Nederlandse Letterkunde. Jaargang 10
(2005)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |||||||||||||||
O Fortuna
| |||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||
hier aan het woord is is wanhopig - Ick en weet mi gheenen raet, laat hij zich al in de tweede regel ontvallen, en weer twee regels verder verzucht hij: Mijn herte wert geheel desperaet. Het is ook niet niks wat hem, een jonge vent uit Mechelen, is overkomen. Verliefd op een Brugse schone, achter slot en grendel in het gevang, om vervolgens te worden verbannen uit Brugge. Of gevangenname en verbanning iets te maken hebben met de liefdesaffaire, vertelt dit liedje niet. Alleen dat de minnaar de wanhoop nabij is, in het verderf gestort door Fortuna. Die doet zich hier voor als een onberekenbare noodlotsgodin. Zo kennen we haar, Fortuna, die in het Middelnederlands ook wel Aventure wordt genoemd.Ga naar eind5 Die onberekenbaarheid is inderdaad bij uitstek een eigenschap van Fortuna. Ze is ‘iemand van wier trouw niemand verzekerd kan zijn’ wist Boethius.Ga naar eind6 Dat lezen we ook in het lied Van die coninghinne van Denemercken (AL 125), even tragisch als het lied over Maria van Bourgondië (en waarschijnlijk naar het voorbeeld daarvan vervaardigd); ook hier neemt een jonge vorstin op haar sterfbed afscheid van man, kinderen, vrienden, familie. En ook hier wordt meteen aan het begin van het lied die onberekenbare godin verantwoordelijk gesteld: O radt van Avontueren, / Hoe wonderlijck draeyt u spille: / Den eenen moet ongeluc gebueren, / Die ander heeft so wel sinen wille. Soms zit het tegen, soms zit het mee, zou je de strekking van deze regels, misschien wat al te plat, kunnen samenvatten. En hoewel Fortuna maar al te vaak haar kwade gezicht toont, heeft ze ook een andere kant. In sommige liederen wordt ze neutraal voorgesteld - Wi drincken vruecht en droefheyt groot / Beyde uut Fortuynen schale (AL 49: 4) - terwijl in veel van de liederen waarin haar slechte, noodlottige kant op de voorgrond treedt, dit met epitheta wordt benadrukt: quade Fortuyn, felle Fortuyne, wreede Fortuyne. De wisselvallige godin heeft niet alleen maar een kwaad gezicht. Bovendien is de mens niet geheel willoos. Hij hoeft zich niet voetstoots te schikken naar Fortuna. In lied 47, Fortuyne heeft mi verbeten, wordt het Fortuna-motief mooi uitgewerkt. De treurige en teleurgestelde minnaar is door Fortuna te grazen genomen, maar hij zit niet bij de pakken neer. Hij weet dat het radt van Avontueren onvoorspelbaar is, maar heeft ondertussen de overtuiging dat het lot ten goede zal keren: Al ligghe ick onder die voeten, / Ick sal noch rijsen wel. Dat vertrouwen is een schild tegen de wanhoop die hem in het begin te pakken heeft. Vertrouwen, standvastigheid, gelijkmatigheid, ofwel: constantia is bij uitstek het weermiddel tegen de grillen van Fortuna.Ga naar eind7 Verdraghen moet ick leeren (AL 46: 1), staat in een van de liedjes, en in een ander lied staat: Daerom verdraecht, ick segt ten desen / Swijcht ende denct wel, wat ghi doet (AL 124: 3).Ga naar eind8 Van den drie Blinde Danssen, de Westvlaamse vertaling van Pierre Michaults La Danse aux Aveugles, die in het jaar van Maria's dood verscheen bij Gerard Leeu te Gouda, is nog uitgesprokener over de mogelijkheid Fortuna te weerstaan. Op de vraag van de Acteur wat de remedie is tegen Fortuna's grillen, antwoordt Tverstant: Hij macht wel wederstaen mit sijnen eyghen wille [...] twelk dedelste is dat die mensche heeft.Ga naar eind9 | |||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||
Juist mensen bij wie standvastigheid, gelijkmatigheid en de rede afwezig zijn, hebben het meest te vrezen van Fortuna. Zou Maria van Bourgondië, met wie ik mijn verhaal begon, juist daarom zo zwaar getroffen zijn door het noodlot? Twee contemporaine kronieken suggeren op zijn minst dat er zo'n verband is.
