Nederlandse Letterkunde. Jaargang 9
(2004)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||
Wereldbeeld en astrologie in Middelnederlandse didactische literatuur (tot ca. 1400)
| |||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||
behandeling, tot astrologische waarzeggerij omtrent echtelijke ontrouw en daaruit voortvloeiende kinderen. Hoewel het handschrift zelf pas in de laatste decennia van de vijftiende eeuw ontstaan is, wijst veel erop dat een groot deel van de astronomisch-astrologische inhoud teruggaat op voorbeelden die dateren van de eerste helft, indien niet van het begin van de eeuw of vroeger.Ga naar eind4 De daar bijeengebrachte teksten vormen dan ook een representatief staal van wat vanaf ca. 1400 aan volkstalige astronomische en astrologische literatuur in omloop was in het milieu van de (al dan niet professionele) geneeskunstbeoefenaars.Ga naar eind5 Maar ook vóór die tijd en op een heel wat breder publiek dan alleen medisch geïnteresseerden moeten het universum en de kracht van de sterren een grote fascinatie hebben uitgeoefend. Uit de dertiende en veertiende eeuw zijn een aantal in het Middelnederlands geschreven didactische teksten bewaard die dit sprekend illustreren. De meeste van die teksten zijn uitgegeven en sommige hebben de nodige filologische en wetenschapshistorische aandacht gekregen. Voorzover ik zie is tot nog toe de vraag naar de context waarin deze teksten ontstaan en gebruikt zijn en naar hun betekenis voor het wereldbeeld en de mentaliteit van hun gebruikers, nog maar weinig gesteld. Ofschoon - zoals zal blijken - auteurs en gebruikers slechts in uitzonderlijke gevallen geïdentificeerd en gedocumenteerd zijn, laten de teksten zelf, maar vooral ook vaak de handschriften waarvan ze deel uitmaken heel wat zien wat voor de geschiedenis van wetenschappelijke voorstellingen en de impact ervan op de mentaliteitsgeschiedenis relevant is. Omdat ik hier van meet af aan de aandacht wil toespitsen op de teksten die bij het bredere ‘literaire’ publiek bekend kunnen geweest zijn, beperk ik mij tot die werken die hetzij encyclopedisch van opzet zijn - en waarin dus astrologie en kosmologie te midden van andere onderwerpen aan bod komen - hetzij een astrologische uiteenzetting aanreiken op zo'n (bescheiden) niveau, dat ze geen echte astronomische waarnemingen en berekeningen voor hun gebruikers impliceerden. Dat zijn tevens - en wel niet toevallig - de teksten die vaak in handschriften met ‘eigenlijke’ literatuur meekomen en waarvan de belangrijkste (als Lekenspiegel, Sidrac en Natuurkunde van het geheelal) tot de literatuurgeschiedenis worden gerekend. Uit hun prologen, die bijvoorbeeld naar de epische literatuur verwijzen om er zich al dan niet expliciet van de distantiëren, blijkt trouwens al vaak dat ze hetzelfde publiek wilden bedienen als de voorafgaande epiek. Afgezien van de Sidrac - één van onze vroegste prozawerken - betreft het dan ook uitsluitend teksten die met gepaard rijmende vierheffingsverzen formeel de bestaande literaire conventie voortzetten. | |||||||||||||||||||||
Theoretisch-encyclopedische literatuurWat exact het publiek kan geweest zijn dat de auteur van de zgn. Natuurkunde van het geheelal voor ogen had toen hij omstreeks het einde van de dertiende eeuw dit didactisch traktaat over astronomie, tijdrekenkunde, meteorologie en astrologie | |||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||
samenstelde, valt bijzonder moeilijk met enige precisie te reconstrueren. Uit de aanhef blijkt dat hij rekening hield met een publiek dat andere, ‘gemakkelijker’ boeken gewend was: Dit en slacht anderen boeken niet [Dit lijkt niet op andere boeken]
Want elc woert datmen hier siet
Moetmen onthouden ende verstaen
Eermen voert sal lesen gaen. (v. 29-32)Ga naar eind6
Opmerkelijk, gezien de tijd van ontstaan, is anderzijds dat hier blijkbaar niet aan een auditieve, maar aan een lezende receptie gedacht wordt (elc woert dat ghi hier siet).Ga naar eind7 Van een héél bescheiden intellectueel niveau kunnen die lezers dus al niet geweest zijn. Bovendien moet de op het eerste gezicht enigszins neerbuigende houding van de proloog met de volgende bedenking gerelativeerd worden. Zoals Jansen-Sieben in haar inleiding tot de editie heeft laten zien, is de Natuurkunde van zo nabij met het Oudfranse Image du monde van Gossouin de Metz verwant, dat beide op een gemeenschappelijk voorbeeld moeten teruggaan, wellicht een versie of een bewerking van de Imago mundi van Honorius Augustodunensis.Ga naar eind8 Welnu, ook Gossouins tekst vertoont in de proloog de waarschuwing dat de lezer aan elk deel van de tekst zijn aandacht moet geven en alles goed moet begrijpen vooraleer hij verder leest. Indien de Middelnederlandse tekst niet rechtstreeks van het Frans afhankelijk is, dan moeten deze waarschuwingen en leesinstructies dus ook in de Latijnse proloog hebben gestaan en moeten we in die voorbeeldtekst zelf reeds te maken hebben met - als ik mij deze paradox mag veroorloven - een ‘vulgariserende’ Latijnse tekst. Het is daarbij maar de vraag of we ons bij de Natuurkunde een heel andere, weer meer populariserende intentie moeten voorstellen dan bij het Latijnse voorbeeld. Op het vlak van de inhoud wordt - zoals hieronder zal blijken - de lat alvast vrij hoog gehouden. En ook de bewaarde overlevering van de Middelnederlandse tekst wijst op een publiek van een zeker intellectueel niveau. Van vijf handschriften zijn de vroegste bezitters te identificeren. Het gaat om: een pastoor van een parochiekerk (Monster bij Den Haag), een adellijke familie (de heren van IJsselstein), een klooster (minderbroeders te Utrecht), een geneesheer (Jan van Aalter)Ga naar eind9, een Nijmeegs koopman met een goede kennis van het Latijn (of een kanunnik van diezelfde stad). Niet alleen deze, maar ook de overige drie volledig bewaarde handschriften van de Natuurkunde bevatten teksten of nota's in het Latijn. Verder wijst de inhoud van de diverse handschriften op belangstelling voor tijdrekenkunde, astrologie, geografie, natuurkunde en geneeskunde. Vooral het verband met de geneeskunde is opvallend. Met uitzondering van het handschrift van de heren van IJsselstein bevatten alle manuscripten ten minste één korte medische tekst, vaak ook wel meer. Het vroegste van de bewaarde manuscripten (hs. Brussel, K.B. 15.624-41: ca. 1351) is bovendien een verzameling van medische teksten in de volkstaal, die aantoonbaar door een medicus is geschreven.Ga naar eind10 Opmerkelijk is dit des te meer omdat de tekst van | |||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||
de Natuurkunde een vrij uitvoerige passage bevat met als titel Welc dat een goet fisiker [arts] es, waarin gewezen wordt op het belang van de astrologie voor de geneeskunst. Voorzover de tekst zelf en de handschriften daarover iets laten doorschemeren, lijkt zowel het geïntendeerd als het werkelijk publiek van de Natuurkunde bestaan te hebben uit mensen die enigszins gestudeerd waren, bijvoorbeeld (een deel van) de Latijnse school hadden doorlopen, maar die voor hun informatie op natuurkundig gebied bij voorkeur naar volkstalige teksten grepen. Het wereldbeeld nu dat deze ‘intellectuele middenklassers’ zich in de Natuurkunde eigen konden maken, was er een van een hoge graad van abstractie en van een vrij grote complexiteit. De planeten worden besproken vanuit aards perspectief, d.w.z. te beginnen met de maan en eindigend met Saturnus (wat, zoals we zullen zien, niet zonder meer de algemene regel is). Maar voor het overige zet de Natuurkunde een beeld van het universum neer dat dit geocentrisme, of althans de omvang van het aardrijk tegenover het geheel van het universum, zeer relativeert. Zo worden van elke planeet zowel de grootte in vergelijking met de aardbol als de afstand tot de aarde weergegeven in getallen die natuurlijk niet exact overeenstemmen met de gegevens die de huidige wetenschap kent, maar die