Nederlandse Letterkunde. Jaargang 8
(2003)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |||||||||||||||||
[2003/4]Religieuze en maatschappelijke factoren bij middeleeuwse tekst-productie
| |||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||
ductie van boeken. De invloed van de wereldlijke macht, die met de religieuze factor voortdurend interacteert (en niet zelden in belangrijke mate daarmee samenvalt), is daarbij ook een factor van gewicht. Om een concrete casus te hebben staan hier twee bijbelvertalingen in proza centraal: de Franstalige Bible histonale van Guyart Desmoulins en de Middelnederlandse Historiebijbel van 1361 van Petrus Naghel. Het voordeel is dat we hierdoor kunnen zien wat de verschillen en overeenkomsten zijn bij de productie van een bepaalde tekst in twee aangrenzende cultuurgebieden. Aangezien Frankrijk in de veertiende eeuw een zeer sterk centraal gezag had, hebben we te maken met een aanzienlijk verschil ten opzichte van de Nederlanden, waar het gezag meer lokaal van aard was en de steden een belangrijke rol vervulden. We zullen nagaan in hoeverre deze verschillende maatschappelijke constellaties invloed hebben gehad op de boekproductie. | |||||||||||||||||
2. De Historiebijbel in Nederland en FrankrijkEen Historiebijbel omvat gewoonlijk alleen de historische boeken van de bijbel, wat wil zeggen dat uitsluitend de historisch verhalende stof wordt opgenomen, zoals de Pentateuch, de Kronieken en de Evangeliën. De profetische (zoals Jeremia en Jesaja) en didactische stof (bijvoorbeeld Spreuken en Wijsheid) ontbreekt. Vrijwel alle Historiebijbels in de volkstaal zijn geïnspireerd op een Latijns voorbeeld, de Historia scholastica van Petrus Comestor († 1179). De historische boeken zijn hierin ontleend aan de Latijnse Vulgata, soms in een bewerkte vorm en meestal uitgebreid met glossen en commentaren. De volkstalige traditie voegt hier later apocriefe en profane verhalen aan toe. De Bible histonale is een Franstalige Historiebijbel die werd vervaardigd door Guyart Desmoulins (*1251-?).Ga naar eind4 Guyart was kannunik in de stiftskerk van Aire-sur- Lys in Artesië, ca. dertig kilometer van het huidige Lille gelegen, in de buurt van Hazebrouck, precies de streek waar toen de Nederlands-Franse taalgrens liep. Hij werkte tussen juni 1291 en februari 1295 aan zijn vertaling. Een mogelijke opdrachtgever is de dochter van de hertog van Artesië, Mahaut. Mahaut, later hertogin van Artesië en Bourgondië, had een zeer belangrijk aandeel in het patronaat van de Parijse boekproductie in het eerste kwart van de veertiende eeuw. Zeker is dat zij kopieën liet vervaardigen van de Bible historiale. Er is in ieder geval een vroege link tussen Mahaut en deze bijbel. In 1316 werd haar kasteel te Asdin geplunderd. Vervolgens stelde men ter verkrijging van schadevergoeding een inventaris op van ontvreemde boeken; de volgende vermelding is in dit geval belangrijk: ‘la Bible en romans laquele madame a recouvree’ (De bijbel in het Frans, die mevrouw heeft teruggekregen).Ga naar eind5 In 1316, twintig jaar na voltooiing van de tekst door Desmoulins, was een afschrift ervan in het bezit van Mahaut. In 1328 bestelde Mahaut bij de Parijse boekhandelaar Thomas de Maubeuge nog eens een kostbaar handschrift van de Bible histonale, wat de ‘band’ van de familie met deze ver- | |||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||
