Nederlandse Letterkunde. Jaargang 8
(2003)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||
De genese van de Historiebijbel van 1361
| |||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||
Groningen in oktober 2001 het onderzoek voorgesteld waaruit naar voren komt dat de anonieme vertaler wellicht met Petrus Naghel, prior van de kartuize te Herne, geïdentificeerd mag worden.Ga naar eind4 De brede instemming die deze hypothese toen heeft gevonden heeft mij ertoe gebracht voortaan van Petrus Naghel te spreken. Over Petrus Naghel is het een en ander bekend. Hij is afkomstig uit Aalst en was daar vòòr 1344 wereldlijk priester. Hij trad ca. 1344 in bij de kartuizers te Herne, en overleed aldaar in 1395. Hij was enige tijd prior, eerst in de kartuize van Antwerpen (1365), daarna in Herne (1366-69; 1373). Zijn ouders, Egidius en Elizabeth, ondersteunden financieel de kartuizen te Antwerpen en Herne. Zijn broer Jacobus was eveneens kartuizer in Herne. | |||||||||||
1. Het verrichte onderzoek naar de vertaaltechniekZoals al vaak is opgemerkt, vertaalt Petrus Naghel over het algemeen zeer letterlijk. We hoeven niet te verwachten dat hij van de Vulgaat-tekst zal afwijken, want C.C. de Bruin heeft reeds laten zien dat hij in zijn vertaling angstvallig dicht bij de Schrifttekst blijft.Ga naar eind5 In zijn proloog tot de Historiebijbel zet Naghel de belangrijkste uitgangspunten bij zijn werkwijze uiteen: Oec en mein ic in dezen werke in ne ghenen punte jeghen die meyninghe der scrifturen te doene, mitter helpen des heylichs gheests daersi mede bescreven is, so meyn icse ghetrouwelic te dietschen so ic naest mach, die letteren houdende van woorde te woorde ofte van zinne te zinne of van beyden onderminghet, so dattet die liede verstaen moghen na den sede van onsen lande. Mer vele woorde, die hier sijn zeilen, die men niet volmaectelick ghedietschen en mach, die sal ic dietschen so ic naest mach, mer die meninghe van sulke woorden sal ic te enighere stat daerneven uutsetten mit eenre peragrafen, also ict vinden sal in wel gheauctoriseerden boeken.Ga naar eind6 De ‘meyninghe’, de diepere betekenis van de Schrifttekst, moet in alle gevallen behouden blijven; in de formulering ‘mitter helpen des heylichs gheests daersi mede beschreven is’ klinkt onmiskenbaar het adagium van Hiëronymus' bijbelvertaling door: ‘eodem spiritu quo scripti sunt libri (...) eos transferre’ (‘de bijbelboeken met de zelfde geest te vertalen waarmee zij geschreven zijn’; Prologus in Pentateucho). Ondanks deze buiging voor zijn grote voorganger kondigt Petrus Naghel in bovenstaand citaat in feite twee vertaalprincipes aan: de woord-voor-woord-vertaling en een vrijere, waarin de diepere betekenis behouden blijft. Er blijven dan nog gevallen over waarin Petrus Naghel zich genoodzaakt ziet beide principes met elkaar te combineren. Men zou zich dan kunnen voorstellen dat hij eerst van een zin een aantal woorden letterlijk en dan de rest vrijer, naar de geest, vertaald heeft. Overigens is dit helemaal niet vanzelfsprekend, want Hiëronymus vond alleen een woord-voor-woord-vertaling voor de Schrift acceptabel. De Schrift is immers vanuit christelijke optiek een door God geïnspireerd boek en daarom ver- | |||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||
wijzen zowel de woorden als hun onderlinge volgorde rechtstreeks naar het goddelijk mysterie, sterker nog: zij belichamen dat ook. Hiëronymus was op zich eerder voor een wat vrijere vertaling, want de al te letterlijke overzetting kenmerkt de slechte vertaler, maar de bijbel vereist nu eenmaal een speciale aanpak.Ga naar eind7 Iedereen die het werk van Naghel heeft bestudeerd is tot de conclusie gekomen dat hij altijd zeer woordgetrouw en letterlijk vertaalt.Ga naar eind8 Het is zelfs zo dat de moderne onderzoeker vaak genoopt is de brontekst erbij te pakken om tot een beter begrip van de Middelnederlandse tekst te komen. Ook zijn formulering: ‘die meninghe van sulke woorden sal ic te enighere stat daerneven uutsetten mit eenre peragrafen, also ict vinden sal in wel gheauctoriseerden boeken’, verraadt zijn bekommernis om zo dicht mogelijk bij de bijbeltekst te blijven en in de praktijk sluit hij dus volledig aan bij het genoemde adagium van Hiëronymus. Het noemen van een andere vertaaltechniek kan dus hoogstens bedoeld zijn om zich tegen eventuele kritiek bij voorbaat in te dekken. Wat de vertaal- en bewerkingstechniek aangaat zou de studie van de Historiebijbel dus vrij snel klaar kunnen zijn, ware het niet dat Naghel nog een andere bron heeft gebruikt, die hij zorgvuldig onderscheidt van de Vulgaat: Echter so sal men weten ende verstaen, omdat die bybele in menigher stat is so donker van verstandenissen, so sel ic tot allen steden daert profijt ende orbaer wesen sel, nemen uut historia scolastica ende setten by den texte. Mer dat sal ic wel tot allen steden onderscheiden, waert beghint ende eynde neemt, mit roden incte.Ga naar eind9 De hoge moeilijkheidsgraad van de Schrift heeft Petrus Naghel willen ondervangen door een interpretatief commentaar toe te voegen van onverdachte signatuur. Dat laatste was wel meer noodzakelijk dan we zouden vermoeden, omdat in het derde kwart van de veertiende eeuw een bijbel voor leken geenszins onomstreden was,Ga naar eind10 terwijl Comestors tekst ten tijde van Naghel al een grote reputatie genoot als de standaarduitleg bij de historische bijbelboeken. Overigens is het commentaargedeelte in de Historiebijbel van 1361 zeer omvangrijk: ongeveer een derde van de totale tekst wordt door het commentaar ingenomen. Concreet betekent dit dat in de Historiebijbel van 1361 eerst een aantal verzen uit de Vulgaat worden genomen, vervolgens het gedeelte uit de Historia scholastica dat daarop betrekking heeft. In de Historia scholastica worden echter lang niet alle verzen verklaard, zeker niet bij andere boeken dan het relatief rijk becommentarieerde Genesis. In die gevallen levert de Historiebijbel van 1361 voornamelijk een doorlopende vertaling van de Vulgaat-tekst. We vinden hetzelfde procédé bij andere volkstalige historiebijbels, zoals de Bible historiale van Guyaert Desmoulins.Ga naar eind11 Het karakter van deze volkstalige bijbels wijkt dus behoorlijk af van de Historia scholastica van Comestor, waarin alleen die bijbelverzen aangehaald worden die becommentarieerd worden. Maar het doel van zijn tekst is dan ook in eerste instantie een leeshulp bij de Latijnse bijbel voor de beginnende student, terwijl de volkstalige bijbels in de eerste plaats de Schrifttekst bemiddelen. | |||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||
Een onderzoek naar het gebruik en de bewerking van de Historia scholastica in de Historiebijbel van 1361 is ondernomen door Maria Sherwood-Smith, in het kader van haar proefschrift over de receptie van Comestors tekst in enkele middeleeuwse Duitse en Nederlandse teksten. Bij de vergelijking tussen een tekst in de volkstaal en Historia scholastica zag zij zich, als zovelen voor haar, voor het probleem geplaatst dat Comestors tekst alleen gemakkelijk beschikbaar is in de editie van Migne, die weer op een oudere druk teruggaat. Sherwood-Smith heeft de betrouwbaarheid van Migne's editie aan de hand van steekproeven onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat Migne een behoorlijke tekst levert, die zich leent voor het vergelijken met de vertaling.Ga naar eind12 | |||||||||||
2. Een case-study: de bewerkingstechniek in Genesis 1-3In dit artikel wordt de bewerkingstechniek van Historia scholastica in het gedeelte Genesis 1-3 van de Historiebijbel van 1361 onderzocht. De keuze voor dit deel uit Genesis is onder meer ingegeven door het feit dat er van het corresponderende gedeelte een uitgave van de Franse vertaling door Guyaert Desmoulins beschikbaar is;Ga naar eind13 in het verleden is er door C.C. de Bruin op gewezen dat Petrus Naghel van deze vertaling gebruik zou hebben gemaakt, een stelling die echter nog nooit serieus getoetst is en die het onderwerp zal zijn van een andere bijdrage. Verder is de keuze voor Genesis gemotiveerd door het feit dat dit Bijbelboek relatief veel commentaar heeft, zodat er veel vergelijkingsmateriaal is. Een belangrijk onderdeel van dit artikel vormt de kritische editie; een klein stukje tekst (Genesis 37-40) werd ooit door Ebbinge Wubben uitgegevenGa naar eind14 Door de onderhavige editie kan de lezer zich een wat beter beeld vormen van de werkwijze van Naghel, omdat in voetnoot de varianten ten opzichte van Comestors tekst zijn aangegeven. De afwijkingen laten zien dat Naghel het stramien van de Historia scholastica weliswaar goeddeels volgt, maar dat hij zich toch aanzienlijk meer vrijheden veroorlooft dan bij de Vulgaat-tekst. Hij geeft ook zelf aan dat Historia scholastica een tekst is waaruit hij zal excerperen: ‘so sel ic tot allen steden daert profijt ende orbaer wesen sel, nemen uut historia scolastica ende setten by den texte’. Voor zover mogelijk wordt de bewerking van Historia scholastica mede in het licht gezien van het geïntendeerde publiek, i.c. de opdrachtgever van deze vertaling, Jan Taye. We mogen er daarbij van uitgaan dat Petrus Naghel van meet af aan een bredere lezersschaar heeft voorzien, getuige de gedetailleerde aanwijzingen die hij in zijn prologen geeft aan toekomstige kopiisten van de Historiebijbel.Ga naar eind15 We gebruiken voor de tekstvergelijking tussen Historiebijbel en Historia scholastica hetzelfde basishandschrift als De Bruin voor zijn editie van de Middelnederlandse bijbel.Ga naar eind16 Op zich lijkt het een riskante onderneming om bij een uitgebreide overlevering uit te gaan van één handschrift. Toch is dit niet het geval. Vergelijking van enkele fragmentarisch overgeleverde veertiende-eeuwse handschriften met de | |||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||
editie van De Bruin heeft laten zien dat er van enige variatie nauwelijks sprake is, en dat zijn basishandschrift, hoewel vijftiende-eeuws, toch zonder meer bruikbaar is voor tekstvergelijkend onderzoek.Ga naar eind17 | |||||||||||
3. De weglatingen in de vertaling van Historia scholasticaIn de tekst van Naghel komen veel weglatingen ten opzichte van Historia scholastica voor, maar een echte systematiek is er niet in te ontdekken. Over het algemeen kan echter wel gezegd worden dat ze een voortdurend streven naar vereenvoudiging laten zien. De meest consequente vorm van weglatingen in de Middelnederlandse tekst betreffen de zogeheten additiones.Ga naar eind18 Dit zijn toelichtingen op de tekst, die zowel door Comestor als de latere traditie zijn toegevoegd, en ze bevatten veelal (etymologische) woordverklaringen of theologische en historische details. De term additio is ontleend aan de gedrukte traditie van Historia scholastica. In de uitgave van Migne staan de additiones aan het einde van een hoofdstuk, maar in eerdere edities zijn ze in een aparte kolom in de hoofdtekst opgenomen.Ga naar eind19 Er moet worden opgemerkt dat in de handschriften de overlevering van deze additiones verre van homogeen is. Toch wijst het feit dat ze in ieder geval in het hier onderzochte gedeelte van de Historiebijbel van 1361 vrijwel consequent ontbreken, eerder op een bewuste keuze van Naghel dan op de situatie dat hij slechts de beschikking zou hebben gehad over een handschrift waarin deze toevoegingen ontbraken. We kunnen dit bijvoorbeeld zien in r. 122-3, waar Petrus Naghel vertaalt: Want die Hebreeusche segghen dat op desen dach die enghel die duvel wert. In zijn bron staat echter als toelichting op duivel nog: id est Lucifer (‘dat is Lucifer’), kennelijk vanwege de additio die daarop betrekking heeft (zie noot 33 bij de tekstuitgave; voor een zelfde geval, zie noot 128). Slechts zelden neemt Naghel informatie uit een additio op, en als dat al zo is, wordt de tekst door hem bewerkt, zoals in het volgende citaat:
In plaats van de exotische vogels uit de Ethiopische woestijn kiest Naghel hier voor de meer huiselijke vleermuizen en uilen. De keuze om de additiones niet op te nemen danwel te bewerken lijkt in verband te kunnen worden gebracht met het beoogde publiek van de Historiebijbel. Aangezien Petrus Naghel voor een lekenpubliek werkte, lag het voor de hand dergelijke al te ingewikkelde en gedetailleerde stof weg te laten. De etymologieën die in veel additiones voorkomen vereisen | |||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||
bovendien een kennis van het Latijn, Grieks en (soms) Hebreeuws, die Naghel zeker bij zijn publiek niet mocht veronderstellen, terwijl zijn eigen beheersing van Grieks en Hebreeuws, zo überhaupt aanwezig, dan toch in elk geval alleen rudimentair kan zijn geweest.Ga naar eind21 In het relatief korte commentaar bij Gn. 1-3 zijn maar liefst zo'n zestig andere weglatingen te signaleren, variërend van enkele woorden tot tientallen regels (gerekend naar de ed. Migne). Probleem is dat ze moeilijk te categoriseren zijn. Men kan hier de vlucht naar voren kiezen en beweren dat Naghel een bepaalde passus te ingewikkeld vond voor zijn publiek. Dan zou echter verklaard moeten worden waarom hij zaken die minstens even complex waren, ongewijzigd overnam. Toch zijn er enkele categorieën van weglatingen te noemen. In de eerste plaats laat Naghel die gedeelten weg die betrekking hebben op ‘talige’ kwesties. Zo zijn er nogal wat gevallen waarin Petrus Comestor ingaat op (alternatieve) vertalingen of etymologieën: vel Syra lingua, fovebatGa naar eind22 (noot 15); Et appelavit lucem diem a dia Graeco, quod est claritas sicut lux dicitur, quia luit, id est purgat tenebras. Tenebras dixit noctem a nocendo, quia nocet oculis ne videant: sicut tenebrae, quia tenent oculos ne videant sicut tamen dies exortum est a dia Graeco, ita nox a nyctimGa naar eind23 (noot 21; men zie voor meer vindplaatsen de noten 5, 19, 29, 32, 40, 55, 61, 82, 91, 95, 98, 102).Ga naar eind24 Het is duidelijk, zoals hiervoor al aangegeven, dat dit voor het publiek van Naghel te hoog gegrepen was. In de tweede plaats worden sommige detailexplicaties uit de brontekst weggelaten; enige systematiek is daarin niet te ontdekken. In de onderstaande passage gaat het om de vraag in welk seizoen de aarde is gemaakt:
