingepast, waardoor de samenwerking naar de lezers toe nauwelijks enige nadere verantwoording hoeft. | ||||||||||||||||||||||
Actualiteit vs. geschiedenisEen andere vaak aangewende strategie is de verknoping van eigentijdse literaire experimenten met de historische avant-garde. Zeker in de aanvangsperiode van De Tafelronde speelt de figuur van Van Ostaijen daarbij een katalyserende rol. Zijn late poëzie wordt, in een reeks gedetailleerde en grondig gedocumenteerde beschouwingen, teruggeplaatst in haar historische context, maar de elementen daarvan duiken tegelijk terug op bij de bespreking van actuele literatuur. Zo wordt Van Ostaijen al vroeg opgevoerd, samen met Guillaume Apollinaire, als een zeldzame vertegenwoordiger van het ‘literaire kubisme’ - meteen een eerste voorbeeld van de osmose van literatuur en beeldende kunst die veel later het handelsmerk van De Tafelronde zal worden -, en vervolgens wordt diezelfde karakterisering aangewend bij de beschrijving van het werk van jonge Vlaamse dichters. Anderzijds laten de medewerkers van De Tafelronde geen gelegenheid onverlet om zich te distantiëren van hun onmiddellijke voorgangers, de experimentele dichters van Tijd en Mens en hun luidruchtiger tijdgenoten van Gard Sivik; aan de tweeden verwijten zij hun pose en hun oneerlijkheid, aan de eersten een nog te sterke ethische bekommernis waardoor de contouren van de klassieke poëtica blijven doorwerken. Omgekeerd zal De Vree dan weer wel de algemeen als traditioneel beschouwde vooroorlogse Vormen-generatie, waartoe hijzelf behoorde, meer dan eens voorstellen als een voorloper van de moderne lyriek. In latere jaargangen worden trouwens de nog levende erflaters van de historische avant-garde zoveel mogelijk opgevoerd als waardevolle tijdgenoten. Dat geldt onder meer voor Marc Eemans, wiens surrealisme als fantasmagie wordt voorgesteld en gelinkt aan het werk van Tafelronde-medewerker Pol le Roy, maar ook voor internationale avant-gardisten als Man Ray of Raoul Hausmann. De legendarische oud-dadaïst Hausmann krijgt zelfs carte blanche om tientallen bladzijden te vullen met zijn eigenzinnige aantekeningen en fragmenten. De historische avant-garde is, anders gezegd, voor De Vree helemaal geen afgesloten periode, maar integendeel een dynamische kracht die haar actualiteit en haar relevantie onverminderd heeft behouden. Opmerkelijk bij die recuperatie van het verleden is wel de dubbele toon die De Vree doelbewust hanteert. Aan de ene kant gedraagt hij zich als een geëngageerde criticus, die onophoudelijk het belang van de avant-gardistische poëtica tracht te verdedigen. Aan de andere kant stelt hij zich op als een soort van literatuurhistoricus, die met een haast wetenschappelijke acribie het fenomeen van de avant-garde in kaart wil brengen (compleet met het editeren en becommentariëren van histo- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||
rische documenten en het toevoegen van erudiete voetnoten en verwijzingen). Die spanning tussen de evaluerende criticus en de meer afstandelijke historicus is ook constant terug te vinden in de manier waarop De Vree omgaat met de jongste literaire trends. Met een zelden geziene gretigheid gaat hij op zoek naar alle denkbare dichters-debutanten om hun werk zo snel mogelijk te signaleren in korte recensies en treffende citaten.Ga naar eind19 Die momentopnamen (in oorsprong vaak praatjes voor de Antwerpse radiozender) worden vervolgens niet enkel gecombineerd tot stapelrecensies in De Tafelronde, maar naderhand ook nog eens uitgegeven als aparte brochures in de eigen ‘otosilbenreeks’, achteraf nog eens gebundeld in een boek (Onder experimenteel vuur) en geïntegreerd in enkele bloemlezingen met uitvoerige inleidingen. De criticus transformeert zo de prilste actualiteit tot contemporaine literatuurgeschiedschrijving, waarbij de schier onoverzienbare stroom aan poëtische teksten wordt ondergebracht in een overzichtelijk systeem van categorieën en subcategorieën, historisch gesitueerd, becommentarieerd en beoordeeld. Die vele hernemingen (en gedeeltelijke herschrijvingen) van de eigen teksten beogen daarbij onmiskenbaar ook een canoniserend effect. Het is een strategie die bij Paul de Vree opvallend vaak wordt aangewend in een poging om de lotgevallen van de avant-garde steeds dieper maar ook breder (in een internationale context en in een literair-historisch verband) te analyseren. | ||||||||||||||||||||||
