Nederlandse Letterkunde. Jaargang 9
(2004)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||
Waleweins dilemma: Venus' minne of Abrahams schoot
| |||||||||||||||||||||||
1. Het Arthurhof en de reis naar Indië1.1. Een ‘liefdesallegorie’ zonder geliefdeSteeds weer heeft men zich afgevraagd of de liefde tussen Walewein en Ysabele die in Endi opbloeit, op een of andere wijze al eerder in de tekst wordt aangekondigd. Het plotseling in de ridderzaal binnenzwevend schaakspel dat de verblufte Arturgemeenschap tot een reactie noopt, maar dat als die uitblijft weer wegvliegt, vormde een belangrijk argument in die discussie. J. van Mierlo poneerde in zijn nog steeds lezenswaardige Geschiedenis der literatuur der Nederlanden rond het midden van de vorige eeuw de stelling, dat de zoektocht van Walewein naar het verdwenen schaakspel in wezen als een liefdesqueeste moet worden opgevat. Zinnebeeldig zou volgens Van Mierlo met het spel de drang naar de liefde zijn aangeduid. Ook Waleweins strijd tegen boze machten, gesymboliseerd door de draken in de bergspelonk, zou zijn ingegeven door wat Van Mierlo ‘de oproep van de Liefde’ | |||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||
noemt. Wat volgt, krijgt in dit perspectief evenzeer een diepere duiding. De zwaargewonde drakendoder wordt in de grensrivier, die hij moet oversteken om in het Rijk van Wonder te geraken, ‘gezuiverd’. Daar wordt hij in het genezende bed van Wonder ‘vernieuwd’. In Van Mierlo's visie gaat het hier, als we juist zien, om een bijna sacrale wijding ter voorbereiding op de grote liefde die in het verschiet op Walewein wacht. Want van een vrouw op wie Walewein verliefd zou zijn geraakt is tot dus verre niets te bespeuren. De liefde wordt pas een thema na de introductie van Ysabele. Van Mierlo zegt er het volgde over: ‘Het liefdesideaal verduidelijkt zich in Ysabele’, de beeldschone dochter van koning Assentijn, ‘die in haar wondertuin, met den levensboom en de levensbron den ridder aantrekt.’ Hier vindt de sluimerende liefde van de held zijn epische hoogtepunt. In de despotische Assentijn die zijn dochter in de paleistuin gevangen houdt, ziet hij de ‘liefde-koning’ ‘door wien hij moet overwonnen worden om te overwinnen.’ Dus: de nederlaag van de ridder Walewein doet de minnaar zegevieren. Van Mierlo's conclusie naar aanleiding van de sprookjessfeer in de roman luidt: ‘[...] alles speelt zich af in een wonderwereld, als het groote wonder der liefde is.’Ga naar eind2 Voor een adequate interpretatie zijn nog andere inhoudelijke details van belang die het rooskleurige beeld dat Van Mierlo van Walewein oproept enigszins relativeren. Het valt op dat de uitgelezen Tafelronde (inclusief onze held) zich blameert door de unieke kans om zich met het wonderschaak te meten, niet aan te grijpen. Als het kostbare object is weggevlogen, looft koning Artur die het graag in zijn bezit zou krijgen, een grote beloning uit. Hij zet niets minder dan kroon en land als prijs in. Maar niemand maakt aanstalten achter het schaakspel aan te gaan. Er dreigt, zo stelt de vorst vast, eerverlies, en wel voor altijd (v. 84 vlg.). Maar nog komt niemand in actie. Als dan de koning dreigt, er zelf achteraan te gaan, verklaart Walewein zich na enige aarzeling bereid (want hoe zat dat met de beloning?!), het wonderschaak te gaan halen. Niet bepaald een altruïstische reactie voor een ridder zonder weerga.Ga naar eind3 Het wegzwevend voorwerp lokt, dartelend van hoog naar laag, van dichtbij tot veraf, onze held achter zich aan, onbekende verten tegemoet. Met die verten valt het trouwens wel mee. De held wordt, nauwelijks uit het zicht van het hof verdwenen, geconfronteerd met een vervaarlijk obstakel: een hoog oprijzende berg verspert hem de weg. In de fictionele wereld van de roman grenst de levensgevaarlijke drakenberg direct aan het vreedzame Arturhof. Het schaakspel verdwijnt in de bergspelonk die door een drakenfamilie wordt bewoond. Walewein gaat naar binnen en krijgt het tegen de moederdraak, na een aanvankelijk succesje tegen de kleine draakjes, zwaar te verduren. De held ziet de dood in de ogen. Maar met Gods hulp (en zijn dolk) slaagt hij er tenslotte in, geestelijk ontredderd en zwaar gewond, het ondier, dat diabolische dimensies aanneemt (v. 473), te doden. De ridder, die fier en zelfbewust er op uittrok om het schaakspel en daarmee de troon te verwerven, heeft in de drakenkrocht zijn lesje in bescheidenheid geleerd. De opvatting dat liefde de drijfveer voor het drakengevecht zou zijn geweest (Van Mierlo), vindt geen houvast in de tekst. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||
Bij koning Wonder, de heerser over het Wonderrijk, aangekomen, treft Walewein het schaakspel aan. Twee heren, de vorst en zijn zoon Alidrisonder, spelen juist een partijtje op het bord. Koning Wonder blijkt de eigenaar (en vermoedelijk ook de afzender) van het vliegende schaakspel te zijn. Er gebeuren aan het hof van Wonder wonderlijke dingen. Het grootste wonder, een wonder boven wonder, waarop Walewein de koning dan ook aanspreekt, blijkt het feit dat wel veel ridders aanwezig zijn, maar geen dames of jonkvrouwen. De held vraagt zich verbaasd af of er geen koningin is? (V. 1093: Ne hort hier ghene coninghinne?) De dames leven hier in het Wonder gescheiden van de mannen en zijn alleen via een raampje te aanschouwen. De reden? De koningin heeft een afkeer van de wonderlijke hobby van haar echtgenoot. Zij wil niet zien hoe de wonderlijke zaken worden vervaardigd. M. Draak spreekt in haar vaak geciteerde observatie over ‘de harem-achtige afzondering der vrouwen [...] waarvan hem een vrijwel lachwekkende uitleg gegeven wordt [...]’.Ga naar eind4. J.D. Janssens meent, onzes inziens ietwat gechargeerd, dat het wonder als een ‘splijtzwam’ tussen koning Wonder en zijn echtgenote zou fungeren.Ga naar eind5 Maar niet te ontkennen valt dat er van warme amoureuze relaties tussen koningin en koning, of tussen de hofdames en ridders, in het rijk van Wonder geen sprake is. Walewein interesseert zich hier uitsluitend voor het schaakspel. De koning wil het alleen afstaan in ruil voor het Zwaard met de Twee Ringen, dat een zekere koning Amoraen ‘van verderop’ in zijn bezit heeft. Schaakspel voorlopig exit. Pas veel, veel later krijgt het spel weer betekenis voor de handeling, namelijk bij Waleweins terugkeer naar het Arturhof, die door de wetmatigheid van het aan de RvW ten grondslag liggende sprookje Aarne-Thompson 550 via koning Wonder verloopt.Ga naar eind6 Bij Wonder was er weinig over dames te melden. Hoe zit dat met het Arturhof? Beroemde Tafelronde-ridders, zoals Ywein, Perchevael, Lancheloot, passeren in de beginscène de revue. Ook de hoofse Walewein, die zijnsgelijke aan het Arturhof niet kent, wordt in lovende bewoordingen genoemd. Verder maken we kennis met Keye, de eeuwige spotter. Maar over lieftallige dames, die per traditie het Arturhof opvrolijken en de liefdesaandacht van de heren opeisen, wordt met geen woord gerept. Pas in v. 143, als Walewein afscheid neemt, maakt de verteller terloops melding van de echtgenote van Artur (v. 142 vlg.: Doe nam orlof die wigant/ An coninc ende an coninghinne). Later (v. 203) begeeft zij zich, samen met koning Artur, naar de tinnen om de wegrijdende Walewein na te kijken. Maar ook nu wordt haar naam (Genovere) niet expliciet genoemd, laat staan dat we iets ervaren over de overspelige liefdesrelatie die zij toch volgens de overlevering met Lancheloot onderhoudt. Janssens overdrijft dan ook als hij stelt dat in de RvW de hoofse vrouw aan het Arturhof, in tegenstelling tot het rijk van Wonder, ‘een geziene figuur’ is.Ga naar eind7 De Tafelronde wordt nadrukkelijk gepresenteerd als een gemeenschap van mannen, waarbinnen de vrouw (en mét haar de liefde) geen rol van betekenis lijkt te spelen. Deze epische desinteresse voor het schone geslacht is opvallend te noemen. Onze Middelnederlandse roman wijkt in dit opzicht sterk af van de klassieke Arturroman zoals deze door de geniale Chrétien de Troyes werd gecomponeerd. Bij hem vormen van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||
het begin af aan ridderlijke heldenmoed en liefde van (en voor) een beeldschone dame de thematische ingrediënten van het verhaal. Met betrekking tot de Duitse Arturbewerkingen merkt K. Ruh op dat ‘Minnegewinn als Lohn ritterlicher Tat’ de kern van het genre uitmaakt.Ga naar eind8 De zoektocht naar het schaakspel zou Waleweins drang naar de liefde symboliseren, zo luidde de stelling van Van Mierlo. Maar over een geliefde wordt tot de aankomst van onze held in Endi niet gesproken! Wat heeft de Vlaamse geleerde tot zijn interpretatie bewogen? | |||||||||||||||||||||||
1.2. De ‘schaakcomputer’Van Mierlo was niet de eerste onderzoeker die aan het schaakspel een symbolische betekenis toekende. Hij volgde, soms bijna letterlijk, de argumentatie van S. Eringa, naar wie hij in zijn voetnoten verwijst. Deze had eerder al (in 1925) over het schaakspel gezegd: ‘Het verzinnelikt voor de Middeleeuwse verbeelding de roep der liefde, en dient om de “challenge” te vervangen die de aanleiding vormt tot zo menige avontuurlijke tocht van de ridders van de Ronde Tafel. 't Is een geheimzinnige bode, uit een andere wereld gekomen, en de volmaaktste onder de ridders, Walewein, nodend om aan de drang van zijn hart te gehoorzamen en de onbekende geliefde te zoeken van wie dit teken tot hem kwam.’Ga naar eind9 Voor Eringa is het schaakspel een geheim signaal, dat in een mysterieuze relatie staat tot een hogere macht. Het wordt geactiveerd door een onzichtbare hand, door een onbekende ‘schaakspeldame’, die ‘er achter zit’. Zij heeft het gestuurd, zij heeft het geprogrammeerd. Volgens Eringa is niet het weggevlogen schaakspel maar de schone Ysabele het ultieme doel van de avonturen die Walewein tot aan de ontmoeting in Endi beleeft. Tijdens deze avonturen kan de held zijn dapperheid en edelmoedigheid bewijzen, eigenschappen, die hij, volgens deze stelling, voor het verwerven van zijn geliefde nodig heeft. Ter staving van zijn hypothese verwees Eringa naar Ierse verhalen, waarin de tocht van de held naar de ‘Andere Wereld’, naar aanleiding van een spel (het hoeft niet per se het schaakspel te zijn), culmineert in de liefdesontmoeting met een mooie vrouw. M. Draak heeft de stelling van Eringa dat de RvW vanaf het begin een symbolische roman zou zijn, een soort ‘allegorie van de liefde’ dus, in haar Onderzoekingen over de roman van Walewein in krachtige termen afgewezen. Wat waren haar punten van kritiek? (a) Volgens Draak wijkt de beschrijving van het schaakspel in de RvW van de door Eringa in zijn argumentatie aangehaalde voorbeelden sterk af. Kenmerkend verschil zou het feit zijn dat in de Ierse verhalen en in de verwante Franse Arturtraditie sprake is van een ‘magisch’ schaakbord, een spel met tegenspelende eigenschappen. De held wordt tot een partij uitgedaagd en mat gezet. Maar dit is in de RvW niet het geval.Ga naar eind10 (b) Eringa zoekt, zo vervolgt Draak haar kritiek, symboliek in traditioneel uit elkaar voortvloeiende gebeurtenissen. Zij wijst erop dat de drievoudige queeste-structuur van de roman op het schema van een sprookje berust dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||