wél in diezelfde astronomische orde van grootte liggen. De kortste afstand tot de maan bedraagt volgens de Natuurkunde 109.037 mijlen en een half, omgerekend (met de ‘astronomische mijlen’ zoals ze iets verder in de tekst worden toegelichtGa naar eind11) ca. 175.000 km. De omvang van de maan is één negenendertigste van die van de aarde, die van de zon 166 keer die van de aarde, zoals trouwens elke ‘grote’ ster aan het firmament ten minste 100 maal groter is dan de aardbol. Dat ze voor ons zo klein schijnen, komt door de afstand: voor een mens die zich op diezelfde afstand zou bevinden, zou de hele aarde niet groter lijken dan de punt van een naald. Een opmerkelijke relativering van het ‘intuïtieve’ wereldbeeld brengt de Natuurkunde ook waar het gaat over de richting waarin de planeten bewegen. In tegenstelling tot wat we vanop aarde observeren, gaat die beweging namelijk niet van oost naar west, maar van west naar oost. Met moet immers de dagelijkse beweging van het firmament verdisconteren, waardoor de planeten westwaarts worden meegenomen, zoals vliegen - het is de vergelijking die de tekst zelf maakt - die zich op een draaiend wiel zouden bevinden en die tegen de draairichting in zouden kruipen. Zo ‘willen’ de planeten eigenlijk naar het oosten, maar worden ze door het firmament westwaarts meegenomen. De invloed die planeten en sterrenbeelden op het ondermaanse hebben, bespreekt de Natuurkunde uitvoerig, maar tevens alweer vrij relativerend. De zodiaktekens worden nagenoeg uitsluitend in een kalendarisch-klimatologische context geplaatst: bij de bespreking van elk afzonderlijk teken van de dierenriem gaat om zo te zeggen alle aandacht naar de invloed op de seizoenen en de verhouding tussen dag en nacht.Ga naar eind12 De invloed van de planeten wordt in zes verzen afgedaan: ze zijn ofwel ‘goed’ (Jupiter en Venus), of ‘kwaad’ (Mars en Saturnus) of ‘neutraal’ (Mercurius, zon en maan).Ga naar eind13 Maar verder gaat het kapittel Hoe elc mensche neemt sijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||
nature ende sijnre gheboerte van eenre planete nagenoeg geheel over de kwestie van de predestinatie. Dat iemands lot, en meer bepaald de wijze waarop hij - het subject van de middeleeuwse astrologie is, op weinig na (waarover later), steeds mannelijk - aan zijn eind zou komen, onafwendbaar in de sterren geschreven stond, was blijkbaar een geloof dat bij velen leefde. Als men een dief hangt, zeggen die lude: Het es hem gheboren an / Waer hi besloten in [opgesloten binnen] een mure / Hi moste doen [volgen] sijn nature. Dit geloof wordt door de Natuurkunde omstandig en op de te verwachten wijze bestreden: een karaktertrek die een mens bij zijn geboorte van nature meekrijgt, is slechts een neiging, een ‘begeerte’ die hij kan ombuigen, geen onoverkomelijk omen. Toch moet de auteur een zeker geloof gehecht hebben aan de voorspellende kracht van het gesternte. Wanneer men bij iemands geboorte in de sterren kan zien dat hij als een dief zal worden gehangen, dan kan dat twee dingen betekenen: dat bij hem de neiging tot stelen aangeboren is, óf dat hij, indien hij tot stelen overgaat, sneller gevat en gehangen zal worden dan een dief met een andere geboortehoroscoop. In dit laatste geval is er geen oorzakelijk verband via het karakter, maar is de relatie niet anders dan magisch te noemen.
Een tweede encyclopedische artestekst in het Middelnederlands waarin kosmologische informatie te vinden is, de Sidrac, gaat via het Franse Livre de Sydrac in oorsprong grotendeels terug op dezelfde Image du monde van Gossouin de Metz waarmee ook de Natuurkunde van het geheelal van nabij verwant is. In tegenstelling tot de Natuurkunde (zie hierboven) moet de Middelnederlandse Sidrac, zoals O. Lie aan de hand van de bewaarde overlevering én van gegevens in de tekst zelf heeft aangetoond, geschreven zijn met het oog op een breed lekenpubliek.Ga naar eind14 Verrassend is dan ook dat deze ‘populaire’ encyclopedie de Natuurkunde in louter astrologisch opzicht overtreft met heel wat meer én preciezere informatie over hoe de planeten (hier in dalende volgorde: van Saturnus naar maan) in samenhang met de sterrenbeelden iemands karakter en toekomst bij zijn geboorte beïnvloeden. Van elke planeet wordt meegedeeld welke tekens haar ‘eigen’ zijn en wat de kwaliteiten zijn - koud of heet, vochtig of droog - (vraag 243), het karakter en de toekomst die het zodiakteken aan de mens meegeeft, wanneer de betreffende planeet erin regeert (vraag 142). Of zich de auteur de kracht van het gesternte dan louter voorstelt als een invloed op complexie en karakter, met uitsluiting van het puur magisch voorspellend aspect, is niet helemaal duidelijk.Ga naar eind15 In de vraag waar dit direct aan de orde is (vraag 142) gaat het de twee kanten uit: wie onder Venus geboren wordt, zal van cranckere ende idelre [lichtzinniger] herten zijn (verband via beïnvloeding van het karakter); maar wie geboren wordt onder het ‘nederen’ van Saturnus, zal zijn macht zien minderen (magisch verband). Ook bij vraag 244 zou men aanvankelijk veeleer denken aan een magisch concept. Die vraag luidt namelijk: ‘Indien alle geboorten zo geheel door de planeten en de sterrentekens beheerst worden, hoe komt het dan dat koningskinderen koning blijven (m.a.w. hun vader op de troon opvolgen) als de planeten bij hun geboorte ongunstig zijn?’. Het antwoord lost de ene predestinatie | |||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||
met de andere op: als de vader het waard is, m.a.w. een waardig koning is, zal God er zorg voor dragen dat de geboorte van zijn zoon plaats vindt in die ure in dat poent [moment] daer gheboerten in legt [waarop de geboorte hoort plaats te hebben] van coninghen ofte van anderen heren. Het komt er uiteindelijk op neer dat de goddelijke Providentia het kind als het ware aan een bepaalde constellatie toevertrouwt. Op zo'n moment zou dus van de hemel (voorspellend) af te lezen zijn dat een toekomstig koning geboren is; naar door de sterren ingegeven eigenschappen die daarvoor verantwoordelijk zouden zijn, wordt niet verwezen. Bij het negatief omformuleren van hetzelfde antwoord is de teneur daarentegen veeleer dat de hemellichamen de fysieke kwaliteiten, de gezondheid en het karakter van een (door Gods toedoen) op een ongeschikt moment geboren koningskind zo zullen conditioneren dat hij voor het koningschap niet zal deugen (dat het es cranc ende keytijf [slecht, schurkachtig] ende niet dogende). De informatie die Sidrac over de sterrenhemel aanreikt, is om zo te zeggen louter astrologisch van aard. Astronomische zaken lagen hier kennelijk buiten het blikveld. Slechts één detail maakt hierop een uitzondering, maar dan wel een detail dat in één klap aangeeft dat men zich ook in deze encyclopedie van ‘de man in de straat’ een voorstelling van de kosmos maakte die qua orde van grootte ongeveer met de werkelijkheid overeenstemt. De bespreking van de kracht der platenen wordt met het volgende laconieke zinnetje afgesloten: Ende en es negheen van allen den planeten sy en es mere [En elke planeet is groter] dan al de werelt [nl. de aarde] sonder Venus, Mercurius ende Luna.Ga naar eind16