taling laat zien.Ga naar eind6 Hertogin Mahaut was via de huwelijken van haar dochters direct gelieerd aan de Franse kroon en behoorde daarmee tot de hoogste Franse adel. Een andere optie is, dat haar vader Robert II (overl. 1302) - een bekend mecenas van boeken, dichters en minstrelen - de opdracht tot de vertaling gaf.Ga naar eind7 De Middelnederlandse Historiebijbel ontstond enige tijd later. De vertaling werd vervaardigd door een kartuizer uit Herne, in de buurt van Brussel, die waarschijnlijk met Petrus Naghel (?-†1395) geïdentificeerd kan worden.Ga naar eind8 Petrus Naghel was vóór 1344 priester in het Vlaamse Aalst voordat hij rond genoemd jaar bij de kartuizers intrad, waar hij een halve eeuw leefde en werkte. In 1357 debuteerde Naghel met de vertaling van de Legenda aurea van Jacob van Voragine, toentertijd zeker het meest gebruikte en gelezen boek met heiligenlegenden. Zijn volgend project was de Historiebijbel, waarvan hij het eerste deel in januari 1360, het tweede ruim een jaar later voltooide.Ga naar eind9 Hij verrichte dit vertaalwerk in opdracht van Jan Taye, die tot het stadspatriciaat van Brussel behoorde. Naast de Historiebijbel vertaalde Petrus Naghel voor dezelfde opdrachtgever nog diverse andere bijbelboeken, een project waarmee hij tot diep in de jaren tachtig van de veertiende eeuw bezig was. | |||||||||||||||||
3. Boekproductie in de late MiddeleeuwenHet beeld dat men zich van het kopiëren van boeken maakt (en dat geldt zelfs voor veel mediëvisten), is over het algemeen weinig realistisch. De bekende oude schoolplaat van Isings toont monniken die in de gewijde sfeer van een scriptorium bezig zijn op perkament teksten over te schrijven. Figuur 1: J.H. Isings, In een middeleeuws klooster
In sommige kloosters waren dergelijke scriptoria zeker aanwezig, maar in de veertiende eeuw bestaat er eveneens een grote boekproductie buiten de kloosters. En die voltrok zich heel wat minder spectaculair. Onder specialisten was al langere tijd | |||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||
bekend dat er in de steden waarschijnlijk helemaal geen grote commerciële schrijf-ateliers waren.Ga naar eind10 Onlangs hebben Rouse en Rouse een omvangrijk en belangwekkend onderzoek gepubliceerd over de middeleeuwse boekproductie in Parijs.Ga naar eind11 Uitvoering van de Parijse handschriften en hun enorme oplagen deden de geleerden in het verleden vermoeden dat hier uitgebreide ateliers achter moesten zitten, maar deze studie laat zien dat er zelfs in dit geval alleen sprake is geweest van samenwerkende individuen op projectbasis, waarbij de boekhandelaar de rol van tussenpersoon en coördinator van de werkzaamheden vervulde.Ga naar eind12 Hij (kennelijk waren slechts weinig vrouwen in dit métier aan te treffen) beheerste meestal ook een van de voor boekproductie benodigde vaardigheden (kopiëren, illumineren, etc.).Ga naar eind13 Grote ateliers hadden ze zeker niet tot hun beschikking, eerder kleine kamertjes waarin ze hun ambacht uitvoerden, net zoals timmerlieden en wevers dat deden. Over de boekproductie in de Lage Landen bestaat geen vergelijkbare studie, in ieder geval niet waar het de periode vóór 1400 betreft. Het tamelijk rijke archiefmateriaal waarover Rouse en Rouse konden beschikken ontbreekt hier óf is nog niet goed genoeg bestudeerd om gelijkaardige conclusies te trekken. In de eerste helft van de veertiende eeuw lag het centrum van de boekproductie vrijwel geheel in de Zuidelijke Nederlanden, met name in het zuidwesten.Ga naar eind14 De economische macht en culturele betekenis van het Noorden begint pas tegen het einde van de veertiende eeuw duidelijk vorm te krijgen. Centra als Brugge en Antwerpen, toentertijd belangrijke economische machten, kenden een omvangrijke boekproductie en de schaarse gegevens die er zijn laten zien dat er in gelijkaardige werkverbanden als in Parijs handschriften werden vervaardigd. Van sommige Franstalige handschriften wordt zelfs vermoed dat ze in Brugge zijn gemaakt, wat duidelijk laat zien dat de invloed van Parijs enorm moet zijn geweest op de uitvoering van handschriften. Ik kom daar nog op terug.Ga naar eind15 | |||||||||||||||||