Literatuur vs. contextIn zijn maniakale streven om die allernieuwste literatuur on the spot te duiden neemt De Vree begrijpelijkerwijze zijn toevlucht tot sterk uiteenlopende etiketten en beschrijvingen. De meeste daarvan is weliswaar geen lang leven beschoren; ze worden, zoals zoveel andere elementen in dit discours, vrijwel meteen vervangen door andere, meer geschikt geachte kandidaten. Afwisselend karakteriseert De Vree de jongste dichtergeneratie bijvoorbeeld als de ‘verloren generatie’, de ‘angry young men’, ‘beatniks’, ‘nozems’, ‘hippies’, ‘pop-dichters’, ‘postexperimentelen’ en zelfs ‘maniëristen’. Ondanks de heterogeniteit zijn deze kwalificaties in feite functioneel equivalent, grotendeels varianten op een zelfde patroon. Telkens opnieuw verklaart Paul de Vree immers het literaire werk in kwestie vanuit een fundamentele onvrede van de jonge generatie met haar eigen tijd. Dat algemene model - literatuur als een reactie op de problemen van de eigen tijd - wordt telkens vertaald in een andere invulling van het literaire experiment, gekoppeld aan een andere houding vanwege de auteurs in kwestie: van een bijtend cynisme of een verregaand schuldbewustzijn, over het esthetiserend etaleren van de materialistische consumptie-idealen (zelfs maniërisme als verzet) tot een verregaand maatschappelijk engagement of het provocatief aftasten van taboes. Zelfs het feit dat een aantal beloftevolle jongeren (Claude Corban, Mark Dangin, Rudo Durant...) na enkele jaren niet meer in De Tafelronde publiceert, wordt sociologisch en historisch geduid, als een gevolg van hun legerdienst en hun geleidelijke inkapseling in een burgerlijk bestaan, met een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||
baan, een vrouw en een kind. Op die manier verbindt Paul de Vree in zijn literairkritische vertoog - weliswaar niet zonder problemen en interne contradicties - de uniciteit van een literair werk steevast met literaire stromingen en stijlen, de individuele auteur met zijn generatie, en de afzonderlijke tekst met de uitbouw van een oeuvre. Een deels heteronome invalshoek (de interactie van een auteur met zijn context) wordt daarbij moeiteloos getransformeerd tot een autonomistische oriëntatie (de ontwikkeling van literatuur als een autonome taalconstructie, die zich zelfs weet te onttrekken aan het klimaat dat haar heeft gegenereerd). Een soortgelijke strategie wordt ook meermaals toegepast wanneer De Vree terugblikt op de turbulente geschiedenis van zijn eigen lijfblad; ook daarbij gaat het om een herschrijving in kroniekvorm van het verleden naar het heden toe. | ||||||||||||||||||||||
BesluitKortom, via die spanning tussen afzonderlijke uitspraken en onderliggende discursieve structuren ontwerpt De Tafelronde strategisch een eigen universum - zowel literair-poëticaal als cultureel en maatschappelijk-historisch - waarin sommige breuken overbrugbaar worden en, omgekeerd, voor de hand liggende bruggen meermaals een brug te ver blijken. Avant-garde als strategie, zou men kunnen stellen: proberen te blijven door uitgerekend te kiezen voor het momentane, voor de verankering van het nieuwe en het ogenblikkelijke. Het typeert alleszins de paradoxale logica van een blad dat in zekere zin zichzelf permanent heeft overleefd, een kwarteeuw lang. En via een omweg, tot vandaag. | ||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||
|
|