Volgens J.J. Mak zouden de kapittels in Der leken spieghel die handelen over het firmament, de zon en de maan, de andere planeten en de bolvorm van de aarde (Boek I, kap. 8-11) voor een deel door Sidrac, voor een ander deel door de Natuurkunde geïnspireerd zijn.Ga naar eind17 Dat Boendale met de Sidrac vertrouwd was, blijkt onder meer uit een expliciete verwijzing ernaar in Boek IV naar aanleiding van een profetie over de stad Jerusalem (... Sidrac / Sinen boec hebbic ghelesen).Ga naar eind18 Een enkele kosmologische voorstelling lijkt dan ook wel aan de Sidrac ontleend: het oorverdovend ‘geruis en gekraak’ dat aan de rand van het firmament te horen zou zijn en dat, ware dat Sake Dat een man soe groet ware Als erdrike ende ware hi dare, Hi soude thant [meteen] bliven doet Van dien gheruische, hets soe groet.Ga naar eind19 Maar verder vertoont Boendales uiteenzetting over de kosmos noch met Sidrac noch met de Natuurkunde overeenkomsten die dwingend op ontlening wijzen. De algemene inhoud is weliswaar gelijklopend, maar vermoedelijk bewijst dit niets meer dan dat zeer veel middeleeuwse geschriften over astronomie grosso modo dezelfde informatie bevatten. Ook waar voorstellingen of denkbeelden op het eerste gezicht treffend op elkaar gelijken (zoals de vergelijking van het firmament met een eierschaal), volstaat het om in R. Jansen-Siebens inleiding tot de editie van de Natuurkunde de bespreking van de ‘bronnen’ te lezen om te beseffen hoe algemeen verspreid die voorstellingen waren.Ga naar eind20 Verder bevat de Lekenspiegel ook vrij specifieke details die in Sidrac of Natuurkunde niet voorkomen: | |||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||
de steen die in een onmetelijk diepe put niet verder zou vallen dan het midden van de aarde bijvoorbeeld, of de vergelijking van de aarde met een bol waarop onder en boven vliegen zouden zitten om het denkbeeld van de tegenvoeters te veraanschouwelijken.Ga naar eind21 Naast de Sidrac en (mogelijk) de Natuurkunde heeft Boendale naar ik vermoed dus ten minste één andere bron over kosmologie gekend en gebruikt. In vergelijking met de Sidrac (de enige bron waar we zeker van zijn) is het beeld dat in de Lekenspiegel van de kosmos wordt opgehangen vrij gereduceerd en zelfs simpel te noemen. Van de planeten worden alleen de zon en de maan (de planeten ‘die iedereen wel kent’, volgens de Natuurkunde) enigszins uitvoerig behandeld. Ze zijn aan elkaar complementair (de zon is droog en heet, de maan vochtig en koud) en zorgen zo voor het getemperd klimaat waarin planten op aarde kunnen gedijen. In astronomisch opzicht worden verder de schijngestalten van de maan en de eclipsen verklaard. Bij zonsverduidering komt de maan voor de zon geschoven: dat was voor het toenmalig publiek blijkbaar bevattelijk genoeg. Maar voor de maansverduistering geeft Boendale een uitleg die afwijkt van de correcte verklaring die hij uit de Sidrac (Vraag 137) ongetwijfeld kende: de kosmologisch vrij abstracte voorstelling dat de maan helemaal in de schaduwkegel van de aarde komt, vervangt hij door een heel wat aanschouwelijker, maar foute voorstelling, nl. dat ‘bergen’ tussen de zon en de maan komen, waardoor de maan het zonlicht niet meer ontvangt.Ga naar eind22 Dat de Lekenspiegel bewust vereenvoudigend is in zijn bespreking van kosmos en astrologie komt overigens al dadelijk tot uiting waar het ‘contrarie’ lopen van de planeten tegenover het firmament aan de orde is. Het gegeven wordt in één vers kort vermeld, maar al even expeditief weer ter zijde geschoven: Nochtan lopen si contrare, Dat u te vele te segghene ware. Afgezien van de zon en de maan bespreekt Boendale de overige vijf planeten eigenlijk alleen in verband met de dagen van de week, die er - in het Walsch, Latijn, Grieks en HebreeuwsGa naar eind23 - hun namen aan ontlenen. De volgorde waarin ze worden opgesomd, komt dan ook met geen enkele astronomische realiteit overeen, maar is van meet af aan die van de dagen van de week (na zon en maan: Mars, Mercurius, Jupiter, Venus, Saturnus). Nog voordat hij de namen meedeelt, waarschuwt Boendale trouwens dat hij over hun invloed en hun bedieden [betekenis, functie] weinig zal zeggen, omdat dat voor zijn doelpubliek blijkbaar niet nodig, of misschien zelfs weinig bevorderlijk is: Want hoer macht ende bedieden Doech luttel vele lieden.Ga naar eind24 Maar dat die invloed en die ‘betekenis’ er zijn, trekt hij niet in twijfel. Veeleer dan op de invloed via de complexie of het karakter - die zelfs niet expliciet vermeld worden - ligt de klemtoon bij Boendale op het voorspellend aspect. Bij zo veel reductie en simplificering hoort vermoedelijk een bepaalde publieksintentie, wellicht ook een bepaalde opvatting over hoe de kosmologische informatie in het geheel van de Lekenspiegel behoorde te functioneren. Om met dit laatste te beginnen: behalve een encyclopedisch leerdicht is de Lekenspiegel in zijn geheel opgezet als een leerboek van lekenethiek, waarvan ook de ‘historische’ aanloop, die met God en de schepping begint, al helemaal in het teken staat van het wereld- | |||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||
beeld en het godsconcept dat Boendale aan zijn ethiek ten grondslag wil leggen.Ga naar eind25 In dat wereldbeeld en godsconcept staat Gods almacht als schepper en ultieme rechter centraal. De kapittels over de kosmos vormen dan ook geen ‘wetenschappelijke’ informatie op zich, maar maken deel uit van een veeleer ‘theologische’ reeks: eraan vooraf gaan hoofdstukken over God, de hemelen en de engelen; erop volgen: vagevuur, hel, de schepping van de mens en de zondeval. Expliciete verwijzingen naar God zijn dan ook in dit kosmos-gedeelte van de Lekenspiegel opvallend talrijk: God, ‘die met zijn grote kracht de wonderlijke stevigheid van het firmament heeft geschapen’, die de loop van de zon heeft uitgezet, die bepaalt wanneer een planeet ‘regeert’, enz.Ga naar eind26 Zoals een van de laatste verzen van het elfde kapittel (Vander rontheit ertrijcs), het laatste van de reeks over de kosmos, het treffend samenvat: Danc hebbe God diet al vermach. Behalve dat de functie niet uitsluitend en wellicht zelfs niet primair wetenschappelijk-belerend is, kan het betrekkelijk ‘lage’ informatieve niveau van Boendales kosmologie ook met de publieksintentie te maken hebben. De Lekenspiegel is opgedragen aan Rogier van Leefdale en Agnes van Cleef, een vrij aanzienlijk adellijk echtpaar, en lijkt op het eerste gezicht voor een breed publiek van leken bedoeld te zijn.Ga naar eind27 Vergelijkt men Boendales encyclopedie op het punt van de kosmologische informatie met die andere encyclopedie voor de leek die Boendale kent (en misschien wel vertaald heeft), de Sidrac, dan kan men zich niet van de indruk ontdoen dat in de Spiegel toch weer net iets lager wordt gemikt, dat met andere woorden wellicht vooral jonge leken - in eerste instantie mogelijk de kinderen van Rogier en Agnes, waarop in Jans teesteye, Boendales ‘vervolg’ op de Lekenspiegel, expliciet gezinspeeld wordt - hierin hun gading moesten vinden.Ga naar eind28 Dat ook in zo'n laagdrempelige encyclopedie toch weer een beeld van de kosmos wordt opgehangen dat in zijn onmetelijkheid ‘realistisch’ is en waarin de gehele aardbol tot niet meer dan een not van enen hasel Oft cleinre (kap. 10, v. 73-90) gereduceerd wordt, is des te opvallender. Dit wereldbeeld op een om zo te zeggen moderne astronomische schaal moet ten tijde van Boendale de algemeen verspreide voorstelling zijn geweest. | |||||||||||||||||||||
Astrologische traktatenNa de Lekenspiegel (1330) is het, als ik het goed zie, wachten tot het begin van de vijftiende eeuw vooraleer, met de Tafel van de kerstenen ghelove van Dirc van Delft (ca. 1404), in een encyclopedisch, maar nu wel heel nadrukkelijk theologisch-encyclopedisch verband, de kosmos didactisch te boek zal worden gesteld. Afgezien van het feit dat vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw de literaire belangstelling of mode meer uitgaat naar de ‘korte tekst’, is dit voor het didactische genre een opvallend en niet zonder meer evident gegeven.Ga naar eind29 De meest plausibele verklaring lijkt me te zijn dat na een eerste golf van vertalingen en bewerkingen van didactische | |||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||
literatuur ten tijde van Maerlant en Boendale voor enige tijd, zolang nl. die ‘standaardwerken’ om taalkundige of andere redenen niet gedemodeerd waren, in de behoefte aan dit soort teksten was voorzien. De handschriftelijke overlevering laat inderdaad zien dat de hierboven besproken encyclopedische werken tot een heel eind in de vijftiende eeuw in gebruik zijn gebleven.
