Nederlandse Letterkunde. Jaargang 9
(2004)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||
‘De economie leert U’
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||
volgens zal het gaan over de functie die aan deze verwijzingen kan worden toegekend (3.). Uiteindelijk zullen de resultaten van het onderzoek aan de vraagstelling worden teruggekoppeld (4.): wat levert het criterium ‘literatuur en wetenschap’ bij de literairhistorische plaatsing van de hier onderzochte teksten op? | ||||||||||||||||||||||||||||
1. Het nieuw-zakelijke beeld van wetenschapWie op zoek gaat naar het beeld van wetenschap in romans als Partij Remise (1933) en Zuiderzee (1934) van Jef Last, 8.100.000 m3 zand (1932), Gelakte hersens (1934) en Zaharoff (1938) van M. Revis, Stad (1932) van Ben Stroman, en Sjanghai (1933) van W.A. Wagener, of in poëticale teksten van de genoemde schrijvers, houdt in eerste instantie maar weinig aantekingen over. De auteurs brengen wetenschap alleen terloops ter sprake, zowel binnen als ook buiten hun romans. Dat geldt ook voor iemand als Constant van Wessem, wiens poëticale beschouwingen vaak als blauwdruk voor het nieuw-zakelijke proza worden gezien (vgl. Goedegebuure 1992 en 1999). In Van Wessems (1932, 1027v.) opstel ‘De “vie romancée”’ bakent hij het biografische werk van de literaire schrijver ten principale af van dat van de wetenschapper. Terwijl de literaire biograaf gedreven wordt door het inzicht dat ieder leven zijn eigen ritme heeft en zijn verhaal aan dat individuele ritme aanpast, zweert ‘de wetenschappelijke biograaf [...] bij één enkele manier, de wetenschappelijke en gedocumenteerde’. Een dergelijk onderwerpen van het object aan de alleenheerschappij van de methode zou in de literatuur daarentegen niet mogelijk zijn. Volgens Van Wessem is het daar eerder andersom: de schrijver moet beseffen ‘dat ook de concreta een eigen taal spreken’, waardoor het verhaal kan beginnen ‘langs zijn eigen lijnen te loopen’ (Van Wessem 1930, 8). Zoveel is duidelijk: literatuur en wetenschap kunnen hetzelfde object hebben, maar hun omgang daarmee verschilt grondig van elkaar. Een eveneens terloopse opmerking die een principiële scheiding tussen literatuur en wetenschap te zien geeft, treft men in een van de literatuurkritieken van M. Revis aan. Voor het feit dat Willem Elsschots Kaas de bewondering van Revis heeft en Spiegeltje van Ina Boudier-Bakker niet, geeft hij zelf de volgende verklaring: En dit komt, omdat de schrijfster niet werkelijk verwonderd is geweest. Verwondering is de oorsprong van alle wetenschap, maar zij is het ook voor de kunst. De kunst begint met ademlooze verbazing om wat er geschiedt: het geluid van een menschelijke stem kan zoo worden, dat anderen gaan luisteren, dat een heele zaal luistert, een uur lang. (Revis 1934, 93) De gemeenschappelijke oorsprong van wetenschap en kunst mag dan de verwondering zijnGa naar eind3, maar veel verder lijken de overeenkomsten niet te gaan. In het verlengde van deze overwegingen ligt dat wat in Revis' roman 8.100.000 m3 zand onder verwijzing naar Balzac ‘de gave het tweede gezicht’ wordt genoemd. Die zouden ‘on- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dernemers’ met ‘kunstenaars, staatslieden en geleerden’ gemeen hebben. Bedoeld wordt daarmee blijkbaar zoiets als het vermogen vanuit de alledaagse dingen naar een abstracter plan te kunnen doorstoten: ‘Hoevelen hebben een appel zien vallen? Eerst Newton vond de wet van de zwaartekracht.’ (zand, 8) Ook al is de oorsprong van bekwaam handelen op het gebied van wetenschap en kunst dezelfde, er spreekt uit deze roman weinig bewondering voor de wetenschap, tenminste niet voor de geïnstitutionaliseerde vorm ervan. Nadat de verteller de schrijnende armoede onder dagloners in de 19e eeuw aan de kaak heeft gesteld, gaat hij ironisch verder, dat alles wel op zijn poten terecht zal komen: ‘Alleen maar een beetje geduld, en vooral filosofisch begrip. De professoren kijken diepzinnig en geven college over de evolutie.’ (zand, 10) Wat er precies mis is met de ‘arme professor der evolutie’ (zand, 17) en zijn collegae wordt niet duidelijk, maar dat de belangrijkste dingen - waaronder sociale problemen - langs hun heen gaan, zou men hieruit wèl mogen afleiden. Ook in W.A. Wageners roman Sjanghai is de wetenschap beslist niet de baken waarmee voor de romanauteurs de weg wordt uitgezet. Het begin van zijn roman lijkt op het eerste gezicht iets anders te willen suggereren: ‘Van twee planeten staat wetenschappelijk vast, dat de atmosfeer er geschikt is voor de ontwikkeling van een menschenras. Eén ervan is Mars. De tweede heet Gea.’ (Sjanghai, 5) Los van de vraag of dit met betrekking tot de atmosfeer op Mars in 1933 wetenschappelijk wel vaststond, lijkt deze verwijzing naar de wetenschap er in het vervolg helemaal niet meer toe te doen. Uitgaande van deze zinnen meanderen de associaties van de verteller via het ontbreken van een ‘bruikbaren naam’ voor onze eigen planeet naar een vergelijking van de aarde met een levend organisme: ‘In haar warme oksels, de steden, functionneeren de poriën: kleine kiosken, die het nieuws van de dag uitzweeten’ (Sjanghai, 7). De opstap via de atmosfeer op Mars en aarde lijkt vooral de functie te hebben gehad om voldoende afstand te nemen, zodat een vervreemdende blik op de aarde kan worden geworpen - en de schrijver werkt dat vervolgens metaforisch uit. Welke opvatting de schrijver over wetenschap heeft, is hieruit niet af te leiden - maar erg veel belang lijkt hij er niet aan te hechten. Een iets duidelijker beeld krijgt men op een andere plek in Sjanghai, waar de auteur van het Geographisch Woordenboek der Geheele Aarde, J. Kramers Jzn., ‘onwetenschappelijke lichtvaardigheid’ wordt verweten (Sjanghai, 36). De schijnbare onderbouwing van dit verwijt lijkt echter verdacht veel op ‘close misreading’ (vgl. Grüttemeier 1995, 140vv.). De vermeende doodsteek brengt de verteller aan zijn tegenstander met behulp van lange citaten uit het Nederlandse ambtenarenrecht toe. Deze citaten lijken de autoriteit en het gelijk van de favoriet van de verteller definitief te moeten bewijzen: ‘O zoo. De heer Kramers zal zich na dit niet zoo licht meer aan een Geographisch Woordenboek wagen!’ (Sjanghai, 38) Het gaat vermoedelijk te ver om hierin een polemiek tegen wetenschappelijke polemieken te zien, maar wat er beslist niet uit af te leiden valt is bewondering voor en literaire oriëntatie op de wetenschap. De tot de Nieuwe Zakelijkheid gerekende schrijvers bieden dus nauwelijks ma- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||
teriaal om een helder beeld van hun opvattingen over wetenschap te schetsen. Uitgaande van een mogelijke gemeenschappelijke anthropologische oorsprong van wetenschap en kunst respectievelijk literatuur, lijkt de principiële scheiding tussen wetenschappelijke en literaire activiteiten voor Revis en de zijnen vast te staan. Vanwege de smalle basis van deze uitspraken, loont het de moeite om ook F. Bordewijks romans en literaire kritieken uit deze tijd nader te bekijken. Bordewijks relatie met de Nieuwe Zakelijkheid is het onderwerp van een aanhoudend debat, waarbij zowel overeenkomsten als ook verschillen tussen Blokken (1931), Knorrende beesten (1933) en Bint (1934) enerzijds en de hierboven genoemde romans anderzijds aantoonbaar zijn (vgl. Grüttemeier 1999). Hoe zit het met het beeld van de wetenschap bij Bordewijk? Het meest expliciet is in dit opzicht Bint, waarin De Bree aan een proefschrift over Anna Maria van Schuurman werkt. Na een jaar als invaller op de school van Bint kiest De Bree echter tegen de wetenschap en vóór het werk als leraar. Hij heeft de inleiding van zijn proefschrift in wording herlezen en vindt haar ‘onbenullig’ en de goede gedachten ‘gebrekkig gezegd’: ‘Als hij jazz kon schrijven in proza, dan zou het gaan. De wetenschap in het rhythme van de jazz.’ (Bint, 118) Maar dat is voor De Bree niet weggelegd: ‘Het beste wat hij had was zijn wil, een sterke wil in het gedrongen lichaam, een wil niet tot bespiegelen, maar tot maatschappelijke actie. In een amerijtje purgeerde hij den lintworm.’ (Bint, 118v.) De lintworm is in dit geval zijn wetenschappelijke ambitie waarvan hij afstand doet, tenminste: tijdelijk. Met deze keuze is De Bree in overeenstemming met het programma van de schooldirecteur Bint: ‘Ik wil een kweek van reuzen kweeken, niet wetenschappelijk, maar maatschappelijk.’ (Bint, 55) Los van de omstreden vraag hoe Bordewijk tegenover de tucht op de school van Bint stond, zijn er geen indicaties in de tekst dat Bints en De Brees afkeer van de wetenschap zou worden bekritiseerd. Ook het object van De Brees onderzoek, Anna Maria van Schuurman, heeft in de 17e eeuw immers tegen de wereld van de geleerde vrouw en vóór haar geloofsovertuiging gekozen (vgl. De Baar, 1992). In Bordewijks literaire kritieken wordt de relatie tussen literatuur en wetenschap, voor zover ik kan zien, nergens uitgebreid aan de orde gesteld.Ga naar eind4 Het hier geschetste beeld wordt bevestigd wanneer men de Neue Sachlichkeit in Duitsland erbij betrekt. Ook daar zijn geen principiële standpuntbepalingen ten opzichte van wetenschap te vinden. De recent verschenen monografie van Sabina Becker Neue Sachlichkeit geeft in een tweede deel op 439 bladzijden extern-poëticale ‘Quellen und Dokumente’. Daarin is ‘Wissenschaft’ weliswaar als trefwoord in een bijna twintig bladzijden tellend register opgenomen, maar met welgeteld acht verwijzingen. Als men die verwijzingen natrekt, dan levert dat eveneens alleen maar terloopse opmerkingen op. Waar Revis de verwondering en het ‘tweede gezicht’ als gemeenschappelijk uitgangspunt van kunstenaar en wetenschapper ziet, vindt men bij Döblin een variant op deze gedachte wat het doel van beide betreft. In Döblins ‘Bekenntnis zum Naturalismus’ uit 1920 kan men lezen: ‘Ich will nicht mich, sondern die Welt erobern. Mich an ihr bereichern, Bresche schlagen in ihre Geheim- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nisse: darin unterscheide ich mich nicht vom Wissenschaftler.’ Maar dat neemt niet weg, dat wetenschap en kunst verder weinig gemeenschappelijk hebben. Zo stelt Alfred Döblin in 1923: Die Künstler jeder Gattung müssen die Geisteswissenschaften wegwerfen und sich der Natur zuwenden. - Ich sage: Natur und nicht Naturwissenschaft. Denn die ist zum großen Teil noch selbst Geisteswissenschaft und die Natur muß erst entdeckt werden. Die Naturwissenschaftler mit ihrem großartigen Besitz wissen gar nicht, was sie in Händen haben. Wir stehen vor einer Wende des Denkens. (cit. Becker 2000, II:94) De schrijver Döblin had blijkbaar geen minderwaardigheidsgevoelens ten opzichte van de wetenschappelijk gevormde arts Döblin: het is duidelijk dat ook Döblin - net zoals Revis - de wetenschap niet als leidraad voor de literatuur beschouwt. Dat geldt eveneens voor Lion Feuchtwanger die over de historische roman in 1931 vergelijkbare opvattingen erop na houdt als Constant van Wessem over de vie romancée: ‘Ich will Ihnen etwas sagen: die exakte Wissenschaft und der historische Roman haben nichts miteinander zu schaffen.’ (cit. Becker 2000, II:144) Een klein jaar later stelt Feuchtwanger meer principieel: Wer verkündet, der heutige Roman strebe an, den Leser über äußere Tatbestände, soziologische und psychologische Fragen zu informieren, wer das verkündet, der ist ein Schwindler. Der heutige Roman überläßt das mit der gleichen Seelenruhe wie der frühere der Wissenschaft und dem Bericht des guten Reporters. (cit. Becker 2000, II:147) Deze stellige afbakening ten opzichte van wetenschap lijken degenen die door Becker bij de Neue Sachlichkeit worden ondergebracht overigens te delen met een van hun belangrijkste tegenstanders, Georg Lukács. In zijn opstel ‘Reportage oder Gestaltung’, waarin hij op een aantal schrijvers van de Neue Sachlichkeit onder de noemer ‘Reportageroman’ mikt, erkent hij dat deze schrijvers ‘wie die Publizistik im allgemeinen, vorwiegend mit den Methoden der Wissenschaft’ zouden werken. Aan dat wat literatuur uitmaakt, ‘Gestaltung’, zouden zij niet toekomen (cit. Becker 2000, II:366). Voor- en tegenstanders van de Neue Sachlichkeit zijn het er dus over eens dat wetenschap en literatuur twee gescheiden domeinen zijn en dat de wetenschap voor de literatuur weinig heeft te bieden - alleen over de vraag aan welke kant van de grens de teksten van de Neue Sachlichkeit moeten worden ondergebracht, kan men blijkbaar twisten. Dat beeld behoeft geen correctie wanneer men in de primaire teksten zelf gaat kijken. Zo heeft Helmut Lethen in een van de sleutelteksten van de Duitse Neue Sachlichkeit, Erich Kästners Fabian (1931) een - met die van W.A. Wagener vergelijkbare - lage dunk van de wetenschappen aangetroffen. Volgens hem laat Kästner in zijn roman ‘die Vergeudung von intellektueller Arbeitskraft in gewissen akademischen Disziplinen’ zien - de germanist Fabian is gepromoveerd op ‘Stottern bei | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Heinrich von Kleist’. Dat Lethen, in navolging van Max Horkheimer, in die lage dunk de opvatting herkent dat wetenschap in het kapitalisme ‘eines der zahlreichen Elemente des gesellschaftlichen Reichtums, der seine Bestimmung nicht erfüllt’ zou zijn, is echter alleen vanuit marxistische premissen plausibel (vgl. Lethen 1975, 153). Gezien het bovenstaande ligt het meer voor de hand de weinig vleiende presentatie van academici in Fabian in verband te brengen met het geschetste zelfbewustzijn wat betreft de status van literatuur. De literatuur in de kringen van de Neue Sachlichkeit en de Nieuwe Zakelijkheid lijkt de wetenschap in ieder geval niet als gids nodig te hebben. In welke vorm dan wel? | ||||||||||||||||||||||||||||
2. Specifieke relaties tussen Nieuwe Zakelijkheid en wetenschapOok al wordt de visie op de wetenschap in de hier onderzochte teksten nauwelijks gethematiseerd en ook al lijkt men in kringen rond de Nieuwe Zakelijkheid uit te gaan van een principiële scheiding tussen wetenschap en literatuur wat betreft functie en doel, dan nog bieden de teksten een aantal expliciete en impliciete verwijzingen naar specifieke wetenschappelijke kennis en wetenschappelijke procédés. Exemplarisch is in dit opzicht het begin van 8.100.000 m3 zand: De arbeidende klasse in Nederland, door I.J. Brugmans. Hoofdstuk 1, paragraaf 3: de eerste stoommachine werd hier in 1800 geconstateerd. Dat was 19 jaar nadat Watt zijn uitvinding voor de practijk had bruikbaar gemaakt. Negentien jaar! Idem, paragraaf 6, onder g: in Nederland is tot '70 nog de patriarchale verhouding van meester tegenover gezel; van staking of vakvereeniging is geen sprake. (zand, 7) Om te beginnen valt op dat in een roman gebruik wordt gemaakt van een gedetailleerde bronvermelding, zo te zien ter controle van de gegeven informatie uit de aangehaalde bron. Deze expliciete bronvermelding komt ook op een tweede plek in 8.100.000 m3 zand voor, waar een lang citaat uit een beursgids wordt voorzien van de vindplaats. In dat verband worden nog wel twee titels van beursgidsen genoemd: de ‘Handleiding voor effecten’ en de ‘Gids voor het beurswezen’ (zand, 28), inclusief de bladzijden (‘pagina 1392 in de Handleiding en pagina 1401 in de Gids’; ibid.). Hetzelfde formele procédé treft men ook in Wageners Sjanghai aan, rond de hierboven reeds vermelde polemiek van de verteller tegen uitspraken uit Kramers Geographisch woordenboek, waarbij ook uitgever en jaar van uitgave van verschillende boeken en de betreffende bladzijde van een tijdschrift worden vermeld (vgl. Sjanghai, 34vv.). De parafrasen of citaten worden op deze plaatsen volgens wetenschappelijke conventies en met het oog op controleerbaarheid gemarkeerd. Dat is op het eerste gezicht moeilijk te rijmen met de hierboven geschetste zelfbewuste scheiding tussen literatuur en wetenschap, ook al blijkt dat controleerbare citeren of parafraseren maar incidenteel te gebeuren. In Stromans Stad of Lasts Partij Remise | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en Zuiderzee - laat staan bij Bordewijk - komt de bronvermelding volgens wetenschappelijke conventies niet voor. Aan de verwondering over een dergelijk procédé op enkele plekken bij Wagener en Revis kan nog een ander element worden toegevoegd. Bij controle van de verwijzing naar Brugmans blijkt, dat het hier om een bestaand boek gaat, waarvan de volledige titel luidt: De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw (1830-1870), 's-Gravenhage, 1925. De controleerbaarheid leidt overigens ook bij Wagener naar bestaande titels, waaruit men zou kunnen afleiden, dat het Revis en Wagener niet alleen om het incidentele verwerken van wetenschappelijk procédés te doen is (suggestie van controleerbare bronnen), maar ook daadwerkelijk om het verwerken van wetenschappelijke feiten.