4. De productie van de Historiebijbel in FrankrijkDe productie van een Historiebijbel bracht enorme kosten met zich mee. De mogelijkheid voor ‘gewone’ burgers om dit soort teksten te bezitten was gering. In de veertiende eeuw worden boeken nog op kostbaar perkament geschreven. Papier was vanaf 1370 wel beschikbaar, maar werd nog nauwelijks gebruikt. Bovendien schreven particulierenen hoogst zelden zelf af - in de vijftiende eeuw is dat meer en meer wel het geval -, maar was het kopieerwerk nog in handen van beroepsschrijvers. Een Historiebijbel was vrijwel altijd in twee delen en meestal geïllustreerd met zo'n 150 afbeeldingen.Ga naar eind16 Behalve de boekhandelaar die het project coördineerde, waren er kopiisten, illuminatoren en boekbinders bij betrokken. Verder moest de tekst beschikbaar zijn en diende er perkament aangekocht te worden bij perkamentmakers. Duidelijk is dat alleen de kapitaalkrachtige elite zich een dergelijk boek kon permitteren, en in Frankrijk gaat het daarbij in eerste | |||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||
instantie om de hoogste adel. De boekhandelaars hadden bij de marketing een spilfunctie. Reeds in de eerste decade zetten zij zich actief in voor de verspreiding van volkstalige literatuur, met name van de Bible historiale en de Legenda aurea, een verzameling heiligenlevens.Ga naar eind17 Hun rol daarin kan moeilijk overschat worden. Interessant is niet alleen deze commerciële instelling, die niet principieel verschilt van die van een moderne uitgever, maar ook het feit dat de aanschaf van een dergelijk boek een aankoop met een hoge symbolische waarde was.Ga naar eind18 Door de kostbare uitvoering liet men zien hoe groot de eigen rijkdom was. Het laten vervaardigen van geestelijke teksten in de volkstaal, en in het bijzonder de bijbel, betekende bovendien een machtsclaim, zij het op intellectueel niveau: niet langer bleven dergelijke werken voorbehouden aan de geleerde latinitas-traditie en de studie ervan bleef niet meer beperkt tot de intellectuele elite die voordien veelal uit geestelijken bestond. Deze emancipatie van de leek tot lezer van geestelijke teksten zal tot aan de reformatie een schrikbeeld van kerkelijke autoriteiten blijven. Het ging hier dus om een speciaal soort salontafelboeken, die opengeslagen op pagina's met illustraties, de macht, rijkdom én intellectuele ambities en claims van de bezitter moesten tonen. Het werd dan al gauw een must een dergelijk handschrift te bezitten. Tot en met de veertiende eeuw laat de overlevering in Noord-Frankrijk van Guyart Desmoulins' Bible historiale zich als volgt samenvatten:Ga naar eind19 Figuur 2: productie van de Bible historiale in de veertiende eeuw
Het gaat hier om in totaal dertig (nagenoeg) volledige handschriften; fragmenten en excerpten zijn niet meegerekend. Bij het jaartal 1350 zijn vier handschriften geplaatst, omdat die niet preciezer gedateerd kunnen worden dan ‘eerste helft veertiende eeuw’. Bij het jaartal 1400 zijn vier handschriften gezet die in elk geval in de ‘tweede helft veertiende eeuw’ thuishoren. Niet opgenomen zijn dertien handschriften die geen preciezere datering hebben dan ‘veertiende eeuw’. De tabel toont een redelijk gelijkmatige spreiding in de tijd, met een piek aan het eind van de veertiende eeuw. Voor een voorbeeld van een Parijs handschrift uit de eerste helft van de veertiende eeuw zie men figuur 3. De zelf gestimuleerde en gecreëerde vraag naar de Bible historiale dwong de Parijse boekhandelaren ertoe te streven naar kwantiteit en snelheid van levering; wie wilde tenslotte lang op zijn boek wachten?Ga naar eind20 Vooral hieruit is te verklaren dat er vaak meerdere kopiisten tegelijk aan het werk werden gezet en soms zelfs verscheidene miniaturisten. Het gevolg was wel dat de kwaliteit van met name de illustraties nogal eens te wensen overlaat. Zo komt het meer dan eens voor dat niet bij de tekst passende illustraties werden geplaatst of plaatjes eindeloos gerecycled werden in hetzelfde boek - maar kennelijk hadden de kopers daar geen probleem | |||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||