Naghel laat et fructificatio weg, wellicht omdat hij wel de betekenis ‘het dragen van vruchten’ kende, maar niet de zeldzamer ‘het ontwikkelen van vruchten’, die natuurlijk veel beter bij de lente past. Soms lijkt de reden voor een weglating te zijn dat Petrus Naghel niet mocht verwachten dat zijn publiek de kennis had om de tekst te volgen. Dat blijkt onder andere uit het ontbreken van de namen van bepaalde diersoorten die niet in het Brussel van Jan Taye voorkwamen (zie 64, 65) of geografische begrippen (99, 100). Wat verder opvalt is dat er wel eens (verwijzingen naar) Bijbelplaatsen wegvallen (zie 11, 34, 85, 89, 115, 129, 141). Wat er dan aan weglatingen rest, valt nergens duidelijk bij onder te brengen. Twee grote passussen werden weggelaten. De eerste betreft een uitweiding naar aanleiding van Plato, die meende dat de ‘boom van de kennis van goed en kwaad’ niet letterlijk kon worden opgevat en dat hij op de mens betrekking moest hebben (zie 97, het gaat om in totaal zo'n 25 regels in de ed. Migne).Ga naar eind26 De tweede betreft | |||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||
de dieren die van Adam hun naam kregen. Petrus Comestor zegt daarover dat hier ook de dieren der zee onder vielen, iets dat in ieder geval niet letterlijk in de Genesis-tekst is terug te vinden. De overige (veelal kleine) weglatingen noemen we volledigheidshalve: 40, 53, 54, 65-7, 72, 74, 75, 78, 80, 87, 96, 106, 108, 109, 118, 126, 127, 129, 131, 134, 137. | |||||||||||
4. De toevoegingen in de tekst van Historia scholasticaHet is een bekend feit dat Naghel moeilijke of ingewikkelde termen uit de Vulgaattekst met glossen toelicht; De Bruin heeft deze zelfs in zijn uitgave opgenomen, hoewel hij verder alle commentaar alsmede ‘apocriefe’ boeken daaruit weerde.Ga naar eind27 Dezelfde aard van toelichtingen vinden we ook bij de gedeelten uit Historia scholastica. Zo wordt de ‘geestelijke wereld’ als volgt toegelicht: Die geestelijc werelt of die gheestelijc hemel, dat heetmen ‘empireum’, dats die hemel daer god ende sijn moeder Marie sitten ende daer die IX choer der engelen in sijn. (3) Hier herneemt Petrus Naghel het woord dat hij vertaald heeft, ‘empireum’, om vervolgens te verklaren wat dit inhoudt. Hij doet dit ook voor woorden die hij niet of althans niet met bekende begrippen kan weergeven, zoals in het volgende geval. In de voorafgaande tekst gaat het om de dwaalleren die, volgens Comestor, drie filosofen ten aanzien van de woorden ‘God schiep’ uit Genesis 1,1 hadden ontwikkeld. Drie moeilijke begrippen legt Naghel vervolgens nog eens uit: ‘Ydeas’ dats de vorine van allen dinghen. ‘Yle’ seitmen voer dierste confuse, dats voer eenrehande dinc die een doncker wesen in haer hadde. Ende hier af wilt Plato segghen, dat die werelt ghemaect was. ‘Atthomos’ es eenrehande dinc dat soe cleine es dat ment niet deilen en mach, als dat cleyn ghemulleken, dat inden raeyen vander sonnen pleecht te vlieghene. (6) Uit dit soort toelichtingen blijkt wel dat Naghel er zeker niet te snel over dacht om ‘moeilijke’ zaken over te slaan. Ook in andere gevallen gaat het om explicaties van Latijnse woorden en begrippen (zo in 123, 136). Slechts eenmaal is de glos meer inhoudelijk van aard te noemen (133); over de paradijsslang wordt het volgende gezegd: Dit serpent daer hier die lettere af sprict was een slanghe, mer si hadde eenre joncfrouwen hoeft. Dergelijke voorstellingen waren natuurlijk genoegzaam uit de iconografie bekend en we hoeven in dit geval dan ook niet naar een specifieke bron te zoeken. De tweede vorm van toevoegingen betreft (veelal korte) explicaties, meestal betrekking hebbend op slechts één woord of begrip, b.v.: | |||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||
[...] dit woert was sijn ewighe sone [heeft betrekking op het ‘Woord’ in Gen. 1,1] (1) dats die duvel (heeft betrekking op Die prince der werelt) (2) Een enkele keer is de uitleg wat langer: [...] ende daer in [dat de mens door God geschapen is] es beteekent sijn hoeghe wesen. Want hi met voersienicheiden ghemaect was vander sceppinghen vanden drien eersten werelden. (4) Soms gaat het om een vertaling van een Latijns of Grieks woord, zoals: ‘chaos’, dat es ‘confuse’ (12) Nogal wat kleinere aanvullingen betreffen de kosmologie, zoals die in de Historia scholastica naar aanleiding van Genesis 1,1-19 wordt behandeld. Gezien de moeilijkheidsgraad van de behandelde materie, zou gezegd kunnen worden dat de toelichtingen eerder aan de krappe kant zijn: Want die sonne es .viiij. werven meerre dan alle die eerde. Ende die mane es meerre dan die erde. [dan volgt de extra tekst:] Ende men leest dat die maen hondertwerf meerre es dan een sterre. (43) Een specifieke bron noemt Naghel hier niet, al doet hij alsof het om een citaat gaat (‘als men leest’). Dit is al met al eerder een kleine aanvulling op Comestors tekst dan dat het een echte explicatie betreft (zo ook in 8). De overige gevallen (7, 22-5, 28, 46, 51-2, 56-8) leveren wel enige toelichting op Comestors uitweidingen, zoals bij voorbeeld de volgende, waarbij de cursief geplaatste tekst door Naghel werd toegevoegd: Het es oec een jaer datmen heit ‘embolismus’, dat heeft xiii nuwe manenschine ende dat heeft ccc ende lxx daghe. (51-2) Deze toevoeging is begrijpelijk, want men mag niet verwachten dat Jan Taye over dergelijke specifieke kennis beschikte. Hetzelfde geldt voor het licht dat aan het begin van de schepping van hemel en aarde gemaakt was (Gen. 1,3). Het gaat hierbij niet om de zon, hoewel het dezelfde functie werd toegedacht; Naghel licht als volgt toe (de gecursiveerde gedeelten zijn van zijn hand): Want ten eersten soe waert metten hemele ende metter erden dliecht ghescapen. Ende ghelijc dat die sonne nu doet, soe ghinc dliecht allensken onder ende alsoe woert savonts vanden eersten daghe, die .xij. uuren lanc was. Ende doe dliecht onder die erde ghedaelt was ende weder op quam daer die sonne rijst (...) (22-5) | |||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||
Ook over zon en maan geeft Naghel enige toelichting (zie ook 93): Want die sonne loept elc moent in een teeken ende bynnen den jaere loepse die .xij teekenen doer. Ende die mane loept die xij teekenen doer binnen eenre maent. (46) Al met al mogen we vaststellen dat de aard en de omvang van de toelichtingen zo beperkt is, dat niet gezegd kan worden dat Petrus Naghel gepoogd heeft om consequent de kosmologie bij Comestor toe te lichten en evenmin dat hij gebruik maakte van geleerde compendia. Het gaat om tamelijk basale kennis, waarvoor Naghel geen bronnen meer hoefde te raadplegen. De overige toelichtingen laten een nogal bonte mengeling van commentaar zien, waar we hier de meest interessante uitpikken. In één geval lijkt Naghel de negatieve houding ten opzichte van seksualiteit die hij in zijn voorbeeldtekst aantreft, wat te willen verzachten (in de navolgende Middelnederlandse tekst moet het woord scamelheit niet vertaald worden met de zeer gerespecteerde deugd van ‘eer- en schaamtegevoel’, maar met ‘schandelijk, ongepast gedrag’ (vgl. MNW kol. 285, 5)): qui pudendus est et inordinatus, quia non sine peccato fit, nisi raio spe prolis excusatusGa naar eind28 Uiteraard ligt dit nog geheel binnen de leer van de kerk, maar hier lijkt Naghel goed oog te hebben gehad voor zijn opdrachtgever, die getrouwd was en kinderen had, terwijl Comestor toch veeleer een publiek van clerici (in opleiding) voor ogen zal hebben gedacht. Dat Petrus Naghel vaker begrip toont voor dit soort ‘wereldse’ aspecten blijkt ook uit het feit dat hij iets verderop in de tekst, naar aanleiding van Genesis 18,11 en 38,27-30, een aantal aspecten van de gynaecologie behandelt. Hij ontleent die aan Der vrouwen heimelijcheid, met als bijzonder kenmerk dat hij veel van de misogyne conclusies die deze tekst aankleven bewust weglaat.Ga naar eind29 Omdat lange tijd de tekst van de vier Evangeliën als een losstaand onderdeel van de Historiebijbel werd gezien,Ga naar eind30 is het interessant om te zien dat Naghel reeds in dit gedeelte van Genesis ernaar vooruitwijst: Ende hier beghonste men den dach voer den nacht ende dat gheduerde tot Cristus passien; daer waert verwandelt, soe datmen den nacht rekent of leghet voer den dach, also wi daer scryven selen. (27) Hieruit blijke niet alleen dat het concept van de Historiebijbel duidelijk vastlag, maar ook dat Petrus Naghel zijn teksten al heel goed kende, voordat hij aan de vertaling ervan was toegekomen. | |||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||
Verder vallen in de tekst twee langere uitweidingen op. De eerste betreft een boutade tegen het geloof in astrologie. In de middeleeuwen was astrologie natuurlijk een serieus te nemen wetenschap, maar gezien de gevaren die er loerden voor praktijken van bijgeloof werd het door vele theologisch geschoolden met een zeer kritisch oog bekeken. Een tijdgenoot van Naghel, Geert Grote, meende bijvoorbeeld dat zelfs Ruusbroec in zijn XII beghinen zich in zijn spirituele interpretatie van sterren, planeten en astronomie aan of over de rand van de orthodoxie had begeven.Ga naar eind31 Het derde kwart van de veertiende eeuw was bovendien een periode waarin talloze vormen van ketterij opnieuw de kop opstaken en het was dus sowieso raadzaam de rechtgelovigheid te benadrukken.Ga naar eind32 Mede in dat licht moet de volgende passus worden gelezen: Mer men en sal niet segghen noch gheloeven alsoe die waersaghers segghen willen, dat dese liechte sijn ghesent om te beteekenen hoe langhe wi leven selen ende wat ons gheschien sal, [en dan volgt de extra tekst ten opzichte van Historia scholastica] want dese boeke sijn onghelovich, alsoe Sinte Gregorius seit ende prueft in die omelie van .xiij. daghe. Want het gheschiet dat bynnen eenre poert of binnen enen lande op een uure ende in die selve wile ende onder een constellacie vanden sterren werden gheboren vele kindere, beide edele ende onedele, rike ende mate, ende nochtan soe en hebben sy een avontuer niet op die werelt. Want deen wort rike ende dander erm; deen sterft saen, dander leeft langhe; deen sterft op sijn bedde, dander wert ghehanghen of vermoert of verdrinct. Ende hier om en salmen niet gheloeven dat die sterren ghemaect sijn om te beteekenen die avontueren vanden menschen, want dit verbieden alle die heileghen. (47) In het werk van Gregorius de Grote is er één homilie waarin hij de dwaalleren van astrologen behandelt, en wel in zijn tiende preek van de XL homiliarum in Evangelia.Ga naar eind33 Hij neemt hierin met name de aanhangers van Priscillianus van Avila (?340-385/6) op de korrel. Volgens Gregorius namen zij het fenomeen van de ster van Bethlehem als bewijs voor het feit dat ieder mens onder een bepaalde sterrenconstellatie wordt geboren die vervolgens de verdere levensloop bepaalt. Als tegenvoorbeeld noemt hij onder anderen Jacob en Esau, die tegelijkertijd werden geboren, maar wier levens toch kwalitatief geheel anders verliepen. Eén voorbeeld is kennelijk de directe inspiratie voor Naghel geweest, waar Gregorius schrijft dat zowel koningszonen als hun slaven soms onder dezelfde sterrenconstellatie geboren worden, maar dat de een koning wordt en de ander altijd slaaf zal blijven. Gregorius wordt dus niet direct geciteerd en heeft voornamelijk de functie van een auctoritas waarop Naghel zich kan beroepen. Naghels doel zal ongetwijfeld zijn geweest om zijn lekepubliek, i.c. Jan Taye, nog eens expliciet op het gevaar van astrologische dwaalleren te wijzen. Petrus Naghel had kennelijk veel op met Gregorius' Evangeliepreken, want hij voltooide twintig jaar later, tijdens de vasten van 1381, zijn Middelnederlandse overzetting van dit werk. Een tweede langere uitweiding bevindt zich aan het einde van het commentaar | |||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||