we o.a. uit ‘Der Goldene Vogel’ kennen, zodat er volgens haar ‘feitelijk een symbolische uitleg gegeven wordt aan “Aarne-Thompson 550” en niet aan de roman van Walewein.’Ga naar eind11 Het sprookje (alsmede de roman) zou gekenmerkt worden door een lineaire vertelvolgorde die bepaald wordt door het causale verband van oorzaak en gevolg, hetgeen een symbolische uitleg niet zou toestaan. Door de kritiek van Draak is het rond deze kwestie aan het onderzoeksfront lang stil gebleven. Er wordt thans in de medio-neerlandistiek, in navolging van Draak, algemeen ontkend dat het schaakspel in de RvW automatisch kan spelen. We hebben dit standpunt, dat grote gevolgen had voor het verdere Walewein-onderzoek, altijd weersproken.Ga naar eind12 Het zij toegestaan nogmaals kort ons standpunt te verduidelijken. De kwestie is te cruciaal om te laten lopen. In de tekst zijn indicaties voor het feit dat het schaakspel wel degelijk zelfstandig kan spelen. De vertelsituatie is als volgt. Het schaakspel is in de ridderzaal geland, de stukken staan opgesteld, er kan worden gestart, kortom: wie dat wenste kon gaan spelen (v. 50: Hi mochte gaen spelen dies beghaerde). Dat dit zou impliceren dat twee belangstellenden nu naar voren stappen om op het bord tegen elkaar een partijtje te beginnen, is niet alleen onzinnig, maar wordt bovendien door de tekst ontkend. De enkelvoudvorm Hi in v. 50 laat er geen twijfel over bestaan dat het gaat om één persoon: één speler, die zulks begeerde, kon op het bord gaan spelen. Maar niemand stapt er op af (v. 52: Daer ne ghinc niemen of no toe). De uitdaging, gericht op het individu, kan alleen zinvol zijn als het schaakspel automatisch tegenspel biedt. Juist het provocatieve karakter van het spel ten opzichte van de Tafelronde, als variant van het traditionele provocatiecliché, vormt de pointe van het binnenvliegen van het spel. Over de reden voor de weigerachtige houding van de ridders zwijgt de tekst. Is men bang de uitdaging aan te nemen omdat de kans groot is dat men door de schaakmachine wordt mat gezet? Eringa heeft onzes inziens gelijk: het schaakspel is een ‘challenge’, een test. Tegenstanders van deze lezing wijzen op v. 811-815, waarin wordt verteld dat koning Wonder met zijn zoon het bord normaal gebruikt om erop te schaken.Ga naar eind13 Inderdaad, er is hier geen magische automatiek te bekennen. Wie nu echter argumenteert, dit gegeven terugprojecterend, dat ‘dus’ ook in de initiële hofscène het schaakspel niet automatisch kon tegenspelen, transponeert de moderne behoefte aan vertellogica op een middeleeuwse roman. Wij zien de zaak als volgt. Vertelelementen die hun rol binnen de onmiddellijke vertelcontext waarin ze functioneren hebben gespeeld kunnen daarna, in een gewijzigde vertelsituatie, hun significante eigenschappen verliezen omdat deze verder geen narratieve relevantie meer bezitten. Bijvoorbeeld: de drakenberg, die als obstakel voor Walewein op de heenreis naar Endi zo'n dominante rol speelde, blijkt op zijn terugreis (‘Onvergeeflijk slordig’, merkte M. Draak geïrriteerd op)Ga naar eind14 te zijn verdwenen. Trouwens ook de knaap die zich in verband met de ridderwijding op weg naar het Arturhof begeeft komt geen berg tegen. Hieruit blijkt: de doorgang door de berg was alleen voor Walewein bestemd en verdwijnt, na zijn functie te hebben vervuld, geruisloos van het epische toneel. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||
Nog een voorbeeld. Met het Zwaard met de Twee Ringen heeft Walewein een ridder verslagen, bij wie hij voor diens dood de biecht afneemt. Uiteraard gaat het hier om een christenmens. Maar later in de roman ervaren we dat de held gezworen heeft dat hij het vervaarlijke wapen niet tegen een kerstinen man (v. 9893) zou gebruiken. De reden van deze inconsequentie is duidelijk. De vrouwenrover Estor zou tegen het meedogenloze Zwaard met de Twee Ringen het onderspit hebben gedolven, maar moet, als bekende Arturridder, levend het strijdperk verlaten.Ga naar eind15 Het zwaard mag hier derhalve niet worden gebruikt. De gesignaleerde ‘vertelfouten’ zijn inderdaad in strijd met elke vorm van vertellogica, maar dat zal de Middeleeuwer een zorg zijn geweest.Ga naar eind16 Wij komen tot de volgende conclusie. Het schaakspel, dat eenieder uitdaagt, bezit in de initiële hofscène twee magische eigenschappen, 1) het vliegt en 2) het speelt automatisch. Bij Wonder heeft het deze eigenschappen verloren, omdat ze hier, in de nieuwe vertelcontext, niet van betekenis zijn. Voor ons staat het schaakspel in de traditie van de zelfspelende schaakautomaten zoals die in de Franse Arturromans, het eerst in de Tweede Perceval-Continuatie (eind 12e eeuw), functioneren.Ga naar eind17 Op de complexe vraag of er in de RvW onder de expliciete betekenislaag een diepere betekenis, een boodschap, verborgen ligt, antwoordde Draak ontkennend. We menen echter dat dit wel degelijk het geval is, bijvoorbeeld in Waleweins gevecht met de demonische moederdraak. Het gaat hier, we tipten het reeds aan, om een bewustzijnscrisis, waarin Walewein, gevangen in de staart van de duivelse draak, tot het inzicht komt dat ridderschap faalt en alleen God redding brengt.Ga naar eind18 De grenservaring die Walewein hier beleeft heeft echter voor ons een religieus-ethische dimensie, geen amoureuze.Ga naar eind19 | |||||||||||||||||||||||
1.3. Toch een ‘liefdesallegorie’?Nogmaals: Ligt er onder het lineaire, narratieve gebeuren, zoals dit zich in opeenvolgende episoden in de RvW ontrolt, een diepere betekenis verborgen, een liefdesthematiek, die eventueel grijpbaar wordt door bewust aangebrachte symbolische verwijzingen in de bovenliggende vertellaag, totdat deze verborgen betekenis in de ontmoeting met Ysabele aan het daglicht treedt en met de epische oppervlaktestructuur versmelt? Vooral met de opvatting dat het schaakspel als ‘symbool’ van de liefde moet worden opgevat, dat ook in het verdere verhaal zijn invloed zou hebben doen gelden, lijkt het oude onderzoek een punt te hebben. Dat blijkt uit het volgende. In zijn studie Walewein, Moriaen en de Ridder metter mouwen heeft B. Besamusca verband gelegd tussen het schaakspel uit de RvW en de Graal. Hij was van mening ‘dat de dichters welbewust het begin van hun werk in oppositie plaatsen tot de beginepisode in de Queste’.Ga naar eind20 Opvallend is dat de Utrechtse Arturist onlangs dit standpunt nuanceerde en in zijn opstel Het zwevende schaakspel, de Graal en de liefde de stelling verdedigde dat het schaakspel in onze roman niet alleen met de Graal, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||
maar ook met de minne geassocieerd dient te worden. Hij spreekt over een ‘dubbel verwachtingspatroon’ van het Dietse publiek.Ga naar eind21 De these is nogal gecompliceerd. In de hoofden van de toehoorders zouden zich oppositionele denkrichtingen hebben ontwikkeld: ‘Terwijl het zweven van het schaakspel de luisteraars aan de Graal kan hebben herinnerd, kunnen zij het object zelf met de liefde hebben verbonden.’Ga naar eind22 Hij refereert daarna aan voorbeelden uit de Middelnederlandse literatuur, waarin het schaakmotief met de liefde in verband staat. De voorbeelden zijn niet onproblematisch, omdat ze inhoudelijk qua opzet onderling nogal verschillen. Soms gaat het om een ‘gewoon’ schaakbord (a), waarop een man en een vrouw hun partijtje spelen. De basisgedachte van deze vertelvariant vormt het principe dat de schaker die de schaakster (het omgekeerde is ook denkbaar) verslaat hiermee haar liefde verwerft, zoals dat bijvoorbeeld in de Wrake van Ragisel gebeurt, waar Walewein, in de gedaante van een dwerg, een partijtje schaakt tegen zijn geliefde Ydeine. Hij wint en mag als beloning met haar een liefdesnacht doorbrengen. Het gaat in de partij om de winst, om de inzet. De schaakster zet als het ware haar eigen ‘lijf’ op het spel. Daarnaast wordt als voorbeeld de Lanceloet genoemd waarin de titelheld een ‘magisch’ schaakspel (b) verslaat dat automatisch tegenspeelt. Wie de geheimzinnige opponent is, blijft onbekend. Terwijl Lanceloet erin slaagt van de schaakcomputer te winnen blijkt voor Genovere de automaat te sterk. Het spel met zijn zelfspelende vermogen is een geniaal geprogrammeerde computer, die de kwaliteiten van de speler op de proef stelt. Het spel tegen het ‘magische’ schaakspel wijkt principieel af van het eerste voorbeeld: één speler beproeft zijn kunnen; de uitslag van de krachtmeting, winst of verlies, bepaalt of de speler bewondering of hoon, aanzien of gezichtsverlies, ten deel vallen. Kortom: de partij is een test. Het valt niet te ontkennen dat het schaakspel in de literaire traditie vaak met de liefde wordt verbonden. Maar functioneert het schaakmotief op deze manier ook in de RvW? Van de twee genoemde verteltypes lijkt ons het laatste het meest relevante. Duidelijk is dat er in de beginscène van de RvW niet tussen twee personen wordt geschaakt, en al helemaal niet tussen minnepartners. Het tweede verteltype, de partij van één individu tegen de ‘magische’ schaakcomputer, vertoont de meeste overeenkomst met het spel in onze roman. Ook hier gaat het om het testkarakter, om de uitdaging door een onzichtbare tegenspeler, om de smaad bij verlies. Besamusca vraagt zich af, of de op het schaakspel volgende avonturenreeks (drakenberg, koning Wonder, etc.) in een onderliggende betekenislaag met de liefde (en een latere geliefde) heeft te maken. Of is er eerder een verband met de graalproblematiek? Hij gaat op zoek in de tekst. Het genezende wonderbed en de beschermende zetel, objecten die de held bij koning Wonder aantreft, brengt hij met de wereld van de Graal in relatie. Een zinspeling op de wereldlijke liefde is hier nergens te bespeuren. Ook het Zwaard met de Twee Ringen hoort volgens Besamusca thuis ‘in de wereld van Wonder, in het rijk dat doet denken aan de Graalwereld.’Ga naar eind23 Pas in de Amoraen-episode ziet hij de ‘associatie van het schaakspel met de liefde’ opnieuw bevestigd. De naam van de koning maakt volgens hem duidelijk | |||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||
dat ‘zijn existentie’ verbonden is ‘met “amors”, de liefde’. De vorst is inderdaad een gepassioneerd minnaar, smoorverliefd op Ysabele, die hij in zijn schoonheidsbeschrijving tweemaal met de liefdesgodin Venus vergelijkt. Besamusca concludeert: ‘Na de episode bij Amoraen is de roman van Penninc en Vostaert een liefdesverhaal geworden.’Ga naar eind24 Het valt hem op dat tijdens de onstuimige liefdesontmoeting in de onderaardse kamer de liefde tussen Walewein en Ysabele niet met het gebruikelijke woord minne, maar met amo(e)rs wordt aangeduid. Met deze woordkeuze zou de dichter beogen koning Amoraen bij het publiek in gedachten te roepen. Het feit dat in de slotscène aan het schaakspel weinig aandacht wordt geschonken, terwijl het toch in de initiële hofscène naar Ysabele zou hebben verwezen, wordt door Besamusca uitgelegd. Na de terugkeer aan het Arturhof zou de verwijsfunctie van het schaakspel overbodig zijn geworden omdat de geliefde nu in levenden lijve aan Waleweins zijde verkeert. Basamusca heeft gelijk, de liefde wordt in de Amoraen-episode voor het eerst duidelijk gethematiseerd. Maar het ontgaat ons wat dit feit met het schaakspel en de (eventuele) liefdesgevoelens van Walewein voor Ysabele (daar ging het hem toch om?) te maken heeft. Amoraen zegt het nadrukkelijk: het gaat om een jonkvrouw die onze held niet kent (v. 3411: die ghi niene kint). Walewein staat in de liefde nog steeds buiten spel, ondanks het feit dat aan het hof van de verliefde vorst zijn schoonheid vrouwelijke aandacht trekt (v. 3068 vlg.). Om het Zwaard met de Twee Ringen in eigendom te krijgen zal hij het moeten inruilen voor het derde queeste-object uit de reeks: Ysabele. Walewein gaat op bruidqueeste in opdracht van koning Amoraen. Tussen de schaakscène in het begin en het optreden van Ysabele, die in het verre Endi Waleweins geliefde wordt, gaapt, de nevenepisodes niet meegerekend, een kloof van twee uitvoerig beschreven hofscènes (Wonder, Amoraen). Van symbolische verwijspunten die op een subtiel verborgen liefdesthematiek zouden duiden, is in beide hofepisoden geen spoor te bekennen. De recipiënt die, zoals Besamusca aanneemt, het schaakspel met de liefde heeft ‘geassocieerd’, en derhalve de start van een liefdesverhaal verwacht, moet over een flinke dosis geduld beschikken voordat hij eindelijk ervaart dat Walewein de prinses daadwerkelijk in zijn armen sluit. De hypothese dat de RvW, gezien de schaakmotief in het begin, tot het optreden van Ysabele als een ‘allegorie van de liefde’ dient te worden opgevat, vindt, voor zover wij kunnen zien, nauwelijks ondersteuning in de tekst. Blijft het genoemde ‘associatieve’ aspect. Besamusca introduceert hiermee een begrip in het onderzoek dat later wordt overgenomen (vgl. J. Reynaert).Ga naar eind25 Wij kunnen eerlijk gezegd met dit begrip weinig beginnen. Wat zich tertijd tussen de oren van de toehoorders heeft afgespeeld, is voor ons moeilijk traceerbaar. Maar nogmaals, op Besamusca's stelling dat in de Middeleeuwse literatuur het schaakspel opvallend vaak met de liefde wordt verbonden, valt in zijn algemeenheid weinig af te dingen.Ga naar eind26 We zoeken verder. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||
