Nederlandse Letterkunde. Jaargang 13
(2008)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||
Stof en stilering van De ondergang van de Familie Boslowits
| |||||||||||||||||||||
1. InleidingSimon van het Reve publiceerde De ondergang van de Familie Boslowits in het decembernummer 1946 van het tijdschrift Criterium. Over de werkelijke publicatiedatum zegt dat weinig, want het tijdschrift verscheen met grote vertraging: eind december was het novembernummer er nog altijd niet.Ga naar eind1 Waarschijnlijk verscheen het decembernummer niet eerder dan begin februari, want pas op 15 februari signaleerde Het Parool de ‘voortreffelijk geschreven’ novelle over ‘den ondergang van een Joodsche familie in Amsterdam gedurende de bezetting’. De bedenkingen aangaande de ‘geforceerd’ aandoende ‘koelheid van dit proza’ weerhielden de krant niet van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||
conclusie ‘dat dit het eerste proza van een jongere over den oorlog is, dat op hoog en verantwoord peil staat.’Ga naar eind2 Weinig is bekend over de motieven van de redactie van Criterium om de inzending op te nemen, maar de evident grote herkenbaarheid van de verhaalgebeurtenissen zal een rol hebben gespeeld. Redactielid Willem Frederik Hermans stemde in 1993 nog steeds in met de verwoording van het opgewonden gevoel dat het uitbreken van de oorlog bij de jeugd opriep. Volgens Hermans kwam dat gevoel eindelijk eens iets spannends mee te maken voor bij ‘“enkele perverse jongetjes van een jaar of achttien, zoals bij Gerard Reve, en ook bij mij.”’Ga naar eind3 Meer specifiek herkent Hermans zijn eigen ervaring in Reves weergave van het bombardement op Schiphol: ‘En hij zegt dan: “Hè hè, gelukkig, het is begonnen!” Dat gevoel was onder de jeugd vrij algemeen. Ook voor mij is die oorlog begonnen met het verschijnen van de eerste vliegtuigen in de lucht’.Ga naar eind4 De herkenbaarheid betreft niet alleen de historische gebeurtenissen, maar is er ook op een individueel niveau. ‘Als ik het nu lees,’ zo viel Brandt Corstius (2005) bij herlezing op, ‘zie ik dat de drie kinderen Eric, Joost en Lies van de familie Willink, die bevriend is met de ouders van Simon, natuurlijk de drie kinderen van Jan en Annie Romein zijn.’ Deze observatie bevestigt een eerdere suggestie van Raat (1977) over de gebroeders Spanjaard uit De avonden: ‘Louis en Frans Spanjaard doen sterk denken aan de om hun moed bewonderde gebroeders Willink.’Ga naar eind5 Dan zou de naam Spanjaard dus een verbastering van Romein zijn en dat strookt geheel met de vervorming van bestaande namen in de roman, waarbij het warenhuis Het Wespennest het alter ego van De Bijenkorf is.Ga naar eind6 De werkelijke moeder van de familie Willink, Annie Romein-Verschoor, signaleert in haar memoires ook de genoemde uitwerking van het bombardement op Schiphol: ‘Er zat ook een element van spanning in dat vooral de kinderen sterk aangreep en iets van de doffe ellende, die je overal overviel, terugdreef.’Ga naar eind7 De broer van de auteur, Karel van het Reve, heeft in een interview de werkelijke naam van de familie Boslowits aan de vergetelheid ontrukt: ‘“Poolse Joden, Bobrowmitsky.”’Ga naar eind8 Tevens benadrukte hij het werkelijkheidsgehalte van het verhaal: ‘“die familie Boslowits, dat is gewoon alles zoals het is.”’Ga naar eind9 Het verhaal leent zich voor een geannoteerde editie die van vrijwel elke gebeurtenis de werkelijke toedracht belicht, vaak zelfs met vermelding van tijd en straat, een opmerkelijke werkwijze voor een auteur die bij herhaling heeft gewezen op de beperkte waarde van de werkelijkheid voor de kunst. Op 20 maart 1958 schrijft Reve aan Hermans over zijn eigen fout ‘dat ik mij te veel aan de waarheid houd, wat onwaarschijnlijkheid veroorzaakt.’Ga naar eind10 Enkele maanden later wijst de auteur in een - gefingeerd - interview de werkelijkheid in nog stelliger bewoordingen af: ‘een schrijver die de werkelijkheid zou beschrijven, zou iets hoogst onwaarschijnlijks en ongeloofwaardigs te voorschijn brengen.’Ga naar eind11 Meer dan een kwarteeuw later draagt een van zijn Albert Verwey-lezingen uit 1985 - de meest systematische uiteenzetting van zijn poëticale opvattingen - als titel: Echt Gebeurd Is Geen Excuus. Volgens Reve is kunst een ‘gestileerd menselijk handelen (of een produkt daarvan), dat een | |||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||
ontroering teweegbrengt’Ga naar eind12 en voor dat effect is de werkelijkheid onbruikbaar, want die is ofwel ‘moordend vervelend’, ofwel ‘volstrekt onwaarschijnlijk en volstrekt ongeloofwaardig’.Ga naar eind13 Dit alles maakt benieuwd welke stilering de stof in De ondergang van de Familie Boslowits heeft ondergaan. De beantwoording van deze vraag verloopt als volgt. Welke historische stof in de novelle is verwerkt, ga ik na aan de hand van de bekende studie van De Jong over Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (2).Ga naar eind14 Dat levert naast een samenvatting van het verhaal een nauwkeurige chronologie op. Afwijkingen van de historische chronologie komen daarna aan de orde (2.1). Een soortgelijk patroon kent de bespreking van de verteltechniek: eerst komen de kenmerkende aspecten daarvan aan bod, met name het verzwijgen van de dreiging (3), en vervolgens de afwijkende gevallen dat die dreiging toch ter sprake komt (3.1). Bij wijze van afsluiting wijs ik op enkele opmerkenswaardige overeenkomsten tussen de novelle en de literaire constructie van de zojuist al even ter sprake gekomen Verwey-lezingen van bijna veertig jaar later, gebundeld onder de titel Zelf schrijver worden (4). | |||||||||||||||||||||