De Excellente kroniek van Vlaanderen, voor de periode waarover het hier gaat geschreven door Anthonis de Roovere, vertelt hoe Maria de winter van 1482 doorbracht in Brugge: In desen selven tijt, die princersse Marye van Bourgoengien en liet haer niet gheraden [van (goede) raad voorzien] noch regieren, alsoo sy wel schuldich was van doene. Maer si liep menich warven spelen mert scaverdijnen ende met scricschoen up thijs [schaats; het betreft hier twee verschillende namen], tusschen der Ghendtpoorte ende der Cruyspoorte up die meerschen [ondergelopen land], ende viel dicwijls meneghen quaden val, alsoo dat spel in heift, ende haer joncfrauwen hadden seer grote ghenouchte met haer te dien tijt gheduerendeGa naar eind10 Maria vermaakte zich op het ijs met haar hofdames, en hield zich verre van staatszaken, iets waarmee ze zich juist wel zou moeten bezighouden. Maar ze liet zich niets gezeggen, aldus de kroniek. Daar kwam nog eens bij dat ze onderdak bood aan Filips van Huerne, de heer van Gaasbeek, die uit Gent verbannen was. Een expliciete veroordeling van haar gedrag lezen we niet in de kroniek, maar tussen de regels door wordt toch duidelijk dat Maria zich onverantwoordelijk gedraagt: ze laat zich niets gelegen liggen aan haar raadgevers. Het noodlot moest wel toeslaan, en dat gebeurde dan ook: Item ontrent den vastenavent die princesse reedt spelen met hueren state, ende huer peert subbelde [struikelde], so dat si viel vanden peerde daer si huer mede quetste. Maer si sloucht al van monde [wilde er niet over spreken], ende wilder nyet of gheseyt hebben, huer blijder ghelatende [zich opgewekter voordoend] dan si te moede was. Niet yeghenstaende die voors. val wart appostumerende [zwerend] seere periculueselic [gevaarlijk] also dat so corts daer naer sieck wiert, ende viel te bedde.Ga naar eind11 De vorstin is roekeloos, onverstandig en eigenwijs, en hoewel het verhaal na deze passage eerst nog bladzijdenlang uitweidt over andere zaken, weten we dat de dood onafwendbaar is. Maria sterft op 27 maart 1482 aan de gevolgen van de verwondingen die ze heeft opgelopen bij de val van haar paard. Ze had gewaarschuwd moeten zijn, denk je onwillekeurig. En ze had helemaal gewaarschuwd moeten zijn door wat ze in haar eigen getijdenboek dagelijks had kunnen zien: een afbeelding van zichzelf, te paard, opgejaagd door de dood (zie afbeelding)!Ga naar eind12 | |||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||
Afbeelding 1: begin van de Vigilie, met een afbeelding van drie levenden, opgejaagd door de Dood. De vrouw te paard is identificeerbaar als Maria van Bourgondië. Miniatuur in het getijdenboek van Maria van Bourgondië, Vlaanderen, ca. 1480. Berlijn, Staatliche Museen zu Berlin, Kupferstichkabinett, Ms. 78 B 12, f. 220v-221r.
Het relaas in de Excellente kroniek bevat de nodige tragiek, maar het kan allemaal nog tragischer. Dit sijn die wonderlijcke oorloghen vanden doorluchtighe hoochgheboren Prince, keyser Maximiliaen, een kroniek die de jaren 1477 tot 1482 beslaat, beschrijft de gebeurtenissen verhalend en vaak heel persoonlijk van toon.Ga naar eind13 Deze kroniek geeft niet, zoals in de Excellente kroniek een tamelijk neutrale weergave, maar bevat een felle veroordeling van Maria's gedrag: Twas seer ghevrosen dat dye lieden alle ten ijse liepen. Vrou Marie die seer wilt van gheeste was ende hoochmoedich, begheerde met haren ghesinne ten ijse te wesen.Ga naar eind14 Ze wordt gewaarschuwd, maar weerspreekt die waarschuwingen op hoge toon en gaat schaatsen. Dolle pret natuurlijk. Er wordt volop gelachen, en als iedereen over elkaar duikelt lacht ook Maria: ende altemet vielen dat si tuymelden opt ijs, daer vrou Marie self om loech. Maria komt zelf ten val, bezeert zich lelijk, en een van haar raadslieden zegt nogmaals: Zie je wel, ik had u toch gewaarschuwd. Maar Maria lacht hem uit. De kroniekschrijver neemt dan even het woord: niet door de val op het ijs maar door haar val van het paard zal ze de dood vinden, so ic u noch wel vertellen sal alst so verre comt. We zijn voorbereid.Ga naar eind15 En dan volgt de beschrijving van de rit te paard, een vrolijke jachtpartij buiten de stad Brugge. Opnieuw gedraagt Maria zich onbesuisd. Plotseling ziet ze een reiger: in eenen beemt oft weye sach Vrou Marie die hertoghinne, dye seer wilt van gheeste was - hier opnieuw zo'n sterk veroordelende typering - noch eenen reygher die in dye beemden stont. Sy sloech haer peert metter hant om dat voort gaen soude, ende wilde rijden over een gracht. Het peert miste tvoets, ende het vielers over bol, Vrou Marie vielder onder, ende tpert lach op haer lijf, so dat si al gheborsten was.Ga naar eind16 De ernst van de situatie is meteen duidelijk. Op een draagbaar wordt ze terug naar Brugge gebracht. En dan ligt | |||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||
Maria ziek te bed, de dood voor ogen. Het is haar verdiende loon, had ze maar niet zo onbezonnen moeten leven. Maar juist op haar sterfbed blijkt haar grootheid.