Alle tot hier toe besproken teksten hebben dit met elkaar gemeen dat ze de kosmologische en astrologische informatie aanbieden in een encyclopedisch-didactische context die duidelijk niet beoogt die informatie ook pragmatisch toepasbaar te maken. Over de aard, de ‘betekenis’ en de invloed van de hemellichamen delen ze weliswaar enige weetjes mee, onvoldoende echter, en vooral onvoldoende met gegevens over de concrete waarneming van hemellichamen begeleid, opdat die kennis - analoog aan wat bijvoorbeeld de huidige horoscopen voorspiegelen - in de dagelijkse levensvoering inzetbaar zou kunnen zijn. Maar naast deze algemeen-didactische teksten circuleerden - zoals zal blijken: al vrij vroeg - in het Middelnederlands ook berijmde traktaten waarvan de opzet van meet af aan astrologisch was, met inbegrip van de praktische toepasbaarheid. Binnen die traktatenliteratuur kunnen ten minste drie verschillende teksttypes worden onderscheiden op basis van wat ze aan de hemel precies willen waarnemen en van het soort informatie dat ze daaruit beogen te halen. In stijgende volgorde van complexiteit en ‘geleerdheid’ zijn dat: 1. lunaria: voor elke van de 30 dagen van de maanmaand worden prognosticaties gegeven over een beperkt aantal items als het al dan niet uitkomen van dromen, het verloop van een ziekte, het al dan niet terugvinden van gestolen goed, de toekomst van wie op die bepaalde dag geboren wordt en soms ook over de handelingen waarvoor een bepaald tijdstip ‘goed’ of ‘slecht’ is. 2. maanzodiologia: gelijkaardige prognosticaties aan de hand van de stand van de maan in de dierenriem, m.a.w. volgens de twaalf zodiaktekens. 3. traktaten waarin niet alleen de maan, maar ook de andere ‘planeten’ in hun onderlinge posities en hun interactie met de zodiaktekens worden geobserveerd en geïnterpreteerd, vaak met het oog op de medische praktijk; het voorbeeld bij uitstek is de Iatromathematica van Pseudo-Hippocrates, waarvan in het Middelnederlands diverse bewerkingen bestaan in vers en proza.Ga naar eind30 In overeenstemming met de hierboven aangegeven optie om slechts die astrologische teksten in aanmerking te nemen die voor het algemene ‘literaire’ publiek relevant zijn, laten we deze derde categorie van traktaten hier buiten beschouwing. | |||||||||||||||||||||
LunariaHet oudste specifiek astrologische document in het Middelnederlands is een (helaas onvolledig) afschrift van een berijmd lunarium in de volkstaal, bijgeschreven | |||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||
op de voorlaatste bladzijde van een Ovidius-handschrift uit 1305, nu bewaard in de Bibliothèque Nationale in Parijs (Lat. 7998).Ga naar eind31 Het colofon van het oorspronkelijke manuscript, dat naast De arte amatoria ook de ten onrechte aan Ovidius toegeschreven tekst De pulice bevat, vermeldt niet alleen dit jaartal, maar ook de identiteit van de kopiist: Petrus de Alneto, dictus Bonnefoi, filius Adam, dicti Dou Ru. De bijnamen van zowel de kopiist zelf als van zijn vader laten vermoeden dat het Ars amatoria-handschrift in Franstalig gebied ontstaan is, wellicht meer bepaald in het zuidelijk deel van het huidige België.Ga naar eind32 Al heel vroeg in zijn bestaan moet echter het handschrift in Nieuwerkerk op Duiveland terecht zijn gekomen. Op de laatste, aanvankelijk blank gebleven bladzijde zijn immers minuten neergeschreven van juridische documenten uitgaande van twee geestelijken uit deze stad. Een van de twee is vermoedelijk de bezitter van het handschrift geweest en tevens degene die, naar het schrift te oordelen ten laatste ca. 1330, de eerste 148 verzen van een Middelnederlands lunarium op de voorafgaande bladzijde heeft gekopieerd.Ga naar eind33 De bewaarde tekst bestaat uit een vrij omvangrijke proloog (50 v.) en prognosticaties voor de eerste zeven dagen van de maancyclus (98 v.).Ga naar eind34 De prognosticaties betreffen meer bepaald vier van de te verwachten items: ziekte, gestolen goed, dromen en de toekomst van het kind dat op de betreffende dag geboren wordt (dit steeds als laatste punt, het overige in wisselende volgordes). Het gaat hier dus niet om waarschuwende adviezen, maar louter om voorspellingen: geboorte, ziekte, diefstal en dromen zijn typisch zaken die ‘gebeuren’, die een mens overkomen, maar die men verder niet in de hand heeft. Wat dat betreft hebben we hier duidelijk met een deterministisch-voorspellende tekst te maken. Typisch is dan ook de wijze waarop geboorten worden becommentarieerd: aan het karakter van het kind wordt niet de minste aandacht besteed;Ga naar eind35 wat telt is of het kind lang of kort zal leven en of het tot roem voorbestemd is of niet. Daarnaast zijn er enkele schaarse over diverse dagen verspreide items die met heel concrete beroeps- of andere bezigheden te maken hebben en die dus wél raadgevend van aard zijn: ze betreffen het aderlaten, het ‘sacramenten toedienen’, land- en tuinbouw, waterwerken, veeteelt en valkenjacht. Maar afgezien daarvan kan hier niet gesproken worden van een echt pragmatische maanastrologie, zoals we die bijvoorbeeld wél aantreffen in het hierna nog te bespreken nagenoeg contemporaine maanzodiologium. Vanwege de aandacht die in het bijzonder aan het ‘leven op het land’ geschonken wordt, zou men bij dit ‘Parijse lunarium’ aan een geïntendeerd publiek van landelijke aristocratie en (of) herenboeren kunnen denken.Ga naar eind36 Men dient er evenwel rekening mee te houden dat de auteur van het Middelnederlandse lunarium naar een Latijns voorbeeld heeft gewerkt en dat hij de genoemde landelijke activiteiten simpelweg uit zijn bron kan hebben overgenomen. Bij nader inzien zal dat ook wel het geval zijn geweest: nagenoeg alle genoemde activiteiten zijn terug te vinden in een Latijnse lunarium dat sterk verwant moet zijn met de voorbeeldtekst van het hier besproken Middelnederlandse lunarium.Ga naar eind37 Het herenboeren-aspect is overigens in de meeste Latijnse lunaria aanwezig - en daar uit hun hoog- of vroegmid- | |||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||
deleeuwse historische ontstaanscontext te verklaren. Maar ter identificatie van het geïntendeerd publiek van de Middelnederlandse tekst, zijn die elementen daarom nog niet zonder betekenis. De vertaler-bewerker had ze ook weg kunnen laten, zoals hij met een aantal andere gegevens in zijn voorbeeldtekst gedaan heeft. Overigens moet het publiek dat hem voor ogen stond, wel degelijk van een vrij hoog sociaal niveau zijn geweest: in de proloog worden de toehoorders - er wordt duidelijk gedacht aan orale overdracht - aangesproken als ghi heren (v. 1: Nu hoert, ghi heren). Naast deze aristocratische publieksintentie is verder het nogal nadrukkelijk religieus-christelijke karakter van deze tekst opvallend, niet zozeer wat de eigenlijke inhoud betreft - die is vanzelfsprekend heidens-‘wetenschappelijk’ - maar wel wat de formulering en de inkleding betreft. Wanneer meegedeeld wordt dat een kind dat op een bepaalde dag geboren is niet lang zal leven, dan wordt daar bijvoorbeeld een christelijke formulering aan gegeven in de trant van (v. 75-79): Ende tkint dat dan wert gheboren
Hevet onse here vercoren
Ende gesaket te sinen handen [En in zijn handen genomen]
Want het sal leven niet lange.Ga naar eind38
En ook de zieke die niet geneest wordt uitdrukkelijk ten hemel gewenst (v. 102: God gheve hem hemelrike). En opvallend toch ook die vermelding van het toedienen van een sacrament (of het sacrament van het Heilig Oliesel?), dat op de vijfde dag van de maan ‘goed’ zou zijn. In tegenstelling tot de meeste andere astrologische teksten en artesteksten in het algemeen, beroept zich dit lunarium dan ook niet op profane zegslieden, maar op een christelijke (bijbelse) autoriteit, de profeet Sente Daniel. Veel van deze religieuze elementen, zo niet alle, zullen ook wel in de Latijnse voorbeeldtekst hebben gestaan.Ga naar eind39 Maar dat juist een geestelijke deze vrij nadrukkelijk religieus getinte tekst heeft ‘gebruikt’, is misschien toch niet helemaal toevallig. Van dit ‘Parijse lunarium’ is ook een prozabewerking bekend. Deze prozaversie is bewaard achterin een vijftiende-eeuws handschrift met ambtelijke stukken voor de stad Brugge (artikelen uit diverse keuren, onder meer de Grote Keure van 1304).Ga naar eind40 Daar het lunariumafschrift van dezelfde hand is als de overige stukken in het manuscript, moet er wel een of ander functioneel verband zijn met de wettelijke teksten die voorafgaan. Dat zou dan vrij ruim bijvoorbeeld kunnen zijn dat ook een rechter of een schepene er baat bij kon hebben te weten of een bepaalde dag ‘goed’ was om in het algemeen iets te ondernemen, of zijn dromen ‘waar’ waren en of een zieke zou sterven of niet. Maar misschien was hier wel meer bepaald het al dan niet terugvinden van gestolen goed het aspect dat de kopiist of zijn opdrachtgever interesseerde; het verband met de juridische praktijk ligt dan immers voor de hand. Jammer genoeg vertoont het handschrift verder geen kenmerken die ons toelaten zijn ontstaansgeschiedenis te traceren of zijn vroegste gebruikers op het spoor te komen. Wel kan nog worden aangestipt dat Brugge als plaats van ontstaan, rekening | |||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||
houdend met de toenmalige geografie en met de bestaande zeeroutes, tot dezelfde regio kan worden gerekend als het Zeeuwse eiland waar de berijmde versie zowat een eeuw vroeger opduikt.