2. Details van de jodenvervolging‘Met de familie Boslowits,’ aldus de verteller, Simon, ‘kwam ik voor het eerst in aanraking op een kinderpartijtje, een kerstfeest bij kennissen’.Ga naar eind15 Aldus luidt de bedrieglijk feestelijke en onschuldige inzet van het verhaal. De familie bestaat uit vier personen, de invalide oom Hans, de overbezorgde, zenuwzieke tante Jaanne en hun twee zoons Otto, die een beetje achterlijk is, en Hans, een pestkop twee jaar ouder dan Simon. De aangeduide aandoeningen, maar met name de verlamming van oom Hans verergeren gedurende het verhaal en vormen zelfs de voornaamste ontwikkeling in de eerste helft van de novelle. Wie na dit gedeelte zijn lectuur staakt, houdt de indruk over dat de ondergang uit de titel hierop doelt. De werkelijke aard van de ondergang blijkt direct na de capitulatie, als de familie ten prooi valt aan de jodenvervolging. Francken (1994) heeft als enige oog gehad voor de opmerkelijke overeenkomst tussen de twee ondergangen, die in beide gevallen neerkomt op een beperking in mobiliteit die uiteindelijk de dood ten gevolge heeft.Ga naar eind16 Het lijkt er zelfs op dat de ene ondergang een metafoor voor de andere is: de verergeringen van de verlamming houden gelijke tred met de toenemende dreiging die Hitler voor het buitenland vormt. Het gaat om een globale overeenkomst, want de tijdsaanduidingen in de novelle zijn te vaag om de verergeringen te kunnen koppelen aan specifieke gebeurtenissen, maar de dreiging begint niet pas in de tweede helft. Op het eerste gezicht lijkt de vooroorlogse periode, waarin Simon nog een kind is, een zorgeloze tijd, alsof nazi-Duitsland niet bestaat. Toch is het verzwijgen van de dreiging niet minder geforceerd dan in de tweede helft: de aanvankelijk op spanning beluste Simon vermeldt zelfs het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in | |||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||
september 1939 niet. In beschouwingen over de novelle wordt het vooroorlogse deel meestal overgeslagen; mogelijk speelt hier mee dat de bestudering van oorlogsliteratuur steeds is ondernomen door letterkundigen die die tijd niet zelf hebben meegemaakt. Wie de jaren dertig wel zelf heeft meegemaakt, zal het ontbreken van de oorlog in het eerste deel minder onbevangen duiden. ‘Vanaf 1932,’ zo herinnert zich Hanny Michaelis, de voormalige echtgenote van Reve, ‘hoorde ik mijn ouders vaak spreken over Hitler en Nazi-Duitsland. Zij zagen het al vroeg somber in.’Ga naar eind17 Dat vroege onbehagen is niet uitzonderlijk. ‘“Mijn hele jeugd,”’ aldus Willem Frederik Hermans in een interview uit 1962, ‘“stond in het teken van de oorlogsdreiging.”’Ga naar eind18 Ook op de vraag wanneer de oorlog hem ging bezighouden, heeft Hermans een duidelijk antwoord: ‘“In 1933, toen Hitler aan de macht kwam.”’ Ook de latere chroniquers van de jodenvervolging Abel Herzberg en J. Presser raakten al omstreeks die tijd doordrongen van de dreiging.Ga naar eind19 Hoewel in de novelle geen jaartallen worden genoemd, staat vast welke periode zij beslaat. Bij het kerstfeest aan het begin is Simon zeven. Het moet dan om Kerstmis 1931 gaan, want in het voorjaar dat de Duitsers Nederland binnenvallen, wordt hij zestien. Om de vooroorlogse sfeer enigszins te schetsen, geef ik enige jaartallen. De kennismaking vindt plaats in de tijd dat Hitlers NSDAP haar grote opkomst beleefde. Bij de verkiezingen van 14 september 1930 werd zij de op een na grootste partij van de rijksdag. Op 26 februari 1932 verkreeg Hitler het Duitse staatsburgerschap en bij de verkiezingen van 31 juli van hetzelfde jaar wordt de NSDAP de grootste partij.Ga naar eind20 Na die eerste kennismaking vinden enige bezoeken plaats en komt de familie Boslowits gewoonlijk ‘elke oudejaarsavond’ (32) bij Simons familie doorbrengen. De verlamming van oom Hans blijft jaren ongewijzigd, maar breidt zich ineens uit tot de rechter arm in het jaar dat Simon naar de middelbare school gaat. Simon zal dan twaalf zijn, zodat het om 1936 moet gaan. Maar als de uitbreiding van de verlamming zich voordoet, zit Simon nog niet op die school, zodat het om het eerste gedeelte van het jaar moet gaan. De herbewapening van Duitsland, die in 1935 al tot het opzeggen van het verdrag van Versailles en de herinvoering van de dienstplicht had geleid, bereikte op zaterdag 7 maart 1936 een mijlpaal met de hermilitarisering van het Rijnland. ‘Drie jaar voor de oorlog’ (34) verhuist de familie Boslowits naar een woning vanwaar Simon de luchtbeschermingsoefeningen gadeslaat die ‘naar ik meen in de herfst’ (34) worden gehouden. ‘Een half jaar nadien’ komt de familie van Simon op ‘tien minuten lopen’ (34) te wonen, zodat vaker bezoeken kunnen worden afgelegd. Een half jaar na de herfst is een aanduiding die de verhuizing in de periode februari tot april 1938 plaatst. In de volgende vier bladzijden verlopen bijna ongemerkt twee jaar, want de eerstvolgende gebeurtenis is het bombardement op Schiphol. Ergens in deze periode van twee jaar stort oom Hans in. Deze nieuwe verergering noopt tot verhuizing naar een benedenhuis, waardoor de familie in de straat achter Simon komt te wonen (36).Ga naar eind21 De eerste grote gebeurtenis van deze | |||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||
periode is de Anschluss van Oostenrijk op 12 maart 1938.Ga naar eind22 Opmerkelijk genoeg vermeldt Simon niet eens het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939. Pas vlak voor de aanval op Nederland deelt hij terloops mede wat al enige tijd gaande is: ‘Wel waren Engeland en Frankrijk met Duitsland in oorlog’ (38). Op 3 september verklaarden Engeland en Frankrijk Duitsland de oorlog, twee dagen nadat Hitler Polen was binnengevallen. In het voorjaar dat Simon zestien wordt, komt hij ‘op een avond in Mei’ (38) bij de familie Boslowits een broodrooster lenen. Daar treft hij grote opwinding aan, want vlak voor zijn aankomst klonk op de radio het verontrustende bericht over het intrekken van de verloven (38). De beslissing tot intrekking werd op 7 mei genomen en meteen per radio omgeroepen: ‘alle verlofgangers moesten zich onverwijld naar hun onderdelen begeven.’Ga naar eind23 In dezelfde week vindt ‘enkele uren na middernacht’ (39) het bombardement op Schiphol plaats. Dat bombardement begon op 10 mei 1940 om 3.58 uur en duurde bijna twee uur.Ga naar eind24 De capitulatie is op de volgende bladzijde al een feit. Deze werd over de radio bekendgemaakt op 14 mei om tien minuten over half zeven.Ga naar eind25 Diezelfde avond doen Simon en zijn familie mee met het verbranden en in de gracht gooien van boeken: ‘in Amsterdam lagen grachten en kanalen op tal van plaatsen vol met weggeworpen boeken en tijdschriften.’Ga naar eind26 De dag na de capitulatie trekken de Duitsers de stad binnen, een gebeurtenis die veel toeschouwers trekt, onder wie tante Jaanne.Ga naar eind27 Simon zelf geeft er de voorkeur aan vissen te vangen in plaats van de intocht gade te slaan (41).