Als men binnen het geschetste kader probeert om een duidelijker beeld van de favoriete wetenschappelijke disciplines van de nieuw-zakelijke schrijvers te verkrijgen, dan is dat beeld vanwege de schaarse bronnen niet scherp. Een deel van de verwijzingen naar wetenschap wordt gevormd door niet al te specifieke algemene kennis. Er wordt verwezen naar Newtons wet van de zwaartekracht in de hierboven aangehaalde context van het ‘tweede gezicht’ alsmede naar ‘evolutie’ (vgl. zand, 8, 10, 14 en 17), naar Galileos valwet (‘s= ½gt2’) in Lasts Zuiderzee (263) in verband met de uitwateringssluizen van het IJsselmeer, of, zoals gezien, naar geografische naslagwerken en encyclopedieën (vgl. Sjanghai, 34vv.). Verwijzingen naar recent natuurwetenschappelijk onderzoek ontbreken ten enenmale. Weliswaar is Bordewijks Blokken opgedragen ‘Aan S.M. Eisenstein en A. Einstein, filmcomponist en wijsgeer, meesters der verschrikking’, maar de natuurwetenschapper Einstein en zijn wetenschappelijke revolutie spelen in de roman geen enkele rol. Dat blijkt reeds uit de aanduiding van Einstein als ‘wijsgeer’ en ‘meester der verschrikking’. De naam van Einstein die in het brede debat present was (vgl. Könneker 2002) wordt zo als het ware ontwetenschappelijkt. De enige uitzondering in dit verband is 8.100.000 m3 zand. Het boek van Brugmans uit het citaat van hierboven blijkt een sociologisch standaardwerk te zijn, dat reeds 1929 aan zijn tweede oplage toe was en tot 1978 elf keer werd herdrukt. Op het gebied van de sociologie kijkt Revis wel naar recent wetenschappelijk onderzoek. Daar zou men nog aan kunnen toevoegen dat dat mogelijkerwijs ook voor de economie geldt, al blijft daar de wetenschappelijke dimensie impliciet. Wel is er zonder meer een positieve waardering van economische inzichten en wetten uit de roman af te leiden. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat de groeigeschiedenis van de Nederlandse Zandexploitatie Maatschappij uitvoerig met statistieken en economische feiten wordt gestaafd. Op sommige plekken wordt die instemming ook met zoveel woorden beleden, zoals in de volgende interpretatie van statistieke gegevens: ‘De economie leert U van de industrieele revolutie, die arbeid vervangt door machines. Welnu, ge ziet het hierboven. De stijging der arbeiders gaat minder snel dan die van het bedrijfsresultaat. Er zijn machines gekomen!’ (zand, 36) Niet alleen Revis hecht belang aan economisch-sociologische feiten en het inlassen van statistieken in zijn | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||
roman. Ook in Lasts Zuiderzee (265) wordt bijvoorbeeld een hele bladzijde lang de lectuur van het maandschrift van het Centraal Bureau voor Statistiek weergegeven en in Stromans Stad valt op een montage van flarden uit een radiopreek en stukjes uit een studieboek over de splitsing der kapitaalrekening: ‘Bij het opmaken der balans moet men dan ook ter bepaling van het eindkapitaal, dat in het credit der balans moet opgenomen worden, de drie rekeningen als één geheel beschouwen’ (Stad, 85v.). Maar directe verwijzingen naar wetenschap zijn meer dan schaars, zodat het verwijzen naar recent sociologisch onderzoek bij Revis op zich komt te staan - zij het dan ook op een zeer prominente plek, te weten aan het begin van zijn roman. | ||||||||||||||||||||||||||||
3. De poëticale functie van wetenschap in de Nieuwe ZakelijkheidWetenschappelijke feiten en wetenschappelijke procédés zoals het controleerbare vermelden van bronnen spelen geen al te opvallende rol in de hier onderzochte romans. Dat het daarbij om wetenschappelijke feiten gaat is zo te zien van ondergeschikt belang, als het maar op gedocumenteerde werkelijkheid lijkt. Zo blijken de twee beursgidsen van Revis bijvoorbeeld niet te bestaan. Daar komt nog bij dat feiten en de suggestie van feitelijkheid op grote schaal in de romans zijn verwerkt. Ook de spreiding, die van historische, geografische, economische, technische en politieke feiten tot aan literaire, literairhistorische en religieuze feiten loopt, is enorm.Ga naar eind5 Deze oriëntatie ligt ten grondslag aan alle hier bekeken romans. Maar vergeleken met bijvoorbeeld de rol van de de krantGa naar eind6 valt de rol van de wetenschap in het niet. Dat is het duidelijkst in Sjanghai waar veelvuldig expliciet naar kranten en het wereldnieuws rond de Sjanghai-crisis in 1932 wordt verwezen. Kranten spelen verder ook een eminente rol in Zuiderzee en Partij Remise, naast allerlei politieke brochuren en boeken die daar ook worden verwerkt. Hetzelfde gaat op voor Ben Stromans roman Stad die in hoge mate authentiek blijkt te zijn bij de weergave van gebeurtenissen anno 1926 zoals die in de lokale Rotterdamse pers hun neerslag hebben gevonden (vgl. Goedegebuure 1992, 68). In 8.100.000 m3 zand is de krant van minder belang. De gedocumenteerde basis van deze roman bestaat vooral uit het door C.K. Elout in 1930 uitgegeven Gedenkboek ter gelegenheid van het zilveren jubileum der Amsterdamsche Ballast-Maatschappij. Dit boek vormt als het ware het geraamte van de handeling zonder dat er ergens expliciet naar wordt verwezen - de namen en de concrete cijfers werden dan ook veranderd (vgl. Grüttemeier 2000, 144vv.). Het veelvuldige gebruik van cijfermateriaal in alle hier genoemde teksten - het duidelijkst in de titel van 8.100.000 m3 zand - versterkt de suggestie van feitelijkheid nog eens. Maar de wetenschappelijke kennis blijkt uiteindelijk maar een heel klein deel van de totale berg van feiten uit te maken, die in de hier besproken romans wordt beklommen. In Gelakte hersens wordt zo voornamelijk de biografie van Ford gevolgd en is wetenschap alleen als toegepaste wetenschap van interesse voor zover technische uitvindingen aan de zegetocht van Ford ten grondslag liggen. Zo | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bekeken, blijkt de wetenschap in de romans maar een bouwsteen in de muur van kwantificeerbare en gedocumenteerde feiten - en beslist niet de grootste. Het antwoord op de vraag naar de poëticale functie van de verwijzingen naar wetenschap komt dan ook neer op de vraag naar de poëticale functie van al die feiten in de romans. Om te beginnen geeft de vertelinstantie in een aantal romans suggesties waar het antwoord op die vraag moet worden gezocht. In 8.100.000 m3 zand bijvoorbeeld laat de auctoriale verteller er weinig twijfel aan hoe hij er over denkt. Zo valt er over de latere directeur van de Nederlandse Zandexploitatie Maatschappij en zijn vrouw te lezen: Suzanna en Kees van Dool kregen elkaander lief, eenvoudigweg lief, en het was een liefde voor het leven, die zoo hecht woont in je hart als je eigen vleesch je lichaam is. Meer, o lezer, zal ik hierover niet zeggen, want de titel van dit geschrift luidt: 8.100.000 M3 zand. (zand, 18) Het gaat om feiten - in dit geval economische feiten die in cijfers zijn uit te drukken - en niet om liefde en gevoelens, lijkt de verteller te willen zeggen. In dat opzicht is hij het roerend eens met de verteller in Sjanghai, die in verband met de voorstelling van een personage opmerkt: ‘Maar wat doet het er toe, of Cornelia Schuurmans, geboren uit Charlotte Josephine den Braber, maagd is of niet. Het gaat hier om de dingen, die in Sjanghai op handen zijn.’ (Sjanghai, 30) De individuen en hun gevoelens zijn van ondergeschikt belang in deze boeken - en dat niet alleen volgens de verteller, zoals ook het motto van Stad te zien geeft: ‘This is not a marriage-story’. Vanuit dit perspectief zijn de verwijzingen naar feiten en daarmee ook de verwijzingen naar wetenschap vooral een wapen om zich tegen een bepaald soort literatuur te keren. De aan de romans van Last, Revis, Stroman en Wagener ten grondslag liggende literatuuropvatting moet het niet hebben van het expliciet en uitgebreid weergeven van het gevoels- en gedachtenleven van personages - dat zou men overigens ook met betrekking tot Bordewijk kunnen zeggen. Wat zij daavoor in de plaats stellen, is (anders dan Bordewijk) de suggestie van gedocumenteerde feiten - en daartoe kan ook de wetenschap bijdragen. Dat wordt bevestigd door poëticale uitspraken buiten de romans om die over het algemeen met de literatuuropvatting van de Nieuwe Zakelijkheid in verband worden gebracht (vgl. Anten 1982). Zo had Constant van Wessem in zijn artikelserie ‘Het moderne proza’ in 1929 geschreven: Wij hebben ‘afstand’ tot onze gevoelens weten te nemen. Hierin manifesteert zich onze tijd met zijn zin voor realiteit, zijn bewustzijn van het moderne leven, zijn nuchterheid voor feitelijkheden, zijn symptoom, dat men in de kunst ‘nieuwe zakelijkheid’ heeft genoemd. Het is een vorm van zich weer objectief kunnen stellen tegenover het object. (Van Wessem 1929, 327v.) Deze uitspraak lijkt een overtuigende interpretatie van de hierboven onderzochte romans - maar dan meer dan drie jaar vóór het verschijnen ervan. Wanneer de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||
romans van Last, Revis, Stroman en Wagener met een streven naar objectiviteit in verband worden gebracht, is het zaak om daarbij niet aan de objectiviteit van de wetenschap te denken. Het gaat veeleer om afkeer van subjectiviteit waaronder het expliciete beschrijven van het binnenleven van mensen wordt verstaan. Bij die andere poëticale klemtoon is ook een rol voor de wetenschap weggelegd - maar alleen op het vlak van de vele middelen die worden gebruikt om een wereld te schetsen die op gedocumenteerde feiten stoelt. Een dergelijke karakterisering van de Nederlandse Nieuwe Zakelijkheid met betrekking tot wetenschap kan men doortrekken naar de Duitse Neue Sachlichkeit. Het duidelijkst is de overeenkomst bij Hermann von Wedderkop te zien. In een redactioneel stuk voor zijn tijdschrift Der Querschnitt schrijft hij in 1924: Aus dem Gerede, das nunmehr länger als ein Jahrzehnt angedauert hat, wünschen wir endlich wieder zu den Tatsachen zurückzukommen. Wir werden uns daher, soweit es sich für uns um wissenschaftlich feststellbare Dinge handelt, an die Gelehrten halten, die nach den alten Methoden der Sachlichkeit und Exaktheit verfahren. Wir möchten statt Ansichten Wissen und Tatsachen [...]