Jongen's vlotte taalgebruik en de talrijke illustraties die de tekst markeren - zeker zijn weg vinden naar een veel breder lezerspubliek dan dat van wetenschappers.
Het leven van de heilige bisschop Sint Ludger - deel 11 in de reeks ‘Middelnederlandse tekstedities’ - wordt geopend met een kort ‘Ten Geleide’ van de Duitse mediëvist Arnold Angenendt, die zelf ook uitgebreid onderzoek deed naar Ludger. Daarna volgt een zeer toegankelijke introductie waarin Jongen Ludger plaatst in een historische context. Ludger, een tijdgenoot van Karel de Grote, werd geboren omstreeks 742, vermoedelijk in de buurt van Oud-Zuilen. Hij studeerde aan de klooster- en domschool van abt Gregorius in Utrecht en vervolgens in York, Engeland. Vanaf 777 trok hij, op instigatie van Karel de Grote, als missionaris door het land van de Friezen en de Saksen. Hij werd de eerste bisschop van Münster, stierf in Billerbeck en werd begraven in Werden bij Essen.
Ludger's levensgeschiedenis is beschreven in een drietal vitae, daterend uit de negende eeuw. De oudste (vita prima) is geschreven door Altfridus, een neef van Ludger en evenals hij bisschop van Münster en abt van het klooster te Werden. De andere twee vitae (vita secunda en vita tertia) zijn gebaseerd op Altfridus' vita prima, maar de auteurs ervan hebben de tekst drastisch bewerkt. Dat is nog in sterkere mate het geval bij het Middelnederlandse heiligenleven van Ludger dat ruim zeshonderd jaar later door de reguliere augustinessen van het Amersfoorte Sint-Aegtenconvent aan hun verzameling heiligenlevens is toegevoegd. Jongen laat zien, dat de anonieme vertaler weliswaar nauwkeurig de Latijnse tekst van de vita tertia volgt, maar eigen accenten legt. Zo laat hij wonderverhalen, die in de klassieke heiligenlevens een essentiële rol spelen, weg of geeft of er een sterk verkorte versie van. Dat strookt, aldus Jongen, met de opvattingen die de Moderne Devoten hadden over heiligenlevens: niet het miraculeuze, maar het streven naar volmaakte deugdzaamheid dat heiligen als Ludger tentoonspreidden, moest de lezers tot voorbeeld strekken. Na de introductie volgt de teksteditie. Op de even bladzijden van de editie vindt men de Middelnederlandse tekst. Paleografische/codicologische notities en emendaties zijn gemarkeerd en worden onderaan de pagina verantwoord. Helaas verspringen op een aantal plaatsen (pp. 58-68) de genummerde voetnoten en lopen daardoor uit de pas met de pagina's waarnaar ze verwijzen. Op de oneven bladzijden staat de corresponderende hertaling in modern Nederlands, in de voetnoten rijkelijk voorzien van additionele informatie. Ter wille van de leesbaarheid heeft Jongen zijn hertaling opgedeeld in 15 hoofdstukjes, voorzien van tussenkopjes. Bovendien zijn sommige lange zinnen uit de Middelnederlandse tekst in de
hertaling in kleinere eenheden gesplitst. Dit draagt zeker bij aan een vlot leesbare tekst.
In een korte ‘Verantwoording’ (p. 87) geeft Jongen inzicht in zijn werkwijze t.a.v. de transcriptie van de tekst en de hertaling ervan in modern Nederlands, maar nadere informatie over de bijgevoegde facsimile ontbreekt. Dat er gekozen is voor een (zwart-wit) afdruk in