mee.Ga naar eind21 Topkwaliteit kon zeker geleverd worden, maar die was voorbehouden aan de Latijnstalige literatuur en daarmee aan de echte kenners, voor wie de samenhang en kwaliteit van tekst en illustratie kennelijk wel van belang was. De volkstalige literatuur had nu eenmaal een ‘lagere’ status, die zich ook in het eindproduct uit.Ga naar eind22 Figuur 3: Bible historiale, miniatuur bij het boek Daniel. Parijs, ca. 1320-1340 (Den Haag, K.B., 71 A 23, f. 229v)
Waar het bezit van een Historiebijbel de hoge adel zoveel status verschafte, kon het niet uitblijven dat op den duur ook de lagere adel en ten slotte ook de (zeer rijke) burgerij zich een dergelijk werk wilde aanschaffen.Ga naar eind23 Dat verklaart mede de vrij constante productie gedurende de veertiende eeuw en de ‘achteruitgang’ in kwaliteit. | |||||||||||||||||
5. De productie van de Historiebijbel in de NederlandenZoals gezegd, voltrok de productie van Middelnederlandse handschriften zich gedurende de veertiende eeuw voornamelijk in de Zuidelijke Nederlanden. Van de Historiebijbel van 1361 is, afgezien van een paar fragmenten, nauwelijks veertiende-eeuws materiaal overgeleverd; hierover dadelijk meer. Dit biedt dus weinig vergelijkingsmateriaal met de Franse traditie. Er bestond echter in de veertiende eeuw nog een andere Nederlandstalige Historiebijbel, zij het dat deze op rijm was. Het gaat hier om de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant, die dit werk in 1272 voltooide. In opdracht van wie hij dit werk vervaardigde, is onbekend. Daar het een rijmtekst betreft, is die natuurlijk niet zonder meer vergelijkbaar met de franstalige prozaversie, maar de Rijmbijbel levert ons in elk geval interessante gegevens over boekproductie van bijbelteksten. Tot het jaar 1400 zijn 10 volledige handschriften | |||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||
bekend (fragmenten en excerpten wederom niet meegerekend). De gegevens laten zich als volgt samenvatten:Ga naar eind24 Figuur 4: productie van Rijmbijbel-handschriften in de veertiende eeuw
Het oudste complete handschrift stamt uit het einde van de dertiende eeuw en werd vermoedelijk te Brugge vervaardigd. Er zijn slechts zeer weinig handschriften met literaire teksten uit de Nederlanden bekend die tot de dertiende eeuw gerekend kunnen worden en dit is zelfs een van de twee volledig bewaarde codices uit deze periode!Ga naar eind25 Het andere handschrift komt eveneens uit Brugge en bevat opnieuw een werk van Maerlant, Der natueren bloeme. Voor de rest bezitten we uit de dertiende eeuw alleen een onvolledig handschrift (Sente Lutgart, vermoedelijk afkomstig uit Gent), alsmede een flink aantal fragmentarisch overgeleverde codices, waarvan soms niet meer dan een smal strookje perkament overbleef. Na 1300 blijft het zwaartepunt van de productie in de Zuidelijke Nederlanden liggen. Aangezien 9 van de 10 handschriften geïllustreerd zijn, is het mogelijk ze kunsthistorisch te localiseren.Ga naar eind26 Uit onderzoek blijkt dat de handschriften die voor 1350 zijn ontstaan, zeer sterke overeenkomsten vertonen met de te Parijs geproduceerde bijbels. Dit geldt zelfs voor de enige twee handschriften die in de Noordelijke Nederlanden zijn geproduceerd. Pas rond 1400 is er één handschrift aan te wijzen dat aan het begin staat van een Noord-Nederlandse traditie van boekverluchting. De zeer rijke uitvoering van de Rijmbijbel-handschriften doet vermoeden dat ze voor de adel werden vervaardigd.Ga naar eind27 Figuur 5: Rijmbijbel, initiaal aan het begin van de proloog tot het Nieuwe Testament, Zuidelijke Nederlanden, ca. 1300-1310 (Den Haag, K.B, 76 E 16, f. 71r)