. (cit. Becker 2000, II:138) De klemtoon op kennis en feiten is kennelijk een polemiek tegen een andere literatuuropvatting en in het geval van de Nieuwe Zakelijkheid is een van de tegenstanders het Naturalisme. Dit blijkt expliciet uit 8.100.000 m3 zand, waar vier bladzijden (van de 70 in totaal!) er aan worden besteed om te polemiseren tegen het Naturalisme of wat daarvan is geworden. Dit gebeurt door middel van lange citaten van ‘een gevoelvol journalist’ (zand, 18), een ‘epigoon van het naturalisme’ (zand, 19), die zijn impressies bij een reis door de Ardennen op papier zet. In dat verslag komen zinnen voor als: ‘Waar open plekken waren in het bosch, lag alleen een loodgrijze glans over de bladeren. Donkere dennebosschen hadden zich op heuvelkoppen samengetrokken als een hoed van haar op kale schedels’ (zand, 21v.). Het laatste woord heeft vervolgens de auctoriale verteller van de roman: De journalist hield op, en voelde zich een ware Zola. Maar hij had de Ardennen niet gezien. Hij begreep de Ardennen niet. De Ardennen zijn: Belgische keien voor straten, 100, 1000, 10.000. De Ardennen waren: getob voor van Dool, om aan geld te komen: 1000, 5000, 10.000 gulden. De journalist liep terug langs den weg naar Rochefort, en zag de Belgische keien niet! Hij zag dus de Ardennen niet. (zand, 23) De polemiek richt zich hier vooral tegen de uitgebreide weergave van impressies - wat daar tegenover geplaatst wordt, is de becijferbare economische werkelijkheid en het geologische feit. Het Naturalisme wordt als achterhaald gepresenteerd - in Stromans Stad (46, 75-78) heet dan ook een aan lager wal geraakte kroeg ‘De buik van Parijs’, naar Zolas roman. Sjanghai van Wagener legt weliswaar geen expliciet verband met het Naturalisme, maar ook hier wordt gepolemiseerd tegen romans | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||
die het uitgebreid over de gevoelens van de hoofdpersonages hebben.Ga naar eind7 Nadat Nora in de badkamer van Archy net niet is verdronken, merkt de verteller op: ‘Het had in dit hoofdstuk tot een climax kunnen leiden. Maar wie schrijft er nu nog romans met een heldin!’ (Sjanghai, 53) Men zou hierin een sneer naar de Nederlandse naturalistische roman kunnen zien, waarin immers de overgevoelige vrouwenfiguur een belangrijke rol speelt - denk aan Eline Vere, Martha de Bruin of Mathilde uit Een liefde (vgl. Anbeek 1982, 49vv.). | ||||||||||||||||||||||||||||
4. Literairhistorische plaatsingZoals gezien zijn de verwijzingen naar wetenschap in de onderhavige romans schaars. De teksten bevatten weliswaar een ware massa aan feiten en procédé's die feitelijkheid moeten suggereren. De rol die aan de wetenschap wordt toegekend kan echter niet anders dan marginaal worden genoemd. Het overgrote aandeel aan feiten blijkt van niet-wetenschappelijke signatuur te zijn, waardoor de wetenschap tot een stem onder vele wordt. Die stemmen moeten allemaal wel blijkbaar als authentiek herkenbaar zijn, zonder dat ze over het algemeen aan het criterium van wetenschappelijke objectiviteit moeten voldoen. De Nieuwe Zakelijkheid heeft voor de wetenschap nauwelijks emplooi: zij is een wapen naast vele andere in een poëticale strijd. Daar moet nog aan worden toegevoegd dat ook het feitelijke maar één - zij het belangrijke - dimensie van de literatuuropvatting van de hier onderzochte auteurs is. In hun teksten staan feiten zonder meer naast metafysica en cijfers naast een ingewikkeld systeem van metaforen - een hiërarchie is in die uitermate heterogene wereld moeilijk te ontwaren (vgl. Grüttemeier 1995). De hier onderzochte teksten geven daarom als het ware blijk van een dubbele relativering van de betekenis van wetenschap: enerzijds omdat wetenschap een beperkte rol speelt wanneer het om de feitelijkheid van de teksten gaat en anderzijds omdat die beoogde feitelijkheid niet zonder meer als kern van de hier onderzochte teksten kan worden beschouwd. Die feitelijkheid dient uiteindelijk ertoe om de nieuwe romans min of meer expliciet af te zetten tegen andere literatuuropvattingen en het Naturalisme is in dat verband kop van jut. Wanneer men nu de expliciete afbakening van het Naturalisme en de marginale rol voor de wetenschap in de Nieuwe Zakelijkheid naast elkaar zet, dan geeft dat aanleiding tot het stellen van een aantal vragen. Weliswaar ligt het in de lijn der verwachtingen dat de Nieuwe Zakelijkheid zich expliciet probeert af te zetten tegen het Naturalisme, juist omdat in de jaren twintig van ‘Neunaturalismus’ of ‘Neonaturalismus’ werd gesproken (vgl. Becker 2000, I:108vv.).Ga naar eind8 Wie de eigen positie in het literaire veld wil versterken zal zich proberen te onderscheiden van vergelijkbare literatuuropvattingen van concurrenten (vgl. Bourdieu 1993, 117v.; Van Rees/Dorleijn 1993). Verrassend is binnen de hier gekozen vraagstelling daarentegen dat men het verschil in het vermeend subjectieve van het Naturalisme lijkt te zoeken en juist niet | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||