Afbeelding 2: Maria van Bourgondië op haar sterfbed, omringd door haar verwanten en de bisschop van Doornik. Houtsnede uit de Excellente cronike van Vlaenderen. Willem Vorsterman, Antwerpen, 1531, f. 223v. [Ex. Den Haag, KB, 1084 B 15].
Iedereen, en vooral Maximiliaan, haar man, maakt zich grote zorgen - O Marie, mijn lief, mijnen troost, hoe vaerdy? - en een paar dagen later, als duidelijk is dat ze niet meer zal genezen, komt Maximiliaan in de kamer van zijn vrouw. Die hertoghe, haer aensiende als een seer bedroeft man, vielen die tranen uut sijn ooghen van groten rouwe die hy hadde in sijn herte. Hartverscheurend is het tafereel dat de kroniek vervolgens beschrijft: het ontroostbare verdriet van Maximiliaan, van Filips en Margareta, haar jonge kinderen, en van alle verwanten aan het hof. Maria spreekt woorden van troost en heeft groot vertrouwen in God, en dan neemt ze afscheid van haar beminden: Orlof, hertoghe Maximiliaen [...], wi twee sullen lacen haest ghesceeden sijn. Adieu Philips [...], sone jonck van jaren, die moederloos sijn sult eer lanc termijn. Adieu Margriete, dochtere, adieu jonghe weesen, ghy verliest u moedere alte tijlijcken, maer ick en cans niet verby, ic moet se volghen dye ghene dye vore sijn. Adieu Ravestein, adieu Nassau, Adieu Oranje, Adieu Gruuthuse, Adieu mijn lieve volk. Maria neemt uitgebreid afscheid. Dan ontsteekt de bisschop van Doornik een kaars, en zegt ze nog eenmaal: Adieu kinderen ende man, Adieu dits een scheiden sonder wederkeeren. En na een laatste gebed tot God, geeft ze de geest.Ga naar eind17 De sterfscène is zorgvuldig gecomponeerd door de kroniekschrijver en heeft tot voorbeeld gediend voor de schrijver van het lied van Maria van Bourgondië, | |||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||
dat vrijwel parallel verloopt met de roerende afscheidsscène in de kroniek.Ga naar eind18 Deze biedt, zo te zien, het antwoord op de suggestie dat Maria het er zelf naar gemaakt heeft. Dat ze Fortuna zou hebben getart. De auteur van de Wonderlijcke oorloghen moet ook alle belang hebben gehad bij een voorstelling die juist tot empatie met de overleden vorstin zou leiden en tot steun voor haar opvolgers. Hij behoorde tot de entourage van Maria en/of Maximiliaan of stond in nauw contact met die kringen, iets wat misschien ook gold voor de schrijver van het lied.Ga naar eind19 Dat wil niet zeggen dat hij er maar op los fantaseerde. Allerlei details maken het aannemelijk dat de beschrijving van de tragische laatste dagen van de jonge vorstin in overeenstemming zijn met de werkelijke gebeurtenissen.Ga naar eind20 Of dat ook geldt voor de geëtaleerde emoties is niet te controleren. Maar hoe dan ook valt er op goede gronden meer te zeggen over die dramatische dagen in maart dan we lezen in het droge verslag dat het officiele Registre des Mémoires biedt: Aujourd'hui xxvii de mars, l' an mil 1482, Madame Marie de Bourgogne termina vie par mort en la ville de Bruges, et luy vint la maladie d'une chute qu'elle fist, à l'aler à l'esbat au dehors ledit Bruges.Ga naar eind21
Maria leefde vaak frivool, maar had je van een jonge vrouw als zij iets anders mogen verwachten? De boodschap van kroniek én lied is dat dit lot, dat Fortuna haar heeft aangedaan, onterecht was. Maar de boodschap is meteen ook dat ze die wispelturige godin uiteindelijk wist te weerstaan, door waardig haar lot te dragen, door niet te verzinken in wanhoop. Dat die vrolijk levende Maria in haar laatste momenten waardig en vastberaden blijkt, tot troost is voor haar naasten en bezorgd is om het lot van haar geteisterde volk, vergroot de tragiek van de gebeurtenissen en verdiept het besef dat we allemaal zijn overgeleverd aan de grillen van Fortuna. Dat wie vandaag gelukkig is, morgen diep bedroefd kan zijn, dat wie vandaag de koning te rijk is, morgen als bedelaar langs de straten kan gaan, maar ook dat wie vandaag niets heeft morgen in goeden doen kan zijn, en dat wie vandaag wordt afgewezen door zijn lief, misschien morgen toch in haar armen ligt. Of in die van een ander, zoals bezongen wordt in weer ander prachtlied uit dat geweldige Antwerps liedboek (AL 94). | |||||||||||||||
Literatuuropgave
| |||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||
|
|