Naast de onvolledig gekopieerde rijmtekst uit het Parijse handschrift, zijn nog twee andere Middelnederlandse berijmde lunaria bekend. In hun context beschouwd laten zowel de ene als de andere van die twee teksten ons een glimp opvangen van de belangrijke plaats die de maanastrologie in het dagelijks leven van de laatmiddeleeuwse mens innam. Eén van de manuscripten waarin de Natuurkunde van het geheelal is overgeleverd, handschrift Oudenaarde, Stadsarchief 5556/13, heeft een berijmd lunarium ingelast na het laatste eigenlijke kapittel van de Natuurkunde. Het grootste deel van het handschrift wordt echter ingenomen door godsdienstige literatuur: een Spiegel der zonden, Geerard van Vliederhovens Vier utersten, Vier oefeningen toegeschreven aan Bonaventura, een uittreksels uit Suzo over het sterven en nog een Spiegel des sunders, alles in het Middelnederlands en in proza. Alle teksten zijn door één hand gekopieerd, welke bovendien nog twee met het oog op de vroegste geschiedenis van het handschrift heel interessante gebruikersnota's heeft toegevoegd: een lijst met schulden, met een aantal plaatsnamen tot vrij ver zuidelijk langs de Rijn (tot Koblenz en Boppard toe) en een lijst waarin zo precies mogelijk dag en uur van geboorte (tussen 1426 en 1436) van acht met naam genoemde kinderen werden genoteerd. Opvallend bij dit laatste is dat telkens ook de dag van de maanmaand wordt opgegeven (Item dirck erat natus Anno domini mocccc xxvj des sesten dags in novembre opten guedensdach opten auont bij horam septimam opten souenden dach van de mane).Ga naar eind41 Er kan dan ook, lijkt me, geen twijfel over bestaan dat dit geboortelijstje met astrologische bedoelingen werd opgetekend en dat het meer bepaald met het toegevoegde lunarium in verband staat. Dit lunarium is een gedicht van 442 gepaard rijmende verzen, dat op veel punten met de hierboven besproken tekst uit het Parijse handschrift gelijk loop, maar er toch ook duidelijk van afwijkt.Ga naar eind42 Evenals het ‘Parijse lunarium’ beroept zich deze tekst bij de aanvang op de profeet Daniël als autoriteit; de verdere religieuze trekjes ontbreken echter. Ook hier wordt vrij systematisch aandacht besteed aan het al dan niet genezen van ziekte, het terugvinden van gestolen goed, het al dan niet uitkomen van dromen en het lot van kinderen die op een bepaalde dag geboren worden. Opvallend is wel dat dit laatste punt niet alleen in de bespreking van elke dag nu als eerste van de vier items aan bod komt, maar ook de meeste aandacht krijgt en dan ook heel wat uitvoeriger behandeld wordt dan in het ‘Parijse lunarium’. Een heel enkele keer treffen we hier een dag aan waar kortweg wordt meegedeeld dat kinderen onlange zullen leven (vijfde dag). Maar in verreweg de meeste gevallen geeft de tekst fysieke of karakteriële eigenschappen aan die voor het lot van de geborene bepalend zullen zijn. Meer dan eens wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen de jongen en het meisje en zien we interessante gender-aspecten | |||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||
aan het licht komen. Het blijkt met name dat de modern-burgerlijke rolpatronen al volop van kracht zijn: een jongen die deugt, zal bijvoorbeeld een guet werkman zijn, vroet, wael gemijnt [bemind], rike en tot allen dinghen guet; het meisje dat op diezelfde dag ter wereld komt, is vroet en schoen en zal luxurien [wellust] vlien en Suverheit mijnnen (twaalfde dag). Op de achtergrond speelt vaak de gedachte mee dat de jongen die goed werkt, rijk zal worden en geëerd zal zijn. Maar toch heeft het astrologisch fatum steeds het laatste woord: wie op de elfde of de 25e dag geboren wordt, kan nooit rijk worden, hoe zwaar hij zich ook inzet; en wie op de 23e dag ter wereld komt, zal zeker rijk worden, ook al mist hij de intelligentie om sociaal vooruit te komen (... Sal al sijn leven dorper wesen Hij sal werden herde rike Sonder vroetscap sekerlijke). Het lunarium heeft naast zijn voorspellend karakter, ook een - zij het beperkte - pragmatische gebruiksfunctie. Bij elke dag wordt immers vooreerst telkens vermeld of hij ‘goed’ of ‘kwaad’ is, af en toe met een bepaling als alrehande werc begijnnen of iets van dien aard. Maar meestal volgt op de korte omschrijving over het guet of quaet zijn van de dag in kwestie, direct de prognose over de kinderen die dan geboren worden. Alleen de derde dag vormt hierop een uitzondering. Hier verglijdt namelijk na het eerste uur van de dag de invloed van de maan van gunstig tot kwaad; de tekst van het lunarium gaat hier uitzonderlijk uitvoerig op in, met expliciete vermelding van activiteiten die men na het eerste uur ten allen prijze moet vermijden: Dan sal men hueden van comenscape [Dan zal men vermijden: koopmanschap...]
Ende vander zee te vaeren mit scepen
Eeren, saeyen, copen, vercopen, [Ploegen, zaaien, kopen en verkopen]
Daer aff darmen luttel hopen [Daarvan mag men weinig verwachten]
Enne si doer gads wille allene [Tenzij enkel door Gods wil]
Ende doer ander wijnninge en gheen. [en door geen andere verdiensten.]
Die dan yet copen sall [Hij die dan iets koopt]
Hij sal die wijnninge hebbe smal.Ga naar eind43
Dat de tijd dan ongeschikt wordt voor ploegen en zaaien zal de auteur ongetwijfeld in zijn Latijnse voorbeeld hebben aangetroffen; maar verder valt hier toch de - welhaast obsessieve - bekommernis om koopmanschap en winst op. Deze verzen, samen met de talrijke verwijzingen naar de goede werkman, naar ambachten, koopmanschap en clergie in de geboorteprognosen én de gendertypische distincties die daar gemaakt worden (zie hierboven), laten met enige zekerheid vermoeden dat de tekst in een stedelijk-burgerlijke context is ontstaan. Wanneer hij precies geredigeerd is, weten we helaas niet: zeker vóór ca. 1435-36 (de datering die men uit het geboortelijstje voor het Oudenaardse handschrift kan afleidenGa naar eind44), maar gezien de rijmvorm mogelijk heel wát vroeger, wellicht omstreeks het midden of in de tweede helft van de veertiende eeuw. Het afschrift dat bewaard is, wijst hoe dan ook op een stedelijk gebruikersmilieu. De vermoedelijke eerste bezitter van het handschrift is waarschijnlijk de meester Slo- | |||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||
tellbuyger tot Nymegen waarnaar een nota op het dekblad achterin verwijst. Een andere vroege bezitter wordt vermeld in een eigendomsmerk op het dekblad voorin: her Jan Neve Scolaster tot Nijmegen.Ga naar eind45 Eén van beiden kan tevens de kopiist van het handschrift geweest zijn. Indien het voor scolaster Jan Neve niet voor de hand ligt dat hij ook omvangrijke commerciële activiteiten ontplooid heeft, dan is het schuldenlijstje waarvan hierboven sprake wellicht toe te schrijven aan een Nijmeegse koopman met de naam Slotellbuyger, die dan tevens de vader zal geweest zijn van de kinderen wier geboortentijdstippen in een ander lijstje werden samengebracht.Ga naar eind46 Dit lijstje is, wie de geïnteresseerde ook geweest mag zijn, met astrologische oogmerken aangelegd, onder meer met het oog op de maanprognosticatie die uit het toegevoegde lunarium kon worden afgelezen. Met kloppend hart wellicht zal meester Slotellbuyger in zijn lunarium hebben gelezen dat Dirck, zijn oudste zoon, die op een zevende dag van de maan geboren was, een stralende toekomst te wachten stond: Die dan geboeren sal wesen Eest dat hij ridder si Coene ende guet van orloge wort hi. Eest oec dat men hem clerc maect In gueden leven wort hi geraect [hij zal een goed leven leiden]: Hi wort bisscop ende in gueden doen Ofte groet man van religioene. Wort hi coman, guet hi wijnnet [dan verwerft hij (veel) bezit].Ga naar eind47 Ook in Henrick, Alit, Margareta en Elisabeth mocht hij volgens zijn lunarium gerust zijn: ze waren op ‘goede’ dagen geboren. Om Petrus (13e dag: Hi sal sterven quader doet / Ende hebben mennigen noet) en Mechtelt (Eest een meysken, et sal hebben lichte herte) mocht hij zich zorgen maken.