het principiële verschil met de naturalistische visie op wetenschap aan de orde stelt. Het beeld van het Naturalisme wordt immers in grote mate bepaald door Emile Zolas manifestachtige tekst Le Roman expérimental uit 1880. Daarin werd de opvatting verdedigd dat de roman een wetenschappelijk experiment is. De leidraad vormde Claude Bernards Introduction à l'Etude de la Médecine expérimentale uit 1865. Het wetenschappelijke traject dat van oberservatie en analyse via hypothesevorming en experiment naar nieuwe wetmatigheden en wetenschappelijke inzichten zou moeten leiden, hevelde Zola over naar de roman. De roman werd zo een wetenschappelijk experiment met mensen, of, in de woorden van Zola: ‘une formule de la science moderne appliquée à la littérature’ (vgl. Debbaut 1989, 39vv.). Sporen van dit opstel vindt men niet alleen in de huidige literatuurgeschiedschrijving, maar ook in het contemporaine poëticale debat waar bijvoorbeeld in Nederland Netscher (1885) en in Duitsland Bölsche (1887) literatuur als vorm van wetenschap zagen. Waarom is dit nogal principiële verschil - wetenschap als doel tegenover wetenschap als een middel onder vele - dan niet door de hier onderzochte schrijvers aan de orde gesteld, wanneer zij zich tegen het Naturalisme wilden afzetten? Om een mogelijke verklaring voor deze stilte te schetsen moet men dan ook de focus op andere terreinen richten dan alleen twee groepen teksten en auteurs. Het ontbreken van een polemiek rond de verhouding tussen literatuur en wetenschap zou men om te beginnen in verband kunnen brengen met een vanzelfsprekende consensus op dat punt. Polemiseren is moeilijk wanneer er geen tegenstander is - en blijkbaar was die er rond 1930 in Nederland niet meer, wat het denken over de relatie tussen wetenschap en literatuur betreft. Wanneer alle deelnemers aan het literaire debat ervan uitgaan dat wetenschap en kunst twee domeinen met eigen doelen zijn, kun je je niet profileren door te beklemtonen dat wetenschap niet of niet meer het doel van literatuur is. Men zou het perspectief ook kunnen omdraaien. Wanneer de graad van autonomie van het literaire veld bepaald wordt door het vermogen om externe eisen van andere velden ondergeschikt te maken aan interne literaire normen (vgl. Bourdieu 1993, 40), dan is tussen 1885 en 1930 in Nederland de relatie tussen literatuur en wetenschap blijkbaar grondig veranderd. Rond 1930 lijkt literatuur door alle deelnemers aan het literaire debat vanzelfsprekend te worden beschouwd als eigen domein met eigen conventies, mogelijkheden en doelen waar wetenschappelijke eisen niets te zoeken hebben. Dat laat onverlet dat ook rond 1930 wetenschap een rol kan blijven spelen in literaire teksten en in het poëticale debat - maar alleen ondergeschikt aan literaire normen of strategieën. Met betrekking tot dat laatste kan men zelfs van een overkomst tussen Naturalisme en Nieuwe Zakelijkheid spreken. Zolas gebruik van Claude Bernards visie op de medische wetenschap leverde hem immers niet alleen de beoogde verwetenschappelijking van de literatuur op. Door zijn alliantie met Bernard legde Zola juist een verbinding met iemand die ervoor pleitte dat de medische discipline de status van ‘medische kunst’ achter zich zou moeten laten om aansluiting bij de moderne experimentele wetenschapsopvattingen te vinden (Debbaut | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||
1989, 39v.). Zolas hommage aan de op dat moment reeds gerespecteerde bondgenoot heeft dan ook duidelijk een strategische dimensie in de strijd om erkenning. Zola en zijn literatuuropvatting kunnen zo een graantje meepikken van het bord van de moderne tijd. Mutatis mutandis zou men dat ook kunnen zeggen van iemand als Revis, in dit geval in verband met zijn verwijzingen naar de ontluikende wetenschapsdisciplines sociologie en economie. De wetenschappelijke institutionalisering van de sociologie voltrekt zich in Duitsland bijvoorbeeld na de eerste wereldoorlog, wanneer sociologische instituten onder andere in Keulen, Heidelberg en Frankfurt worden opgericht. Deze ontwikkeling van de sociologie tot gevestigde wetenschap was nauw verbonden met de universitaire institutionalisering van de algemene economie rond 1900 (vgl. Frank 2002, 285). Ook hier zou men vergelijkbare strategische motieven kunnen vermoeden als bij Zola. Revis legt een relatie tussen zijn teksten en de moderne sociologie. Hij maakt daarmee gebruik van wat op dat moment voor moderne wetenschap doorgaat - de opkomst van de sociologie wordt in de wetenschapsgeschiedenis (naast de opkomst van de psychologie) als de opvallendste verandering op het gebied van de ‘Humanwissenschaften’ rond 1900 beschouwd (vgl. Maillard/Titzmann 2002, 7v.). Deze flirt met de sociologie en de economie krijgt meer gewicht wanneer men erbij betrekt dat in de hier onderzochte teksten de belangstelling voor het sociaal-economische niet tot incidentele verwijzingen in 8.100.000 m3 zand beperkt blijft. Datgene wat in al deze romans als de werkelijke werkelijkheid naar voren wordt geschoven is sociaal-economisch van aard, in 8.100.000 m3 zand zo goed als in Gelakte hersens, Zaharoff, Stad, Zuiderzee, Partij Remise en Sjanghai. Het hierboven aangehaalde citaat over wat de Ardennen echt ‘zijn’ laat dat in een notedop zien. De literatuuropvatting van de hier behandelde auteurs kan zich ook op deze wijze als eigentijds, op de hoogte van moderne wetenschappelijke ontwikkelingen en vooral als anders ten opzichte van concurrerende literatuuropvattingen presenteren - en in dat strategische opzicht onderscheiden zij zich