1.4. Via de ‘dood’ naar de liefdeOver welke eigenschap zou het schaakspel moeten beschikken om als opmaat te dienen voor een liefdesverhaal? In zijn opstel Der Artusritter gegen das magische Schachbrett oder Das Spiel, bei dem man immer verliert heeft W. Haug gepoogd op deze vraag een antwoord te geven.Ga naar eind27 De hier geformuleerde ideeën zijn van groot belang voor de interpretatie van het schaakspel in de RvW. Haug analyseert enkele literaire teksten, waarin het zelfspelende schaakspel wordt beschreven. Hij stelt vast dat de held in de vroegste voorbeelden altijd tegen de geniale computer verliest. Het oudste Franse voorbeeld waarin het ‘magische’ schaakspel wordt genoemd is de Tweede Continuatie van Chrétien's Perceval. Het werk ontstond zo'n halve eeuw vóór de RvW. Perceval, toch niet de eerste de beste, wordt door de ‘computer’ tot drie keer toe mat gezet. In zijn ergernis over het verlies wil hij de stukken het raam uitgooien, maar dan verschijnt plotseling een beeldschone jonkvrouw op wie hij prompt verliefd wordt. De dame zegt dat zij zijn geliefde wil worden, op voorwaarde, dat hij op jacht gaat naar een wit hert dat zich in haar paleispark ophoudt. Als bewijs van zijn succes moet hij haar de kop van het dier brengen. Ze geeft hem nog een hondje mee dat bij de zoekactie behulpzaam zal zijn. Perceval trekt er op uit. Er zijn allerlei moeilijkheden te overwinnen, maar de held weet de hem gestelde opgaven succesvol af te sluiten. In de omarming met de dame die hem na het verloren spel op hertenjacht stuurde vindt hij ten slotte zijn liefdesgeluk. In zijn interpretatie wijst Haug op het feit dat er een opvallende breuk valt te constateren tussen het begin van het verhaal, het smadelijke verlies van de held tegen het magische schaakspel, en het vervolg, de succesvolle jacht op het witte hert. De schaakscène krijgt geen episch vervolg! Na een analyse van Ierse verhalen, de sage van Midir en Etain, en het verhaal van Art, de zoon van koning Conn (waarop te onzent Eringa reeds attent maakte), komt Haug tot de conclusie, dat in alle gevallen de verloren partij, gespeeld tegen een superieure macht die altijd wint, de aanleiding vormt voor een tocht naar de Andere Wereld. De auteur van de Tweede Perceval-Continuatie heeft de inleiding, het verloren spel, in zijn concept verwerkt, maar de reis die oorspronkelijk naar aanleiding van het verloren spel moest worden ondernomen ingebed in een ander bekend verhaal, de jacht op het witte hert. Conceptueel is deze verandering interessant. De verwantschap van beide vertelmodellen maakte de contaminatie mogelijk: in beide gevallen culmineert de reis naar de Andere Wereld in de ontmoeting met een beeldschone vrouw. Ook Haug ziet in het ‘magische’ schaakspel een vorm van symboliek. Het mythische vertelschema dat in zijn hypothese aan de Ierse en Oud-Franse schaakverhalen ten grondslag ligt, omschrijft hij als volgt: Het schaakspel dat de held aan een onoverwinnelijke tegenstander uitlevert, verwijst naar het ‘spel’ dat iedereen ooit zal verliezen, de eindstrijd met de Dood. In de literaire adaptatie wordt dit gegeven omgezet in epische handeling, en wel in een tocht via het Dodenrijk naar de Andere Wereld. Hier wordt in de Unio met de bovennatuurlijke ‘lebenspendende | |||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||
Frau’ aan de held het aan de Dood verloren Ik symbolisch teruggeschonken.Ga naar eind28 De dodelijke implicatie van het spel wordt in het epische gebeuren ongedaan gemaakt door een andere kracht, de Liefde, die uit de Dood verlost. Kenmerkend is dus dat de hoofdpersoon, de verliezer, geconfronteerd wordt met twee krachten die in wezen elkanders tegenkrachten vormen. Er is de Dood, die over de held zegeviert, er is de Vrouw, die hem in haar schoot revitaliseert. Het gaat aldus Haug om de ontmoeting met de geliefde als persoonlijke verlossing, om de overwinning op de dood, kortom: om het sterven ten leven. Dankzij Haug wordt ons de relatie die er stofgenetisch tussen het magische schaakspel en de liefde bestaat, maar waarvoor een symbolisch verband moeilijk was aan te wijzen, duidelijk. Het ‘dodelijk gevolg’ van de verloren partij vormt de link tussen het spel en de liefde. Wat betekent dit voor de RvW? De Tafelronde (inclusief Walewein) weigert de uitdaging van het magische schaakspel aan te nemen, en voorkomt hiermee dat het (eventueel) door het superieure mechanisme wordt mat gezet. De consequentie hiervan is dreigend eerverlies dat tot handelen dwingt. Het eerste avontuur na de hofepisode (gevecht met de draken in de duistere bergspelonk) vloeit logisch voort uit de geweigerde schaaktest. De voor de held kansloze confrontatie met het superieure spel wordt herhaald. Hij moet opnieuw een strijd aangaan tegen een overmachtige tegenstander, het diabolische serpent, en raakt daarbij levensgevaarlijk gewond. De plaats die het gevecht met de draak binnen de structuur van de RvW inneemt, namelijk onmiddellijk volgend op de fatale schaaktest, wordt door het mythische oerstramien bepaald. Volgens het model van Haug zou nu het laatste segment van de driedelige vertelsequentie, het genezingsmotief, moeten volgen, de existentiële ‘vernieuwing’ in de vereniging met de bruid. Ook in de RvW volgt na het drakengevecht in het ‘dodenrijk’ de wonderbaarlijke genezing. Maar die vindt niet plaats in de schoot van de fee. Walewein wordt in het wonderbed van koning Wonder ‘vernieuwd’ (Van Mierlo). De RvW is stofgenetisch bezien qua opzet een bruid-queeste die echter vroegtijdig wordt afgebroken en na een flinke epische onderbreking pas in Endi weer wordt voortgezet (Winkelman).Ga naar eind29 Op een essentieel punt verschilt onze interpretatie van de gangbare, namelijk wat de testfunctie van het schaakspel betreft. Nog onlangs poneerde J. Reynaert, in een reactie op Besamusca, dat het schaakspel inderdaad vaak als een kwalificerende proef optreedt: ‘alleen de beste ridder zal op een bepaald schaakbord, tegen een onzichtbare, magische opponent, de overwinning kunnen behalen, en daardoor juist als held voor een volgende episode in aanmerking komen.’Ga naar eind30 Hij verwijst o.a. naar de Lanceloet, waarin de titelheld zijn voortreffelijkheid bewijst door tegen het magische schaakspel te winnen. Het spel selecteert de beste voor de verdere handeling. Heel anders is het verloop in de RvW. Ook hier is sprake van een kwalificerende test, maar het resultaat is voor Walewein en de zijnen ronduit blamerend. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||
1.5. Land van Wonder: een feeënrijk?In 1988 heeft K. van Dalen-Oskam opnieuw de aandacht gevestigd op de rol die het schaakspel in de RvW speelt. Zij maakt ter vergelijking attent op Oud-Franse Arturromans waarin het ‘magische’ schaakspel voorkomt. Uiteraard komt ook zij bij het oudste voorbeeld, de Tweede Continuatie van de Perceval, terecht. Dit soort verhalen wordt gekenmerkt, zo merkt zij op, door een vaste basisstructuur. Ten opzichte van Haug, naar wie zij in haar bibliografie verwijst, vindt er een lichte modificatie plaats. Zij stelt: ‘de held speelt tegen een uit zichzelf tegenspelend schaakspel en verliest, daarop krijgt hij een opdracht waarbij hij, wil hij deze eervol vervullen, een mysterieuze plaats dient te bezoeken die kenmerken heeft van een soort Dodenrijk. Daar bevindt zich namelijk het door de opdrachtgever (of -geefster) gewenste dier of, zoals het ook wel voorkomt, de gewenste vrouw.’Ga naar eind31 De toespeling op de sage van de vervolgde hinde, waar het wonderdier oorspronkelijk wellicht de getransformeerde feemaitresse voorstelde die een minnaar kwam zoeken in de mensenwereld, komt ons bekend voor.Ga naar eind32 De Tweede Perceval-Continuatie heeft ons immers al laten zien dat de held, om de liefde van de dame te verwerven, op jacht moest gaan naar het witte hert. Van Dalen-Oskam is er van overtuigd dat Penninc, de ontwerper van de RvW, de traditionele functie van het magische spel, het “dodelijke” gevolg bij verlies, heeft gekend.Ga naar eind33 De Middelnederlander zou de zelfspelende eigenschap van het schaakspel, en daarmee het testkarakter, niet in zijn roman hebben kunnen gebruiken, omdat de ridder die verliest zou worden ‘opgescheept’ (zo Van Dalen-Oskam) met een ‘bijna onmogelijke queeste’.Ga naar eind34 Maar dat is toch in feite het geval: Walewein wordt op zijn zoektocht opgescheept met een levensgevaarlijk avontuur, met een drakengevecht dat voor hem bijna dodelijk afloopt. Van Dalen-Oskam volgt de interpretatie van Draak en meent dat ‘nergens over het zwevend spel gezegd [wordt], dat het - als een moderne schaakcomputer - uit zichzelf partij kan geven.’Ga naar eind35 Om die reden heeft zij de aanvankelijk in haar studie ontwikkelde denklijn afgebroken. Zij zoekt nu naar een andere interpretatie. Zij veronderstelt dat ‘het zwevende schaakspel het geheel aan eigenschappen moet verbeelden dat een ridder behoort te bezitten om een goed koning te zijn.’Ga naar eind36 Walewein zou zich door het veroveren van het schaakspel kwalificeren voor het koningschap dat Artur hem in ruil voor het schaak (dat meer waarde heeft dan heel het rijk) in het vooruitzicht stelt. Maar in het verdere verloop van de RvW ziet ze het belang van het schaakspel vervagen. De schuld krijgt, zoals gewoonlijk, Vostaert, die volgens Van Dalen-Oskam deze ‘symbolische duiding van het schaakspel (die Penninc in zijn werk verweven heeft) niet verder uitgewerkt’ zou hebben.Ga naar eind37 Onlangs heeft J. Reynaert in zijn recensie van Besamusca's schaakartikel de these van Van Dalen-Oskam verdedigd en aangevuld. Zijn hypothese komt op het volgende neer: De drie te verwerven queeste-objecten (schaakspel, zwaard, Ysabele) zouden staan voor de waarden wijsheid, ridderschap en liefde, die de ‘kroonpretendent’ (Walewein dus) tijdens zijn zoektocht moet veroveren. Maar uit het verhaal blijkt dat het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||
zwaard (samen mét zijn symbolische eigenschap?) door Walewein wordt ingeruild om het schaakspel te bemachtigen. Reynaert redt zich uit het probleem met de suggestie dat alle drie de waarden in het schaakspel samen zouden zijn gekomen. Hij spreekt over een ‘“cumulatieve” betekenisgeving’.Ga naar eind38 Anderzijds stelt hij vast dat Walewein ‘meer oog blijkt te hebben voor Ysabele dan voor het schaakspel’, hetgeen volgens hem (met deze vaststelling zijn these relativerend) niet bepaald pleit voor Walewein als ideale kroonopvolger. Uit de hierboven gerefereerde discussie blijft een belangrijk punt ter overdenking over. Van Dalen-Oskam ziet verband tussen het magische schaakspel en de ‘Hindenfeesage’, een verband dat mogelijkerwijs reeds in het model dat aan de RvW ten grondslag ligt aanwezig zou zijn geweest. Het volgende sluit hierbij aan. L. Jongen (1980) heeft het motief van de hertenjacht, dat in diverse Oud-Franse dichtwerken voorkomt, nader geanalyseerd.Ga naar eind39 Het verhaalstramien gaat steeds als volgt. Een held komt, na een rivier te zijn overgestoken, tijdens een jacht op het witte hert in een feeënland terecht, waar hij ontvangen wordt door een mooie vrouw, de fee-maitresse. Jongen maakt erop attent dat de Middelnederlandse versie van het verhaal, Lanceloet en het hert met de witte voet, overeenkomsten vertoont met de hierboven aangehaalde Tweede Perceval-Continuatie. Hij merkt op: ‘in beide begeleidt een wit hondje de held en in beide is de jacht op een hert de voorwaarde om met de dame te kunnen “trouwen”.’ Ook Jongen legt verband tussen de fee-maitresse en de ‘schaakbordfee’ uit de Continuatie. Zijdelings maakt hij in zijn betoog nog een opmerking over de RvW. Hij ziet een parallel tussen ‘de sprookjesachtige ontvangst van [...] Walewein op het kasteel van koning Wonder’ en ‘de ontvangst van Lanval, Graelent, Guingamor en Desiré door de fee in de naar hen genoemde lais.’Ga naar eind40 Hij suggereert hiermee dat bekende narratieve modellen, waarin de zoektocht naar een bruid wordt gethematiseerd, verwantschap vertonen met Waleweins tocht naar Wonder. Jongen is overigens niet de eerste die in dit verband naar Franse lais verwijst. M. Draak heeft reeds opgemerkt: ‘Walewein bereikt Wonder's gebied, nadat hij een weg heeft afgelegd dòòr een berg heen. Is hier bewust een der traditionele toegangen tot de “Andere wereld” geschetst?’ Zij wijst op ‘Yonec’, een van de lais van Marie de France, waar een vrouw ‘het voetspoor van haar minnaar volgt tot in zijn feeënrijk [...]’.Ga naar eind41 De gemaakte observatie overtuigt. In het rijk van Wonder, een Andere Wereld, had Walewein, we zagen het reeds eerder zijn ‘fee’ moeten aantreffen. Maar helaas, zij is door de auteur uit haar vertrouwde ambiance verdreven. Onze held moet tot Endi wachten voordat hij zijn ‘Jenseitsbraut’ in de gestalte van de knappe Ysabele zal ontmoeten. | |||||||||||||||||||||||