Een derde berijmd lunarium is bewaard in handschrift Gent, UB 697, een convoluut waarvan het oudste gedeelte gevormd wordt door een afschrift (tweede kwart 15e eeuw) van een berijmd traktaat over handleeskunde, de Chiromantie van den Pape van Hamme, en een aantal magische bezweringen. Daaraan zijn (ca. 1450) nota's over geneeskrachtige en magische kruiden en enkele nieuwe katernen met medische recepten en bezweringen, een almanak voor de jaren 1435-1452 en een lunarium toegevoegd.Ga naar eind48 Voortgaand op de handschriftelijke context, die als magisch-medisch kan worden omschreven, ligt het voor de hand dat degene die het lunarium in het convoluut heeft geïntegreerd, in de daarin te vinden ziekteprognosticaties geïnteresseerd was. Maar duidelijk is eveneens dat de almanak en het lunarium, hoewel door verschillende handen geschreven, met elkaar in verband staan: het betreft immers een maan-almanak, waarin de gebruiker voor elke maand van elk van de beschreven jaren kon opzoeken op welk uur van welke dag de maan ‘nieuw’ was.Ga naar eind49 Terecht is door W. Braekman opgemerkt dat de begindatum van de almanak (1435) hier niet als een datum post quem kan gelden voor (dit deel van) het handschrift: uit de watermerken blijkt inderdaad dat de almanak vermoedelijk pas omstreeks 1450 is neergepend. Maar dit beperkt zijn bruikbaarheid daarom nog niet tot de jaren ca. 1450-52. Zoals uit het hierboven besproken Nijmeegse Natuurkunde-handschrift gebleken is, kon men ook als het ware retrospectief in het verloop van de maancycli geïnteresseerd zijn, met het oog op een maanprognosticatie voor een persoon die enige tijd geleden geboren was. | |||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||
Wat de oorspronkelijke opzet en het primair gebruikersmilieu betreft, daarover geeft de tekst zelf weinig prijs. Van alle hier besproken lunaria vertoont de tekst in het Gentse handschrift immers de grootste verscheidenheid wat de inhoud betreft. Zo wordt als eerste item bij elke dag niet alleen algemeen meegedeeld dat de dag ‘goed’ of ‘kwaad’ is, maar meestal ook voor welke bezigheden meer bepaald. In dit opzicht is dit lunarium vergelijkbaar met het onvolledig bewaarde gedicht uit het Parijse handschrift. Ook de Gentse tekst vermeldt trouwens de hierboven gereleveerde ‘werken van het land’, zij het dat daaraan wellicht iets minder uitsluitend aandacht wordt besteed. Zo is volgens het ‘Parijse lunarium’ de vierde dag goed voor waterwerken; de Gentse tekst voegt daaraan toe: Ende kinder te settene in scolen. De pedagogische aandacht die hieruit blijkt, en die nog terugkomt bij de tiende (Ende kindre in scolen tontfaene) en de veertiende dag (kinder Up te settene [op te voeden]), lijkt me voor de Gentse tekst enigszins typerend: in Latijnse lunaria kwam het item wel meer voor,Ga naar eind50 maar in de volkstalige astrologische teksten die hier worden besproken, heb ik er geen parallellen voor aangetroffen. Mogelijk daarmee in verband te brengen is de uitvoerige aandacht die aan het karakter van de op de diverse dagen geboren kinderen wordt geschonken. Dit item komt hier weliswaar weer als laatste aan bod - zoals in het Parijse handschrift - maar er wordt in het algemeen even veel ruimte voor genomen als in het handschrift uit Nijmegen. Waar dit laatste echter in zijn benadering blijk geeft van een ‘arbeidsethisch’ gekleurde visie en telkens vrij snel overgaat tot de vraag of een kind voor dit of dat werk zal deugen en dus (of desondanks) rijk of arm zal worden, blijft de Gentse tekst heel wat langer stilstaan bij de karakteriële eigenschappen zelf. En de primaire vraag daarbij lijkt dan niet zo zeer te zijn of een of andere succesrijke loopbaan in het verschiet ligt, maar of het kind maatschappelijk zal ‘deugen’: of het wijs, betrouwbaar en sociabel, dan wel hooghartig, nukkig of vals zal zijn. Waar het uiteindelijk op aan blijkt te komen, is dat het kind hopelijk sal hebben prijs, geacht en gemind zal zijn.Ga naar eind51 Deze ethiek van ‘sociale controle’ lijkt me bij een oudere mentaliteitsfase aan te knopen dan het lunarium uit Nijmegen. Dat de Gentse tekst daarom ook van een vroegere datum zou zijn, volgt daaruit niet noodzakelijk. Maar ook het ‘Gentse lunarium’ zal toch wel een heel stuk ouder zijn dan het handschrift waarin het bewaard is. In de Gentse tekst wordt dus ruim aandacht geschonken aan de activiteiten die op bepaalde dagen aanbeveling verdienen en aan de karakteriële eigenschappen van de kinderen die op een bepaalde dag geboren worden. Zoals in de andere lunaria wordt ook hier verder bij elke dag, meestal kort, een prognosticatie gegeven over ziekte, dromen en gestolen goed. Maar daarenboven treffen we in deze tekst twee (voor sommige Latijnse lunaria eveneens typische) items aan, die in volkstalige lunaria zeldzaam zijn: prognosticaties over het terugvinden van vluchtelingen en gegevens over fysieke ‘tekens’ (moedervlekken?) bij kinderen.Ga naar eind52 Opvallend bij dit alles evenwel dat deze bredere opzet van de Gentse tekst voor een groot deel verloren gaat naarmate het gedicht vordert. In de tweede helft van de tekst werkt de vertaler zich als het ware steeds haastiger naar het einde toe. En | |||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||
dan zien we hem toch weer nagenoeg exclusief de aandachtspunten overhouden die ook in de andere Middelnederlandse lunaria overwegend aan de orde zijn: ziekteverloop, dromen- en geboorteprognosticatie. Op zich is de constatering niet oninteressant: ofwel blijkt eruit dat dit ook voor de bewerker van het Gentse lunarium de zaken waren waar het hem uiteindelijk om te doen was, ofwel geeft het een kostbare indicatie over de Latijnse tekst waarnaar we op zoek moeten bij het speuren naar een bron.Ga naar eind53 | |||||||||||||||||||||
De maan en de tekens van de dierenriemEen heel ander soort traktaat met maanprognosticaties, dat niet voorspelt aan de hand van de dagen van de maan, maar van de zodiaktekens waarin zich de maan bevindt, dateert evenals het vroegste lunarium nog aantoonbaar uit de eerste helft van de veertiende eeuw. Het oudste afschrift van dit zgn. maanzodiologium duikt immers al op in handschrift Groningen UB 405, beter bekend als het Gronings-Zutphense Maerlant-handschrift, dat met vrij grote zekerheid gedateerd wordt omstreeks 1339.Ga naar eind54 Het gedicht maakt in dit handschrift deel uit van een kalendarisch-astrologisch voorwerk dat voorafgaat aan een afschrift van Maerlants Rijmbijbel (fol. 15-192), een aantal Maria-mirakelen gebloemleesd uit de Spiegel historiael (fol. 193-207) en een keuze uit Maerlants Strofische gedichten (fol. 206-225). Door en voor wie dit kostbare handschrift vervaardig zou zijn, is niet met zekerheid vast te stellen. Wel zijn er historische aanknopingspunten die tot hypotheses over plaats en milieu van ontstaan hebben geleid. De hand van de kopiist die het grootste deel van het handschrift voor zijn rekening heeft genomen, is teruggevonden in een cartularium (een netschrift van bezitstitels, zakelijke overeenkomsten e.d.) van het norbertijnenklooster Mariënweerd in het huidige Beesd, een twintigtal kilometer ten noorden van 's-Hertogenbosch.Ga naar eind55 Anderzijds is de versiering (miniaturen en verluchte initialen) toe te schrijven aan een vakman die (of een atelier dat) ook gewerkt heeft voor de Lieve Vrouwe-broederschap van Den Bosch, uit wier rekeningen anderzijds blijkt dat de broederschap schrijfwerk uitbesteedde aan beroepskopiisten in de stad. En in de kalender voorin het handschrift zijn obiits toegevoegd - volgens J. Biemans: nog door de hoofdkopiist zelf - van leden van de familie Van Zuylinchem, van wie bekend is dat ze zowel met het klooster Mariënweerd als met de Lieve Vrouwe-broederschap banden had. Zolang de discussie over het ‘door en voor wie’ van dit handschrift geen consensus bereikt heeft, hebben we ook geen zekerheid over het geïntendeerd publiek van de hier opgenomen kopie van het astrologisch gedicht Van der manen zeden. Over de publieksintentie van de auteur van de oorspronkelijke tekst kan er geen twijfel bestaan: bij herhaling laat hij expliciet verstaan dat hij (op verzoek van een vriend) zijn gedicht voor leken uit het Latijn heeft bewerkt.Ga naar eind56 Zonder veel aandacht te besteden aan de ruimere astronomische context - er wordt alleen gezegd dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||