De periode van de bezetting begint precies halverwege de tekst, waardoor de novelle in twee delen uiteenvalt. Het tweede deel behelst een reeks van onheilstijdingen, te beginnen met het als onbestelbaar terugkomen van een brief aan een neef in Berlijn. Op een muurkrant leest Simon het bericht over de Franse overgave, wat zijn moeder corrigeert: ‘“Ze vragen dus een wapenstilstand”’ (44). Deze werd overeengekomen op 22 juni 1940. Kort daarop komen twee Duitsers oom Hans halen, maar zij vertrekken zonder hem als ze zien dat hij niet kan lopen. Hierna wordt ongeveer een half jaar overgeslagen: ‘De zomer en de herfst verliepen kleurloos’ (44). Zes weken na een etentje op de tweede zondag van 1941 is een razzia gaande rond het Waterlooplein, de buurt waar Hansje op kantoor is (45). Het gaat om de razzia van 22 februari rond het Jonas Daniël Meyerplein, waarbij de Ordnungspolizei mitrailleurs inzette om het plein hermetisch af te sluiten.Ga naar eind28 Jobstijdingen in datzelfde jaar betreffen de dood van Parkmans dochter, de molestatie van een neef, het doodsbericht van Jozef, de zelfmoord van het voltallige gezin van dokter Witvis en de verwijdering van Otto uit het kinderhuis. Met nieuwjaar 1942 is de verlamming van oom Hans dusdanig verslechterd dat hij in het ziekenhuis opgenomen wordt (50). Aan het einde van het eerste halfjaar van 1942 worden nieuwe instructies van kracht, die joden onder meer verbieden zich tussen acht uur 's avonds en zes uur | |||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||
's morgens buitenshuis te bevinden, gebruik te maken van het openbaar vervoer en telefoon te hebben.Ga naar eind29 ‘“Van morgen af moeten we om acht uur binnen zijn”’, komt tante Jaanne op ‘een dag in de voorzomer’ (51) zeggen, zodat zij oom Hans niet meer kan bezoeken. Nog geen bladzijde verder kan ze ‘“niet meer de stad uit”’, zodat de moeder van Simon in haar plaats Otto in Apeldoorn gaat bezoeken. In juli ontving iedereen met een telefoonaansluiting een Ariër-verklaring ter invulling, waarop per 1 augustus in Amsterdam zo'n zesduizend nummers buiten dienst werden gesteld, hoofdzakelijk ten nadele van joodse abonnees.Ga naar eind30 Vermeldenswaard is verder dat het meest sprekende symbool van de vervolging, de jodenster, nergens in het verhaal ter sprake komt: het dragen hiervan werd begin mei 1942 verplicht gesteld.Ga naar eind31 Als Hansje op een avond lang wegblijft, komt tante Jaanne bij Simon om vandaar naar Hansjes kantoor te bellen. Hansje werd met een afzetting geconfronteerd. Waarschijnlijk gaat het om de razzia van september - de precieze datum is onbekend - in de Weesperstraat en omgeving, dicht bij Hansjes kantoor.Ga naar eind32 Vanaf midden september 1942 vindt in de grote steden 's avonds na achten het ophalen van joden uit hun woningen plaats.Ga naar eind33 Als het inventariseren begonnen is, brengt Simon een aantal bezittingen bij hem thuis in veiligheid (52).Ga naar eind34 Maar al snel gaat men over tot ophalen zonder voorafgaand bericht. Als regel gingen mannen van de Hausraterfassung mee met de agenten die joden moesten ophalen om de inboedel te registreren. Daarbij werd door de betrokkenen op grote schaal geroofd, in alle stadia tussen het ophalen van het gezin tot het afvoeren van de inboedel naar Duitsland.Ga naar eind35 In het trappenhuis bij tante Jaanne wordt de beurs van het vijfjarig zoontje van de buren geleegd (51-52). Op verzoek van tante Jaanne haalt Simon een doktersattest dat aan moet tonen dat oom Hans niet zonder hulp van zijn vrouw kan (53-54). Nu waren de Duitsers bij een eerder bezoek inderdaad weer vertrokken omdat oom Hans op de hulp van zijn vrouw aangewezen was (44), maar dat was in 1940. Omdat de bezetter deed voorkomen alsof het ophalen geschiedde ten behoeve van de tewerkstelling, de Arbeitseinsatz, hoopte men dat lichamelijke gebreken tot vrijstelling zouden leiden.Ga naar eind36 Waarschijnlijk begon pas na de periode die de novelle beslaat, door te dringen wat het werkelijke doel was, al blijft onduidelijk wanneer precies.Ga naar eind37 Tante Jaanne en Hans wachten de gebeurtenissen af. Avondbezoek spreekt ‘met sombere verbazing over de toestand daar in huis’ en de moeder van Simon noemt het ‘“net als in een spookhuis”’ (54). Elke avond zitten de twee ‘als beelden’ (54) voor het raam. Dit stemt geheel overeen met de wijze waarop De Jong (1975) deze situatie tekent. Avond na avond zaten die mensen, veelal òp van de zenuwen, te wachten op het moment waarop aangebeld zou worden door de ophaalploeg die met het deportatiebevel in de hand het portaal of de trap zou binnenstampen. Elke auto die naderde kon de auto zijn.Ga naar eind38 | |||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||
Wanneer bij tante Jaanne en Hans wordt aangebeld, maakt het attest geen enkele indruk. Op een Dinsdagmorgen kwamen buren ons zeggen, dat de vorige avond om half negen twee agenten met zwarte helmen op, gekomen waren. Tante Jaanne had ze het attest uit het ziekenhuis getoond, dat de een met een zaklantaarn had belicht. ‘Wie bent U?’ had hij Hansje gevraagd. Toen deze zich bekend had gemaakt, zei de ander: ‘Hij staat niet op de lijst.’ ‘U moet allebei mee,’ had toen de eerste gezegd. (54-55)Ga naar eind39 De omschrijving van ‘agenten met zwarte helmen’ doelt op de voor het ophalen gebruikte detachementen, gevormd uit de Ordnungspolizei, gekazerneerde politie-eenheden waar hoofdzakelijk zogenaamde ‘Schalkhaarders’ deel van uitmaakten, politiemannen die in Schalkhaar bij Deventer speciaal opgeleid waren in de geest van de SS. In Amsterdam kreeg het politiebataljon op acht dagen in november 1942 en op zeven dagen in januari 1943 lijsten mee met de namen en adressen van op te halen joden. Het gaat hier om de zogenaamde ‘zwarte hulppolitie’: NSB'ers en WA-lieden in hun zwarte uniform. Het zal bij deze Hulppolitie wel regel geweest zijn om grote ijver aan de dag te leggen.Ga naar eind40 In de volgende week wordt de woning leeggehaald. Omdat vlak daarvoor wordt vermeld dat de banden reeds van de invalidewagen waren ‘afgestolen’ (55), kan de indruk ontstaan dat burgers de woning leeghalen. Het gaat hier echter om het zogenaamde ‘pulsen’: nadat een gezin afgevoerd was, werd de sleutel van hun woning bij de Zentralstelle afgegeven en later aan de Einsatzstab Rosenberg uitgereikt om de inboedel in verhuisauto's te laden. Die waren van de verhuisfirma Abraham Puls, vandaar de term ‘gepulste’ woningen.Ga naar eind41 Een alinea na het ophalen van tante Jaanne en Hansje bericht een buurvrouw over het leeghalen van de inrichting het Apeldoornse Bos, waar Otto verblijft (55). Daarmee is impliciet aangegeven dat 1943 moet zijn begonnen, want de ontruiming van dat joodse krankzinnigengesticht vond plaats op donderdag 21 januari van dat jaar. Otto's waarschijnlijke onderkomen was het bij deze inrichting gelegen ‘Achisomog’, een gesticht voor moeilijk opvoedbare of ernstig gestoorde jeugdigen.Ga naar eind42 Dezelfde buurvrouw brengt het ontruimen van ‘“de Invalide”’ ter sprake, waarmee zij doelt op de ontruiming van het tehuis ‘de Joodse Invalide’ op 1 maart.Ga naar eind43 Oom Hans wordt vanuit het ziekenhuis naar een onderduikadres gebracht, een zolderkamer bij kennissen. Daar kan echter niet gestookt worden, zodat hij in de herfst opnieuw moet verhuizen. Men slaagde er in hem een plaats te bezorgen in een tehuis voor ouden van dagen. Er zou voor de papieren gezorgd worden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||
De teleurstelling is begrijpelijk, want oom Hans loopt meer risico, nu hij niet meer letterlijk aan het oog van de bezetter onttrokken is. Alles hangt nu af van de papieren. Het vermaken van een persoonsbewijs was niet moeilijk, maar men had er wel een echt voor nodig. Veel onderduikers hadden een zo primitieve falsificatie, dat men ook bij oppervlakkige controle al tegen de lamp kon lopen.Ga naar eind45 In de herfst van hetzelfde jaar pleegt Hans zelfmoord, waartoe de spanning van het opjagen alleen al in Amsterdam vele tientallen dreef.Ga naar eind46 | |||||||||||||||||||||
2.1. De jodensterHet bovenstaande wijst uit dat de beschrijving van historische gebeurtenissen herkenbaar en correct is. Daardoor vallen twee afwijkingen des te meer op.Ga naar eind47 Om te beginnen de molestatie van een neef van tante Jaanne, een gebeurtenis die ongeveer twee pagina's beslaat. Het incident zet als volgt in. Hij had, fietsend door de binnenstad, een fout tegen de verkeersregels gemaakt en was door een gedeeltelijk in burger geklede, gedeeltelijk geüniformeerde man met zwarte laarzen, aangehouden, die bij het opschrijven van zijn naam had gegrijnsd. (47) De schimmige omschrijving van de man maakt duidelijk dat de aanhouding niet door een gewone politieman verricht wordt. Dit strookt met de instructie die de neef enkele dagen later 's avonds thuis aan de deur ontvangt van een ‘donker geklede, niet goed te onderscheiden man’, dat hij de volgende dag ‘op een kantoor moest komen, ergens in de binnenstad’ (47) om de verkeersovertreding in orde te maken. Kennelijk gaat het al evenmin om een regulier politiebureau. Op dat kantoor wordt de neef door een man of zes gemolesteerd, waarbij een man met ‘vet, grijs haar’ (48) het voortouw neemt. De enige instantie die aan zo'n omschrijving voldoet, is het bureau ‘Joodse Zaken’ dat op initiatief van de hoofdcommissaris, de NSB'er Tulp, bij het hoofdbureau van de Amsterdamse politie werd ingesteld met louter als taak joden op overtredingen te betrappen. Het stond onder leiding van de commissaris van politie R.W. Dahmen von Buchholz, net als vrijwel het voltallige personeel een NSB'er. Omdat deze alcoholist was, lag de dagelijkse leiding bij de NSB'er Abraham Kaper, een wat oudere brigadier van politie.Ga naar eind48 ‘Beiden, Dahmen von Buchholz en Kaper, hebben herhaaldelijk gearresteerde Joden gruwelijk mishandeld’.Ga naar eind49 De instelling van het bureau hing samen met de doorgaans passieve opstelling van de meeste Nederlandse politie-agenten om joden te bekeuren. In de loop van 1941 was de joden zoveel verboden, dat het geen moeite kostte om overtredingen te constateren. Daarom werden kort na de invoering van de jodenster begin mei 1942 in de meeste steden speciale, door NSB'ers geleide groepen politiefunctiona- | |||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||
rissen gevormd om joden te betrappen, waarbij de ster als schietschijf diende. Het bureau ‘Joodse Zaken’ werd op 1 juni ingesteld. Op het eerste gezicht lijken deze gegevens niet te rijmen met de aanhouding van de neef, al was het maar omdat nergens staat vermeld dat hij een ster droeg. De jodenster wordt echter in de gehele novelle verzwegen. Toch staat vast dat Hansje en tante Jaanne de ster ongeveer een half jaar moeten hebben gedragen: het ophalen uit de huizen vond plaats vanaf half september, vierenhalve maand na de invoering van de ster.Ga naar eind50 De agent die de neef aanhoudt, grijnst bij het opschrijven van de naam, alsof hij dan pas merkt dat de overtreder joods is. Wie echter rekening houdt met de jodenster, beseft dat het horen van de naam slechts een bevestiging vormt van wat de agent reeds weet. Het incident moet zich dan hebben afgespeeld tussen