op Genesis 3,24. Het gaat hierbij om de in de Historia scholastica gemaakte opmerking dat het zinloos is te vragen waarom God de mens uit het paradijs heeft gestoten en waarom Hij überhaupt toestond dat hij in verleiding gebracht zou worden. Naghel voegt hier zo te zien zijn eigen commentaar in. Zo te zien, want hij gebruikt in deze passus enkele bijbelse passages die in deze combinatie of met een dergelijk commentaar niet terug zijn te vinden op de cd-rom Library of Latin Texts 5 (2002). Het gaat onder andere om God die het hart van de Farao verhardde (Ex. 4,21), terwijl Hij Maria Magdalena tot penitentie brachtGa naar eind34. Hiermee is natuurlijk niet gezegd dat Naghel geen brontekst zou hebben gehad, hoogstens dat dit toch minder waarschijnlijk is. De tekst luidt als volgt: Mer niemant en onderwinde hem tondersuekene waer bi god den mensche sceppen wilde, dien hi wilde dat hi vallen soude, waert bi dat hi dinghelen sceppen wolde, welker val hi seker voer wiste. Ende waer om hi des conincs Pharoens herte verharden woude ende Marien Magdalenen herte ter penitencien vermorwen; waer omme hi Sinte Peter, die sijns drywerven loechende, berouwenisse in sant ende Judasse in sijn sonde liet wanhopen; waer om dat hi enen vanden mordenaren in sant die gracie van bekerene ende hi sinen gheselle al sulken gracie niet verlenen gheven en wilde; waer om hi den enen sondaer trect ende den anderen niet: niemant en onderwinde hem dit tondersuekene, hoe wijs hi es. Want dit ende deser ghelike sijn gods werke, die niet ondersocht werden en moghen vanden menscheliken synnen. Sinte Pauwels schijnt dat dese vraghen cortelijc ontbint. God, seit hi, verhaert dien hi wilt ende hi ontfermt dien hi wilt. (145) Petrus Naghel somt allerlei Schriftplaatsen op waarin Gods wil grillig, onbegrijpelijk en wellicht onredelijk voorkomt. Hij gebruikt de autoriteit van de Apostel Paulus (Rm. 9,18) om aan te geven dat het zinloos is dit verder te bevragen. Er is hier iets vergelijkbaars aan de hand als in het vorige voorbeeld: in de Historia scholastica deelt Comestor een waarschuwing uit en die wordt vervolgens nog eens geëxpliciteerd en uitgebreid. In het betrekkelijk korte bestek van Genesis 1-3 stuurt Naghel zijn lezers tweemaal aanzienlijk, in een kennelijke poging hen van mogelijk gevaarlijke speculaties en ideeën af te houden. | |||||||||||
5. BesluitIn de bewerking van Historia scholastica zijn enkele constanten aan te treffen. De zogeheten additiones ontbreken, evenals etymologieën. Overige weglatingen kunnen inhoudelijk gemotiveerd zijn, maar veel consequentie is daarin niet aan te treffen. Maar het is wel een feit dat er een streven naar vereenvoudiging van de tekst in te zien is, die natuurlijk in rechtstreeks verband kan worden gebracht met het lekepubliek waarvoor Naghel vertaalt. Dat laatste geldt ook de toevoegingen die Naghel heeft aangebracht. Eén categorie treffen we ook in de vertaling van de Vulgaat-tekst aan: verklarende glossen op moeilijke woorden en begrippen. Twee lan- | |||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||
gere toevoegingen tonen dat Naghel bekommerd was om mogelijk verkeerde interpretaties te voorkomen. In zijn relatief milde visie op vrouw en seksualiteit laat hij zich kennen als iemand die goed rekening hield met het feit dat hij voor een getrouwde leek werkte. Petrus Naghel wil in ieder geval, zo leert deze verkennende studie, de geleerde Latijnse theologische traditie zo integraal als mogelijk aan Jan Taye (en ongetwijfeld ook andere leken) bemiddelen, zo nu en dan waarschuwend voor gevaarlijke of ketterse denkbeelden. Als bemiddelaar tussen de Latijnse traditie en het lekepubliek neemt hij in de Middelnederlandse letterkunde van de veertiende eeuw een unieke positie in.Ga naar eind35 In hoeverre hij in zijn opzet geslaagd is, valt moeilijk te beoordelen, in ieder geval zijn er tot nu toe maar weinig aanwijzingen dat zijn vertaling door andere leken dan Jan Taye is gelezen. Dit kan liggen aan het feit dat de bijbellectuur een omstreden zaak was. Uit de veertiende eeuw zijn slechts enkele handschriftenfragmenten overgebleven, de eigenlijke overlevering vond in de vijftiende eeuw plaats - voornamelijk in kloosters. | |||||||||||
Literatuur
| |||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||
Bijlage: Kritische editie van Genesis 1-3 naar London, Bm., Ms. Add. 15310-311EditieprincipesDe tekst van Genesis 1-3 wordt kritisch uitgegeven, dit wil zeggen dat spelling van i/j/u/v/w aan hedendaags gebruik aangepast en de interpunctie gemoderniseerd is. In voetnoot vindt men diverse informatie, maar de hoofdmoot wordt ingenomen door varianten van de hoofdtekst ten opzichte van de tekst van Historia scholastica in de editie van Migne. Daarbij wordt verwezen naar de kolomnummers in deze uitgave. Verder vindt men in de voetnoten paleografische informatie en een enkele keer een bronvermelding. Alle teksten die uit de Vulgata vertaald zijn, of het nu meerdere verzen betreft of een kort citaat, worden cursief gedrukt. | |||||||||||
[2ra] Hier beghint die text der bibelenInden beghinne sciep god hemel ende erde. Mer derde was onnutte ende idel, ende donekerheiden waren op daensichte. 3des afgronts. Ende gods gheest want ghedraghen boven dien wateren. Scolastica Inden beghinne was dwoert ende dwoert was dbeghin; inden welken ende biden welken die vader die werelt sciep, dit woert was sijn ewighe sone.Ga naar voetnoot1 Men seit ‘die werelt’ in iiij manieren. Selken tijt heitmen 6den ghees<t>-[2va]liken hemel ‘die werelt’, om sijn suverheit. Ende sulken tijt ‘dese begripelike werelt’; ende die Griexe heiten dien ‘pan’, ende die Latijnsche heetense ‘omne’, dats ‘al’, want die philosophe en bekenden den gheesteliken hemel niet. Selken tijt heetmen die werelt allene ‘dat lanscap 9dat onder der manen loep es’, want dese werelt allene heeft in die diere die wi kennen. Ende hier es af gheseit: Die prince der werelt - dats die duvelGa naar voetnoot2 - sal werden daer uut verdreven. Selken tijt heetmen den mensche ‘die werelt’, want hi heeft in hem alle die ghelikenisse der werelt. Ende daer bi es hi vanden here 12inde ewangielie gheheiten alle creatuere. Ende die Grieke heiten den mensche ‘microcosmum’, dats ‘die minder werelt’. Die gheestelike wereltGa naar voetnoot3 ende die begripelike werelt ende dat lanscap onder die mane, dat god sciep properlijc - dats hi maket van niete - mer den mensche en sciep hi niet properlijc, want 15hi plasmeerdene ende daer in es beteekent sijn hoeghe wesen. Want hi met voersienicheiden ghemaect was vander sceppinghen vanden drien eersten werelden.Ga naar voetnoot4 Seit moyses: Inden beghinne sciep god hemel ende erde. Dats te verstaen: ende datter in was sculdich te sine, dats den gheesteliken hemel ende dinghele. 18Hi sciep derde, dats de materie van allen lichamen, dat waren die .iiij. elementen, dits die begripelike werelt die daer af ghemaect es. Enighe verstaen biden hemel dbovenste vander begripeliker werelt. ende bider erden dat onderste datmen tasten mochte. | |||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||
21Daer wi hebben ‘god’ daer hebben die Ebreeusche ‘heloym’,Ga naar voetnoot5 dat bediedt ‘enen god’ ende oec ‘vele goden of heren’, want .iij. personen sijn een ghewarich god. In dien dat moyses seit god sciep, soe wederseit hi drier philosophen errore, dats Platon, Aristoteles ende Epicurijs. Want Platon seide, dat ewelijc 24iij beghinne hebben gheweest, dats: god, ydeas ende yleGa naar voetnoot6. Ende hi seide inden beghinne des tijts van yle die werelt ghemaect was. Aristotiles seide, dat ij dinghen [2vb] ewelijc hebben gheweest, dats: die werelt ende die werkere die van .ij. beghinnen - dats van materien ende vander vormen - ghewracht hevet 27sonder beghin ende werct sonder eynde. Epicurijs seide: .ij. dinghen hebben oeit gheweest, dat es donnuticheit ende atthomos. Ende dat de natuere inden beghinne eneghe atthomos sciep ende vergaderde inder erden, anderen in watere, ende andere inder locht, ende andere int vier, ende datter dus de 30iiij elemente af woerden ghemaect.Ga naar voetnoot7 Maer Moises vorseide dat god alleen ewich was, ende dat die werelt van hem ghescapen was sonder enighe materie, dats: van niete.Ga naar voetnoot8 Die werelt was oec ghescapen inden beghinne des tijts.Ga naar voetnoot9 Want de tijt ende de werelt sijn even out. Want also god alleen ewich es, alsoe es die 33werelt tijtlijc ewech. Die inghele sijn oec ewich, want inden beghinne van alle creatueren sciep god hemel ende erde, dats: hi maecde eerst den hemel ende die enghelen te gadere.Ga naar voetnoot10 Mer dat te gader ghemaect was, en mochtemen niet te enen maele ghesegghen.Ga naar voetnoot11 De sceppinghe vander werelt soe deilt die scriftuere 36onder dwerc van vi daghen ende toent .iij. dinghen daer in, dats: tsceppen ende donderscheiden ende tferchieren. Inden eersten daghe toent si tsceppen ende een deel des onderscheidens, ende inden anderen ende inden derden daghe donderscheiden, ende inden anderen dri daghen tferchieren. Mer 39die erde was onnutte, dats: dat sceppen van deser werelt was noch onorberlijc ende sonder vrocht ende idel van haren verchieringhen, ende donckerheiden waren op daensichte des afgronts. Die selve sceppenisse die hi voer noemde ‘erde’, heit hi hier ‘afgront’, om haer eyschicheit ende haer donckerheit. Daer bi 42heitse die Grieke ‘chaos’, dat es [3ra] ‘confuse’,Ga naar voetnoot12 om datter gheseit es die donckerheiden waren, soe waren enighe die seiden dat die donckerheiden ewelijck gheweest hadden, die te hant waren als die werelt ghemaect was.Ga naar voetnoot13 Maer die donckerheiden en sijn el niet sonder datter liecht ghebrect. Ende van gode 45waert ghescapen eenrehande donckerheide der locht eende, die heetmen donckerheit. Ende daer bi | |||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||
soe es gheseit inden ghetale der creatueren in Danielle: Benedijt liecht ende donckerheiden den here. Ende des heren gheest waert ghedraghen boven den wateren, dats: ons heren willeGa naar voetnoot14 waert ghedraghen boven die 48wateren. Alsoe eens tymmermans wille die een huys maken wille ende voer oghen heeft, daer toe sine ghereetscap peist ende miet wat hi van elken houte maken wille. Nu noemt hy die voerseide sceppenisse doe hi erde ende afgront voer noemde ‘water’, als een ghereede materie om daer mede te werkene. 51Hier om soe verwandelt hi haren naeme aldus, om datmen niet wanen en soude dat die dinghen die god sceppen soude daer af meer hadden of hebben souden vanden enen elemente dan vanden anderen. Over dat wi hebben waert ghedraghen boven die wateren, soe hebben die Hebreeusche ‘bruedde’,Ga naar voetnoot15 54alsoe een vogel ghebruedt sijn eyere. Ende hier in merctmen dat beghin vander werelt was oec met gods regimente. Plato verstont dat qualijc, want hi waende dat dit vanden gheeste gheseit was vander werelt sielen. Mer het was gheseit vanden gheeste die sciep daermen inden souter af leest: Sende uut 57dinen gheest ende si selen werden ghescapen. Die text der bibelen Ende god seide: Dliecht moet werden. Ende dliecht waert ghemaect. Ende god sach dliecht dat het goet wesen soude ende hi schiet dliecht vander donckerheiden. Ende hiet dliecht dach ende die donckerheiden 60nacht. Ende het waert ghemaect savonts ende smorghens een dach. Scolastica vanden eersten daghe God seide: Dliecht werde ghemaect,Ga naar voetnoot16 dats: hi brachte dwoert voert inden welken was dat dliecht werden soude. Ende cuyme soude iemant soe lichtelijck [3rb] een woertGa naar voetnoot17 moghen 63segghen alst god maecte. Hier heet hi dliecht een claer wolke die dat bovenste vander werelt verliechde, niet als cleenre claerheit als inder dagheraet pleghet te sine. Ende dese wolke ghinc al omme alsoe die sonne doet ende verliechde boven den hemel ende onder bi behoerten.Ga naar voetnoot18 Bi dien dat die lettere 66seit dliecht moet werden, soe verstaetmen dat wesen vanden liechte eerst in gode was eert ghemaect was. Ende bi dliecht waert ghemaect, soe verstaetmen dwesen vanden liechte inden werke doet wert in sijn wesen ghenoechte hem int wesen.Ga naar voetnoot19 Ende god sach dliecht dat goet wesen, dats: dliecht dat hem ghenoeghede 69in sijnen soude voerweten. Ende hi schiet dliecht vanden donckerheiden; hier beghent donderscheiden van gods werke. Ende nochtan soe seit hi hier yewet als dat hi metten liechte die donckerheiden sciep; dats een scaduwe die wert om dat jeghen dliecht enich wederstaen es van lichaem of van dinghen. Alsoet 72nu es metter sonnen, want alst hier dach es, soe eest onder ons nacht, want die erde ende die ber- | |||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||
ghe benemen der sonnen haer schinen, om dat sier teghen sijn.Ga naar voetnoot20 Ende aldus en moghen sy nummermeer te gader sijn in een stat, dliecht ende donckerheit, mer si sijn in verscheidenen steden, deen jeghen 75dander. Ende aldus sijn si nu in deene ende nu in dander deel vander werelt. Doe god dliecht ende donckerheiden sciet, soe verstaetmen oec dat die quade enghelen vanden goeden versceiden woerden. Ende die goede enghelen woerden gheheiten dliecht ende die quade die donckerheiden.Ga naar voetnoot21 78Ende het waert ghemaect savonts, ende daer na waert smorghens ende aldus waert volmaect een natuerlijc dach van .xxiiij. uren.Ga naar voetnoot22 Want ten eersten soe waert metten hemele ende metter erden dliecht ghescapen. Ende ghelijc dat die sonne nu doet,Ga naar voetnoot23 soe ghinc dliecht allensken onder ende alsoe woert savonts 81vanden eersten daghe, die .xij. uuren lanc was.Ga naar voetnoot24 Ende doe dliecht onder die erde ghedaelt was ende weder op quam daer die sonne rijst,Ga naar voetnoot25 soe was die nacht leden, die oec [3va] xij uuren lanc was, ende waert weder smorghens vanden anderen daghe die beghonste. Ende metten daghe die voerleden was 84ende metter nacht dier na quam was een natuerlijc dach volmaect.Ga naar voetnoot26 Ende hier beghonste men den dach voer den nacht ende dat gheduerde tot Cristus passien; daer waert verwandelt, soe datmen den nacht rekent of leghet voer den dach, also wi daer scryven selen.Ga naar voetnoot27 87Die text der bibelen Echter seide god: Het werde een fyrmament in midden den wateren ende het sceide die wateren vanden wateren. Ende god maecte dat fyrmament ende hi schiet die wateren die waren onder tfyrmament van dien die waren boven tfirmament. Ende het gheschiede alsoe. Ende hi hiet dat fyrmament hemel, ende het waert ghemaect 90avonts ende smorghens dander dach. Scolastica vanden anderen daghe Des anderen daechs, soe onderschiet ende ordineerde god dat bovenste van deser begripeliker werelt. Want alsoe saen als die gheestelike hemel ghemaect was, soe was hi 92gheordineert ende al verchiert, dats: hi waert vervult met heilighen enghelen ende ghedeilt in ix choeren.Ga naar voetnoot28 Dus maecde god op desen dach een fyrmament int midden den wateren, dats: hi maecte al om ende om dese werelt enen omloep van water, dat hi soe haert verwiesen dede in ijs als cristal ende dat 95seer claer was. Welc omloep alle ghevierlijc dinghen bynnen hem onthout, ghelijc dat die scaele van enen eie tsuvel onthout datter bynnen es. Ende in dit fyrmament sijn gheset die sterren, ende dit heitment tfyrmamente, niet allene om die vasticheit, mer om dattet oec die termijn es vanden wateren die 98daert boven sijn ende hets vast soe datter niet doer en mach. Ende dit heit die hemel, want hi heelt | |||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||