1.6. Het anti-voorbeeld: ‘Potifars wijf’Tot de motieven die Penninc bij de beschrijving van de liefdesproblematiek in de RvW hebben geïnspireerd rekent J. van Mierlo ook het Potifar-motief.Ga naar eind42 Het bijbel- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||
verhaal heeft de auteur bij de beschrijving van Roges' stiefmoeder direct beïnvloed. Wat was het geval? Een sprekende vos vertelt in zijn omheinde hof (niet ver van Endi) aan Walewein dat hij eigenlijk de zoon is van koning Roges van Ysike. Hij was, voordat hij in een vos werd omgetoverd, een knappe jongeling. Zijn moeder had hem in zijn jeugd vele ridderlijke vaardigheden bijgebracht, o.a. het schaakspel. Ook had ze hem in de regels van de hoofse vrouwendienst onderwezen (v. 5341: Soe leerde mi dienen vor joncfrouwen). De ideologie achter deze vorm van vrouwenverering, met name bekend uit de volkstalige liefdeslyriek van de 12e, 13e eeuw, vormde een afspiegeling van de feodale vazallendienst aan de leenheer, waarbij echter de rollen, geprojecteerd op man en vrouw, werden omgedraaid. Algemeen geformuleerd kwam het op het volgende neer. Een adellijke jongeman bood aan een meestal getrouwde, hoog adellijke dame zijn minnedienst aan, in de hoop dat zij hem omgekeerd als ‘loon’ haar liefdesgunst zou bewijzen. Meestal ging in de minnezang het initiatief van de man uit, de anonieme dame reageerde veelal onverschillig, ja soms zelfs bits afwijzend. Ook een positievere reactie was echter mogelijk. De dame verleende haar ‘dienaar’ dan kleine gunstbewijzen, meestal relatief onschuldig van aard: een vriendelijke groet, een kus, een glimlach, etc. Roges was door zijn opvoeding op de hoogte van dit galante spel met de minne, in wezen een ceremoniële flirt, eerder fictioneel van aard dan verankerd in de feodale realiteit.Ga naar eind43 Helaas stierf zijn moeder, waarna zijn vader op aanraden van zijn baronnen hertrouwde met een jonge vrouw. Ruim een jaar was Roges om didactische redenen van het hof weg geweest. Hij leerde pas bij thuiskomst zijn stiefmoeder kennen. Hoofs als hij was en vertrouwd met de etiquette nam hij naast haar plaats, tot vreugde van zijn vader. Na de maaltijd gaat de dame naar haar kamer, haar echtgenoot, koning Roges, volgt haar. De vrouw verwijt de koning dat ze zijn knappe zoon tot nog toe niet heeft gezien. Ze wil Roges bij zich houden, een gevolg geven, op voorwaarde dat hij aan het hof blijft en haar zijn dienstwilligheid bewijst (v. 5411: Ende latene vor mi dienen, here). De vader, goedgelovig, verheugt zich over haar woorden en stemt toe. De dame roept Roges later bij zich omdat ze hem wil spreken. Ze verzoekt de jongeling naast haar op het bed plaats te nemen. Ze kent de jongeman, althans dat beweert ze, al langer. Een mysterieuze ‘amour de loin’, een liefde op afstand (hierover later meer), heeft reeds lange tijd geleden bezit van haar genomen. Zij verheugt zich dan ook over zijn thuiskomst, want ze verlangde hevig naar hem (v. 5448 vlg.: Mi langhede uter maten zere/ Om u). Ze heeft de jongeman in werkelijkheid nooit gezien, maar hoopt nu, met een duidelijk toespeling op het seksuele gebeuren, met hem te kunnen doen wat ze begeert (v. 5451 vlg.: Dat ic met u minen wille/ Sal hebben...). Haar argument luidt: zijn vader heeft hem aan haar gegeven, om zijn leven lang in onderhorigheid zijn minnedienst te bewijzen (v. 5455: Mi te dienene) (vgl. ook v. 5456: Wildi mi dienen, v. 5460: Ende staet mi van dienste bi). Roges, die evenmin als zijn vader de kwalijke intentie van zijn stiefmoeder doorziet, spreekt hoofs zijn dank uit. Maar als ze hem daarna vraagt, voordat ze het bed verlaten, haar op de mond te kussen (v. 5468: Nu cust mi an minen mont), | |||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||
wordt hem duidelijk dat het hier niet gaat om hoofse genegenheid maar om de onverbloemde wens tot seks. Als hij weigert begint ze hem te bedreigen: het zal hem zijn leven en eer kosten. Zij heeft hem immers in haar macht, zodat ze hem, zelfs al wil hij niet op haar avances ingaan, ertoe zal dwingen. Als de jongeman dan onthutst het bed wil verlaten, grijpt ze hem vast, trekt hem in bed terug. Ze begint hem uit te schelden, zichzelf toe te takelen, zich tot bloedens toe in het gezicht te krabben. Geen wonder dat Roges gelooft dat ze door de duivel bezeten is (v. 5519: Dat het biden duvel ware). Ze scheurt de kleren van haar lijf, zodat ze naakt voor hem staat. Luidkeels begint ze om hulp te roepen. Het hele hof komt op het rumoer af. De koning betreedt als eerste het vertrek en vraagt wie haar kwaad heeft gedaan. De schuld krijgt de arme Roges, zijn zoon, die haar zou hebben willen aanranden (v. 5557 vgl.: hi soude zinen wille/ Met mi hebben). De koning is zonder meer van de waarheid van haar woorden overtuigd en wil zijn zoon doden. Deze beklemtoont zijn onschuld, maar tevergeefs. Familieleden van moederskant nemen het echter voor hem op en weten gedaan te krijgen dat zij de jongeling mogen meevoeren om zogenaamd de doodstraf aan hem ten uitvoer te brengen. Als echter de stiefmoeder hoort dat Roges aan twee ooms, broers van zijn moeder, wordt toevertrouwd, kookt ze over van woede en betovert de jongeman. Hij verandert ter plaatse in een vos. Hertogin Alene, de zuster van zijn moeder, spreekt een tegenvloek uit, waardoor de stiefmoeder in een pad verandert. Ze zit vanaf nu stilletjes onder de dorpel van de deur, terwijl alle passanten haar pijn doen en bespuwen. Uiteindelijk wordt ze tegelijk met Roges onttoverd, nadat ze lange tijd zoals een pad betaamt op die plek onder de dorpel verscholen had gezeten (v. 10948 vlg.: Onder die zille [...] Padden wijs.) Het verhaal over de vrouw van Potifar die Jozef trachtte te verleiden staat te lezen in hoofdstuk 39 van het bijbelboek Genesis. Er wordt, kort gezegd, het volgende verteld. Potifar, een rijke hoveling van de Farao, stelt de knappe slaaf Jozef aan als beheerder van zijn huis. De vrouw des huizes, door haar man schromelijk veronachtzaamd, wordt verliefd op de joodse jongeman en nodigt hem uit tot bijslaap (Genesis 39, 7: ‘Lig bij mij’). Hoewel zij haar verzoek dagelijks herhaalt, weigert Jozef steeds erop in te gaan, daarbij wijzend op het vertrouwen dat Potifar hem heeft geschonken. Bovendien zou hij zondigen tegen God. Op zekere dag, toen verder niemand thuis was, drong ze nogmaals aan met de woorden ‘Kom bij me liggen’, waarbij ze hem bij zijn mantel greep. Hij liet zijn mantel in haar hand achter en vluchtte weg. Ze roept het huispersoneel en verspreidt de leugen dat Jozef haar wilde verleiden, maar dat haar schreeuwen hem dit heeft belet. Het kleed houdt ze in bewaring als ‘bewijsmiddel’. Ze doet daarna haar beklag bij haar echtgenoot Potifar die haar geloof schenkt en Jozef in de gevangenis werpt. God waakt echter over hem en geeft hem genade in de ogen van de opperste bewaker. De strekking? Potifars wijf is een sensuele vrouw die wordt gedreven door haar passie. In haar hartstocht poogt ze Jozef te verleiden tot snelle seks. Maar de godvruchtige jongeman weigert. Dan slaat haar stemming om en ze beschuldigt Jozef valselijk van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||
aanranding, daarmee een bestraffing over hem afroepend. De tekstuele driehoek man, vrouw, potentiële minnaar is in beide teksten duidelijk te herkennen. Potifar, Potifars vrouw en Jozef vinden hun spiegelbeeld in koning Roges, zijn echtgenote en Roges, zijn zoon. Er zijn echter duidelijke verschillen in nuancering. In het bijbelverhaal staat Jozef centraal. Hij is het absolute voorbeeld, loyaal aan zijn heer en getrouw aan God. Hij weerstaat de verleidingskunst van de vrouw, maar moet deze in ethisch opzicht exemplarische houding bekopen met ongenade van zijn heer, zodat hij in de gevangenis belandt. En de RvW? Roges, de jongeling die vertrouwd is gemaakt met de regels van de vrouwendienst, heeft aanvankelijk niet door dat de stiefmoeder de hoofse minneconventie probeert te misbruiken voor averechtse doeleinden. Zij beschouwt de hem opgelegde ‘dienst’ als een vorm van horigheid, waardoor zij de bevrediging van haar seksuele verlangens ten opzichte van haar Roges, haar ‘minneslaaf’, kan afdwingen. Roges weerstaat de verleidingspoging van zijn stiefmoeder. Haar reactie na de weigering tot seks is veel heftiger dan die van Potifars vrouw en grenst aan een vorm van liefdesrazernij. De jongeman valt ondanks zijn fiere houding in ongenade bij de koning, zijn vader, die geen oog heeft voor het bedrieglijke handelen van zijn jonge echtgenote. Het duivelse kwaad, verpersoonlijkt in de stiefmoeder, blijkt oppermachtig. De vrouw beschikt over bovennatuurlijke krachten en spreekt een vloek uit over de jongeman, waardoor deze in een vos verandert. De stiefmoeder ontloopt echter haar straf niet en wordt, even mysterieus, omgetoverd in een pad. In de RvW ligt het accent niet in de eerste plaats op het edele gedrag van de jongeman, maar op de seksuele bezetenheid van de vrouw. In liefde ontstoken eist ze seks. ‘Liefde’, in deze vorm, is een ziek makende kracht, die een catastrofale uitwerking heeft op het leven aan het hof. Roges wordt door de vloek van zijn stiefmoeder, buiten zijn schuld, omgetoverd in een vos. Maar een vergelijkbare slag treft ook haar. Zij wordt door de tante van Roges met een tegenkracht geconfronteerd die haar eveneens met een gedaanteverwisseling straft. Zij wordt in een pad getransformeerd. Dat Roges een vos wordt, kan uit het onderliggende sprookje worden verklaard. De slimme ‘dierhelper’ vertoont de trekken van de vos in de diertraditie.Ga naar eind44 Maar waarom verandert de geile stiefmoeder in een pad? Het antwoord luidt als volgt. In de (laat-)middeleeuwse literatuur wordt de pad als een obscuur dier beschouwd. Een voorbeeld. In de Duitse sterk erotisch geladen klucht Der Rosendorn wordt verteld dat een vulva zich uit onvrede met de onaanzienlijke plaats aan het lichaam van haar dame heeft afgezonderd en een eigen leven wenst te leiden. Maar het gaat de geïsoleerde fud (vulva) niet over rozen. Mannen herkennen haar niet eens, geloven met een pad te maken te hebben en geven haar, vergelijkbaar met de kwalijke behandeling in de RvW, vol verachting een paar stevige schoppen.Ga naar eind45 De beeldspraak is duidelijk: de pad, giftig van aard, afschrikwekkend om te zien, te vies om beet te pakken,Ga naar eind46 symboliseert het vrouwelijke geslachtsorgaan.Ga naar eind47 De door haar seksuele lust beheerste stiefmoeder van Roges wordt, via het procédé van de pars pro toto, tot haar vulva gereduceerd en in een pad veranderd. De geschiedenis | |||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||
van Roges laat in alle duidelijkheid zien waartoe liefdeswaanzin kan leiden. Hoofse minnedienst gaat functioneren als dekmantel voor een gevaarlijk spel met het liefdesvuur, dat voor alle betrokkenen rampzalig eindigt. | |||||||||||||||||||||||
1.7. TussenbalansMet name de volgende punten zijn voor ons verdere onderzoek van belang:
- De stelling dat in de RvW van het begin af aan onder de epische handeling een liefdesthematiek verborgen ligt, zodat het verhaal als een ‘liefdesallegorie’ moet worden opgevat (Van Mierlo, Eringa), wordt in recent Walewein-onderzoek opnieuw geponeerd. Het schaakspel kan niet alleen ‘associatief’ (Besamusca, Reynaert), maar ook ‘stofgenetisch’ (Winkelman) een verwijzing naar de minne bevatten. Waleweins weg naar Wonder via de drakenberg vertoont gelijkenis met de traditionele tocht naar het feeënrijk in de Andere Wereld (Draak, Jongen).