mei en 21 juli 1942, want op 20 juli werden joden gesommeerd de volgende dag hun fietsen in te leveren.Ga naar eind51 De juiste datering van de aanhouding valt dus een jaar later dan juni 1941, waarin zij volgens de novelle plaatsvond. De tweede afwijking behelst het tijdsverloop tussen het ontruimen van het Apeldoornse Bos en de Joodse Invalide. In werkelijkheid zaten er ruim vijf weken tussen beide ontruimingen. Maar de laatste ontruiming is nog gaande als een buurvrouw hiervan een ooggetuigeverslag doet, dat ze besluit met de woorden: ‘“Het Apeldoornse Bos is gisteren ook leeggehaald”’ (55).Ga naar eind52 Beide afwijkingen van de chronologie versterken de versnelling van de gebeurtenissen. Het tijdsverloop tussen beide ontruimingen is aan dit vormgevingsprincipe aangepast. Arrestatie en molestatie van de neef vereisen een enigszins uitvoerige beschrijving, wat in de juiste chronologische volgorde vertragend zou werken, zodat het incident naar voren is gehaald. | |||||||||||||||||||||
3. VerteltechniekDe opmerkelijke verteltechniek heeft tot tal van typeringen geleid die op hetzelfde neerkomen als de geforceerde koelheid uit het vroegste signalement. Zo spreekt Melkman (1964) van ‘gekunstelde soberheid’.Ga naar eind53 Naar aanleiding van de eerste boekpublicatie uit 1950 werd gesproken van een ‘“reportagestijl”’ of ‘“een genotuleerd verslag”’.Ga naar eind54 Maar waarin dit afstandelijke effect zit, werd zelden onder woorden gebracht. In de woorden van Raat (1987), gaat het eenvoudig om een ‘welbewust niet uitspreken van wat essentieel is.’Ga naar eind55 Dit ‘angstvallig omzeilen en verzwijgen van wat iedereen benauwt,’ zo vat Raat (1987) het effect samen, ‘brengt een geweldige beklemming teweeg onder de verhaalfiguren.’Ga naar eind56 Dit effect is het resultaat van vier verteltechnische omzeilingstrucs. Ten eerste worden beladen woorden als jood, razzia en onderduiken vermeden, soms op geforceerde wijze, met als paradoxaal gevolg dat er dan nadruk op valt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||
‘“De groenen vangen de jongens overal om het Waterlooplein”’ (45), komt tante Jaanne in paniek zeggen, want Hansje werkt daar in de buurt op kantoor. Simon gaat op verkenning uit. Ik fietste snel naar de buurt rondom het Waterlooplein en bracht van alles nauwkeurig verslag uit. Oom Hans rookte langzaam zijn korte, zwarte pijp. ‘Een mooie trui heb je daar aan,’ zei hij midden in mijn relaas, ‘is die nieuw?’ (46) Het woord ‘razzia’ valt niet, ook niet wanneer Hansje vijf bladzijden later op een avond echt tegen een razzia aanloopt. Nadat tante Jaanne en Hansje zijn opgepakt, wordt oom Hans uit het ziekenhuis ontslagen en hij vertrekt ‘naar een zolderkamer in de binnenstad, die hij bij kennissen in gereedheid had mogen brengen.’ De zieke lag in zijn nieuw verblijf alleen, maar een verpleegster kwam tweemaal daags hem verzorgen. Slechts weinigen kenden deze verblijfplaats. (55) Onmiskenbaar gaat het om onderduiken, zonder dat dit met zoveel woorden wordt gezegd. Een tweede manifestatie van de gekunsteld sobere vertelwijze: hoe aangrijpender de gebeurtenissen, hoe summierder het verslag ervan. Aangezien die gebeurtenissen steeds maar aangrijpender worden en de families steeds dichter bij elkaar komen te wonen, levert dat een adembenemende versnelling op. Het eerste kennismakingsbezoek beslaat vijf bladzijden (26-30), daarna worden de verslagen steeds korter, tot er meerdere bezoeken per pagina plaatsvinden. In de bezettingstijd staat elk bezoek in het teken van een of andere onheilstijding. Ten derde onthoudt de verteller zich van aanvullingen en correcties op de optiek van zijn jongere ik. Exemplarisch hiervoor is de openingsscène, waarin een kerstboom vlam vat: ‘allen die in de nabijheid van de boom vertoefden, werden gedwongen aan tafel te gaan zitten of naar de andere suitekamer te gaan, waar enkelen op de grond domino speelden’ (25). Simon gaat naar de suitekamer en is dus geen getuige van het uitdoven van de boom. Hoe dat in zijn werk gaat, blijft dan ook onvermeld. Aldus conformeert de oudere, vertellende Simon zich voortdurend aan de blik van zijn vroegere, belevende ik en laat nergens merken dat hij de afloop al weet of over een beter inzicht beschikt. Die terughoudendheid leidt soms tot passages die de lezer tot interpretatieve aanvulling nopen. De eerste keer dat Simon bij de familie over de vloer komt, pest Hansje hem op drie manieren, die in toenemende mate om interpretatie vragen. Op Hans' kamer ontwaart Simon een hondje van zeep, volgens Hans door hemzelf gemaakt. Op Simons vraag of hij dat op school gedaan heeft, antwoordt Hans dat hij het thuis deed, maar Simon ‘geloofde hem al niet meer, want hij had bij mijn vraag even in verwarring verkeerd’ (26-27). | |||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||