| |||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||
We kunnen dus vaststellen dat in de (zuidelijke) Lage Landen in de eerste helft van de veertiende eeuw hetzelfde potentieel als in Parijs aanwezig was voor het vervaardigen van prachthandschriften in de volkstaal, en dat de centra van boekproductie waarschijnlijk in Gent en Brugge moeten worden gezocht. De boekhandelaren hadden vermoedelijk hetzelfde soort publiek: de hoge adel. In het Franse taalgebied is het een bekend en al eerder genoemd fenomeen dat deze handschriften ook bij de lagere adel en hogere burgerij in trek kwamen. Een dergelijk publiek lijkt bediend te zijn geworden door degene die waarschijnlijk de Historiebijbel van 1361 vervaardigde, Petrus Naghel. Voor zover wij kunnen nagaan werkte hij in opdracht van voornamelijk Brusselse burgers, die behoorden tot het stedelijk patriciaat; lagere adel kortom. Petrus Naghel begon zijn carrière met de vertaling van de Legenda aurea van Jacob van Voragine, die hij in 1357 voltooide. Samen met de Bible historiale was in Frankrijk de vertaling van de Legenda aurea een van de commerciële succesnummers, zoals we hebben gezien. Het lijkt er dus enigszins op dat de productie van deze Franstalige handschriften de begeerte had gewekt bij Nederlandstaligen, want in 1361 voltooit Naghel de Historiebijbel, op verzoek van de Brusselse patriciër Jan Taye. Of hij de Legenda aurea-vertaling eveneens voor een particulier maakte is niet zeker, maar het is wel opvallend dat er door een zekere Naghel een schenking werd gedaan van een Latijns Legenda aurea-handschrift, wat een mogelijke beloning voor vertaalactiviteiten kan zijn geweest.Ga naar eind28 Op het eerste oog lijkt het opmerkelijk dat een lid van de kartuizerorde op verzoek een vertaling maakt voor een burger in Brussel. Anderzijds is het natuurlijk zo dat nieuwe kloosterlingen niet in een klooster worden geboren, maar in gewone gezinnen: veel families onderhielden dan ook nauwe betrekkingen met religieuze instellingen, vooral door het doen van schenkingen, die zo indirect hun familieleden ten goede kwamen. Zo bestond er een heel netwerk van Brusselse financiers die aantoonbaar het klooster te Herne ondersteunden; de familie van Jan Taye hoorde daar ook bij.Ga naar eind29 Niet zelden liet men boeken vervaardigen voor familieleden die in het klooster zaten. Lodewijc Thonijs bijvoorbeeld liet voor zijn zuster Maria de Regel van Benedictus vertalen door Petrus Naghel.Ga naar eind30 Daar stond tegenover dat Lodewijc een groot weldoener was van het klooster te Herne. In deze gevallen kan het klooster dus als een productiecentrum worden gezien. Of de handschriften vervolgens door beroepskopiisten werden vervaardigd of in het klooster zelf, is een open vraag, want harde bewijzen daarvoor ontbreken vooralsnog. Al lijkt het eerste afschrift van de Regel van Benedictus in Herne zelf tot stand te zijn gekomen, een bijzonder mooi exemplaar is dat niet, waarschijnlijk was het een echt gebruiksboek voor in het klooster, dat een betrouwbare tekst moest bieden maar niet mooi uitgevoerd hoefde te zijn.Ga naar eind31 De situatie in Parijs liet zien dat het niet ongewoon was dat een vertaler een kopie van zijn tekst maakte, waarna er voor de opdrachtgever een mooi dedicatie-exemplaar van werd gemaakt.Ga naar eind32 | |||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||