ende dect alle begripelike dinghen die men niet sien en mach.Ga naar voetnoot29 Om dat dit firmament soe ront es ende soe hol es, soe heitet in Griex ‘uranon’, dats ‘paleis’. Men heeten oec ‘hemel’, dats als der sonnen hemsken, 102want die sonne, dier nader gheset es, verliechtene. Mer dese ronde holheit verstont die philosophe dat het was dbovenste vanden viere. Want alst vier niet en [3vb] heeft opwert dat opvaren mach, soe draeiet al omme, alsoet wel schijnt in enen oven. Ende aldus soe draeiet tfier al omendomme boven 105omtrent die werelt. Ende daer dit vier draeit, dats der sterren hemel;Ga naar voetnoot30 ende daer beneden es die derde hemel, diemen heit den lochteliken hemel. Van dien seit dewangielie: Die voghele des hemels alen dat. Eneghe wanen dat noch die vierde hemel es boven den gheesteliken hemel. Want doen Lucifer was 108inden gheesteliken hemel, soe leestmen dat hi seide: Ic sal op clemmen inden hemel ende sal sitten inden berghe des testaments, ie sal den oversten ghelic wesen.Ga naar voetnoot31 Ende in desen hemel seitmen dat Cristus ende Maria, sijn moder, sijn boven den enghelen die in den gheesteliken hemel sijn. Dit fyrmament deilt die wateren 111dier boven sijn, van den wateren die onder hem sijn. Ende daer af seit die soutere: Die sijn bovenste dects met wateren. Ende die wateren sijn daer boven vervorsen ghelijc kristalle, om dat sy niet smelten en selen moghen metten viere. Of si sijn daer doemende als nevel. Maer bi dat daer dit water es, dat weet 114god alleen. Ende enighe willen segghen dat van dien wateren die dou comet inden somer, dat inder letteren staet het werde een fyrmamente, ende daer na: god maecde een firmament; ende ten derden: ende tfirmament waert ghemaect. Dit en es niet te vele, want also een tymmerman eerst een huys maect in sijn ghepeyns 117ende versiert, ende daer na thuys tymmert als hi thout verhout ende ghereide ende die steene. Ende dat hijt daer na verhelt in sijn wesen als hi sijn tymmer recht. Also eest daermen leest te verstaene het moet werden te godsGa naar voetnoot32 voerwetene; ende hy maecte, es te verstaene te gods wercke in der materien; 120ende het waert ghemaect, ten werke doent volmaect was in sijn wesen. Deen was opten eersten dach ghemaect ende dander opten anderen. Ende al was dwerc van desen anderen daghe goet ghelijc der andere daghen, nochtan en esser niet af bescreven dat god sach dattet goet was. Want die Hebreeusche segghen 123dat op desen dach die enghel die duvelGa naar voetnoot33 wert. [4ra] Ende het schijnt dat die ghene dit consenteren die des maendachs messe lesen van den enghelen in dier enghelen eer die staende bleven. Maer die heilighen segghen dat dit es in een teeken, want in theologie soe es tghetal van tween ghelastert, 126om dat het eerst vander enicheit gaet, want god es enich ende hi veronwert gescil ende ghedeiltheit. Nochtan moghen wy segghen dat dwerc vanden derden daghe was noch vanden werken vanden anderen daghe, alsoet hier na wel schinen sal. Ende daer bi soe en prijstmen niet voer opten derden dach 129alst volmaect was. | |||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||
Die text der bibelen Echter seide god: Die wateren die onder den hemel sijn werden vergadert in een stat ende die droecheit openbare. Ende het gheschiede alsoe. Ende die droechde hiet god 132erde, ende vergaderinghe vanden wateren hiet hi zee. Ende god sach dat het goet wesen soude ende hi sprac: Die erde groeie groeiende cruyt ende dat saet make hout, dat appel draghe, dat vrocht make nae sijn maniere, wies saet sy in hem selven boven der erden. Ende het gheschiede alsoe. Ende derde bracht uyt groeiende cruyt ende dat saet droech na 135sijn maniere ende hout dat vrocht maecde ende dat alrehande saet hadde na sine ghedaente. Ende god sach dattet goet wesen soude ende het wert ghemaect savonts ende smorghens die derde dach. Scolastica vanden derden daghe Ten derden daghe vergaderde god die wateren in een stat. Ende al eest 138dat die wateren in menigher stat ghedeilt sijn, nochtan seitmen dat sy in een stat vergadert sijn, dats bynnen der erden. Ende oec mocht wel sijn dat die wateren, die doen al om ende omme in die locht hem hilden vergadert, woerden in enighe stat uuter locht oft derde ontdede haer allensken, om dat sijt 141ontfane soude als in een natuerlijc vat. Ende alsoe openbaerde die droechde die al bedect was onder den wateren. Ende daer om essi properlijc in Latine gheheiten ‘humus’, dats ‘wat<er>’. Mer doen si openbaerde, soe waert si gheheiten ‘arida’, dats ‘droege’. Men heit oec die erde in latine ‘terra’, om 144datmen tredet metten voeten. Men heitse oec ‘solum’, want si es gheheel ende omset met-[4rb]ten iiij elementen. Men heetse oec ‘tellus’, want si ghedoecht of si verdraecht der menschen pinen.Ga naar voetnoot34 Die Hebreeuschen heiten alle die vergaderinghen van wateren ‘zee’. Doe dwerc vanden wateren voldaen 147was, soe sach god dat het goet wesen soude ende dede daer nog ander werc toe ende seide: Di erde groeie groeiende cruyt. Dat en es allene niet gheseit vanden werke des groeiens, mer oec vander erden macht als of si machtich waere te groeiene. Ende die erde bracht voert, also die text seit, hout ende cruyt, elc na sijn 150maniere.Ga naar voetnoot35 Hier schijnt wel dat die erde haer planten niet en groide over langhen tijt, mer si groeide te hant in die rijpheit, daert cruut vol saets ende die bome van appelen sijn gheladen. Hets te merken datter gheseit es groeiende, dat daer bi segghen enighe dat die werelt ghemaect was in lentijn, want groeienGa naar voetnoot36 153behoert dien tide toe. Ende om datter steet hout dat vrocht maect ende dat alrehande saet hebben, soe segghen andere dat die werelt ghemaect was inden oerst.Ga naar voetnoot37 Maer die kerke hout dat si inden merte ghemaect was.Ga naar voetnoot38 Ons en sal niet berueren dat onder dandere ondersceidicheiden vanden elementen, die 156locht niet en schijnt hebbende enighe ondersceidicheit om dat sy niet ghenoemt en es. Mer sy wert onderscheiden ende ghedisponeert doen si ghevrijt waert vanden materen; ende doe si ontfinc een forme ende een merken. | |||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||
159Die text der bibelen Ende god seide: Het werden liechte inden firmamente des hemels ende si dellen den dach ende den nacht, ende sy sijn in teekenen ende in tiden ende daghen ende jaren. Dat si lichten inden fyrmament des hemels ende si verliechten die erde. Ende het gheschiede also. Ende god maecde. ij. groete liechte. Dat meeste liecht, om dat het 162boven den daghe wesen soude; ende dmynder liecht, om dat dat het boven der nacht wesen soude. Ende die sterren ende hi settese inden fyrmamente des hemels dat si luchten souden boven dien daghen ende boven die nacht. Ende dat sy deilen souden dliecht ende de donckerheiden. Ende god sach dat het goet wesen soude. Ende het waert ghemaect 165zavonts ende smorghens die vierde dach. Scolas-[4va]tica vanden vierden daghe Opden vierden dach dat hi onderscheiden ende ghedisponeert hadde, dat begonste god te verchierene.Ga naar voetnoot39 Ende also hi vanden bovensten begonnen hadde te onderscheidene, 168alsoe beghonste hi oec vanden bovensten te verchieren. Want op desen dach maecte hi de sonne ende die mane ende die sterren.Ga naar voetnoot40 Die sonne ende die mane sijn gheheiten twee groete liechte omrijdinghen. Niet allene om die groetheit van haren liechte, mer oec om die groetheit haers lichamen.Ga naar voetnoot41 171Want die sonne es .viiij. werven meerre dan alle die eerde.Ga naar voetnoot42 Ende die mane es meerre dan die erde. Ende men leest dat die maen hondertwerf meerre es dan een sterre.Ga naar voetnoot43 God wilde dat die mane ende die sterren der nacht niet alte leelijc sijn en soude sonder liecht ende om dat die ghene die werken 174bi nachte, als scepliede ende ganghers, souden dliecht hebben te solase. Oec sijn enighe voghelkine, als vledermuse ende uulen,Ga naar voetnoot44 die dliecht vander sonnen niet ghedoeghen en moghen ende die gheneren hem meest bi nachte. Ende al waest dat god inden beghinne een claer wolke sciep die der sonnen 177dienst dede, nochtan soe en was die sonne niet overtullich. Want die wolke hadde doe een cleyn teder liecht, dat niet ghenoech en was. Ende machschien die wolke en verliechte niet dan dbovenste vander werelt also die sterren nu en doen. Men seit van dier wolken dat sy wederkeerde inder materien 180daer si af ghescapen was, als die sonne ghemaect was. Also dede die sterre die den .iij. coninghen openbaerde ende die duve daer die heilighe gheest in vertoent was boven Cristum doen hi ghedoept was.Ga naar voetnoot45 Ende enighe segghen dat die wolke noch altoes metter sonnen gaet. Andere segghen datter die sonne 183af ghemaect was. God en woude niet allene dat dese liechte wesen souden inden hemel om scoenheit ende om datmenre bi ghesien soude, mer\c/ om dat si wesen soude<n> in teekene ende in tiden ende in daghen ende in jaren, om dat si wesen selen teekene van scoenen weder ende van tempeeste. Oft [4vb] 186dat hi uuten desen liechte .xij meerre teekene maken soude ende meer mynder teekene uut dien. Want | |||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||
die sonne loept elc moent in een teeken ende bynnen den jaere loepse die .xij teekenen doer. Ende die mane loept die xij teekenen doer binnen eenre maent.Ga naar voetnoot46 Ende dese teekenen heiten teekene of sterren. 189Want die ouders merctense ende teekendense met groter ernsticheit ende al noch soe tekenense die lude ende merkense om die tide mede te beteekenen. Mer men en sal niet segghen noch gheloeven alsoe die waersaghers segghen willen, dat dese liechte sijn ghesent om te beteekenen hoe langhe wi 192leven selen ende wat ons gheschien sal, wantGa naar voetnoot47 dese boeke sijn onghelovich, alsoe Sinte Gregorius seit ende prueft in die omelie van .xiij. daghe.Ga naar voetnoot48 Want het gheschiet dat bynnen eenre poert of binnen enen lande op een uure ende in die selve wile ende onder een constellacie vanden sterren werden gheboren 195vele kindere, beide edele ende onedele, rike ende mate, ende nochtan soe en hebben sy een avontuer niet op die werelt. Want deen wort rike ende dander erm; deen sterft saen, dander leeft langhe; deen sterft op sijn bedde, dander wert ghehanghen of vermoert of verdrinct. Ende hier om en salmen niet 198gheloeven dat die sterren ghemaect sijn om te beteekenen die avontueren vanden menschen, want dit verbieden alle die heileghen. Dat inden text staet dat si sijn selen in tiden, en es niet te verstaene dat die tijt beghonste metten liechte. 201Want die tijt begonsteGa naar voetnoot49 doen die werelt ghescapen was. Maer bi desen liechten woert die tijt ghedeilt in vieren: want als die sonne nederdaelt in Capricorne, soe keert si den troen vanden wintere ende beghint weder op te gaene tot in Cancro, ende daer keert si den troen vanden somere. Ende tussschen 204\beide/ dese kerene, effene ter myddernacht vanden tide, maect si dach ŋde nacht/ even lanc. Inden text seit hi oec in daghen, want den dach rekentmen menichsins. Irst den natuerliken dach van xxiiij uuren. Anders rekentmen den dach costumelijc tusschen der sonnen opganc ende [5ra] onderganc. 207Ten derden rekentmen den dach over enen tijt die men niet en verclaert als daer: In dien daghe selen die berghe sueticheit drupen. Daer staet oec in jaren, want men neemt menichsins dat jaer. Ende dat en seg ic niet om dat in menigherhade lantscape sijn menigherhande ondersceidinghen of deilinghe der jare, 210meerder of mynder.Ga naar voetnoot50 Mer ic segt na die costume vander heilegher kerken. Want het es der manen jaer, dat heeft ooc liiij daghe. Het es oec der sonnen jaer, dat heeft .ccc lxv. daghe ende een vierendeel daechs, dat es .vi. uuren. Ende het es scrickeljaer, dat heeft ccc lxvi daghe. Het es oec een jaer datmen 213heitGa naar voetnoot51 lsembolismus’, dat heeft xiii nuwe manenschine ende dat heeft ccc ende lxx daghe.Ga naar voetnoot52 ‘Anno’ int latijn bediedt jaer ende dat gheseitGa naar voetnoot53 van ‘an<a>’, dats omtrent, want dat jaer keert weder in hem selven. Hier bi plaghen die ouders eermen letteren hadde dat jaer te scriven na die ghedaente van enen serpente, 216dies stert dat wederkeert in sinen mont.Ga naar voetnoot54 Dat die mane vol ghescapen was, dat seit dander | |||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||