Hierna pakt Hans zijn schrijftoestel, waarop men in een soort celluloid tekens kan schrijven en die met een druk op een knop weer kan uitwissen, ‘dat hij bekeek en in de handen nam op een wijze, die ten doel had mijn uiterste nieuwsgierigheid te wekken’ (27). Hoewel Simon de opzet van Hans doorziet, boezemt het toestel hem wel degelijk ontzag in: ‘Ik had nooit met de mogelijkheid rekening gehouden, dat zoiets kon bestaan’ (27). Hans bemerkt Simons' fascinatie maar zegt van plan te zijn het toestel weg te gooien; hij geeft het niet aan Simon. Zelfs wanneer Simon jaren later weer in Hans' kamer komt, is hij het toestel nog niet vergeten: ‘Het hondje stond er nog steeds, maar het schrijftoestel was er toen al lang niet meer’ (33). Bij het derde pesterijtje heeft Simon in het geheel niets door. Tijdens een maaltijd bij de familie Boslowits vraagt Simon naar de betekenis van de letters die in het bestek gegraveerd zijn. Hans geeft te kennen dat de betekenis van de laatste letter slechts aan ingewijden bekend is. ‘Ik wilde niet de verantwoording nemen iets te vragen, dat om gewichtige redenen geheim moest blijven en zweeg dus’ (28). Uiteraard gaat het om een eenvoudig geval ‘waarachter iedere lezer gemakkelijk het pesterijtje van Hans ziet opdoemen,’ zo merkt Francken (1994) terecht op,Ga naar eind57 maar niettemin berust dat inzicht geheel op interpretatie. De verteller onthoudt zich van commentaar en de letters op het bestek komen niet meer ter sprake. Nog een vierde vorm van terughoudendheid betreft de weergave van dialoog. Bij zijn ooggetuigeverslag van de razzia geeft Simon niet het verslag zelf weer, maar deelt slechts mede dat hij verslag doet. Alleen de onbenullige opmerking van oom Hans om de spanning te doorbreken, staat in de directe rede. Aangrijpende informatie staat vrijwel steeds in de vrije indirecte rede, bijvoorbeeld wanneer Hansje vertelt hoe hij aan een razzia ontsnapte. Er was een afzetting van de straten geweest en men had hen op het kantoor gewaarschuwd. Toen alles rustig scheen, was hij vertrokken, maar halverwege had hij in een openbare waterplaats zich moeten verbergen. Tenslotte was het acht uur geworden en het laatste deel, door onze buurt, had hij hollend afgelegd. (51) Simon geeft Hansjes verslag weer in zakelijke bewoordingen waaruit alle emotie is geweerd. Ook het gebruik van de voltooid verleden tijd sorteert een effect van afstandelijkheid. Het ophalen van Otto komt zelfs schijnbaar terloops ter sprake. Op zekere dag kwam een buurvrouw bij ons. ‘Ze halen de Invalide leeg,’ zei ze. Ze had gezien, hoe honderden zeer oude mensen van de trappen uit het gebouw in gereedstaande auto's waren gedragen en hoe een twee en negentigjarige man, die ze wel van vroeger meende te kennen, had geroepen: ‘Ze dragen me op de handen!’ ‘Het Apeldoornse Bos is gisteren ook leeggehaald,’ zei ze. (55) | |||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||
Ook dit ooggetuigeverslag uit de eerste hand wordt zo afstandelijk mogelijk weergegeven. En het bericht over de ontruiming van Otto's Apeldoornse verblijfplaats, dat toch de eigenlijke reden van het bezoek van de buurvrouw zal zijn, wordt in een terzijde afgedaan.
De zelfmoord van oom Hans, die de ondergang van de familie Boslowits voltooit, is zorgvuldig voorbereid door een reeks van zelfmoordpogingen die meteen aanvangt de dag na de capitulatie, namelijk met een bioscoopfilm waarin een poging tot dubbele zelfmoord een gelukkig einde kent: een jongen schiet een meisje neer, maar mist daarna de moed om hetzelfde aan zichzelf te voltrekken. Het meisje overleeft echter en ze leven nog lang en gelukkig (41). In 1941 nemen de dochter van Parkman en haar echtgenoot vergif in, waarbij de echtgenoot echter overleeft (47). Later hetzelfde jaar doodt dokter Witvis met een scheermes zijn gezin, dat dezelfde samenstelling heeft als de familie Boslowits. Zelf wordt hij nog levend aangetroffen, maar overlijdt in het ziekenhuis (49). Achter elkaar gezet laat de reeks een luguber patroon zien: de pogingen slagen steeds beter en het betreft mensen die steeds meer op de familie lijken. Steeds verder wordt het net om de familie aangetrokken. Twee verzetslieden komen het lijk van oom Hans wegwerken. De vriend, die hem uit het ziekenhuis had gehaald en de man, die de kamer had afgestaan, droegen samen snachts het lijk de trap af en lieten het dicht bij huis, aan een touw, zonder geplas in de gracht zakken, waar het terstond zonk, zo is het mij verteld. (57) Uit de laatste woorden blijkt dat Simon evenmin hiervan getuige was als van het hierboven al besproken ophalen van tante Jaanne en Hansje. Dat laatste vond plaats ‘om half negen’ (54), zo vernam hij van buren. In dit verband is het relevant te attenderen op een overweging van Simon tijdens het kerstfeest waarmee het verhaal begint. Ik verlangde zeer het vertrek van de zieke man gade te slaan, want ik had hem door twee gasten zien binnendragen en dat schouwspel had mij geboeid. Reeds om half negen echter moest ik met mijn ouders naar huis vertrekken. (26) Daarmee is de novelle van een circulaire constructie voorzien: in beide gevallen was Simon geen ooggetuige en verder komen zowel het tijdstip als het dragen door twee man overeen met de ondergang van de familie Boslowits. De literaire bouw verleent de ondergang de gedaante van een onafwendbaar noodlot. | |||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||
3.1. Zinspelingen op de vervolgingDe verteller en de personages brengen de dreiging nooit rechtstreeks, maar alleen via toespelingen ter sprake. Ik bespreek eerst de toespelingen die voor de lezer bestemd zijn en daarna die tussen de personages onderling. Het begin van de bezettingsperiode krijgt enige nadruk vanwege een symbolische gelijktijdigheid: op het moment dat anderen, waaronder ook tante Jaanne, de intocht van de Duitsers gadeslaan, houdt Simon zich met andere zaken bezig. Ik was niet thuis, want ik had het druk. Door, naar men zeide, het bij misverstand binnenlaten van zout water in de poldervaarten, kwamen honderden vissen amechtig aan de oppervlakte zwemmen. Met een groot schepnet ving ik ze vóór ons huis, zonder dat ze enige poging tot ontsnappen deden en bracht er een emmer vol van thuis. (41) Volgens Raat (1987), die meteen maant tot voorzichtigheid met het symbolisch duiden van Reves werk, duidt de gelijktijdigheid op een zekere overeenkomst tussen