Nederlandse Letterkunde. Jaargang 8
(2003)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||
Een knieval voor de luie lezer?
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||
er verscheen een facsimile-uitgave van Het huis Lauernesse zonder enige aanduiding van welke druk gebruikt was,Ga naar eind3 laat staan welk exemplaar. Er waren wel zes uitgaven van Max Havelaar waarvan vijf herspeld en geen enkele wetenschappelijk verantwoord.Ga naar eind4 Ofschoon er ook zeker hele goede edities verschenen zijn vóór de doorbraak van de editeerwijze van het Constantijn Huygens Instituut, was het merendeel toch te vergelijken met de oude uitgaven van het verzameld werk van Multatuli en Couperus: goedbedoeld maar de editeerprincipes waren niet voldoende doordacht. Vergeleken met die tijd is er veel veranderd in Nederland. Door de institutionalisering van de editiewetenschap en de analytische bibliografie aan de universiteiten, is er nu vrijwel geen neerlandicus meer die onbekend is met de minimumeisen van de editiewetenschap. Bij welke universiteit men ook kijkt, overal zitten oud-leerlingen van Guus Sötemann, de in 2002 overleden Utrechtse hoogleraar die Nederland heeft leren editeren. Bij de historische letterkunde-afdelingen zitten leerlingen of tweede-generatieleerlingen van W. Gs Hellinga, de Amsterdamse hoogleraar die Nederland aan de boekwetenschap en dus ook aan de analytische bibliografie gebracht heeft. Mede door de inspanningen van Sötemann werd het Bureau Basisvoorziening Tekstedities opgericht. Vooral door dit bureau verdween langzaam maar zeker het amateurisme uit de praktijk van de letterkundige edities. De editiewetenschap kwam tot bloei. Er verscheen een tiental proefschriften met voorbeeldige edities, en inmiddels is het Constantijn Huygens Instituut (CHI) ook in het buitenland als een toonaangevende academische instelling bekend. Op dit moment is het zover, dat ook uitgevers een editiegeweten hebben gekregen. Zij zijn ervan op de hoogte dat werken van overleden auteurs niet meer zonder onderzoek herdrukt kunnen worden en dat er editieprincipes zijn die ze kunnen respecteren. Dat wil niet zeggen dat ze hun geweten ook altijd volgen, maar het is in elk geval ontwikkeld. Enkele gerenommeerde uitgevers hebben voor verzameld-werkuitgaven van belangrijke overleden schrijvers een overeenkomst met editeurs. Het mooiste voorbeeld is wel het grote Hermans-project van De Bezige Bij, die in een miljoenenproject samen met het CHI een geheel smettenvrije volledige Hermans op de planken gaat brengen. Van Oorschot is over de literaire nalatenschap van Karel van het Reve in overleg met het CHI. Uitgeverij Veen is van zijn vroegere dwalingen teruggekomen en heeft nog vóór de dood van Gerard Reve al een beroepsediteur op zijn verzameld werk gezet. Toch is De Bezige Bij niet consequent in haar beleid. De recente uitgave van de verzamelde poëzie van Lucebert kan geen editie genoemd worden in wetenschappelijke zin. Ik kan me wel voorstellen dat de uitgeverij voor een dilemma stond. Een volledig verantwoorde editie van zijn poëzie zou vele jaren werk van geschoolde editeurs eisen. Het publiek wilde echter na de dood van de dichter snel een volledige Lucebert - wie zal het de uitgever kwalijk nemen dat hij voor een tussenoplossing koos? Datzelfde publiek schreeuwt echter niet om historische teksten. Slechts in kleine oplagen kan de oudere Nederlandse canon zijn kwijnend bestaan rekken. Historische teksten zijn subsidieafhankelijk geworden. Alleen het Constantijn Huy- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||
gens Instituut kan de grote variantenedities bekostigen. Voor lees- of studie-edities van historische teksten tast het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingen-Fonds geregeld in de buidel, maar wanneer de uitgever daar bot vangt, moet er gebedeld worden bij de tientallen particuliere fondsjes die een paar honderd euro paraat hebben. Het uitgeven van historische letterkunde is een kwestie van filantropie geworden. Zoals in de negentiende eeuw de armen van de bedeling moesten leven, zo moeten nu uitgevers met hun edities leuren bij allerlei gaarkeukens en soepuitdelingen om ze toch nog te kunnen blijven drukken.