de andere planeten de maan mee ‘helpen’ - bespreekt het gedicht de invloed van de maan naargelang van de dierenriemtekens die ze doorloopt. In gemiddeld zo'n twintigtal verzen per teken worden telkens een aantal zaken genoemd waarvoor de betreffende positie van de maan voor- of nadelig is: welk ‘werk’ men kan uitvoeren (koopmanschap, zaaien en wijngaarden planten, strijden enz.), welke ‘medische’ handelingen (baden, bloedlaten, koppen zetten, medicijnen nemen, nagels knippen) al dan niet aan te raden zijn, of men veilig een huwelijk, vriendschap, vrede kan aangaan of niet, enz. Vaak terugkomende aspecten zijn daarbij: de kwalificatie van het zodiakteken als droog of vochtig, heet of koud, de gunstige of ongunstige relatie van het teken met de elementen vuur, water of aarde, met een windrichting, met een lichaamsdeel (analoog aan de ‘aderlaatman’) en de vraag of datgene waaraan men begint op korte termijn afgehandeld moet zijn, dan wel lang moet standhouden. We betreden hier in alle duidelijkheid het domein van de pragmatische astrologie. Of hier ook sprake kan zijn van voor de beoogde leken-lezers toepasbare kennis, lijkt op het eerste gezicht twijfelachtig. Zo'n maanzodiologium impliceert immers allereerst dat de gebruiker kan bepalen in welk dierenriemteken zich de maan bevindt, en voor het identificeren van de zodiaktekens geeft de tekst geen aanwijzingen. Bij nader inzien zal dat, zeker voor de gebruiker(s) van het Zutphens-Groningse handschrift, geen probleem hebben gesteld. Het kalendarisch gedeelte in dit handschrift opent immers met een tabel waarin duidelijk wordt aangegeven op welke dagen na nieuwe maan welk teken van kracht is: het komt erop neer dat de maan ongeveer twee en een halve dag in elk teken verblijft, in de volgorde (vanzelfsprekend) die ook in het gedicht wordt aangegeven. Voor wie niet zelf zou waargenomen hebben wanneer het nieuwe maan was, wordt de gebruiker in een noot bij deze tabel verwezen naar de eerste vier kolommen in de navolgende kalender, waar men voor de jaren 1301 tot 1376 kan opzoeken op welke dag en uur de maan elke maand ‘ontvangt’ [= nieuw is]. Bij nader inzien blijkt het hele kalendarische voorwerk van het manuscript overheersend astronomisch/astrologisch van opzet: naast de ‘gewone’ kolommen met het gulden getal en de feestdagen, bevat de kalender - afgezien van de reeds vermelde kolommen voor de nieuwe maan - ook aanduidingen van de dies Aegyptiaci (in de kolom van de feestdagen)Ga naar eind57 en nog twee kolommen voor het zodiakteken en de ‘hoogte’ (in graden) van de zon. Verder vinden we vóór het kalendergedeelte lijsten met berekende maan- en zoneclipsen voor de jaren 1340-1386, na de kalender nog een tabel waarin men, op een andere manier dan in de tabel die aan de kalender voorafgaat, kan bepalen in welk teken de maan zich op een bepaalde dag bevindt. Der manen zeden en de eraan voorafgaande kalendarische en astronomische tabellen en teksten vormen samen één geheel, dat toelaat het maanzodiologium als een vraagbaak voor de dagelijkse levenvoering te raadplegen. Een heel ander probleem is dan weer wat de reden kan geweest zijn om dit kalendarisch-astrologisch voorwerk met de zo prestigieus-literaire rest van het handschrift samen te brengen. De grootste gemene deler voor die verdere inhoud lijkt me te zijn: de gewijde geschiedenis | |||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||
en het Heilig Land (Rijmbijbel en Wrake van Jerusalem, dit laatste geaccentueerd door de enige bladgrote miniatuur in het handschrift, de ‘Belegering van Jeruzalem’, en Maerlants Van den lande van overzee, dat alleen in dit handschrift bewaard is), Maria (de Maria-wonderen uit de Spiegel historiael; een aantal van de Strofische gedichten van Maerlant), Christus' leven (excerpten uit Van den levene ons heren), de Passie en het Kruis (Disputacie van onser vrouwen ende van den heiligen cruce; Van ons heren wonden en achterin het handschrift, direct na Van den lande van overzee, nog een zestal korte teksten over de Passie, het Kruis en de zeven kruiswoorden). Heel terecht, naar ik meen, heeft Jos Hermans dit handschrift als een ‘kruistocht-boek’ omschreven en in verband gebracht met de golf van kruistochtpropaganda die na de val van Akko in 1291 op gang kwam en die nog decennialang zou nagalmen.Ga naar eind58 Nog in de veertiger jaren van de veertiende eeuw, enkele jaren slechts na het ontstaan van het Zutphens-Groningse handschrift, zou Willem IV van Henegouwen-Holland op grootse wijze naar Palestina afreizen. Maar wat hebben de kalender en de astrologie in het voorwerk met deze Jeruzalem-thematiek te maken?Ga naar eind59 Een duidelijk functioneel verband zie ik vooralsnog niet. Wel een aantal op zijn minst heel intrigerende raakpunten. Zo duikt, in het licht van wat hier voorafgaat, al dadelijk bij het lezen van het eerste zodiakteken (Aries) in het maanzodiologium een verrassende verwijzing naar het oosten op: Als in ariete is die mane, Zo eest goet in minen wane Wech ten oesten wart bestaen [naar het oosten te reizen] [...] (v. 33-35).Ga naar eind60 Weliswaar blijkt al dadelijk in het volgende vers dat hier meer bepaald aan comenscap wordt gedacht, maar uit de commentaar bij andere sterrentekens kan men afleiden dat zo'n richtingaanwijzer ook wel algemener kon begrepen worden. Onder Cancer lezen we Van comenscapen of van weghe (v. 108), onder Capricornus: eest met comenscapen Of anders (v. 247-248). Qua maatschappelijk niveau mikt Van der manen zeden hoe dan ook ‘hoger’ dan de doorsnee handelaar. Afgezien van de raadgevingen omtrent ambachtelijke bezigheden, geneeskundige handelingen en sociaal verkeer (huwelijk, vriendschap e.d.), die vanzelfsprekend voor elk maatschappelijk niveau van toepassing kunnen zijn, lezen we hier ook adviezen die zich heel specifiek tot een vrij hoog politiek echelon lijken te richten: burchten bouwen, Eens anders mans heerscap ingaen, een strijd (wijch) aangaan (v. 82: in elken lande), caerten of andere akten (brieve) schrijven, pays maken, munt slaan, goud versmeden. Onder een aantal tekens is het goed uut havenen varen: dat kan alweer voor de koopman relevant zijn, maar ook voor wie om andere, minder vredelievende redenen het ruime sop zou kiezen. Dat het Middelnederlandse maanzodiologium zich intrinsiek tot een heel breed spectrum van gebruikers richt, zal veel, zo niet alles, te maken hebben met de Latijnse tekst waarvan het een bewerking vormt.Ga naar eind61 Maar het bevat, zo veel is zeker, voldoende elementen van ridderlijk-aristocratische aard om, met enige verbeelding, de (al dan niet louter geestelijke?) kruistocht naar Jeruzalem die het Zutphens-Groningse handschrift verder suggereert, ook onder een goed gesternte te laten verlopen. Tot een andere merkwaardige correspondentie leiden de lijstjes met de komende zons- en maansverduisteringen in het voorwerk van het Groningse handschrift. | |||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||
Wie Maerlants verslag van de eerste kruistocht in de Spiegel historiael aandachtig gelezen had, wist dat de val van Jeruzalem met een maansverduistering gepaard was gegaan. Nadat Godfried van Bouillon en zijn troepen Acco en Rames veroverd hebben, trekken ze op naar Jeruzalem: Van danen es alt here gestreken [Daar vandaan is het leger getrokken]
Ten borghen van Jherusalem.