de situatie van de vissen en de joden, al is er geen volledige parallellie. Een vreemd element, zout water, dringt binnen op het moment dat ook de bezetter de stad inneemt. Dit element veroorzaakt de benauwenis van de vissen. Bovendien heet de joodse arts die zelfmoord pleegt, Witvis.Ga naar eind58 Hieraan valt nog toe te voegen, dat met name de situatie van oom Hans sterk op die van de vissen lijkt. Na een verblijf op een geheime zolder komt hij in een verpleeghuis terecht, een veel minder veilig onderkomen waarvoor hij papieren nodig heeft. Na ondergedoken te zijn geweest komt hij in figuurlijke zin dus boven water en doet geen poging tot ontsnappen. Ook in de symbolische passage blijft onuitgesproken wat essentieel is: de vissen proberen niet te ontsnappen, maar ontkomen is ook niet mogelijk. Daarmee krijgt de passage inhoudelijk èn verteltechnisch trekken van een miniatuur van de novelle. Ook weersaanduidingen lenen zich voor een allegorische voorstelling Een vroeg voorbeeld hiervan doet zich al voor na afloop van het eerste bezoek aan de familie, wanneer Simon onderweg nadere instructies van zijn moeder krijgt. ‘Denk er aan, dat je nooit bij oom Hans vraagt, hoe oud Otto is.’ Ik meende dat de regen ons opeens iets harder tegemoet waaide. (30)Ga naar eind59 Aan het begin van de bezetting treft Simon zijn moeder en tante Jaanne aan bij ‘een peinzend theelicht’ (41), bezig de eerste onheilstijding te verwerken. ‘Hans heeft een brief gestuurd naar een tante in Berlijn,’ zei tante Jaanne, ‘al een tijd geleden. Hij is nu teruggekomen, onbestelbaar. Vertrokken met onbekende bestemming, stond er op.’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||
Raat (1987) wijst opnieuw op de veelzeggende gelijktijdigheid, waardoor de windstoot de onzichtbare dreiging van buitenaf gaat verzinnebeelden. Met het sluiten van het raam probeert Simon ook alle gevaar buiten te sluiten.Ga naar eind60 Daarmee is evenwel nog niet de helft gezegd, want dan kan de brief gelden als een verzinnebeelding van het slachtoffer. Aannemelijk is dat tante Jaanne mèt de retour gekomen brief naar de moeder van Simon is gegaan en dat deze brief - veelzeggend geneutraliseerd tot ‘een vel papier’ - door de windstoot van tafel wordt gejaagd. Ten slotte vormen de stad waaruit en het moment waarop de brief terugkomt, een lugubere combinatie: Berlijn geeft een teken zodra haar macht zich tot Nederland uitstrekt. Als hoofdstad van Duitsland was Berlijn ook de stad waar de kerninstantie die de jodenvervolging uitdacht, zetelde.Ga naar eind61
Niet alleen de verteller bedient zich van een krampachtig zwijgen, ook de personages onderling brengen de dreiging niet ter sprake. Gevolg is dat Simon niet goed weet hoe Hansje erover denkt, wat blijkt als hij het attest heeft gehaald. ‘Kijk, dat is fijn’, zei tante Jaanne, toen ze het papier had gelezen. ‘Dacht je dat dat iets om het lijf heeft?’ zei Hans. ‘Waarachtig,’ antwoordde ik. ‘Hij weet het, hij weet het’, zei ik bijna hardop. ‘Wat zeg je?’ vroeg tante Jaanne. ‘Ik neurie,’ zei ik. (54) Simon houdt tegenover tante Jaanne de schijn op, maar uit zijn verraste reactie blijkt dat hij meende dat ook Hans nog geloofde aan een ontsnapping. Uit zijn verkeerde inschatting van Hans' realiteitszin blijkt eens te meer hoezeer er onderling over de dreiging werd gezwegen.Ga naar eind62 Die komt wel eens ter sprake, maar dan uitsluitend weer via een omweg. De kunst is zo'n omweg. Enige weken nadat tante Jaanne heeft verteld over het doodsbericht van ene Jozef, maar in het verhaal vlak erna, speelt Hans een nummer voor Simon. Op mijn verzoek speelde hij ‘O Jozef, Jozef’, maar de uitvoering beviel me niet, want hij volgde de melodie door al te nadrukkelijk ‘ta ta ta ta’ te zingen, waarbij zijn keel op een dwaze wijze door het opheffen van het hoofd gespannen stond. Achter het verzoek, aldus Raat (1987), gaat de lugubere suggestie schuil dat Hans hetzelfde lot als Jozef beschoren zal zijn. Alleen via deze omweg kan datgene worden geuit, waarover verder krampachtig wordt gezwegen. De afsluitende opmerking van Hans zou bevestigen dat ook hij begrijpt waarom het gaat.Ga naar eind63 Er valt echter nog een andere boodschap te beluisteren, namelijk de uitvoering zelf. Hoewel de formulering weer zeer omfloerst is, lijkt het er sterk op dat Hans met zijn al te nadrukkelijke ‘ta ta ta ta’ een mitrailleur nadoet en híeraan refereert met zijn opmerking.Ga naar eind64 Eerder was Hansje immers aan een razzia ontsnapt waarbij mitrail- | |||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||
leurs werden ingezet. Dat de uitvoering Simon niet bevalt, duidt erop dat hij op zijn beurt de boodschap van Hans verstaat. Ten slotte valt nog te wijzen op twee toespelingen waarvan onduidelijk is of ze voor de lezer of ook voor de personages bedoeld zijn. Vlak na de capitulatie, doet oom Hans de wens dat zijn dokter hem zal laten lopen ‘“als een haas”’ (42), een toespeling op de noodzaak het hazepad te kiezen. Een fraaie vondst van Nijhof (1989) is de symbolische duiding van het weggeven van het laatste bezit van oom Hans, ‘een atlas van de kaarten der wereld, die voor zeer uitgebreid en kostbaar gold en die door kennissen nog uit zijn woning was gehaald’ (56). Enkele dagen voor zijn zelfmoord schenkt hij die aan een kennis, een tekenlerares. Met het afstand doen van de atlas kondigt oom Hans zijn afscheid van de wereld aan.Ga naar eind65 Tot en met de slotzin blijft nadrukkelijk onuitgesproken wat er gaande is. Oom Hans beschikte over nog voldoende geld voor een jaar onderhoud. ‘“Dat is de reden niet geweest,”’ verwerpt de verpleegster