Veel succes lijkt de Historiebijbel van 1361 in eerste instantie niet te hebben gehad. Ongetwijfeld zal Jan Taye een mooi exemplaar hebben ontvangen, en het is zeker dat Naghel rekening hield met een verdere verspreiding, getuige zijn vrij precieze aanwijzingen voor kopiisten die we in de diverse prologen tot de bijbelboeken aantreffen. Toch zijn uit de veertiende eeuw maar twee fragmenten overgeleverd die deel kunnen hebben uitgemaakt van een handschrift met (een versie) van de Historiebijbel van 1361.Ga naar eind33 Eén fragment hoort thuis in het derde kwart van de veertiende eeuw en moet in Holland worden gelocaliseerd. Het andere stamt uit de oostelijke helft van Nederland, mogelijk zelfs uit het overgangsgebied naar Westfalen. Er zijn geen indicaties dat er ooit heel veel meer is geweest. We beschikken slechts over gegevens van twee Gentse burgers die waarschijnlijk Naghels Bijbelvertaling, of in ieder geval een gedeelte daarvan, in bezit hadden. De eerste is Meester Symoen Eylaers, waarschijnlijk een chirurgijn, die in een akte van van 5 juli 1376 j deel van der Biblen aan zijn zoon Reinkine naliet (zijn overige boeken waren allemaal in het Middelnederlands, dus er is geen reden te vermoeden dat het om een Latijnse bijbel gaat). De tweede is Jan Wasselins, overleden in 1388, die een Bibele in vlaemsche bezat.Ga naar eind34 Een schrale oogst indien men bedenkt dat De Pauw voor het Gentse materiaal zo'n veertigduizend akten heeft bestudeerd. Dit beeld van een geringe verspreiding wordt bevestigd door de tot nu toe verschenen delen van het Corpus catalogorum Belgii, waarin alle bibliotheekcatalogi en andere indicaties van middeleeuws boekenbezit (b.v. testamenten) zijn opgenomen. Het betreft hier het materiaal uit de provincies West-Vlaanderen, Brabant en Henegouwen, de gewesten waar de Historiebijbel van 1361 zijn eerste verspreiding moet hebben gehad.Ga naar eind35 Het feit dat we over slechts twee fragmenten beschikken, geeft nog een heel andere indicatie, namelijk dat het waarschijnlijk om betrekkelijk eenvoudig uitgevoerde handschriften zal zijn gegaan. Handschriften met miniaturen werden immers zelden zonder meer weggegooid of gerecycled, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de veertiende-eeuwse overlevering van Maerlants Rijmbijbel, waarvan bovendien nog tal van fragmenten bewaard bleven. De beide schamele restanten van de Historiebijbel van 1361 laten geen schrift van een hoog niveau zien. Eén was zo klein geschreven dat het alleen voor privé-lectuur kon dienen, het ander is in een vrij grof maar duidelijk schrift, zodat het geschikt was voor groepslectuur of voorlezing in een kloostergemeenschap. De burgers die in het bezit kwamen van de Historiebijbel van 1361 hadden blijkbaar uiteindelijk niet de nodige middelen om zich een een rijk geïllustreerd handschrift aan te schaffen. Naast de status die ook een sober handschrift met zich meebracht, zal het de bezitters toch meer nog dan de eigenaars van kostbare codices om de teksten zelf zijn gegaan. Een aanwijzing daarvoor vormt het feit dat Jan Taye later door Petrus Naghel nog veel meer bijbelboeken liet vertalen, waardoor een van de meest complete bijbelvertalingen uit de Europese Middeleeuwen ontstond. Juist die fixatie op de bijbeltekst kan weleens een verklaring vormen voor het | |||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||