- Het mythische concept (Haug) dat samen met het sprookje Aarne-Thompson 550 (Draak) de bouwstoffen voor de RvW heeft aangeleverd, maakt duidelijk dat het oorspronkelijk ging om existentiële zaken: de Dood, de Liefde en het Leven. De vroegste literaire omzettingen berusten op de basisvoorstelling dat de door spelverlies ten dode opgeschreven held door de liefdesomarming met de ‘lebenspendende Frau’ het leven wordt teruggeschonken (Haug).Ga naar eind48 Opgemerkt dient te worden dat deze heidense idee van revitalisatie in de schoot van de ‘goede fee’, haaks staat op het christelijk-religieuze dogma dat alleen Gods genade de mens uit de dood tot nieuw leven kan wekken.
- Met koning Amoraen, zijn naam zegt het al, komt de liefde (amors) voor het eerst nadrukkelijk in de RvW ter sprake (Besamusca). De vorst bemint Ysabele die hij in zijn schoonheidsbeschrijving tweemaal met Venus vergelijkt, de liefdesgodin van de erotische liefde. Een niet onproblematische omschrijving voor een hoofse dame!
- Een waarschuwing tegen liefdesverdwazing spreekt uit de gebeurtenissen rond Roges' stiefmoeder, een valse minnedame, die onmiskenbaar de trekken vertoont van Potifars wijf (van Mierlo). Het verhaal toont aan dat de integratie van de ‘boze fee’ in de hoofse wereld tot een explosieve situatie leidt, die bij ontlading een vernietigende uitwerking heeft op de aan het hof heersende ordo. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||
2. Indië en de terugreis2.1. Vroege signalen van een verre bruidVolgens het structuurprincipe van het aan de RvW ten grondslag liggende sprookje Aarne-Thompson 550 leert de held Ysabele pas als derde queeste-object kennen op het moment dat de verliefde koning Amoraen haar schoonheid beschrijft en aan Walewein de opdracht geeft de vrouw voor hem te gaan halen. In ruil zal de held het Zwaard met de Twee Ringen verwerven, dat hem op krediet wordt meegegeven. Walewein, die de jonkvrouw niet kent, trekt er daarna op uit om voor Amoraen de bruid te werven. Om de dame te bevrijden, die in de kasteeltuin door haar despotische vader gevangen wordt gehouden, moet de held in zijn eentje de zwaarbewaakte, door 12 muren beschermde burcht veroveren. De niets ontziende, ja meedogenloze manier waarop de ontketende held als een furie met zijn magische Zwaard met de Twee Ringen een slachtpartij onder de verdedigers aanricht, is zonder meer bruut te noemen.Ga naar eind49 Niettemin ziet de held zich als een ‘Godskind’ dat speciale bescherming van God de Vader geniet (v. 7054 vlg.: hi es mijn vader:/ Hi sal sijn kind wel bescarmen!). De militante vertellijn zou, zo verwacht men, in een klinkende overwinning van de held op de burchtheer, de sterke Assentijn, en daarmee met de verovering van Ysabele moeten eindigen. Maar dan grijpt het epische toeval in: de overwinningenreeks van de onoverwinnelijk geachte held worden plotseling afgebroken.Ga naar eind50 Bij de tiende poort verliest hij door een ongelukkige slag tegen zijn elleboog (wat een pech!) zijn wonderzwaard. Hij wordt gevangen genomen door de koning, die over de krachten van ruim 10 man beschikt. Zo komt er, voorlopig althans, een einde aan Waleweins ridderlijke dadendrang. Hij is nu gevangene en meent dat hij direct zal worden gedood (v. 7332: Hi waende te hant bliven doot!). In deze onzalige toestand blijft er voor een christelijke ridder maar één weg over. Walewein bidt tot de Lieve Heer en de Heilige Maagd met het verzoek, mocht hij zijn leven verliezen, zijn ziel in de hemel op te nemen. Zijn oprechte wens: Moge hem na de dood het eeuwige leven ten deel vallen. Kort ervoor was (eindelijk) Ysabele ten tonele verschenen. Plotseling, zonder verdere aanleiding, wordt ze geïntroduceerd (v. 7100 vlgg.). Van Es was het al opgevallen: ‘De overgang in het verhaal is zeer abrupt’.Ga naar eind51 Natuurlijk weet het publiek, dankzij het verslag van Amoraen, wel iets over haar. De dame pleegt zich op te houden in de paradijselijke paleistuin, omgeven door wonderlijke zaken die hun directe invloed op het menselijke leven doen gelden. Er is een levensbron, die verjongende eigenschappen heeft en een lang en gezond leven schenkt (v. 3586 vlgg., v. 7810). Ook het genezingsmotief, ons bekend van het wonderbed van koning Wonder, waarin ooit de zwaar gewonde Walewein van zijn kwetsuren herstelde, klinkt op. In een gouden kunstboom zingen mechanische vogeltjes, wier muziek een heilzame werking heeft. Al zou een man dodelijk gewond zijn, bij het aanhoren van hun gezang zou hij snel van zijn pijn zijn verlost (v. 3545 vlgg.: Al ware een toter | |||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||
doot ghewont/ [...] Hi worde quite van alre pine). De genoemde motieven hebben echter geen directe relevantie voor het verhaal: geen oude die zich jong baadt, geen gewonde die onder de levensboom herstelt. De hele lusthof, per traditie de plek waar de hoofse liefde wordt bedreven, speelt verteltechnisch geen rol van betekenis. Ysabele ruilt deze zonnige locus amoenus, zo zal blijken, maar al te graag in voor de duistere heimelijkheid van het onderaardse liefdesvertrek. Zij vertelt haar vader over dromen, waarin ze een uitermate knappe ridder heeft gezien, die ‘van ver weg’ is komen aanrijden (v. 7130: Uut varren lande quam ghereden), met een duidelijke toespeling op de haar nog onbekende Walewein. De vader legt de dromen uit, waarbij hij ervan overtuigd is dat de ridder, met name op basis van de derde droom, hem grote schade zal toebrengen (v. 7183 vlg.: Die mi noch in groter scaden/ Sal bringhen). Wat dan ook gebeurt! De auteur maakt door toespelingen duidelijk dat de gelieven elkaar reeds beminden vóór hun eerste kennismaking in Endi. Het gaat hier, zoals R. Zemel heeft laten zien, om de zogeheten ‘amour de loin’.Ga naar eind52 Ysabele heeft de man van haar dromen nog nooit in werkelijkheid aanschouwd en toch houdt ze al van hem (v. 7392 vlg.: Soe es bevaen met ridders minne/ No danne hadsoene niet ghesien). Het echte minnevuur wordt echter pas ontstoken als de gevangen Walewein in levenden lijve voor haar staat. Haar verliefdheid is dan zo heftig dat ze niet weet hoe ze het heeft (v. 7387 vlgg.). Ze wil maar een ding: ‘de vervulling van haar liefdesverlangen’ (Zemel).Ga naar eind53 Haar vader geeft haar toestemming die nacht over de gevangene te beschikken om haar verhitte gevoelens op hem te ‘koelen’ (v. 7402), waarbij de vader aan woede denkt en zij aan seks. Er gebeurt iets vreemds: terwijl Walewein als gevangene aan haar wordt gepresenteerd en zij bij het zien van de held danig verliefd raakt, zwijgt de dichter over het effect dat de ontmoeting op Walewein heeft. De held wordt in de kerker gegooid en pas als de kerkerdeur veel later wordt geopend en Walewein, naar buiten tredend de schone jonkvrouw (weer) ziet, is er sprake van de liefdesvonk die zijn hart doet opspringen (v. 7761 vlg.: Als hi die scone joncfrouwe sach/ Sine herten ontploec). Toch is Walewein daarvóór, in de gevangenis, geenszins vrij van de liefde. Ook hier is, zoals Zemel reeds liet zien, de ‘liefde van verre’ bepalend. Walewein merkt op dat hij reeds lange tijd in de ban is van Ysabele (v. 7710 vlg.: Hare minne [...] / Die ic langhe hebbe ghedragen). In het onderzoek is de vraag gesteld, sinds wanneer dan wel. Zemel merkt op: ‘Koning Amoraen bemint Ysabele “van verre”, en als Walewein voor hem op bruidqueeste gaat, stileert hij zichzelf, eerst een beetje en later volkomen, in de rol van een ridder die beheerst wordt door “amour de loin”.’Ga naar eind54 J.D. Janssens trekt een soortgelijke conclusie. Hij vraagt zich af, of Walewein ‘dan toch op haar verliefd geworden [is] toen hij door koning Amoraen over haar hoorde vertellen [...]?’Ga naar eind55 Wat gebeurde er toentertijd precies? Amoraen, wiens echtgenote is gestorven, heeft een hartstochtelijke liefde voor Ysabele opgevat (v. 3451: Dit es die joncfrouwe die ic minne!). De oorzaak van zijn liefde is ook bij hem ‘horen zeggen’. De dame wordt door degenen die haar kennen zeer geprezen, niet alleen om haar uiterlijke | |||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||
maar ook om haar innerlijke kwaliteiten. Maar er is meer. Ysabele wordt bij de beschrijving van haar schoonheid op twee plaatsen met Venus vergeleken. Een compliment? In het MNW lezen we over Venus dat zij de ‘heidensche godin van de natuurlijke of sexueele liefde’Ga naar eind56 is. Zij regeert over de minne (v. 3426: Die ghebod heift over de minne). Niet verwonderlijk dat Venus ook vaak als koningin (met kroon) wordt afgebeeld. Ysabele is overigens nog knapper dan de liefdesgodin die toch bekend staat om haar verblindende schoonheid (en zoals bekend ooit een schoonheidsprijsje won!). Gezien de plaats die Venus in de christelijke Middeleeuwen inneemt is de vergelijking met Ysabele niet onproblematisch. De godin die het liefdesvuur ontsteekt (vgl. haar attribuut: de fakkel) en het hart van de verliefde mens doorboort, eeuwige minnepijn veroorzakend (vgl. haar attributen: pijl en boog) is, vanuit christelijk perspectief, een gevreesde duivelse macht die de geest aantast en de mens van zijn gezonde verstand berooft.Ga naar eind57 Van deze liefde dreigde Amoraen al slachtoffer te worden. Hij beminde zijn ‘Venus’ zo zeer dat hij vreesde krankzinnig te worden (v. 3452: Ic werde onvroet van minen zinne) als Walewein haar niet snel voor hem gaat halen.Ga naar eind58 Godin Venus heeft haar evenbeeld, Ysabele, het prachtige goudgele haar geschonken dat haar schoonheid compleet maakt (v. 3446 vlg.). Het helblonde haar, summum van vrouwenschoonheid, heeft Ysabele overigens per traditie gemeen met Ysaude van Yerlant (v. 3441), de Ierse Isolde ‘met het blonde haar’.Ga naar eind59 De verwijzing naar de Tristanstof is intertekstueel interessant: wat Tristan overkwam gebeurt nu met Walewein. Hij wordt betrokken bij een amoureuze driehoeksrelatie, omdat ook hij verliefd wordt op de dame die hij voor de koning moest gaan werven. Zemel heeft vastgesteld dat het karakter van de roman verandert zodra Walewein de wereld van Ysabele betreedt: ‘de fiere ridder [heeft] zich ineens bekeerd tot apostel van de liefde’.Ga naar eind60 Toch heeft de dichter gepoogd door gebruik te maken van het motief van de ‘amour de loin’ om de overgang van Walewein, de queeste-ridder, naar Walewein, de minnaar, niet al te abrupt te laten verlopen. Bij de ‘liefde van verre’ wordt gesuggereerd dat de liefde niet plotseling ontstaat, namelijk door het aanschouwen van de vrouw, maar door het zien met de ‘ogen van het hart’, die zich niet richten op haar aantrekkelijke uiterlijk maar op haar deugdzaamheid. Vóór haar gezien te hebben denkt de minnaar over de kwaliteiten van zijn geliefde na, kortom: de minnaar ‘peinst’. De liefde wordt losgemaakt van zinnelijke gevoelens, van de hartstocht die door de aanblik van de mooie vrouw en haar lichamelijke aantrekkelijkheden wordt opgewekt. Deze liefdesopvatting verleent de relatie een zekere idealiteit: ‘Die Fernliebe muss als Inbegriff einer “höfischen” Liebe gegolten haben’, zegt Schnell.Ga naar eind61 De dichter van de RvW blijkt vertrouwd te zijn met dit hoofse minneconcept. Hij verwerkt elementen ervan ter beschrijving van de minnaar Walewein: deze ‘ziet met het hart’ (v. 7708: Miere herte dinct dat soese siet)Ga naar eind62 en ‘peinst’ over zijn dame (v. 7706: Ghepeins van der scoenre joncvrouwen).Ga naar eind63 Op deze wijze overgiet de schrijver weldoordacht de erotische liefdesexplosie in Endi met het hoofse sausje van de ‘amour de loin’. Duidelijk is dat in de RvW een dubbel | |||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||