geldgebrek als mogelijk motief voor zijn zelfmoord. De twee mannen die het lijk in de gracht laten zakken, blijven daarna wachten tot ze naar huis kunnen. ‘Tot die tijd besprak men alle dingen: de afstanden der planeten, de vermoedelijke duur van de oorlog en het al dan niet bestaan van een god’ (57). De circulaire constructie laat zien hoe onafwendbaar de ondergang is. Tegenover de almachtige bezetter staat het individu even machteloos als ten opzichte van de grootheden uit fysica en metafysica waartussen de oorlog is opgenomen. De gedaante die de bezetter aanneemt strookt hiermee. In een baanbrekende publicatie heeft Schürings (2000) laten zien hoe Willem Frederik Hermans in zijn oorlogsromans een stereotype beeld van Duitsers oproept, om dit vertrouwde beeld vervolgens af te breken. Ook bij Reve staat het beeld van de bezetter in dienst van de thematiek. Nergens neemt de Duitser een concrete menselijke gestalte aan; de belangrijkste vijandelijke handelingen worden verricht door foute Nederlanders. De spaarzame keren dat de Duitsers ter sprake komen, tijdens momenten van machtsvertoon, worden ze door tante Jaanne ‘kikkers’ (41) en ‘“groenen”’ (45) genoemd. | |||||||||||||||||||||
4. Boslowits en Reves poëticale opvattingenAan het begin van de oorlog heeft Simon in zijn opwinding een gevoel ‘alsof alle dingen nieuw waren’ (40), een toespeling op Openbaringen 21:5. In de Statenvertaling (gemoderniseerd) luidt het vers als volgt. 5 En Die op den troon zat, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf; want deze woorden zijn waarachtig en getrouw. | |||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||
De goddelijke opdracht uit de Bijbel verleent het schrijven de allure van een onbegrijpelijk persoonlijk noodlot. De bijbelse opdracht lijkt Reve op het lijf geschreven. In september 1946, enkele maanden voor publicatie van De ondergang van de Familie Boslowits, verschijnt in Ruim Baan Reves intentieverklaring ‘Schrijver willen worden’.Ga naar eind66 In de openingszin van dit weinig bekende opstel schetst de auteur het verlangen uit de titel als ‘weinig minder dan een verschrikkelijk ongeluk’, dat het leven omtovert in ‘één smartelijk lijden’.Ga naar eind67 Het gaat om ‘een groots besef, te weten dat er geen andere weg is’, want zoveel staat vast: ‘Er is waarlijk geen keus.’ Het groots besef draait hierom ‘dat het éne bereikt moet worden’, namelijk de vervulling van een verlangen dat het leven ‘van het ogenblik van wakker worden tot het naar bed gaan beheerst, deze begeerte naar het kunnen beschrijven van het wezen der dingen’.Ga naar eind68 De motivatie van deze begeerte is onkenbaar. ‘Waarom’, zo vraagt de jonge auteur zich vertwijfeld af, ‘was ik ook genoodzaakt mij 's avonds aan het onsterfelijke te wijden?’ Het opstel besluit met de vraag of een dergelijk verlangen onvervuld zou kunnen blijven wanneer men zijn hele leven ernaar richt. ‘Neen, dat kan niet waar zijn.’Ga naar eind69 In de oorlogsnovelle krijgt deze essentie een opmerkelijke gestalte. Zij wordt niet expliciet verwoord, maar zorgvuldig uitgespaard door hetgeen wèl geformuleerd wordt. Deze constructie doet een beroep op bij het publiek veronderstelde kennis: wie nog nooit van de jodenvervolging gehoord heeft, zal het verhaal niet goed kunnen begrijpen. Evenmin kan met slechts globale kennis een volledige duiding bereikt worden; niet voor niets zijn enkele veelzeggende elementen altijd over het hoofd gezien. Een gedetailleerde kennis van de stof biedt vanzelf een beter inzicht in deszelfs stilering oftewel de verteltechniek. In De ondergang van de Familie Boslowits trekt Reve al de consequentie uit de literatuuropvatting die hij bijna vier decennia later in vier lezingen uiteen zal zetten. Ook in Zelf schrijver worden blijft namelijk verwoording van de essentie, hier het wezen van het kunstenaarschap, uit. Reve onderscheidt Vier Zuilen Van Het Proza, maar voegt er onmiddellijk aan toe dat elke indeling ‘een fictie’ moet zijn, omdat deze scheidt wat een organische eenheid is. ‘Maar zo gaan wij te werk, en moeten wij te werk gaan, als wij denken.’Ga naar eind70 Het gaat allerminst om gelijkwaardige onderdelen, want de belangrijkste is Zuil I, die ‘alles draagt.’Ga naar eind71 Uitgerekend deze zuil, Conceptie geheten, is niet toegankelijk voor verdere uitleg, omdat het gaat om ‘de grotendeels erfelijk verworven bagage van de schrijver.’ Vast staat slechts dat deze zuil in elk geval de componenten Visie en Talent huisvest. Bij visie gaat het om ‘een diep geworteld, goeddeels in het onbewuste verankerd blijvend levensgevoel’ dat de schrijver niet expliciet weet te formuleren, of het moest op late leeftijd zijn, ‘en dan nog slechts onbeholpen.’Ga naar eind72 En over talent valt niet meer te zeggen dan: je hebt het of je hebt het niet. Over de andere drie zuilen weet de auteur meer te melden, maar die staan dan ook navenant verder van de essentie af. | |||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||
Volgens Reve lijkt de kunst sterk op de religie, die hij dan ook als tweelingzusters voorstelt. Zijn uiteenzetting over de kunst is een uitbeelding van de overtuiging die hij expliciet formuleert als hij het over religie heeft. Bij religie verwijst de verwoording ‘naar een Waarheid, die nooit en te nimmer verwoordbaar kan zijn.’ De religie ‘zegt iets, maar bedoelt iets anders, dat niet uitgesproken kan worden.’ De slotsom gaat dus gelijkelijk op voor religie en kunst: ‘Alles verwijst naar een Mysterie.’Ga naar eind73 | |||||||||||||||||||||
Literatuuropgave
| |||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||
|
|