tran\s/lacie van latine aldus: Ende hi maecte dinender liecht inden beghinne vander nacht. Want die mane en gaet niet op int beghin vander nacht dan als si vol es.Ga naar voetnoot55 Ende hier bi merctmen dat die sonne smorghens 219ghemaect was ten oesten, ende die mane savonts ten oesten; of machsien hi maectsese beide smorghens, ende sette die sonne ten oesten daer sy opghinc ende maecde den dach,Ga naar voetnoot56 ende die mane sette hi ten westen ende si ghinc doen onder die erde ende maecde daer die nacht.Ga naar voetnoot57 Ende als die sonne 222onderghinc ten westen, soe quam die mane weder op ten oesten ende begonste de nacht.Ga naar voetnoot58 Die text der bibelen vanden vijften daghe Oec seide god: Die watere bringhen voert crupende diere met levender sielen ende ghevochelte boven der erden, onder den fyrmamente des hemels. Ende god sciep die groete walvessche ende 225alle levende sielen, ende beroerlijc die de matere voertbracht hadden in haren ghedaenten. Ende alle ghevochelte na [5rb] sine maniere. Ende god sach dat het goet wesen soude ende hi benedide hon, ende seide: Wast ende wert ghemenichvoldicht ende vervult die wateren der zee. Ende die voghele werden ghemenichvoldicht boven der erden ende 228het waert ghemaect savonts ende smorghens die vijfte dach. Scolastica vanden vijften daghe Inden vijften daghe soe verchierde god die locht ende dwater ende gaf ghevoghelte der locht ende swemmende vessche den watere. Ende beide woerden si vanden watere, 231want lichtelijc soe keret dwater in di locht met wacheiden ende die locht int water met doemene of met dickene. Moyses hiet dieGa naar voetnoot59 vessche crupende diere, want si roeren hon altemael met haren swemmene ghelijc den serpenten, die niet en gaen over voete als die beesten. Om dat in die lettere steet ghevoghelte 234boven der erden, daer in erreerde Plato. Doen hi in Egipten quam, soe las hi daer Moyses boeke. Ende hy waende dat Moises meynde dat tghevoghelte was verchieringhe der locht omtrent der erden, ende dat die verchieringhe vander bovenster locht waren calodemones of catodemones, dat sijn duvelen die 237wi heiten alne.Ga naar voetnoot60 Mer ten es alsoe niet, want alsoe voerseit es, so sijn die goede inghele inden gheesteliken hemel, mer die quade sijn in dese doncker locht gheworpen te harer pinen ende niet om die locht te verchieren, om dat si van ghewarighen liechte vielen.Ga naar voetnoot61 Inden text heit Moises der visschen sielen 240ende der vogelen beruerlijc te rekenen teghen smenschen siele. Want sy werden beruert van haren wesene te neghenen wesene. Dat en doet smenschen siele niet, want si es ewich of machschien si en hebben negheen sieleGa naar voetnoot62 ende daer om hiet hise siele, dats levende. Ende die Grieken deden hier bi die 243dieren of die beesten in tween: zoa ende sichea. ‘Zoa’ bediet die levende wilde ende stomme beesten; ‘sichea’ bediet die ghene die sielen hebben van sichea, dats een siele die ondersceidenheit hevet. Ende | |||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||
daer om seitmen dat si ghescapen sijn beruerlijc om dat si beruert werden souden [5va] vanden leven 246ter doet, dat die mensche niet en was die ghescapen was, dat hi niet sterven en solde, hadde hi ghewilt. Want dese beesten waren ghescapen om datmense eten soude of dat sy sterven souden van outheiden. Augustinus scijnt willen dat die vissche sielen hebben, want hi seit dat si hebben memorie, ende dat prueft 249hi aldus ende seit, dat int lantscap van Hullens es een laet of riviere daer vele vissche in sijn. Ende als lude daer op comen of gaen, soe vergaderen daer voer hem di vissche ende als die lude gaen, soe volghen si hem al swemmende, ende als si staen, soe ontbeiden die vissche oec toe dat si hem iet werpene 252tetene. Die text der bibelen vanden sesten daghe Echter seide god: Die erde bringhe voert levende sielen in sijnre manieren; vee ende crupende dieren ende beesten der erden na haren ghedaenten. Ende het gheschiet also. Ende god maecde 255die beesten der erden na haren ghedaenten ende tfee ende elc crupende dier in sijnre manieren. Ende god sach dattet goet wesen soude, ende hi seide: Maken wi den mensche ten beelde ende ons ghelikenisse, ende si boven den visschen der zee ende die ghevoghelte des hemels ende boven den beesten ende allen creatueren ende boven elc crupende 258dier dat beruert woert onder erden. Ende god schiep den mensche te sinen bielde ende te synen ghelikenisse. Te gods beelde sciep hine, man ende wijf sciep hi hem. Ende god benedide hem, ende seide: Wast ende wert ghemenichvoldicht ende vervult die erde ende doetse onder ende hebt heerscap boven den visschen der zee ende den ghevoghelte des hemels 261ende boven allen dieren die beruert werden boven der erden. Ende god seide: Siet, ic heb u ghegheven alle groeiende cruyt dat saet brenghe boven der erden ende alrehande hout dat in hem selven heeft saet na sijnre manieren, dat si u selen wesen in spisen, ende alle den dieren vander erden ende elken voghel des hemels ende alle dier die beruert werden 264inder erden ende daer levende siele in es, dat si teten selen hebben. Ende het gheschiede also. Ende god sach alle die ghemaect hadde ende si waren herde goet. Ende het waert ghemaect [5vb] savonts ende smorghens die seste dach. Scolastica vanden sesten daghe God verchierde opten sesten dach die erde, want derde bracht voert .iii. 267manieren van dieren: vee ende crupende diere ende beesten. Want god die wilde dat die mensche vallen soude mits sonden in pinen te enen solase sijnre pinen, soe gaf hi hem tfee.Ga naar voetnoot63 Mer die crupende diere ende die beesten, gaf hi hem om dat hier mede ghepijnt solde werden in penitencien. Der crupender 270diere sijn in iii manieren. Enighe die hon trecken metten monde; andere serpentenGa naar voetnoot64 sijn die over haer ribben ende haren buyc crupen als slanghen; ende andere sijn die crupen over voete als lezarde ende extissen. Die beesten heitmen \diere/ die quetsen ende noesen. Men vraecht van enighen cleynen 273dieren die te wassen plegen van croendien of vanden humoren of die doen ghemaect waren, van welken sijn vi. manieren. Eneghe wassen vanden waseme van wine ende van watere. Ende eneghe van vulre locht of van quaden humoren, als worme die in putten ligghen. Selke wassen van croendien, als 276bien van croendien van vee ende wevels van perts quade.Ga naar voetnoot65 Selke wassen van vulen houte ende sulke van vulen crude, als maden op coelen. Ende sulke wassen van grane dat vuelt, als calanders in boeven of in corne. Mer van desen machmen segghen dat die ghene die werden sonder vulicheit, als die die van 279waseme wassen dat die woerden ghemaect. Mer die van vulicheiden werden, die woerden na der sonden van vulen dinghen. Men vraghet oec vanden beesten die deren, of si ghescapen waren te derene of | |||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||
niet. Die na die sonden worden, sijn derende. Hier af seitmenGa naar voetnoot66 dat sy na smenschen sonde hem noselijc 282werde om .iii. saken: om den mensche te casteiene, te corrigerene ende te lerene. Want die mensche wert ghecasteit als hier mede wert ghequetst of als hi hem ontsiet ghequetset te werden, want vrese es groete pine. Hi worter mede ghecorrigeert als hy bekent dat hem dit om sijn sonde gheschiet. Hi 285worter mede gheleertGa naar voetnoot67 als hi siet [6ra] dat hem dese cleyne beestkens noesen moghen ende hi herdenct sijnre broeschheit ende hem dan veroemodicht. Mer enighe segghen dat enighe beesten dan der beesten quetsen die daer mede niet en werden ghecasteit of ghebetert of gheleert. Mer indesen soe woert 288die mensche gheleert oec bi exempele ende daer toe sijn si ghescapen, dat deen den anderen sal wesen te spisen. Ende echter segghen enighe dat si dode menschen oec quellen. Ende hier in woert die mensche oec gheleert dat hi negheen maniere vander doet en ontsie, want soe waer doer die doet coemt 291een haer sgoets menschen hoefde en sal niet verloren blyven. In deser manieren pleechtmen oec te vraghene vanden eende ende vanden bomen die gheen vrocht en draghen, of si in dien daghen oec ghemaect war\d/en, omdat die scriftuere niet en spreect dan van crude dat saet droech ende van vruchtighen 294boemen. Daer toe machmen segghen dat die die nu onvrochtbaer sijn, dat sy enighe vrocht maecden voer die sonden. Mer na die sonden soe wesen si den menschen te pinen bat dan ten orber of si woerden nader sonden. Want daer na waert den mensche gheseit: Deerde sal di groeyen doerne ende 297distelen.Ga naar voetnoot68 Dat inder letteren gheseit es vanden vessche ende vanden voghelen, wast ende wert ghemenichvoldicht, dats te verstaene dat het den beesten toe gheseit es, al en seghet die lettere niet, want dat es die ghemein sake hoerre sceppinghen. 300HierGa naar voetnoot69 na volcht inder letteren van des menschen sceppene aldus; die vader spreecl totten sone ende totten heileghen gheest, oft die iii persone spreken te gadere: Maken wi den mensche te onsen heelde ende te onser ghelikenissen. Die mensche es ghemaect te gods bielde nader sielen.Ga naar voetnoot70 Mer gods beelde es \in/ sijn 303wesen ende in sijnre verstandelheit, want die gheest es gheestelijc ende verstandelijc als god. De ghelikenisse es in doechden, want goede ende gherechtighe dinghen smakende, soe lijdt die mensche over of als een metten beelde. Want een sondaer mach die beelde hebben, mer die ghelike-[6rb]nisse en 306heeft hi niet. Hi sciep hon man ende wijf ja naden lichaem.Ga naar voetnoot71 Oec naden lichaem soe es die mensche ghescapen ten ghelikenisse\gods/, want god heeft hem ghegheven enen hoghen mout, dat hi gode ende die hemelsche dinghen sien mach ende niet na volghen. Daer bi, doemen eens enen philosophe vra- | |||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||
echde 309waer toe hi ghemaect was, soe antwoerde hi: Om dat ic den hemel merken sal ende die gode des hemels. God gaf oec den mensche dat hi boven dander dier wesen soude. In drien dinghen merctmen tsmenschen werdicheit. Ten eersten datGa naar voetnoot72 hi gods beelde es; ten andren dat hi met voersienicheiden 312ghemaect was, want inden anderen werke seide hijt: ende sy worden ghemaect. Mer in desen soe seiden die iii personen met voersienicheiden: Maken wi den mensche. Ten derden want hi es here ghemaect van allen dieren, om dat si den mensche die in sonden vallen soude wesen soude in noet sele in hulpen 315ende in leringhen. Want voer der sonden gaf god den mensche ende den beesten te etene allene cruyt ende die vrocht vanden bomen. Ende hier bi verstaetmen dat voer die sonden die erde niet quaet noch ondrachtichs en bracht. Ende men sal weten dat die mensche verloes sijn heerscap inden meesten beesten, 318als inden leeuwe, ende oec inden mynsten, als in vlieghen, lusen ende bloeien, om dat hi bekennen sal sijn onnuticheit. Mer die myddelste beesten heeft hi te solase. Ende god benedide hem ende seide: WastGa naar voetnoot73 ende wert ghemenichvoldicht. Ende om dat dit niet gheschien en mocht sonder haer vergaderinghe, 321soe eest claer dat god maecte huwelijc van \den/ man ende van \der/ wyve. Ende hier lastertmen die onghelovighe die segghen dat die vergaderinghe vanden man ende vanden wyve niet gheschien en mach sonder sonde. Mer men vraghet waer bi datmen voer die sonde den mensche spise gaf 324als hi onstervelijc was. Daer toe seitmen dat die onsterfelijcheit daer hi in ghescapen was dat die met spisen onthouden moest werden, want si en was alsoe daen niet als in hemelrijc es die gheenre spisen en behoeft.Ga naar voetnoot74 Ende god sach alle die hi ghemaect hadde ende si waren herde goet.Ga naar voetnoot75 Mer vanden mensche en seide 327god niet, [6va] alsoe hi vanden anderen dede, ende god sach dattet goet was, want hi wiste wel dat hi staphants vallen soude, of machschien om dat die mensche noch niet volmaect en was voer dat dwijf uut hem ghemaect was, want die leerere seit na: En es niet goet den mensche allene wesen. 330Text der bibelen vanden viiden daghe Dus waren volmaect hemel ende erde ende al haer chieringhen. Ende god voldede opten sevenden dach sijn werc dat hi ghemaect hadde ende hi ruste inden sevenden daghe van alle den werke dat hi bereet hadde. Ende god benedide den sevenden dach ende heilichdene, want in dien hadde hi opgehouden van 333alle sinen werke dat god sciep, om dat hijt maken soude. Dit sijn die gheslechten des hemels ende der erden alsi ghescapen waren in dien daghe dat god maecde hemel ende erde, ende elke sprute of scoete des ackers eer si rees inder erden ende eer si groeide alle dat cruyt des lantscaps. Want god en reghende niet boven of op der erden, ende negheen mensche 336en was die deerde merken of winnen soude. Mer een fonteine quam opter erden ende ververschede al dbovenste \der erden/. Dus formeerde die here god den mensche vanden lime der erden ende hi in blies hem in sijn aensichte den adem des levens ende die mensche waert ghemaect met levender sielen. 339Scolastica vanden sevenden dagheGa naar voetnoot76 Dus waren volmaect hemel ende erde ende het waert volmaect inden sesten daghe, dat es deerste volmaecte ghetal, want men vergaderen mach van drien deelen die even vele heb- | |||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||