perspectief wordt gehanteerd: enerzijds is Walewein de ridder, die een drievoudige queeste onderneemt en als bruidwerver van Amoraen op zoek gaat naar een hem onbekende vrouw, anderzijds wordt Walewein (achteraf) gepositioneerd als de minneheld die op reis is gegaan naar zijn verre geliefde. Deze retrospectieve ‘liefdeslijn’ reikt vermoedelijk terug (de aanzet van de RvW als ‘liefdesallegorie’ laten we even buiten beschouwing) tot Amoraens verrukking over de schoonheid van zijn minnekijn (v. 3456), een hartstocht, die op Walewein aanstekelijk schijnt te hebben gewerkt. | |||||||||||||||||||||||
2.2. Walewein: verliefd op ‘Venus’Walewein maakt geen kans om levend uit Endi te ontsnappen. Over zijn op handen zijnde dood wordt in allerlei toonaarden gespeculeerd (v. 7407, v. 7435, v. 7475, v. 7481, etc.). De held richt zich in zijn duistere kerker opnieuw tot Onze Lieve Heer en de Heilige Maagd, maar dit keer niet, zoals men zou verwachten, met de hernieuwde smeekbede om na zijn dood zijn ziel te redden. Integendeel, hij spreekt openhartig tot God over zijn liefde voor Ysabele. Walewein deelt de Lieve Heer mee dat hij de dood geenszins vreest. Wel hoopt hij de jonkvrouw nog even te zien, voordat hij zal sterven (v. 7695: Danne willic wel bliven doot). Walewein gaat in zijn openhartigheid héél ver. Hij bekent, zo merkt Zemel op, dat hij ‘een nieuwe godheid heeft gevonden om te dienen: Ysabele [...]. Hij is nu martelaar in dienst van de Amour. De ellende waarin hij verkeert, vergeet hij door de aanbidding van de geliefde. De kerker waarin hij zit, is zo geworden tot een metaforische: de gevangenis van de liefde’.Ga naar eind64 De dichter speelt in deze passage met de dubbele betekenis van het woord ‘gevang’. (Vgl. v. 7719: Hare minne heeft mi so ghevaen! en v. 7763).Ga naar eind65 Gebonden aan handen en voeten wordt Walewein, als ware hij een offerande aan een godin, voor Ysabele neergelegd (v. 7776, v. 7817). De ‘gevangenis’-topos, waarover Zemel sprak, is bekend uit de contemporaine liefdespoëzie. De beeldspraak is zeker niet altijd positief bedoeld. Er wordt iets over de aard van de liefde gezegd. Schnell merkt hierover op: ‘Sinnliche, leidenschaftliche Liebe wird aus kirchlicher Sicht u.a. deshalb verdammt, weil sie Knechtschaft und Gefangenschaft des Verstandes bedeutet: Die ratio des Menschen wird der Herrschaft der sensualitas (des sinnlichen Verlangens) unterworfen.’Ga naar eind66 Dit lijkt bij Walewein het geval. Zijn liefde voor Ysabele verleidt hem tot uitspraken die uit christelijk perspectief aan blasfemie grenzen. Hij wil zijn ziel, die hij nota bene nog kort hiervoor aan God en Maria ter bescherming opdroeg, nu aan zijn ‘minnegodin’ schenken (v. 7702: Ic soude hare mine ziele gheven, ook v. 7872 vlg.). Walewein zet uit liefde voor een vrouw zijn zielenheil op het spel. Eeuwige verdoemenis dreigt! Hij roemt bovendien zijn geliefde met een opvallende metafoor. Hij vergelijkt haar met de roos die schoner is dan alle andere bloemen (v. 7728: Soe es rose boven allen blomen!) en daarom als ‘koningin’ van de bloemen wordt gezien. De beeldspraak is vooral bekend uit teksten waarin Maria | |||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||
wordt vereerd. De rode roos is zinnebeeld van de bevalligheid en schoonheid van Maria, de witte roos voor haar kuisheid en zondeloosheid. Dit metaforische gebruik werd in de wereldlijke liefdespoëzie overgenomen om de hoofse minnedame te omschrijven, maar de aureool van voornaamheid bleef.Ga naar eind67 Gebruikt voor de sensuele ‘Venus’ krijgt deze metafoor een ironische klank. Ysabele neemt in Waleweins smoorverliefde brein bovenmenselijke trekken aan. Zijn overgave aan haar grenst aan liefdeswaanzin. Zijn verstandelijke vermogens zijn aangetast, wat tot een vorm van horigheid leidt. De eigen wil lijkt in de onderaardse krocht bij Walewein te zijn verdwenen. Wat Ysabele ook met hem zou doen, al zou ze hem doden, het zal hem, haar minneslaaf, aangenaam zijn (v. 7733: Het is mi bequame wat soe mi doet). De smadelijke gevangenschap, ja zelfs de dood, laten hem onverschillig. Hij wil slechts één ding. Hij wil het absolute erotische hoogtepunt beleven door in haar schoot de zoete dood te sterven (v. 7874 vlg.: Neemdi mijn lijf, met soeten rouwe/ Willic sterven in uwen scoet). De ‘dood in de schoot’ omschrijft de ultieme liefdesdood, het zalige sterven, dat ook in de Tristanroman wordt gethematiseerd.Ga naar eind68 De formule vormt het profane pendant van het opperste religieuze geluk, het varen in Abrahams scoot (v. 8381), waarmee de opperste zaligheid van het eeuwige leven (dat Walewein in dit vers de Dankbare Dode toewenst) wordt omschreven. Walewein wordt uit de kerker gehaald en gevankelijk naar de prinses geleid. Hij moet zich inhouden, om de schone niet in het openbaar op haar mond te kussen (v. 7766).Ga naar eind69 Ook Ysabele wordt bij het zien van Walewein door haar erotische gevoelens overmeesterd. Haar ogen tasten de lichamelijke schoonheden van de held af: hoe aangenaam dat heerlijke voorkomen, dat heerlijke lichaam (v. 7796: Sijn soete ghelaet, sijn soete lechame), hoe zalig de lichamelijke genoegens die hij haar zou kunnen schenken. Daarna wordt Walewein opnieuw opgesloten. Ysabele, die haar vader beloofde de held te bewaken, bemint hem zo zeer dat zij maar op een ding uit is: seksuele geneugten (v. 7853 vlgg.). Alleen schaamtegevoelens houden haar nog tegen. Met haar ‘gevangene’ verlaat Ysabele daarna de armzalige kerker die kennelijk een ongeschikte ambiance vormt voor het liefdesgebeuren. Zij neemt Walewein bij de hand en leidt hem naar een tweede heimelijk vertrek, een fraaie chambre séparée. In deze onderaardse kamer is een geheime vluchtweg gemaakt. De architect die in opdracht van Ysabele de tunnel maakte, heeft het liefelijke prinsesje (v. 7921: die goedertiere, vgl. ook hs. G: Die hovesce entie goedertiere) (over ironie gesproken!)Ga naar eind70 in een rivier laten gooien, waarna hij smartelijk verdronk. De lieftallige Ysabele schrikt, als het gaat om geheimhouding van de vluchttunnel, voor moord niet terug en vertoont hier een trekje van de boosaardige feeks die onder de dikke laag hoofs vernis verborgen gaat.Ga naar eind71 De kamer is verfraaid met taferelen die geïnspireerd zijn op de Troje- en Alexanderroman. In dit onderaards vertrek, waar door schilderingen een heidens-antieke sfeer wordt opgeroepen, zijn de minnaars bevrijd van de benauwende gedragsregels die in de hoofs-christelijke wereld, met name aan het Arturhof, gelden. De twee gelieven nemen plaats op een elegante, met een witzijden kleed overtrokken rustbank (v. 7928: Up ene lijs). Voor het harts- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||
tochtelijke liefdesvuur dat nu tussen Walewein en zijn ‘Venus’ opvlamt, schieten woorden tekort (v. 7939 vlgg.: Dat grote solaes, die soete vie/ Dat grote amoers, die melodie/ Die si onderlinghe dreven).Ga naar eind72 De dichter zwijgt over verdere details. Over de vraag of ze het minnespel daadwerkelijk speelden kan hij geen nadere informatie geven. Wel is duidelijk dat ze in de liefde doen wat hun hartje begeert (v. 7949: Si hebben haren wille al gader). Bovendien staat er een mysterieuze opmerking in de tekst die mogelijkerwijs als een verwijzing naar erotiek kan worden opgevat. Het kwestieuze v. 7970 vlg. luidt: Thaers selfs behouf heeftsoe ene roede/ Ysabele geploct. De roede wordt door Van Es verklaard als een geselroede, een stok, waarmee Ysabele zichzelf als het ware kastijdt. Een Middeleeuwse vorm van sadomasochisme? Onwaarschijnlijk. De roede, die Ysabele voor haar eigen behoefte heeft geplukt, dient onzes inziens metaforisch te worden opgevat en kan gelden als een toespeling op de ‘mannelijke roede’ en het liefdeleven.Ga naar eind73 Als onze interpretatie klopt, dan valt er opnieuw een dubieus licht op de sensuele prinses. Helaas weten de twee niet dat hun liefdesspel (v. 7989: Haer spel ende haer grote iolijt) door een voyeur wordt gadegeslagen. De man informeert de koning die daarna ook getuige is van hun samenzijn. Een vlucht is nog mogelijk, maar het stel wenst geen gebruik te maken van de geheime tunnel, maar verkiest in het gevang, hun ‘liefdesgevang’, te blijven. Na dapper verweer wordt Walewein (samen met Ysabele) door Assentijn overmeesterd. De gelieven worden gescheiden en in aparte kerkers geworpen. Het is duidelijk dat de Lieve Heer, tijdens het erotische avontuur in de onderaardse liefdeskamer Walewein niet uit het oog heeft verloren. In tegendeel, Hij heeft over hem (en zijn zielenheil) gewaakt (v. 8380: Mijn God heeft wel gewaken!). De ‘verlossing’ uit het gevang (het werkwoord verlossen wordt bij herhaling in allerlei varianten gebruikt: v. 8371, v. 8385, v. 8391, v. 8397) wordt bewerkstelligd door de Dankbare Dode, de afgezant van de christelijke Andere Wereld die de daden van christelijke naastenliefde, door onze held aan hem bewezen, nog eens in herinnering roept. Als onze held daarna de christelijke zegenwens over de Dankbare Dode uitspreekt, dat hij in Abrahams schoot en dus in het eeuwige Leven moge worden opgenomen, gebeurt het Godswonder. De boeien breken!Ga naar eind74 De Dankbare Dode, transcendente helper in nood, leidt de gelieven veilig door de tunnel terug naar het vrijthof van Roges. De Dankbare Dode heeft Walewein bevrijd (v. 8377: So salic jou verlossen van hier) uit het onderaardse gevang, waar hij zich overgaf aan een hartstochtelijke, vanuit christelijk perspectief niet ongevaarlijke Venus-minne.Ga naar eind75 | |||||||||||||||||||||||
2.3. Walewein, de perfecte minnaar?Tegen de achtergrond van het bovenstaande is het moeilijk in te stemmen met de these die Besamusca in zijn opstel Gauvain as Lover in the Middle Dutch Verse Romance Walewein heeft ontwikkeld.Ga naar eind76 Walewein zou de voorbeeldige vertegenwoordiger zijn van hoofse normen en waarden: ‘the ideal courtly knight, who does not lack a | |||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||