relatief geringe succes dat de Historiebijbel van 1361 tot het jaar 1400 had. Al was het lezen van de bijbel door leken van kerkelijke zijde nooit verboden, het hangt er altijd maar van af welke leken dat doen. De Franse adel stond in dezen vrijwel buiten schot: de Franse koning bepaalde zelf in belangrijke mate wie paus werd en op het moment dat hem de keuze onwelgevallig was, liet hij zijn kandidaat gewoon hof houden te Avignon, een feit dat bekend staat als het Westers schisma (1378-1417). De invloed van de clerus bleef daardoor beperkt, vooral omdat vele leden van de hoge Franse adel bisschop of kardinaal waren. De greep van de adel op het episcopaat kan men dan ook moeilijk overschatten. De adel in de Zuidelijke Nederlanden kon zich eveneens het nodige permitteren, zowel inhoudelijk als financieel, getuige de hierboven behandelde, aanzienlijke productie van kostbaar uitgevoerde Rijmbijbel-handschriften. Waarom de lagere adel en de burgerij in de Zuidelijke Nederlanden dan toch op de een of andere manier gehinderd werden deze teksten te lezen, is een kwestie die nadere aandacht verdient. De Bijbelvertaler van 1360 beklaagt zich in zijn prologen herhaaldelijk over het feit dat de clerus absoluut niet wil dat leken de heilige schrift lezen en dat zij zijn vertaling met vijandigheid tegemoet zal treden. Hij moet geweten hebben dat dit niet helemaal waar was, want hij kende Maerlants Rijmbijbel en gebruikte die bij zijn vertaling. Hij zal dus eerder bepaalde leken op het oog hebben gehad, mensen die niet zo'n hoge maatschappelijke status hebben gehad, dat ze zich zomaar aan de mening van de clerus konden onttrekken. Jan Taye uit Brussel, van lage adel en schepen van de stad behoorde kennelijk tot die categorie. Een bijzondere rol in het religieuze klimaat van de tweede helft van de veertiende eeuw spelen de diverse ketterse groeperingen die met grote heftigheid de kop opsteken. Dit is vooral het geval in de streken ten oosten van onze huidige landsgrenzen. Van de zijde van de kerkelijke overheid werden tal van decreten uitgevaardigd die een scherpe vervolging van ketters en hun geschriften beogen. Toen die effectief bleken, vluchtten de ketters naar de Nederlanden. Daarop vaardigde Keizer Karel IV op 17 juni 1369 een decreet uit, waarin hij de inquisitie opdraagt ketterse geschriften actief op te sporen en te vernietigen. In deze tekst valt op dat ook boeken in de volkstaal die de bijbel tot onderwerp hebben tot de verdachte literatuur worden gerekend ‘zodat leken van de beide geslachten niet door een verkeerd begrip tot ketterij en dwalingen geraken’.Ga naar eind36 Dit betekent dus dat deze geschriften weliswaar op zich niet ketters hoeven te zijn, maar dat hun uitwerking op het geloof gevaarlijk wordt geacht. Nu bevat, zoals eerder opgemerkt, een Historiebijbel niet alleen bijbeltekst, maar ook tal van commentaren die met dit decreet in de hand gemakkelijk als verdacht kunnen worden gezien. Weliswaar had de oekaze niet direct betrekking op Brabant, waar deze bijbelvertaling ontstond, maar enkele jaren later, in 1373, vroeg Karel IV aan zijn leenheren, waaronder dit keer de hertog van Brabant, om actieve steun aan de pauselijke inquisiteur.Ga naar eind37 Het verslechterend klimaat laat zich ook afleiden uit de prologen tot bijbel- | |||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||
boeken die Petrus Naghel later vertaalde. In zijn prologen tot de Historiebijbel van 1361 spreekt hij nog slechts de vrees uit dat zijn vertaling weerstand bij de clerus zal ontmoeten, maar bij zijn latere overzetting van Ecclesiastes heet het: Mer nochtan weten wi, want het is ons nu kenlec datter vele selen sijn die dit werc meer selen achterspreken overmits hatie dan van doechden prisen (...) [Nochtans weten wij, want het is ons nu duidelijk geworden, dat er veel meer mensen zullen zijn die deze vertaling zullen belasteren uit nijd dan haar om haar deugden prijzen].Ga naar eind38 Uit de formulering ‘het is ons nu duidelijk geworden’ blijkt dat het werk van Petrus Naghel actieve weerstand