ben.Ga naar voetnoot77 Ende god voldede sijn were inden sevenden daghe. Dander lettere of translacie heeft inden sesten daghe, 342ende dan esser gheen donckerheit int verstaen. Mer die hebreeusche lettere heeft inden sevenden daghe.Ga naar voetnoot78 Mer wel es waer god maecde den sevenden dach oec ende benediden ende daer ruste hi of voldede sijn were, dats: hi toenet dat het voldaen was. Nochtan en maecte hi niet in desen daghe. Ende doen ruste 345hi van sinen minnen werken, want daer na en maecte god niet hi en had-[6vb] de doen die materie daer af ghemaect, als die lichamen of die ghelikenisse als die siele. Want al seit die levet dat god rustede, dan salmen niet verstaen dat \het/ van moetheiden was, want hi hilt op. Also Ysayas seit dat die seraphinnen 348niet en hadden ruste te segghene: Sanctus, sanctus, sanctus, dats te verstaene: ‘si en hilden niet op’.Ga naar voetnoot79 Dat die lettere seit: Hi rustede van alle den werken dat hi bereet hadde, daer in es ons bewijst dat een werc was dat hi noch niet ghemaect en hadde, daer hi niet af en rust. Want god hadde iij werke ghemaect: hi sciep 351ende onderschiet ende verchierde, mer tfierde were der gheboerten daer af en ceseert hi niet.Ga naar voetnoot80 Ende god benedide den sevenden dach, dat es hi heilichdene ende hi wolde datmenne vierde. Want oec voer die wet soe heeft altoes die saterdach gheholden gheweest van enighen luden. Ende dese vierte soe hiet god 354inder wet heilicheit ende sen. Herdencke dattu den saterdach heilichs, dat es wercs. DitGa naar voetnoot81 sijn die gheslechten des hemels ende der erden. Enighe eynden hier dwerc vanden vi daghen, ende enighe andere hier na: Adam bekende sijn wijf, ende endense daer. Dits de boec van adams gheslechte. Daer twyfel 357in es, selen wi achter laten ende der letteren volghen.Ga naar voetnoot82 Wi en willen niet achter laten dat die levet seit: Ende elke sprute of scote des ackers eert rees inder erden ende eer sy groeide alle cruyt, om dat hi voer gheseit heeft dat die sprute also saen als sy ghemaect waren dat si te hant volwassen waren ende vrocht hadden 360ende alst cruyt ghewassen wort dat het te hant saet hadde. Hier toe mach men segghen dat twee manieren van gods werken waren, alsoe voerseit es: deen inder materien ende dander int wesen. Want hi maect die inder materien eer sy groeieden of resen int wesen. Ende dit toent ons die letter dier na volchde 363ende seit: want god en reghende niet boven der erden, want hi maekese doen volmaectelijc in haer | |||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||
wesen, eer si resen of groeiden alsoe sy nu doen, als sy al eiskene wassen ende rijp wer-[7ra]den metten douwe dier opvalt ende metter pinen der menschen dier toe helpen. Want doen soe ververschede een 366fonteine die erde alsoe Nilus doet in Egipten: bi behoerten nu hier, nu daer, soe ververschede dese fonteyne die erde. Alsoe men seit dat die Jordane plach te ververschene Sodomam ende Gomorram ende die andere steden daer bi,Ga naar voetnoot83 eerse god verbrande om haer sonden met solfer viere.Ga naar voetnoot84 Oec seit Augustijn 369dat enighe fonteynen al noch in enighen lande dlant ververschen bi behoerten ende niet al te even male, om datmen niet en sal segghen van ghemeynre deluvien.Ga naar voetnoot85 DusGa naar voetnoot86 formeerde die here god den mensche. Hier woert god eerst here ghenoemt, want nu hadde hi enen 372knecht, den mensche. Hier na soe sal die letter claerliker spreken van beiden menschen hoe si ghemaect waren. Eerst spreect die letter vanden man. Ende om dat twee pertien sijn vanden mensche, soe spreect die lettere van beiden. Dit behoert den vlesche toe: god formeerde den mensche vanden lyme der erden. 375Ter sielen behoert: ende hi in blies hem in sijn aensichte den adem des levens. Dat god tvleeschs maecde vander erden ende die siele van niete, dat seit dander translacie: hi inblies of blies, dat en es gode niet ontamelijc, alsoe enighe waenden om dat god egheen kinnebackenGa naar voetnoot87 en hevet. Want men seit hi in blies, 378dats hy maecte den gheest of hi maecte den adem, dats die siele.Ga naar voetnoot88 Daer bi seit Ysayas: Allen adem maectic. Dat die lettere seit: hi inblies in sijn aensichte, dats bi eenre fygueren die synodochen heet te verstaene. Daensichte voer alle den lichaem, want hi maecte den mensche al vol der sielen. Mer die letter 381noemt alleen daensichte, om dat het tscoenste let es aenden mensche. Ende int hoeft sijn oec alle die v sinnen besloten. Dese selve siele heit die lettere oec den adem des levens. Want biden ademe leeft die mensche ende blaest. Ende daer na seit die lettere: hi es ghemaect in levender sielen in hem, dats dat si ewelijc 384ghedueren sal en niet verwandelen als der beelden sielen. Dese stat [7rb] verstont Plato qualijc, doen hi seide dat god die siele sciep ende dat die enghelen den lichaem sciepen.Ga naar voetnoot89 Mer dat enighe segghen willen dat die siele ghemaect es vanden godliken wesene, dies en es niet, want dan soe en soude 387sy negheens sins moghen sondighen. Enighe segghen ondersceidenheit tusschen den adem des levens ende der sielen, ende segghen dat die gheest des levens es die heileghe gheest ende si segghen dat hy doen den mensche ghegheven was om te propheterene, want Adam seide: Dit been es van mynen beene. 390Andere ondersceident anders ende segghen dat die adem des levens es een lichaemlijc gheest inden lichaeme eens diers ende die maect in hem die v synne, ende dese ghebrect al eiskene in hem. Ende alst dier sterft soe ghevoeltmenne in enighe stede vanden lichame, al es hi elre doet. Die mensche waert 393ghemaect in een manlijc outheit, sterfelijc ende onstervelijc. Dats dat hi mochte sterven ende dat hi mochte oec niet sterven. Ende die siele waert inden lichaeme ghestort die voere gheformeert was. Mer | |||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||
men vraghet of die siele doen sy ghestort waert inden lichaem, ghescapen was of dat si buten den lichaem 396ghescapen was, ende oft haer natuerlijc ghegheven was dat si inden lichaem varen \w/ oude. Hoet met Adams sielen was, men seit vanden ghenen die na hem ghescapen werden, dat si ghescapen werden als si inden lichaem werden ghestort. 399Die text der bibelen Ende die here god hadde vanden beghinnen gheplant dat paradijs der weeldicheit, daer hi den mensche in dede dien hi gheformeert hadde. Ende die here god dede comen uuter erden alle scoen hout te siene ende suet om te eten, ende oec dat hout des levens in mydden den paradise ende thout der const goets ende quaets. 403Scolastica historia Ende die here god hadde gheplant vanden heghinne dat paradijs der weeldicheit. Om dat iemant twyvelen of vraghen mochte, oft die mensche ghelaten was daer hy ghemaect was, dat was in een acker bi Damasco,Ga naar voetnoot90 soe bescrijft Moises vanden paradise dat god gheplant hadde opten derden dach, 406dats te verstaene: hi hadde tparadijs verchiert met planten ende met crude ende met boemen [7va], ja vanden beghinne dat hi beghonste te werkene, dat was doe die droghe erde openbaerde ende hi die erde dede groeien.Ga naar voetnoot91 Dander translacie heeft dat paradijs in Eden ten oesten. Eden in Ebreeusche bediet 409‘weelden vanden beghinne’,Ga naar voetnoot92 dats te verstaene dat god maecte dat paradijs ten oesten; dats beghin der werelt onder der sonnen opganc.Ga naar voetnoot93 Ende daer es een alte wide stat, \di/ verre verscheiden vander erden daer die menscen wonen met langhen watere der see ende lants datter tusschen es. Ende die stat des 412paradijs es soe hoghe, dat si ghereikt tot der manen ganghe, ende daer bi en mochte dwater \van/ der deluvien tot daer niet comen. Oec soe es die gheestelijc hemel gheheiten dat gheestelijc paradijs, om dat het es die woninghe ende dlantscap der gheeste.Ga naar voetnoot94 Ende hi dede inden paradise uuter erden comen 415menigherhande hout, daer die mensche ghenoechte in hebben sende te siene ende daer af werden ghevoedt etende.Ga naar voetnoot95 Ende in die myddewaert van desen houte, soe sette hi twee die werdichste houte. Dat was thout des levens ende dal hout der const goets ende quaets. Deen es gheheiten thout des levens van der cracht 418diet hadde bi natueren. Want hads die mensche decwijl gheten, het souden in eweliker ghesontheit hebben gehouden, dat hi nommermeer siec noch out en soude sijn woerden. Dander hiet of es gheheiten thout der const goets ende quaets, om datter den mensche na gheschiede als hier af gheten hadde. 421Want daer te voeren en conste die mensche niet wat quaet was, want hi en hads noeyt gheprueft.Ga naar voetnoot96 Mer hi wiste dit quaet wel in sijn weten mer niet int prueven. Alsoe den medicijn die ghesont es, hi siet ende weet wel eens siecs siecheit met sijnre const, al en es hi selve niet siec. Mer als hi siec es, bekent hise bat. 424Ende alsoe men oec seit van enen kinde dat weel [?] opghehouwen es dattet niet en weet wat quaet es ende oec en weet niet wel hoe groet tgoet es. Daer men mach heiten tquaet donghehoersamheit | |||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||
ende tgoet die ghehoersamheit. Want na dien dat die mensche gheten [7vb] hadde vanden houte, soe 427wiste hi hoe goet dat ghehoersamheit was ende hoe quaet donghehoersamheit.Ga naar voetnoot97 Die text der bibelen Ende een riviere quam uuter stat der weeldicheit omt paradijs te ververschene die van daer ghedeilt waert in iiij hoefde. Der eenre name es Phison. Dits die ryviere die al om al dlant van Euilath loept. Daer 430wast gout ende tgout van dien lande es alte goet. Ende daer vintmen bedellium ende die steen onix. Ende der andere ryvieren name heet Gyon. Dits die ryviere die al omme al dlant van Ethiopien loept. Ende der derder ryvieren name es Tygris. Dese ryviere gaet teghen die van Assierien. Mer die virde riviere dats Eufrates. Dus droech die here 433god den mensche ende deden inden paradise der weeldicheit, dat hijt werken ende hueden soude. Ende hi gheboet hem ende seide: Van alden houte des paradijs eet, mer vanden houte der const goets ende quaets en eet niet. Want in soe wat daghe dattu daer af eten suls, soe sulstu die doet sterven. 436Scolastica vanden iiii ryvieren des paradijs Ende een ryviere of een fonteyne quam uuter stat der weeldicheit omt paradijs te ververschene. Hier machmen verstaen over die ryviereGa naar voetnoot98 of fonteyne den afgront van allen wateren ende ververschen esser gheseit over wackeit. Men seit oec dat dlant dat omtrent den ryvieren 439leet die hier staen, wert ververschet vanden ryvieren .xiiij. of .xv. stadien verre, al doer eenrehande water gange als condute die deerde daer hevet. Die riviere wert ghedeilt in iiij rivieren. Deen Phison,Ga naar voetnoot99 dat bediet ‘verwandelen des monts’, want sy woert verwandelt van dier verwen die si heeft inden para 442dise. Want in versceidenen steden wort sy in drien manieren ghedeilt in verwen. Want in een stat es si claer, in een andert orbel, te suiker stat wijt, te suiker stat es si cleine, te suiker stat es hi cout ende te suiker werm; dese vloet trect gulden sanc. Dander ryviere heet Gion,Ga naar voetnoot100 dits Nilus, ende sy bediet 445‘wasem der erden’, want si es torbel. Vander ij heiten Tygris [8ra] ende Eufrates. JosephusGa naar voetnoot101 seit dat Tygris es een alte snellen beeste. Ende om dat dese ryviere so sere sciet, soe es hi gheheiten na die beeste. Eufrates bediet ‘vruchtelijc’Ga naar voetnoot102 ende Moyses en screef niet om wat lande of volke dese ryviere 448ghinc om dat ¡/ wel condich es, want si es in Caldea, dannen dat Abraham quam. Dese iiij rivieren comen uter voerseider rivieren ende werdenre af ghedeilt. Ende echter vergaderen ewighe van desen ryvieren ende werden weder ghesceiden. Ende decwijl sencken si oec in derde ende dan breken si 451weder uute in vele steden. Ende hier bi eest datmen menigherhande scriftuere leest van haren uutsprutene. Want men seit dat Philon of Ganges dat een es spruut ute neven den berch Cacasi. Ende Nilus en spruyt niet verre van Achlante. Tygris ende Eufraten spruten in Armenien. 454DusGa naar voetnoot103 droech die here god den mensche van dier stat daer hine ghemaect hadde, dats vanden ackere van DamascoGa naar voetnoot104 inden paradise, om dat hi daer werken soude sonder pine ende sonder noet. Dats dat hi daer hebben soude gheneuchte ende solaes, ende also soude god dien mensche behueden. Of beide es gheseit | |||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||