single virtue.’Ga naar eind77 We hebben tegen deze zwart-wit-interpretatie bij herhaling bezwaar gemaakt.Ga naar eind78 Besamusca meent na een analyse van de liefdesthematiek dat Walewein in de RvW ook als de ideale minnaar wordt gepresenteerd. Ons standpunt ter zake luidt als volgt. Walewein toont zich in Endi een hartstochtelijke, maar in ethisch opzicht zeker niet ‘ideale’ minnaar. Juist de spanning die optreedt tussen het erotische liefdeleven en de christelijke norm maakt Waleweins optreden zo interessant. Er zijn zeker staaltjes van opofferende liefde, bijvoorbeeld als Walewein weigert in te gaan op de suggestie van Ysabele de geheime tunnel te gebruiken, om zich zo in veiligheid te stellen (v. 8105 vlgg.). Maar dat neemt niet weg dat onze held in zijn liefde voor Ysabele koning Amoraen bedriegt, voor wie hij de bruid zou halen. Het gaat in principe om een ‘passionate but socially unacceptable love’, zoals Veldhoen opmerkt.Ga naar eind79 Hoe functioneert het liefdesthema op de terugweg naar het Arturhof? Bij de hertog die het gastrecht schendt, belanden de gelieven opnieuw in de gevangenis. Er is hier een wrede bewaker, die er niet voor terugschrikt jonkvrouw Ysabele tot bloedens toe te slaan. De geketende Walewein geraakt in razernij. Met beide handen pakt hij zijn boeien en trekt ze in een bovenmenselijke krachtsinspanning stuk. Besamusca meent dat de liefde Walewein de kracht geeft: [...] love gives Walewein the strength to break his chains with superhuman exertion.’Ga naar eind80 Op dezelfde wijze had T. Verhage-Van den Berg de plaats al eerder geïnterpreteerd. Zij was eveneens van mening dat ‘de minne’ Walewein de ‘bovenmenselijke krachten’ zou hebben verleend.’Ga naar eind81 Maar is het de liefde die hier de energiebron vormt? We vinden geen bevestiging in de tekst. Het vermoeden wordt uitgesproken dat God achter dit huzarenstukje steekt. De Almachtige werkt in Walewein en geeft hem de kracht (v. 9217: Ic waent die Gods cracht dede!). De held, de gebeurtenissen overziende, dankt dan ook God dat Hij hem uit de nood heeft verlost (v. 9272 vlg.: Hi lovede Gode dat hine ter noot/ Hadde verlost!). Besamusca wijst erop dat Walewein zich in een moeilijke positie manoeuvreert als hij verliefd wordt op Ysabele. Zij is immers de bruid die hij voor koning Amoraen uit Endi moest gaan halen. Zijn probleem is duidelijk: Moet hij zijn geliefde Ysabele, zoals plechtig afgesproken, t.z.t. aan de koning afstaan? Als hij zijn woord breekt dan schaadt hij zijn ridderlijke aanzien. Besamusca zegt hierover: ‘Nevertheless, he chooses Ysabele when he has lost the Sword with Two Rings. He vows that he will not give her up, although this will mean losing his honor. Even when after a while he finds the sword, he chooses Ysabele. He resolves to give back the sword to Amoraen, and keep Ysabele for himself (9452-67).’ Natuurlijk dreigt er nu een blamage, omdat hij niet het schaakbord bij Wonder kan verwerven, waar het toch uiteindelijk allemaal om begonnen was. Besamusca merkt op: ‘He prefers a disgraceful return to Arthur's court to losing his beloved.’Ga naar eind82 Zonder twijfel een bijzonder edelmoedig voornemen van Walewein. Gelukkig gaat dit rampscenario niet in vervulling, want de amoureuze Amoraen, zo blijkt, is intussen gestorven. Vostaert heeft hem het script uitgeschreven, zodat Walewein de bruid niet hoeft af te geven en bovendien het zwaard mag behouden. Maar er staat ook een detail in de tekst dat de door | |||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||
Besamusca voorgedragen mening twijfelachtig maakt, of op zijn minst relativeert. Het gaat om een oud probleem. Als Walewein van een knaap ervaart dat koning Amorijs (= Amoraen) gestorven is, merkt hij weinig subtiel tegen Ysabele op: Hi soude hebben ghesijn ju amijs/ Hadt ghegaen na minen wille (v. 9566 vlg.). De ‘perfecte’ minnaar Walewein zegt hier nadrukkelijk dat, als het volgens zijn wens gelopen was, hij, zoals altijd al gepland, Ysabele aan Amorijs zou hebben afgestaan! Een onaangename bijzonderheid voor fans van de ideale minnaar Walewein. Jonckbloet heeft het probleem al gezien en veranderde het overgeleverde minen wille (v. 9567) in sinen wille. Van Es is hem daarin niet gevolgd en merkte op: ‘Inderdaad was W. van plan volgens belofte Ysabele naar Amorijs te brengen [...].’ Naar aanleiding van v. 9409 luidt zijn commentaar: ‘Hij [Walewein] is ongetwijfeld van plan naar Amorijs te gaan, maar wil liever niet de jonkvrouw Ysabele opofferen tegen haar zin, (zie 9431-32). Ook uit deze moeilijkheid, die hij niet ontwijkt, zal hij wel een uitweg vinden. Hoe? Daarover laat hij zich niet uit.’Ga naar eind83 In de genuanceerde uiteenzetting van Van Es konden en kunnen we ons goed vinden. Onlangs heeft Harper zich in de discussie gemengd en zich opnieuw voor Jonckbloets wijziging uitgesproken, opdat de onaangename ‘tegenstrijdigheid’ uit de tekst verdwijnt. Zijn argument is nogal dubieus. Hij wijst op de populaire vertaling van R.J. Wols die de emendatie van Jonckbloet stilzwijgend in zijn vertaling heeft verwerkt en met ‘zijn’ wil vertaalt. Het is niet in te zien dat een slordigheidje van Wols, die toch beloofde de tekst op basis van de editie van Van Es te vertalen, als argument gaat functioneren in een wetenschappelijke discussie.Ga naar eind84 Natuurlijk kan men, indien men van het probleem af wil zijn, in de overgeleverde tekst ingrijpen zodat de smet op het blazoen van Walewein wordt weggepoetst en de gewenste interpretatie ontstaat. Vóór de handschriftelijke lezing pleit in ieder geval dat rond 1350 een Diets publiek met de variant minen wille werd geconfronteerd (en er interpretatief het zijne van moet hebben gedacht), hetgeen voor de emendatie nog moet worden bewezen. Nogmaals, Walewein is geen ‘perfecte minnaar’, hij is veel complexer! | |||||||||||||||||||||||
2.4. Twee vrouwenroversWalewein begeeft zich, met zijn geliefde voor zich in het zadel en de vos rennend naast zich, op terugreis naar het Arturhof. De knappe vrouw, die zich onderweg in gezelschap bevindt van die ene, dolende ridder, wordt al gauw object van begeerte van passerende heren. De held moet met wapengeweld tegen de vrouwenrovers optreden om haar niet te verliezen. Allereerst ontmoet het stel een jonge agressieve ridder, een onhoofse kerel, die Waleweins vriendelijke groet niet beantwoordt. Zijn aandacht wordt getrokken door Ysabele die hij (weinig complimenteus?) So scone een openbare wijf (v. 8555) noemt. De betekenis van de woorden is niet helemaal duidelijk. Roemt de vreemdeling de uiterlijke schoonheid van de prinses? Of maakt de blaag een spot- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||
tende opmerking over haar vermeende status? Dit laatste vermoedt Van Es, die de vertaling ‘een publieke vrouw’ (met vraagteken) overweegt. De vreemde ridder wil Ysabele veroveren, al zou het hem zijn leven kosten (v. 8556). Tegen Walewein die zijn geliefde verdedigt, moet de brutale uitdager uiteraard het onderspit delven. Het resultaat is gruwelijk: het hoofd van de jongeling vliegt twee schreden ver van zijn romp (v. 8710). De nacht valt. Gelukkig komen zij bij een tent aan, waar ze gastvrij worden ontvangen. Men wil weten wie Ysabele is: Waleweins zuster of zijn vriendin? Walewein zegt naar waarheid dat ze zijn amie (v. 8781) is. Er heerst een hoofse sfeer. Maar de stemming wordt plotseling grimmig als er een dode wordt binnengedragen die de zoon van de gastheer blijkt te zijn. Als in aanwezigheid van Walewein diens wonden beginnen te bloeden, is de gastheer ervan overtuigd dat onze held zijn zoon heeft gedood. Ondanks dapper verzet belandt Walewein, die geen enkele schuld treft, opnieuw met zijn geliefde in het gevang. Weer zijn er staaltjes van oprechte minne. Uit de kerker is geen ontsnapping zodat volgens Ysabele - het motief klinkt opnieuw op - de liefdesdood in elkanders omhelzing de enige uitweg biedt (v. 9174 vgl.: Lief, laet ons die doot/ Aldus helsende ontfanghen). Een reactie van Walewein, laat staan een instemming, blijft uit. Voor onze held is het idee van de liefdesdood dat hem onderaards in Endi nog zo aansprak, nu, na de verlossing uit het liefdesgevang, niet aanlokkelijk meer. Als de gevangenisbewaarder Walewein op sadistische wijze met een stok slaat en zelfs er niet voor terugschrikt Ysabele te treffen, weet Walewein opnieuw (met Gods hulp) zijn boeien te breken en zich, met de sleutels van de bewaker, in veiligheid te stellen. Ten opzichte van de felle erotiek in Endi verloopt de terugreis van de twee gelieven in amoureus opzicht kalmpjes. Als blijkt dat Amoraen is overleden, is er geen vuiltje meer aan de lucht. Niets staat een onbezorgde reis naar Wonder meer in de weg. Maar dan ontmoet het paar een tweede ridder. De situatie is als volgt. Op een paradijselijke plek, vlakbij een fonteine (v. 9624), nemen Walewein en zijn geliefde rust. Zij zitten genoeglijk bij elkaar (v. 9644 vlg.: Si saten amorouseleke/ Bede te gader). Maar dan krijgt onze fiere ridder slaap. Het komt plotseling over hem, zoals de held al eerder, met dezelfde dwangmatigheid, door slaap overmand werd in het hof van Roges (v. 5139 vlg.), toen hij met het hoofd op zijn schild in slaap viel. Ook nu slaapt de wakkere held aan de zijde van Ysabele in, opnieuw rust zijn hoofd op het schild. Die intieme pose, waarbij de minnaar de schoot van zijn geliefde als hoofdkussen gebruikt, wordt uit hoofse egards vermeden (v. 9669 vlg.: Hine wilde niet slapen in haren scoet/ Om dat hem harre pine verdroot). De ridder, die zijn dame niet wil vermoeien, houdt afstand. Een zweempje ironie kan de verteller niet onderdrukken, als hij de stevig duttende Walewein met een heroïsche wending als stoute wigant (v. 9672) omschrijft. In tegenstelling tot de afstandelijke houding van Walewein laat Ysabele nog steeds van haar liefde blijken. Ze kan de verleiding niet weerstaan de slapende held hartstochtelijk te kussen. Bij haar heeft het liefdesvuur nog niets aan hevigheid ingeboet. Dan nadert er een zwarte ridder op een ravenzwart paard, die als een stormwind op hen af komt rijden. Hij heeft het op de jonkvrouw voor- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||
zien: bukt zich, grijpt haar, zet haar op zijn paard en rijdt weg. De vos, die meent met de duivel van doen te hebben, wekt de slapende Walewein, die snel achter de vrouwenschaker aangaat. De zwarte rover merkt tegen Ysabele op dat hij - teken van hoofse dienstbaarheid - haar ridder wenst te zijn (v. 9772 vlg.: ic beghare/ Jou riddere te sine). Edele woorden, die echter haaks staan op zijn onhoofse handelen. Hij rechtvaardigt zijn daad met de opmerking, dat toen hij haar aanschouwde het minnevuur zo hevig in hem ontstak dat hij meende dat zijn hart zou breken. Walewein houdt de rover staande. Er volgt een hevig gevecht, waarin onze held stevige slagen en stoten moet incasseren. De zwarte ridder vecht zo furieus dat het lijkt of hij uit de hel afkomstig is. Maar Walewein verweert zich dapper, waarbij hij het (is het toeval?) vooral op het onderlijf van de amoureuze vrouwenrover heeft voorzien (v. 9801: Ende Walewein reet hem in den scoet).Ga naar eind85 De strijd gaat verder. Ysabele meent zelfs dat Walewein, haar soete amijs (v. 9834), het onderspit zal delven. Zij maakt liefdevol zijn helm los, neemt deze af, om haar verzwakte geliefde frisse wind te kunnen toewaaien. Een goedbedoelde maar oliedomme actie, omdat Waleweins hoofd nu onbeschermd in haar schoot rust (v. 9863 vlg.). In een amoureuze situatie functioneert de vrouwenschoot uitstekend, maar in een gevechtssituatie blijkt de pose levensgevaarlijk. Met zijn schild weet de held zich nog te verdedigen, maar hij loopt wel een diepe hoofdwond op. Walewein krijgt het zwaar te verduren, maar tenslotte overwint hij zijn tegenstander. De ‘lieftallige’ Ysabele laat zich opnieuw van haar slechte kant zien als zij Walewein aanraadt de buiten gevecht gestelde tegenstander te onthoofden (v. 9982: Slaet hem thoeft of tehant). Maar onze held gaat niet op haar advies in. Gelukkig maar want de tegenstander blijkt Estor te zijn, Lancheloots broeder. Walewein verzwijgt zijn eigen identiteit, maar zorgt er wel voor dat de gewonde Arturridder goed wordt verpleegd. De Estor-episode heeft vooral de aandacht getrokken in verband met haar plaats binnen het structurele stramien van de RvW. Het was P. Mindera opgevallen dat tussen de nevenepisoden in de roman steeds een zekere parallellie bestond, maar dat na het tweede verblijf bij koning Wonder (tijdens de terugkeer naar het Arturhof) een parallel voor de strijd tegen de serpenten ontbrakGa naar eind86 Hij constateerde dat er tussen de felle draak uit de drakenberg en de furieuze Estor een bepaalde overeenkomst bestond. De moederdraak wordt voorgesteld als een diabolische verschijning (v. 473: Die duvel hout mi ghevaen, v. 553: Het es die duvel uter hellen). Ook Estor, de zwarte ridder, wordt met soortgelijke bewoordingen omschreven (v. 9730 Het es die duvel ende niemen el!). Mindera vermoedt dat Vostaert het oorspronkelijke evenwicht, kenmerkend voor het ‘harmonisch uitgebalanceerd grondplan’ van Penninc, verstoord heeft, door de strijd tegen de duivelse macht vóór de aankomst bij Wonder te situeren. Waarom hij dat deed? Om ‘de dierhelper uit het sprookje nog te beschikking te hebben’.Ga naar eind87 Een dubieus argument. Onze held is toch niet aangewezen op de hulp van een vosje? Interpretatief van belang lijkt ons de vaststelling dat Estor, een Arturridder, door het oplaaiende liefdesvuur ontstoken, een ware duivel blijkt te worden.Ga naar eind88 Walewein versloeg ter tijd de draak en werd een | |||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||