heeft ondervonden. Als we de overgeleverde handschriften van zowel Rijmbijbel als de Historiebijbel van 1361 bekijken, valt op dat uit de tweede helft van de veertiende eeuw slechts vijf handschriften bekend zijn - een duidelijke indicatie dat de verspreiding van dit soort teksten stokte. Later in de veertiende eeuw werd in de Noordelijke Nederlanden bijbellectuur door leken bepaald niet aangemoedigd. Rond 1390 schreef Gerard Zerbolt van Zutphen zijn traktaat De libris teutonicalibus (‘Over boeken in de volkstaal’), waarin hij uiteenzet welke religieuze literatuur leken mogen lezen.Ga naar eind39 Hij gaat daarbij uitgebreid in op de op de vraag of het legitiem is dat leken de Schrift lezen. Daarbij blijkt dat hij een sterk restrictieve opvatting heeft: alleen de Evangeliën en de Handelingen der Apostelen zijn veilig om te lezen. Het traktaat toont verschillende zaken. Uit de vraag naar de legitimiteit blijkt zowel de wil van leken om de bijbel in de volkstaal te lezen als een zekere noodzaak om die tegen eventuele kritiek te verdedigen. Het standpunt dat de auteur zelf inneemt laat eerder een grote terughoudendheid zien dan veel enthousiasme; een dergelijk traktaat kan in ieder geval bezwaarlijk de productie van bijbelhandschriften hebben gestimuleerd. De feitelijke overlevering bevestigt dat beeld volkomen.Ga naar eind40 Rond 1430 begint er in de Nederlanden een grote productie van veelal fraai geïllumineerde handschriften op gang te komen.Ga naar eind41 Het is natuurlijk, gezien de harde feiten uit de veertiende eeuw, verleidelijk een verband te zien met het feit dat de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden dan onder Bourgondisch bestuur zijn gekomen - en waren niet juist de Bourgondiërs de grote mecenassen van de fabelachtige opbloei van de miniatuurkunst?Ga naar eind42 Verder onderzoek naar de productie en verspreiding van de vijftiende-eeuwse bijbel zal dat moeten uitwijzen. | |||||||||||||||||
6. ConclusiesHet voorgaande heeft duidelijk gemaakt dat de Franse Historiebijbel gedurende de hele veertiende eeuw een publiek heeft gevonden. De belangstelling ging uit van de hoogste Franse adel en enige belemmeringen bij de productie lijken er niet te zijn geweest. In de Zuidelijke Nederlanden is eerder het omgekeerde het geval | |||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||
geweest. Zowel de Historiebijbel van 1361 als Maerlants Rijmbijbel uit 1272 werden in de tweede helft van de veertiende eeuw slechts spaarzaam gekopieerd, waarschijnlijk vanwege het feit dat de clerus niet wilde dat leken dergelijke lectuur tot zich konden nemen én vanwege het feit dat het lezen van geestelijke werken door de inquisitie ontmoedigd werd. Daar komt nog eens bij dat er een duidelijke Noord-Zuid-tegenstelling is vast te stellen. De handschriftenproductie had de Zuidelijke Nederlanden als zwaartepunt, omdat hier steden als Gent, Brugge en Antwerpen een koopkrachtig en ambitieus publiek hadden, dat zijn status ook met boeken wilde verhogen. Oriëntatie op en beïnvloeding door de koopkrachtige Franse adel is daarbij zeker een factor van belang geweest. Het Noorden daarentegen liep economisch en cultureel achter en er valt dan ook nauwelijks enige zelfstandige productie van belang te ontdekken. In de Zuidelijke Nederlanden en Parijs is hetzelfde potentieel aan vaklieden voorhanden om boeken van een hoog niveau te vervaardigen. Een kapitaalkrachtige clientèle was eveneens aanwezig. Waar de omstandigheden goed vergelijkbaar waren, moeten de verschillen in productie en verspreiding van Historiebijbels verklaard worden uit maatschappelijke en religieuze factoren. | |||||||||||||||||
Literatuurlijst
| |||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||
|
|