457opten mensche; dat hi tparadijs wachten soude ende werken alsoe voerseit es. Selke boeken hebben desen pas aldus: dat hi werken ende wachten soude. Ende dan eest aldus te verstaene: ende dat hi wachte dats dat hi merken soude sijn were ende houden in hem selven bi ghemamertheiden dat hi soude 460moten doen inder erden bider lantwynninghen. Ende ghelijc dat hem deerde onderdaen was, dat hi oec alsoe onderdaen sijn soude sinen sceppere. Doen gaf hem god tghebot om dat hi weten soude dat hi onder enen here ware, want alrehande ghebot es in tween dinghen: in ghebode ende in verbode. 463Ende daer bi soe gaeft hem god beide. Hi gheboet hem: Eet van alle den houte des paradijs. Ende verboet hem: En ete niet vanden houte der const goets ende quaets. Dit ghebot was den manne ghegheven om dattet die man voert den wyve gheven solde. Of machschien dits hier voer gheseit, eer dwijf ghescapen was al 466was tghe-[8rb]bot hem ghegheven te gader doe sy gemaect was. Ende god seiden hen haer pine waert dat si tghebot braken ende seide: In soe wat daghe dattuer af etes, soe selstu die doet sterven, dats die doet der sielen, ende dan sulstu oec van node moeten sterven naden lichaem. Dander translacie hout desen pas 469claerlikere:Ga naar voetnoot105 Du sals stervelijc wesen. Die .lxx. interpretes segghen aldus: In soe wat daghe dat ghier af eten suit, soe suldi die doet steruen. Ende hier bi gheloeftmen dat tghebot beide den manne ende den wyve ghegheven was. Dit ghebot gaf hon god bi enighen creatueren die onder hon was, also hi ons gheboden 472heeft biden prophete ende biden enghelen. Die text der bibelen Echter seide die here god: En es niet goedt den mensche alleen wesen. Maken wi hem een hulpe hem ghelijc. Als die here god dus gheformeert hadde vander erden alle die beesten der erden ende alle dat ghevochelix 476des hemels, soe brachte hise tot Adame om dat hi sien soude hoe dat hise heiten soude. Soe wat namen dat Adam gaf der levender sielen, dats haer name. Ende Adam hiet met haren name alle dieren ende alle voghele des hemels ende alle die beesten der erden. Mer negheen hulper Adams en waert vonden hem ghelijc. Daer om soe sant die here god 479vaec in Adame, ende doen hi in slape was, soe nam hi ene van sinen ribben ende hi verwisset vleechs daer voer. Ende die here god schichte die ribbe die hi ghenomen hadde van adame in een wijf ende brachtse te Adame. Ende Adam seide: Dit been es nu van mynen beenen ende tvleeschs van mynen vlesche. Dese sal heiten manhaghet want si es vanden 482man ghenomen. Om dese dinc sal een man laten sinen vader ende sijnre moder ende sal hem houden aen sijn wijf, ende sy twee selen sijn in enen vlesche. Scolastica historiaGa naar voetnoot106 Doen god dwijf sceppen woude om dat Adam niet waenen en soude dat haers 485gheen noet en waere, soe dede god voer vergaderen alle die diere ende die beesten die hi ghescapen hadde, beide inder erden ende inder locht, om dat hi besien soude ofGa naar voetnoot107 [8va] der enich onder ware die sijns ghelijc ware ende dat hi oec hon allen haer namen gheven solde.Ga naar voetnoot108 Ende dat die beesten daer in weten souden | |||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||
488dat hi boven hon waere. Ende Adam gaf hen haer namen ende hi sprac hebreeuscher tale, ende dat was dierste tale die noyt was. Ende dat proeft men hier mede: want alle die namen die men leest tot daer god die tale verwandelde opden torre Babel, die sijn alle hebreeusch. God vergaderde die beesten 491voer Adame metten selven ghebode daer hise mede ghescapen hadde, of hi deedse daer brenghen vanden enghelen. Ende doen Adam daer onder negheen en vant dat hem ghelijc was, soe sant god vaec in Adame. Dats niet te verstane vaec van slape, mer hi dedene op nemen inden gheeste. Ende alsoe men 494waent, soe waert hi doen op ghevoert onder themelsche gheselscap. Want doen hi ontwaecte so propheteerde hi van Cristus ende vander heileger kerken vergaderinghe, ende vander deluvien die wesen soude, ende vanden vonnisse te doemsdaghe dat metten viere gheschien sal ende dit bekende hi daer 497boven ende propheteret namaels sinen kinderen. Ende doe Adam in slape worden was, soe nam god een van sinen ribben, dats te wetene dbeen ende tfleechs datter omtrent was. Ende bider enghelen werke soe stichte hi die in een wijf. Dat vleechs maecte hi van 500den vlesche ende vanden been die beenre. Ende hi brachtse te Adame, ende Adam seide: Dit been es nu van mynen beenre ende dit vleechs van mynen vlesche. Dat nu, dat heeft vele joden in dole bracht. Want sy wouden segghen dat voer dit wijf een ander ghemaect was, daer voere af gheseit es man ende wijfsciep hi 503hen. Ende si wilden segghen dat dit ander wijf was, als oft Adam segghen wolde: Deerste wijf was met mi ghemaect vanden lyme der erden, mer dese es nu ghemaect van mynen vlesche. Josephus seit oec dat dwijf buten den paradise ghemaect was ende dat sy met haren man inden paradise ghedaen was, ende 507dat god hen beval dat si hebben souden daer nernsticheit vander plantingen. Ende dese onghelovighe joden die dit hil-[8vb]den, sy fingeerden valsche gheslachten van dien Adams .ij. wyven. Mer dese machmen lichtelijc verwynnen metten texte, die altoes sprict van enen wyve die Adam hadde. Men sal oec 510mercen datmen in den maecsele vanden wyve allene sprect vanden lichame. Ende daer om willen enige dat ghesweghen es van haerre sielen om datmenre bi verstaen soude ghelijc dat haer vleechs van smans vlesche was ghemaect, dat oec also haer siele van sijnre sielen waert. Het schijnt dat Augustijn twyvelt 513watmen sculdich es te houden van swijfs siele, weder sy van nieute was of iewer af ghenomen. Mer dat die letter swighet van swijfs siele, daer in gheeft si ons te versaene dat sy ghemaect was van nieute, alsoe die siele smans ghemaect was. Want hadde swijfs siele iegherrincs af ghemaect gheweest, soe was si 516anders ghemaect dan smans siele, ende dies en soude die lettere niet gesweghen hebben.Ga naar voetnoot109 EndeGa naar voetnoot110 Adam gaf sinen wyve haren naeme als haer here ende seide: Dese sal heten manhaghet, want sy es vanden man ghenomen.Ga naar voetnoot111 In Hebreeusch heet die man ‘is’, ende om dat dwijf vanden man was soe hiet 519hise ‘issa’.Ga naar voetnoot112 ‘Man’ heet int latijn ‘vir’, ende daer af eest wijf interpetreert [sic] ‘virago’, ende dat was properlijc des eerst wijfs name. Nu es dat alre wyve naeme, eer si haer suverheit verliesen. Mer nu laetmen die ‘a’ daer uute ende seit ‘virgo’. Dese ‘virago’ dietschen wi ‘manhaghet’, want men late daer oec | |||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||
522vte i ‘a’, soe eest \c/ maghet, dat ‘virgo’ bediet.Ga naar voetnoot113 Adam was oec properlijc die eerste mans name, mer nu es hi ghemeyne. Want ‘adam’ bediet ‘roet’. Want Josephus seit dat Adam van roeder erden ghemaect was.Ga naar voetnoot114 Si was ghewaerlijc roet, dats bloetachtich, want die siele es inden bloede dat roet es.Ga naar voetnoot115 Hier namaels 525na dat Adam ende sijn wijf om haer sonden uten paradise verdreven waren om dat sijn wijf moder wesen soude van alle menschen, soe hiet hise Eva om dat hi daer in beweenen wilde smenschen onsalicheit. Ende oec bespelde hi hier in der cleenre kinder gheween, want een knechtken als gheboren es 528al weenende [9ra] seghet ‘a’ ende dmeysken ‘e’. DoenGa naar voetnoot116 hi den wyve den name ghegheven hadde, soe propheteerde hy te hant ende seide: Om dese dinc sal een man laten sinen vader ende sine moder, ende houden hem aen sijn wijf. Ende dit gheschiet alle daghe 531noch dat die manne laten vader ende moder, ende houden hon aen haer wijf.Ga naar voetnoot117 Want meerre mynne heeft die man te sinen wyve ende meerre sorghe om haer dan hi doet om vader ende om moder. Want vader ende moder mynnen meer tkint dan tkint vader ende moder. Want natuerlijc soe trecket sap vander 534wortelen opwert in die telgheren, mer vanden telgheren en trecket niet weder ten wortelen.Ga naar voetnoot118 Oft die lettere seit om dese sake sal een mensche laten sinen vader ende sijnre moder, dits te verstaene hi en salre negheen huwelijc niet doen. Hier werden tweerhande lude verboden in huwelijc te vergaderen, ende 537in die wet elfterhande lude ende inder ewangelien meer. Ende si twee selen wesen in enen vlesche, dats sy selen te gader woenen, slapen om kinder te wynnen. Want daer toe moeten ij natuerlijc menschen wesen in enen vlesche, want negheen van hon beiden en heeft macht sijns lichamen sonder sanders 540wille. Die text der bibelen III EndeGa naar voetnoot119 beide waren sy naect, dats te verstaene Adam ende sijn wijf, ende si en scaemden hon niet. Scolastica historia Sy waren beide naect ende en scaemden hon niet. Want sy en wisten niet datmen iet decken soude want si en hadden niet ghevoelt dat te bedwinghene was. Want alsoe wy ons niet en scamen, al sietmen ons hoeft, hande ende voete, alsoe en daden sy van haren anderen leden.Ga naar voetnoot120 Want donghemanierde 547berueringhe maect die scaemelheit. Alsoe hon kinderkine niet en scaemen al sietmen haer scamelheit. Want van joncheiden soe en ghevoelense negheen scamelijc berueringhe in dat let. Ende die scamelheit die menre mede doet es onghemaniert, want men maecht qualijc doen sonder sonde, 550en ware dat ment dade om een kint te wynnene of [9rb] om te gheldene in huwelike die scout des huwe- | |||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||
lijcs.Ga naar voetnoot121 Ende al machment ontsculdighen van sonden, nochtan en machet niet sijn sonder scamenisse. Want Sinte Zacharias, doen hi sinte Jan Baptisten wynnen soude aen Sinte Lijsbetten, hi en wolde daer 553in niet ghesien sijn. Eneghe willen segghen dat hem god hier tghebot gaf vanden appele te wachtene, al eest voer ghescreven. Die text der bibelen Mer tserpent was scalker dan alle die dieren der erden die di here god ghemaect hadde. Ende 556het seide totten wyve: Waer bi heeft u god gheboden dat ghi niet eten en sout van alden houte des paradijs? Dwijf antwoerde den serpente: Wi eten vander vrocht der houte die inden paradise sijn. Mer god hevet ons gheboden dat wy niet eten en souden vander vrocht des houts dat int midden den paradise es, ende dat wi hem niet ghenaken en souden, 557dat wy machschien niet en sterven. Ende tserpent seide totten wyve: Ghi en sult die doet niet sterven. Want god weet dat in soe wat daghe dat ghier af eten sult, soe selen u oghen ontdoen werden ende ghi sult sijn als gode wetende goet ende quaet. Dus sach dwijfGa naar voetnoot122 dat hout goet was om telene ende scoene ten oghen ende ghenuechlijc van aensiene. 562Ende si nam van sijnre vrocht ende aets, ende si gaefs haren man ende hi aets ende haerre beider oghen waren den ontdoen. Scolastica historia Dat serpent was scalker dan al die diere der erden, beide natuerlijc ende om dat het vol was 565vanden duvel. Want Lucifer, die gheworpen was vanden paradise der enghelen, hi benijdde den mensche dat hi was int ertsche paradijs, ende hi wiste waert dat hine tot sonden bringhen mochte, dat hi uut desen paradise oec verdreven werden soude. Mer om dat Lucifer duchde dat de man mochte ghewaer 568werden sijnre boesheit, soe aen ghinc hy dwijf, die men voersienich was ende broesch, ende dat biden serpente. Want doen ter tijt soe plach tserpent recht [9va] te gaen ghelijc den mensche. Mer in sijnre malediccien soe waest van gode nedergheworpen. Ende alsoe noch enighe segghen, soe es noch 571eenrehande dat recht gaet. LuciferGa naar voetnoot123 coes oec een serpent dat hadde een aensichte als een joncvrouwe, also Beda seit, want gelijc es gherne biden anderen gheliken. Ende hi beruerde des serpents tonghe te spreken, nochtan en wiste tserpent niet wat het sprac. Also die duvel noch spriet uuten besetenen lieden, 574die niet en weten wat si segghen. Ende tserpent seide: Waer bi heeft u god gheboden dat ghi niet eten en sout van alden houte des paradijs?Ga naar voetnoot124 Dit serpent vraechde om dat het uut swijfs antwoerdene soude vinden ocsuune te voldoene, daer omme dattet comen was. Ende het gheschiet alsoe. Doe hem dwijf al twyvelende 577antwoerde, dat wi machschien niet en sterven, want soe wie twyvelt, hi es te hant verleit ter welker siden datmen wilt. Ende hier bi waert die duvel seker dat hise vellen soude ende seide: Ghi en sult die doet niet sterven. Want god, die niet en wilde dat ghi hem ghelijc woert in conste ende wiste soe wanneer 580dat ghi vanden houte eten sult dat ghi sijn selt als gode, wetende goet ende quaet van danen verboet hijt u. Te hant begherde dwijf gode ghelijc te werdene. EndeGa naar voetnoot125 si sach dat thout scoen was te aensien, ende biden roeke of biden taste merkese dattet suete was tetene. 583Ende si aets ende gaefs haren man. Ende machschien hadde si haren man ghebeden met worden ende | |||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||