Navonds saghen si onder hem
Die mane vervaren: si waren vro [De maan verdwijnen: diegenen waren blij]
Die hem an sterren verstonden doe. [die verstand hadden van de sterren]
Nachts haelden die onse onder hem
Groten roof up Jherusalem.Ga naar eind62
Eigenaardig is verder het gebruik dat in de miniatuur bij de Wrake van Jherusalem gemaakt wordt van de wassenaar (wassende maan) als heraldisch motief. In de regel - zo heeft J. Hermans het nagetrokkenGa naar eind63 - is het de tegenpartij van de Romeinen of van de christenen, zijn het de ‘ongelovigen’ (joden of mohammedanen), die in de iconografie rond de strijd om Jeruzalem dit motief in hun wapen dragen. In het Groningse handschrift is het omgekeerde het geval: daar is het de gekroonde meest vooraanstaande van de belegeraars die de wassenaars heel nadrukkelijk op zijn schild, wapenrok en schabrak exhibeert. Naast hem staat een ridder met een wapenrok die volgens Lieftinck heraldisch verwijst naar de heren van Arkel.Ga naar eind64 Maar wie is het gekroonde hoofd op de miniatuur? En welk verband - zo er een is - tussen diens wapen en de welhaast obsessieve aandacht voor maanastrologische gegevens in het voorwerk?Ga naar eind65 | |||||||||||||||||||||
Tot besluitBenevens deze en enkele andere vragen heeft onze verkenning van de vroegste astronomisch-astrologische literatuur in het Middelnederlands ook een aantal vaststellingen opgeleverd. Ik stip enkele punten aan die met het oog op de relatie van de volkstalige literatuur tot kosmologie en astrologie opmerkelijk zijn of verdere aandacht verdienen. Een eerste vaststelling, terugdenkend aan de Natuurkunde en de Sidrac, kan dan zijn dat de omslag van Latijnse geleerdheid naar volkstalige ‘popularisering’ wel niet zo'n scherpe bocht tekent als moderne literatuurhistorici (die nu eenmaal meestal slechts in de éne of de andere taal geïnteresseerd zijn) geneigd zijn zich voor te stellen. Het blijkt immers dat beide genoemde Middelnederlandse teksten teruggaan op een (of meer) Latijnse bronteksten die, zonder dat ze het Latijn als voertaal verlieten, qua opzet al even ‘vulgariserend’ waren en voor een deel ongetwijfeld hetzelfde publiek bedienden als de ervan afgeleide Middelnederlandse | |||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||
vertalingen of bewerkingen. Een strakke dichotomie tussen Latijn en volkstaal gaat voor de artesliteratuur kennelijk niet op. Wat de publieksintentie betreft, laten de onderzochte teksten toe, heel wat makkelijker dan met echt ‘literaire’ teksten het geval is, plausibele distincties en subdistincties te maken. Zo wijzen de drie theoretisch-encyclopedische teksten duidelijk op drie verschillende niveaus: litterati (Natuurkunde), leken in het algemeen (Sidrac) en lekenpedagogie (Lekenspiegel). Tevens valt op dat juist deze algemene (niet louter astrologische) teksten, elk binnen zijn ‘niche’, op een ruim publiek hebben gemikt, wat bevestigd wordt door het vrij grote aantal bewaarde manuscripten. De eigenlijke astrologische teksten zijn op zich niet gering in aantal, maar hebben daarentegen een smalle overlevering: ze zijn meestal in één exemplaar bewaard. Voorzover we iets over hun geadresseerden of daadwerkelijke gebruikers weten, betreft het wel een heel bont samengestelde groep: adellijke heren, een priester op Duiveland, een Bruggeling met interesse in wetteksten, een geneeskunstbeoefenaar van vrij laag niveau, een koopman of een kanunnik uit Nijmegen, een edelman (of een kloosterling) met belangstelling voor de kruistochtgedachte. Het kan ons overigens niet ontgaan zijn dat, zowel wat de productie als het bezit en het gebruik van de teksten in deze categorie betreft, het ‘Noorden’ relatief gesproken zeer hoog scoort. Veel van onze astrologische traktaten zijn, grosso modo, in het estuarium van de grote rivieren ontstaan, besteld of gekopieerd en gebruikt. De constatering is des te merkwaardiger omdat toch ook bij de Natuurkunde van het geheelal al is opvallen hoe overwegend ‘noordelijk’ de handschriftelijke verspreiding is, voor een tekst die van oorsprong nochtans Vlaams is.Ga naar eind66 Hebben we hier met een verschil in mentaliteit te maken - tussen een (toen reeds...) zakelijker Noorden en een meer in ‘literatuur’ geïnteresseerd Zuiden? Of moeten we met het gegeven een heel andere kant uit: wijst de relatieve afwezigheid van dergelijke volkstalige teksten in Vlaanderen en Brabant er integendeel op dat de Latijnse geletterdheid hier ruimer verspreid was en er daarom minder nood was aan vertalingen? Wat de inhoud en de strekking van de bestudeerde teksten betreft, beperk ik mij tot het aanzetten van twee grote lijnen. Het wereldbeeld dat uit alle - ook de meest ‘propaedeutische’ - beschrijvingen van de kosmos naar voren komt, is vrij accuraat en in veel opzichten (natuurlijk helemaal afgezien van het nog geocentrische uitgangspunt) ‘modern’ te noemen. Blijkbaar wist niet alleen de middeleeuwse geleerde, maar waren ook veel, zo niet de meeste leken ervan op de hoogte dat de aarde een bol was die in het heelal zweefde en had men van de afmetingen van dat heelal een nagenoeg realistische voorstelling. Aan de kracht van planeten en sterren twijfelde anderzijds niemand. Dat de wisseling van de seizoenen het gevolg is van het wisselen van de zodiaktekens waarin de zon ‘staat’ werd in de Natuurkunde vrij uitvoerig uit de doeken gedaan. Voor het overige leggen de theoretisch-encyclopedische teksten er elk op hun eigen manier de klemtoon op dat de sterren slechts een tendentie aangeven - een ‘aanleg’ bijvoorbeeld van wie dan of dan geboren wordt - en nooit finaal determinerend | |||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||
zijn. Maar toch geven zelfs deze algemenere teksten, waarin (meer dan in de puur astrologische traktaten) de stem van de ideologische autoriteit te horen is, in de voorbeelden waarmee ze schermen uiteindelijk blijk van een nagenoeg blind geloof in wat de hemellichamen in het vooruitzicht stellen. De eigenlijk astrologische teksten zijn dan ook overwegend voorspellend van aard. Alleen in het maanzodiologium in het Groningse Maerlant-handschrift is het pragmatische in die mate prominent, dat men het geschrift kon gebruiken als een soort raadgevend vademecum voor de dagelijkse levensvoering. De thema's waarover de overige teksten prognosticaties aanbieden zijn geheel en al uit de (tot de Oudheid terugreikende) Latijnse traditie overgenomen, soms met enig anachronisme tot gevolg: het terugvinden van voortvluchtigen (oorspronkelijk: gevluchte slaven), van gestolen goed, het al dan niet uitkomen van dromen, het verloop van een ziekte, de toekomst van nieuwgeborenen en de handelingen waarvoor een bepaald tijdstip ‘goed’ of ‘slecht’ is, dit laatste evenwel in zeer bescheiden mate. Vooral de geboortehoroscopen krijgen vaak een omvangrijke en prominente plaats. Bij twee van onze gedichten wijzen begeleidende teksten of nota's (een lijstje van geboortedata en een maanalmanak) op daadwerkelijke raadpleging. Het ondervragen van de hemel bij een geboorte (of achteraf) moet een vrij courante praktijk zijn geweest, die zeker niet tot de hoogste kringen, waar men zich een privé-astroloog kon veroorloven, beperkt bleef. En zo ‘exotisch’ als onze literaire teksten ze overwegend lijken te willen voorstellen, was de astronomia in geen geval. | |||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||
|
|