existentiële ervaring rijker: zelfs de dapperste ridder is, op zichzelf teruggeworpen, tegen het duivelse geweld niet opgewassen. Redding was alleen mogelijk dankzij Gods hulp. Walewein sloeg het dode monster de poten af; de mensheid was voor altijd van dit ondier verlost (v. 588). In het gevecht met Estor bestrijdt Walewein opnieuw een ‘duivelse’ opponent. De locatie is hierbij van belang. Het gevecht tussen de twee Arturridders vindt namelijk onderweg naar Wonder plaats, ver buiten de directe invloedssfeer van het normbepalende Arturhof. Heeft Vostaert om die reden de oorspronkelijke parallellie te niet gedaan?Ga naar eind89 Nu blijkt: zelfs een gerenommeerde Tafelronde-ridder kan, dolend op grote afstand van het Arturhof, door liefde verblind, het Arturideaal verloochenen. Estors ongeremde driftleven leidt tot de grootste misdaad die een hoofse ridder kan begaan, geweld tegen een dame. Hij moet zijn onbeheerstheid met een nederlaag bekopen en zal zijn lesje wel hebben geleerd. Het Arturhof stelt zich niet rancuneus op, want in de slotscène blijkt Estor, die ridder fier (v. 11152), weer probleemloos te zijn opgenomen. Walewein, die in Endi even (Besamusca spreekt over ‘enkele plezierige uren’)Ga naar eind90 de kracht van de erotische liefde leerde kennen, overwint in Estor de gepersonifieerde liefdesgekte. Andermaal verslaat hij een ‘draak’. | |||||||||||||||||||||||
2.5. Ysabele: mislukte integratieOnderweg, voordat hij bij Wonder aankomt, overnacht Walewein met zijn geliefde in een kasteel. De kasteelheer blijkt een oude bekende te zijn. Het is de vroegere cnape, aan wie hij ooit zijn paard Gringolet heeft uitgeleend. Het paar vindt een gastvrij onthaal. En de liefde? 's-Nachts slapen Walewein en Ysabele van elkaar gescheiden in twee prachtige bedden. Niet zo verwonderlijk dat de verteller over liefde niets bekend is (v. 10294 vlg.: Of si des nachts oec met minnen/ Yet vergaderden, dats mi oncont). Hij houdt het, een bekend argument, op vermoeidheid als oorzaak. Een oude vijand, de hertog, belegert het kasteel. Maar dankzij Walewein, die na een hevig gevecht de opponent gevangen neemt, wordt het beleg gebroken. Die nacht slaapt de vermoeide Walewein tot het ochtendgloren. Over liefde wordt niet gesproken. Wel verheugt Ysabele zich hogelijk over het gewonnen gevecht van Walewein (v. 10839 vlg.: sine lieve amie/ Die hadde harde grote melodie). De beeldspraak is veranderd. De triomfantelijke melodie die Ysabele hier laat opklinken staat in fel contrast tot de erotische melodie die de gelieven samen in Endi speelden (v. 7797, v. 7940). Walewein reist met zijn vriendin verder, naar koning Wonder. Deze ontvangt hen hartelijk. De voorwaarde voor de onttovering van de vos is nu vervuld: het dier wordt mens. Die nacht bij Wonder zijn drie bedden ingericht, respectievelijk voor Walewein, Ysabele en Roges. Veel gebeurt niet: ze genieten allemaal volgens de verteller van een goede nachtrust (v. 11018: Si sliepen sochte...). Over de amo(e)rs, de hitsige liefde, zoals het paar die in het onderaardse liefdesgevang te Endi zo intens beleefde, wordt op de terugreis geen woord gerept.Ga naar eind91 Nadat het schaakspel officieel | |||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||
voor het zwaard is ingeruild, beginnen de drie aan de laatste etappe. Vol vreugde worden Walewein en zijn amie door Artur en de zijnen ontvangen. Natuurlijk verwacht het publiek dat de held met de prinses zal trouwen. Dat leek toch, na alle inspanningen onderweg en de liefdeservaringen in Endi, wel duidelijk. Maar de tekst laat ons in het ongewisse. Hoewel sommigen beweren dat Walewein met Ysabele huwde en later Arturs kroon verwierf, gelooft Vostaert er geen snars van (v. 11108: Maer in gheloefs clene no groot), hoewel, zo voegt hij er dan toch weer aarzelend aan toe, het best zou kunnen (v. 11110: het mochte wel waer wesen). Het lijkt wel of Vostaert er alles aan doet om zijn publiek te verwarren. Assentijn die aan het Arturhof zijn despotische trekken verloren heeft, kan tevreden vaststellen dat het Walewein was die zijn dochter vriede ende minde (v. 11163). Men vindt geschreven dat de held het Arturhof verlaat en zich met Ysabele naar zijn (?) land begeeft (v. 11167: Te lande wart). Maar nogmaals, de verteller weet niet met zekerheid of de held met haar trouwde (v. 11170: Oft hise trouwede die ridder fier). Al met al: waarschijnlijk geen happy-end. Besamusca geeft als verklaring dat een huwelijk ‘was too much in conflict with the traditional image of Gauvain’.Ga naar eind92 Dit kan inderdaad een reden voor Vostaert geweest zijn om een huwelijk tussen Ysabel en Walewein in twijfel te trekken. Er is nog een inhoudelijk argument te noemen waarom de bruiloft uitblijft. Het gaat tussen Walewein en Ysabele in de kern om een liefde die alleen heimelijk en ‘ondergronds’ kan worden beleefd, omdat zij een uitgesproken erotisch karakter draagt. G. Kaiser heeft vastgesteld dat in het rijk van koning Artur bepaalde vormen van het liefdesbeleven taboe zijn, daar ze een bedreiging vormen voor de ordo binnen het hof. Deze liefde zou een ‘zentrifugale Kraft’ blijken te zijn die het hof uitholt.Ga naar eind93 Wij hebben ons met betrekking tot de RvW daarom ooit afgevraagd: ‘Handelt es sich hier um eine Art Liebe, die am vorbildlichen Artushof unmöglich ist? Ist es so erklärbar, dass sich im “Walewein” die heiss-erotischen Szenen in “Indien” ereignen, also [...] weit vom Artushof entfernt?’Ga naar eind94 De in Endi zo vurig begonnen liefde tussen de twee verliest, hoe dichter het paar het Arturhof nadert, aan glans, zeker wat Walewein betreft. Teruggekeerd aan het Arturhof blijkt bij onze held het minnevuur totaal te zijn gedoofd. Langzaam aan is tijdens de terugreis de vurige minnaar Walewein weer de fiere Arturridder geworden, die zich, niet verwonderlijk, moeiteloos aan het Arturhof reïntegreert. Van de ‘Venus’-liefde, die Amoraen de zinnen roofde, die Walewein in Endi bijna tot de liefdesdood deed besluiten, die Estor verdwaasde en tot vrouwenrover maakte, blijkt een deregulerende kracht uit te gaan. Maar soortgelijks wisten we van de sensuele stiefmoeder van Roges, die ons eerder al de desastreuze gevolgen van de liefdesverdwazing had gedemonstreerd. | |||||||||||||||||||||||
3. SamenvattingDe stofgenetische analyse van de initiële hofscène (het schaakspel en zijn verteltechnische consequenties) maakt duidelijk dat conceptueel de verwachting wordt | |||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||
gewekt dat het publiek te maken krijgt met een zich ontplooiende liefdesroman die in een ‘feeënland’ zijn amoureuze hoogtepunt zou moeten vinden. Mogelijke associaties, opgeroepen door het schaakspel, dat veelal naar de liefde verwijst, kunnen bij het publiek deze indruk nog hebben versterkt. Tengevolge van de inbedding in de dominante structuur van het sprookje Aarne/Thompson 550 stokt de minnehandeling en wordt de feeërieke ‘schaakspeldame’ (het aanvankelijke liefdesdoel), uit het wonderrijk verbannen en naar Endi verplaatst. Daar valt de bovennatuurlijke ‘Jenseitsbraut’ samen met het derde queeste-object uit het sprookje, de door de held (voor de koning) te verwerven bruid. Na de hernieuwde thematisering van de liefdesproblematiek, te beginnen bij koning Amoraen, blijkt dat twee oppositionele krachten, God en ‘Venus’, het spanningsveld bepalen, waarbinnen de mens zijn weg moet vinden. Slechts korte tijd, met de dood bedreigd, kiest Walewein voor de totale lichamelijke liefde, om daarna, als gevolg van zijn religieuze verleden (geobjectiveerd in de Dankbare Dode) uit het ‘(liefdes)gevang’ te worden bevrijd. De existentiële problematiek van het mythische basismodel (‘genezing’ uit de dood tot nieuw leven) klinkt in de RvW nog geïsoleerd door in relatie met Ysabele (vgl. de levensboom in de lusthof), maar dit heidense gegeven wordt door de auteur in de verdere handeling radicaal in christelijke zin omgebogen. Walewein (‘Godskind’), in de RvW gepositioneerd als representant van het religieuze ridderschap, staat in Endi op het punt te kiezen (we gebruiken de beeldspraak uit de roman) voor het eeuwige sterven in de schoot van zijn geliefde, waardoor hem het eeuwige leven in Abrahams schoot dreigt te worden onthouden. Nog steeds gaat het om existentiële zaken, om de Dood, het Leven, de Liefde, maar de leven gevende vrouwenschoot uit het mythische concept is in de christelijke Arturroman de poort naar de eeuwige dood geworden. De revitaliserende kracht is alleen bij God die in Zijn Liefde vermag om uit de dood tot nieuw leven te wekken. De genezende fee uit het mythische basismodel is in de christelijke RvW gedegradeerd tot een liefdesziek makende ‘Venus’. De geleidelijke her-transformatie van de minnaar Walewein in de Arturridder, zoals deze plaatsvindt op de terugreis naar Artur (als spiegeling van het geleidelijke ontstaan van de minnaar Walewein uit de Arturridder door middel van het motief van de ‘amour de loin’), vindt zijn voltooiing in zijn overwinning op de venerische liefdesgekte (geobjectiveerd in Estor), zodat een glorieuze rentree van de held binnen de hoofse gemeenschap mogelijk wordt. Ysabele, de ambivalente schoonheid uit het verre Endi, die zich ‘bovengronds’ als lieftallige hoofse dame gedraagt, zich echter ‘ondergronds’ als een gevaarlijke, het zielenheil bedreigende ‘Venus’ ontpopt, vindt gezien de destructieve aard van de liefde die zij opwekt, geen definitieve toegang tot het normbepalende christelijke Arturhof, waar men altijd al, zo bleek uit onze analyse, weinig op had met vrouwen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||
|
|