niet van Zola en de zijnen. Wat rond 1930 - zoals te allen tijden daarvoor en daarna - ook nog steeds kan is dat in literaire teksten algemene en konkrete verwijzingen naar wetenschap werden verwerkt. Dat heb ik met betrekking tot Bordewijk, Last, Revis, Stroman en Wagener hierboven (delen 1. en 2.) laten zien. Maar specifiek voor de hier onderzochte auteurs lijkt te zijn dat rond 1930 niemand meer op poëticaal gebied de literatuur aan wetenschappelijk doelen ondergeschikt wilde maken. Voor een dergelijke qualitatieve verandering met betrekking tot de relatie tussen literatuur en wetenschap is ook elders steun te vinden. In dit verband zou men er op kunnen wijzen dat de periode 1885-1930 samenvalt met de periode waarin de poëtica van de Tachtigers tot in de meest afgelegen hoeken van het literaire veld doorsijpelt (vgl. Van den Akker/ Dorleijn 2000). De klemtoon van de Tachtigers op schoonheid en vorm, hun afkeer van literatuur met een expliciet verwoorde, al dan niet christelijke moraal en hun klemtoon op kunst als iets van weinigen voor weinigen, geven blijk van een opvatting van literatuur die men als autonoom ten opzichte | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van andere maatschappelijke domeinen of doelen kan beschouwen. Dat blijkt met betrekking tot wetenschap kernachtig uit Van Deyssels antwoord op Netschers presentatie van het Naturalisme. Terwijl Netscher de opvatting zou verdedigen dat ‘de kunst moet leiden tot de wetenschap van het leven’, is het voor Van Deyssel 1886 juist andersom: ‘de wetenschap moet leiden tot het leven van de kunst’ (Van Deyssel 1982, 237). De zegetocht van Tachtig in de volgende decennia kan men daarom ook zien als een inkapselen van literatuur ten opzichte van wetenschap, waarbij de wetenschap weliswaar nog steeds de literatuur en het literaire veld kan worden binnengehaald, maar wel op basis van een literair huishoudelijk reglement. Zoals de opvattingen van onder anderen Zola, Netscher en Bölsche laten zien, kon men daar in literaire kringen in Frankrijk, Nederland en Duitsland tot ongeveer 1880 nog heel anders over denken. Literatuur kon al dan niet expliciet een wetenschappelijke functie krijgen en de schrijver kon zich als een wetenschapper gedragen - neem bijvoorbeeld Goethe (vgl. Schöne 2002, 64v.). Daarna lijkt de literaire verwerking van wetenschap over het algemeen alleen nog op literaire voorwaarden mogelijk. De tegenhanger van deze vergaande verstrengeling was dat tot ver in de 19e eeuw literaire teksten voor wetenschappers deel van hun bewijsvoering konden uitmaken, zoals wanneer geologen Ovidius citeren (vgl. Beer 1996, 783). In het kader van de toenemende specialisering en professionalisering kwam daar een einde aan. Het is daarom ook niet verrassend dat de revolutionaire natuurkundige ontwikkelingen op het gebied van de relativiteitstheorie en de quantentheorie in de contemporaine literatuur van de eerste decennia van de twintigste eeuw zo goed als geen expliciete rol spelen (vgl. Balibar 2002) - de specialisering en autonomisering aan beide kanten was blijkbaar op dat moment te ver gevorderd. Aanknopingspunten voor literatuur bieden in de twintigste eeuw eerder de mens- en geesteswetenschappen zoals sociologie en economie die op dat moment nog maar net zijn geïnstitutionaliseerd. De romans die tot de Nieuwe Zakelijkheid worden gerekend hebben dat laten zien - binnen de logica van het literaire veld. Er is echter een probleem wanneer men de hier geschetste bevindingen op poëticaal en tekstueel vlak als indicatie voor de autonomisering van literatuur en wetenschap tussen 1885 en 1930 in Nederland - en mogelijk ook in Frankrijk en Duitsland - zou zien. Dat zou qua datering afwijken van wat de systeemtheoretici als tijdstip aangeven. Volgens Bourdieu bijvoorbeeld komt de autonomie van het literaire veld rond 1860 op gang en berijkt zij in de tweede helft van de 19e eeuw ‘its maximum autonomy’ (Bourdieu 1993, 46). Siegfried J. Schmidt plaatst het proces van ‘Ausdifferenzierung, Institutionalisierung und Professionalisierung wissenschaftlichen Handelns’ en het onstaan van het ‘Sozialsystem Literatur’ zelfs in de 18e eeuw (vgl. Schmidt 1989, 219-254 et passim). Schmidt onderbouwt zijn hypothese met behulp van uiteenlopende soorten van ‘Fortschritten’ die hij in de loop van de 18e eeuw in allerlei wetenschapsdisciplines en in de literatuur constateert. Het in dit artikel onderzochte materiaal toont echter dat van een duidelijke boedelscheiding tussen wetenschap en literatuur pas in de jaren na 1900 sprake kan zijn. Of dat als vertra- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ging kan worden verklaard in een continu proces van autonomisering dat al sinds de 18e eeuw aan de gang is of dat we hier te maken hebben met een serieus probleem voor theorieën als die van Bourdieu en Schmidt moet vooralsnog open blijven. Wetenschap speelt in de literatuur en de poëtica van de Nieuwe Zakelijkheid in ieder geval een veel geringere en qualitatief andere rol dan bij een buurman van het Naturalisme viel te verwachten. | ||||||||||||||||||||||||||||
Literatuuropgave
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||
|
|