met rade daer af tetene.Ga naar voetnoot126 Ende hi consenteerde haer lichtelijc ende oec om dat hi waende dat dwijf tehant soude hebben ghestorven alsier af gheten hadde, also die here seide. Ende hi sach dat si levende 586bleef, soe waende hi dat die here gheseit hadde om een vrese ende hi aets, ende haer oghen woerden ontdaen, dats si saghen een ontamelijcheit [9vb] risen in haer scamelheit, dat si te voeren niet ghesien en hadden. Want si saghen daer te voeren met haren oghen want dwijf sach thout te voeren, want sy en 589ghinghen ten houte niet al tastende. Mer wi segghen dese oghen die ontdoen waren, dat was haer vleeschelijc begherte. Want doen resen in haer scamelijc lede ontamelijc berueringhen der ghenuechten, mer daer te voeren waren dese rueringhen in hen besloten ende bedwonghen, also sy sijn in jonghen 592kinderen.Ga naar voetnoot127 Mer na der sonden soe begonsten si te ruerene, ende doe worden sy ghewaer van dien dat si te voeren niet ghevoelt en hadden, ende doen bekenden sijt. Ende also si onghehoersam waren haren god, also begonsten hon oec teghen haren wille dese lede te ruerene. Ende doen si haer scamelheiden 595dus rueren saghen teghen haren wille, soe scaemden si hon. Ende hier om sijn die lede scamelheiden gheheiten, want dander lede ruert een mensche als hi wille, mer dese rueren jeghen sinen wille, want dats die poerte der gheborten. Ende dat dese leden rueren jeghen smenschen wille, dat es dat teeken 598onser eerster vadere onghehoersaemheit, ghescreven in die scamelijc poerten. Ende si bekinden dat si naect waren, dats sy scaemden hon van haren scamelec leden datmense sach. Nochtan seit Josephus dat si hadden die const te wetene ende te bekennene dat si naect waren van der vrocht die si aten van dien 601houte dat natuerlijc hadde die cracht hier af. Want hi seit: Die plantacie dies houts was sake des scerpens haers sins. Die text der bibelen Ende doen si bekenden dat sy naect waren, soe naeyden sy te gader bladere vanden vighebomen 604ende maecten hon overdecsele. Ende doe si ghehoert hadden des heren gods stemme wandelende inden paradise ter locht namiddaghe, soe barch hem Adam ende sijn wijf van sheren gods aensichte midden den houte des paradijs. Ende die here god riep Adame ende seide: Adam waer bestu? Hi sprac: Here, ic hoerde dijn stemme inden paradise 607ende ic ontsach mi om dat ic [10ra] naect was ende ic barch my. Die here seide hem: Wie hevet die ghewiset dattu naect waers sonder dattu hebs gheten vanden houte, daer ic di af gheboden dattuus niet eten en souts? Ende Adam seide: Dwijf die du my gaefs teenre ghesellinnen gaf my vanden houte ende ic aets. Ende die here god seide totten wyve: 610Waer om daetstu dat? Si antwoerde: Tserpent bedroech my ende ic aets. Ende die here god seide totten serpente: Om dattu dit ghedaen hevest, soe selstu vermalendijt wesen onder alle die diere ende beesten der erden. Du suis gaen over dijn borst ende du suls erde eten, al die daghe dijns levens. Die viantscap sal ic setten tusschen di ende een wijf ende 613tusschen dijn saet ende haer saet. Si sal dijn hoeft vertreden ende du seh spien na haer versenen. Oec seide hi den wyve: Ic sal menichvoldighen dijn catyvicheiden ende dijn drachte. In pinen salstu kindere ghebaren. Ende du sals wesen onder smans macht ende hi sal heerscap boven di hebben. Mer hi seide: Adame, omdattu hoeres dijns wijfs stemme 616ende aets van dien houte, daer ic di af beval dattuus niet eten en souts, soe sal deerde vermalendijt sijn in dinen werke. In pinen salstuse eten alle die daghe dijns levens. Si sal di groeien doerne ende destele, ende du sels eten toruut der erden. Inden sweete dijns aensichten soe saltu eten dijn broet, tot. dattu suls weder keren inder erden, daer du af 619ghenoemen best. Want du best ghemul ende du sals weder keren int ghemul. Ende Adam hiet sijns wijfs name Eva om dat sy moder wesen soude van allen levenden menschen. | |||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||
Scolastica historia Doen maecten si hon overdecsele, die si om haer scamelheit gorden ghelijc clevnen broeken.Ga naar voetnoot128 622Ende sonder sake en maecden sisc van vighebladeren, want die vighebladere wreve ende perstertsap uute, ende besalvede daer mede die scamelheit, te hant soe sout risen ter oncuysheit. Ende hier bi soe schijnt wel dat sy niet ghevoelt en hadden te voeren die roeringhe der oncuyscheit. Hier bi wilden 625[10rb] eneghe segghen dat die vrocht vanden vigheboeme was verboden tetene. Ende si hoerden des heren stemme die wandelde inden paradise ter locht, ende mettien dat sine hoerden, soe berespte hise dat sy niet staende en waren bleven inden ghebode, want god sprack hon toe bi enigher creatueren die onder hon 628was.Ga naar voetnoot129 Ende die here riep den man dien hi tghebot ghegheven hadde, ende hi seide: Waer bestu? Niet als of hijt niet en wiste waer hi was, mer hi berespten met dien woerden als of anders seide: Siet in wat caytivicheiden dattu best! Ende Adam sprac: Ic barch my om dat ic naect was. Hi antwoerde sottelijc, want 631god diene naect ghemaect hadde, hi en meshaechde hem niet naect. Doen hem god verweet wie hem dat ghewijst hadde, sonder dat hi sijn ghebot te broken hadde, soe en belyde Adam sijn sonde niet oetmodelijc, mer hi leide sijn sonde op dwijf ende oec op gode die hem dwijf gaf, ende seide: Dwijf diestu 634my gaefs tot eenre ghesellinnen gaf my vanden houte ende ie aets. God seide den wyve: Waer bi daetstue. dat? Ende si en gaf haer selven oec niet mesdadich, mer sy werpt opt serpent ende oec opten maker vanden serpente. Mer god en vraechde den serpente niet, want ten hadde dat niet bi hem selven ghedaen, mer 637die duvel deet metten serpente. Ende hi vermaledidese ende begonste eerst aent serpent,Ga naar voetnoot130 want tserpent hadde eerst ende meest mesdaen in .[i]iij.Ga naar voetnoot131 poenten. Ende dwijf mesdede daer na myn dan tserpent ende meer dan die man in .ij. poenten. Die man mesdede tachterst ende mynst in enen poente. 640Tserpent benijdde ende loech ende bedroech, ende hier op gaf hi hem iij maledixien. Om dat het benijdde des menschen eersamheit ende hoecheit, soe seide hem god: Op dijn borst soe salstu gaen. Om dat het loech, soe eest ghecasteyt inden mont: Du sels erde eten alle die daghe dijns levens. Ende oec soe nam 643hem god sijn stemme ende gaf hem venijn daer voerre inden mont. Om dat het bedroech, soe seide hem god: Die viantscap sal ik setten tusschen di ende een wijf. Hier schijnt dat Eva be-[10va]rouwenisse hadde: Sy sal dijn hoeft vertredenGa naar voetnoot132 ende du suis spien na haer versenen. Want ghelijc dat natuerlijc hatie es 646tusschen tpeert ende den grijp, ende tusschen wolve ende honde, alsoe eest tusschen tserpent ende den mensche. Want ghelijc dat serpentGa naar voetnoot133 venijn den mensche doedt, alsoe doedt oec tserpent eens menschen nuchteren specule. Ende omdat Adam ende Eva naect waren, soe ontsiet al noch tserpent den 649naecten mensche ende vlieter af, mer enen ghecleedden mensche loept het teghen. Dwijf mesdede in tween: si verhief haer ende at die verbodene vrochte. Om dat si haer verhief, so veroetmodeghese god ende seide: Du sals wesen bedwongen onder smans macht, dat hi di oec sal moghen slaen ende wonden. 652Ende nu waert si den man tonder ghedaen van rechte ende vresen, die hem daer tevoeren tonder was in mynnen. Ende om dat sy mesdaen hadde in die verbodene vrocht tetene, soe waert si ghecasteit in | |||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||
haer vrocht, doen god seide: In pinen salstu ghebaren. Dat hier gheseit es in pinen, dats maledixie. Datter 655volghet salstu ghebaren, date benedixie, want dondrachtighe was vermalendijt. Ende inder penetencien soe en vergat god sijnre ontfermherticheit niet.Ga naar voetnoot134 Om dat Adam alleen mesdaen hadde in desen, soe casteiden god dat hi in pinen sijn spise wynnen of vercrighen soude, ende seide: Vermaledijt es die erde in 658dinen werke, dats om dattu ghedaen hevest,Ga naar voetnoot135 want die erde die te voeren goede vrocht plach te makene, voert ane sal syre lettel maken ende niet sonder smenschen pine. Ende se sal di voer die vrocht groeien tarve ende distelen, ende du suls eten cruyt der erden ende hier in suldi den vee ghelijc wesen. God vermalendide 661die erde om dat die mesdaet ghedaen was vander erden vrocht. Mer hi en vermalendide die watere niet. Ende hier om eest dat onse here vesch at ende negheen vleechs, also men leest, sonder vanden [10vb] paeschlamme, om tghebot vander wet. Echter seide god: Inden sweete dijns aensichten sulstu 664eten dijn broet, tot dattu sals weder keren inder erden, date dattu sterven suis, want du best erde ende du sels in deerde gaen. Dat du die in desen stade soute sijn bleven, hadstu ghewilt, tot dattu te enen beteren stade soute sijn ghevoert. Du suis nu van caytivicheiden in catyvicheiden gaen ghelijc lopenden watere. Doen 667beweende Adam die catyvicheit sijnre nacomelinghen ende hiet sijn wijf Eva, alsoe voerseit es. Die text der bibelen Die here god maecte oec Adame ende sinen wyve pelsen rocke ende cledese, ende seide: Siet, Adam es woerden ←s/ een van ons, wetende goet ende quaet. Daer om dat hi machschien nu niet en steke sijn hant 670ende neme \c/ vanden houte des levens ende eets ende leve ewelijc. Ende die here god stackene uuten paradise der weeldicheit, om dat hi deerde werken soude daer hier af ghenomen was. Ende hi verdreef Adam uute ende hi sette voer den paradise der weeldicheit CherubinGa naar voetnoot136 ende een vierich swert ende bernerlijc allesens snidende, om te wachten den 673wech ten houte slevens. Scolastica historia Dese pelsen rocke die god Adame ende sinen wyve maecte, waren van doden beesten om dat si een teeken haerre stervelijcheit met hen draghen souden. Ende god seide: Siet, Adam es woerden 676als een van ons. Hi wonde wesen ghelijc gode, mer nu eest openbaer dat hijs niet en es. God en sprac dit niet ten verwite, mer dat hi ons daer mede bedwinghen woude van hoverden.Ga naar voetnoot137 Ende god sprac den enghelen soe ane:Ga naar voetnoot138 Nu dat hi maschien sijn hant niet en steke ende neemme vanden houte des levens ende eets 679ende leve ewelijc.Ga naar voetnoot139 Hier schijnt gods sentencie haert, want mettien pinen di hi hem voer ghegheven | |||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||
hadde, soe verdreef hine uuten paradise.Ga naar voetnoot140 Mer hets anders. Want die pine die god hier gaf, die mynghelde hi met ont-[11 ra]fermherticheit.Ga naar voetnoot141 Want om dat sy leven moesten in caytivicheiden, soe haer 682leven langhere gheweest hadde, soe oec haer catyvicheit te meerre gheweest hadde. Hadden si dan gheten van dien houte desGa naar voetnoot142 levens, soe souden si te langher in catyvicheiden gheleeft hebben. Ende en es gheen wonder dat sy na die sonde, hadden sy gheten van dien houte, te langher gheleeft souden hebben. 685Want men vint noch enighe eylande inder see daer nyemant bynnen sterven en mach. Ende oec in enen lande dat Sores heet, soe verlingt men dieven met haerkennen teten die daer aen boem bladere wassen. Ende Alexander screef Aristotelesse, sinen meester, dat die papen vander sonnen ende der 688manen bomen alte langhe bleven levende metter vrocht van dien bomen. Ende god verdreef Adame uuten paradise, om dat hi deerde werken soude daer hi af ghenoemen was, dat was inden acker bi Damasco, dat namaels gheheiten wert Hebron. In dien acker doedde Caym Abel sinen brueder, 691ende daer bi es Adam ende Eva begraven in die dobbel donwiere. Ende god sette voer den paradise der weeldicheit Cherubin ende een vierich swert ende beruerlijc, om dat dinghel den duvel dwinghen soude ende tvierich swert den mensche. Of god sette daer tvier biden dienste der enghelen, om dat hi besluten soude 694den inganc des paradijs. Ende dits gheheiten ‘een swert drayende’. Dats alsoe wy inden text ghedietschet hebben ‘allesens snidende’, want het was den mensche pine dat hi in beiden siden ghecasteit waert.Ga naar voetnoot143 Of het mocht heiten na die lettere ‘een draeyende swert’, om dat het lichtelijc keerde om wech 697te doene, als god willen soude. Want het was wech ghedaen te enen tide, doen Enoch ende Helias daer in ghinghen. Mer te male en waert niet wech ghedaen voer in Cristus doet, doen waertGa naar voetnoot144 al ghebluscht. Vraechtmen wat dit vier verteerde, soe machmen segghen dat een maniere van viere es als men in Sinter 700Claes vite leest: Waert datter iemant sijn hant aen dade, hi soude den [11rb] brant ghevoelen mer hi en solde niet verbernen. Ende dusdane vier en hevet negheenre materien te doene om te verterene, ende dusdaen vier bernt den gheest. Echter vraechtmen waer by dat god den mensche liet tempteren, 703als hi wiste dat hi vallen soude, ende van vele ander dinghen in deser manieren. Soe machmen daer toe segghen dat het god also woude. Vraechtmen waer om dat hijt woude, soe eest sotte vraghe te ondersuekene die sake van gods willen, om dat sijn wille es sake van allen saken. MerGa naar voetnoot145 niemant en onder- | |||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||
winde 706hem tondersuekene waer bi god den mensche sceppen wilde, dien hi wilde dat hi vallen soude, waert bi dat hi dinghelen sceppen wolde, welker val hi seker voer wiste. Ende waer om hi des conincs Pharoens herte verharden woude ende Marien Magdalenen herte ter penitencien vermorwen; waer 709omme hi Sinte Peter, die sijns drywerven loechende, berouwenisse in sant ende Judasse in sijn sonde liet wanhopen; waer om dat hi enen vanden mordenaren in sant die gracie van bekerene ende hi sinen gheselle al sulken gracie niet verlenen gheven en wilde; waer om hi den enen sondaer trect ende den 712anderen niet: niemant en onderwinde hem dit tondersuekene, hoe wijs hi es. Want dit ende deser ghelike sijn gods werke, die niet ondersocht werden en moghen vanden menscheliken synnen. Sinte Pauwels schijnt dat dese vraghen cortelijc ontbint: god, seit hi, verhaert dien hi wilt ende hi ontfermt dien hi wilt.Ga naar voetnoot146 | |||||||||||
Bij de afbeelding op het omslagDe afbeelding op het omslag van dit nummer toont een versierde initiaal met de kerkvader Hieronymus, die de proloog tot zijn bijbelvertaling schrijft. De miniatuur is geplaatst aan het begin van Petrus Naghels proloog tot zijn Historiebijbel (f. 1r, Den Haag, K.B. 78 D 38).
Copyright: KB Den Haag. |
|