De hoofdschuldige van deze achteruitgang is de lezer. De lezer in Nederland koopt veel boeken, meer dan welke andere buitenlandse lezer ook, maar de historische canon koopt hij niet. De kooplustige lezer heeft afgehaakt wat teksten uit het verleden betreft. Een hele enkele keer verschijnt er een historische tekst in de toptien, maar alleen als er tegelijkertijd een televisieserie gemaakt is.Ga naar eind5 Een oplage van meer dan tweeduizend voor een historische tekst is vrijwel ondenkbaar. Achter de lezer gaat de uitgever schuil, want wat de lezer koopt is in hoge mate vooraf bepaald door de uitgevers. Die zetten met gerichte publiciteitscampagnes zo sterk in op bepaalde titels, dat massaal díe titels gekocht worden waarvan megaoplages gemaakt worden. Een enkele keer speculeert een uitgever verkeerd, zoals Vassalucci ondervond bij het tweede boek van Lulu Wang, dat een flop werd. Maar gewoonlijk betekent 50.000 exemplaren van een eerste druk maken, dat die snel uitverkocht raakt en dat de volgende druk een nog hogere oplage heeft.Ga naar eind6 De cijfers wijzen uit dat er wel steeds meer boeken verkocht worden, maar steeds minder titels. Reclame speelt daar op in: hoe hoger het aantal verkochte exemplaren, hoe beter het product. Lisa Kuitert maakte onlangs waarschijnlijk dat uitgevers daarom de oplagecijfers ook opschroeven.Ga naar eind7 Meer dus van hetzelfde, ten koste van de variëteit. De lezer is een willoze prooi geworden van de massaliteit. Door het bombardement van publiciteit voor bepaalde boeken ziet hij andere, die misschien minstens zo aardig zijn, over het hoofd. Boekhandelaren dwingen de lezers tot hetzelfde als uitgevers. Fens heeft ooit gezegd dat een boek precies tegenovergesteld is aan een mens. Als een mens dood is ligt-ie, als een boek dood is, staat het rechtop in de kast, in plaats van op stapels te liggen naast de kassa. De boekhandelaar koopt enkele titels groot in en legt die voor het grijpen neer, de rest verdwijnt in de kast. Uit het oog, uit het hart. Kan er een verklaring gevonden worden voor het feit dat de Nederlandse lezer geen interesse, of nauwelijks interesse heeft voor teksten uit het verleden? Kunnen de oude teksten niet op tegen de moderne romans? Is Bosboom-Toussaint een minder goed schrijfster dan Connie Palmen, is Jacob van Lennep minder dan Ronald Giphart, zijn Wolff en Deken minder dan Margriet de Moor, is de Reinaert minder dan Arnon Grünberg? Ik zou hier het jawoord niet op durven geven. Dat ze minder toegankelijk zijn, kan echter niet ontkend worden, alleen al fysiek omdat ze niet meer in de winkels zijn, maar ook psychisch. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||
Mij lijkt dat het voornaamste probleem in die psychische ontoegankelijkheid ligt. Er zijn nu eenmaal zaken in historische teksten waar de hedendaagse lezer geen voeling meer mee heeft. Liefde, seks, dood, bedrog, jaloezie zijn van alle tijden en daar kan elke lezer mee gewonnen worden. Maar wanneer een romanpersonage moet kiezen tussen liefde en vaderland, een bekend zeventiende-eeuws thema, dan haakt de moderne lezer toch al gauw af. Als een personage in opdracht van God zijn zoon of dochter moet vermoorden, begrijpen we dat dan? Er is een zekere intellectuele basis nodig voor de lezer om zich te kunnen verplaatsen in deze historische thema's. Wie ervoor wil zorgen dat de historische teksten niet steeds verder van ons af komen te staan, moet aan die basis beginnen. Als ergens iets gedaan kan worden aan de appreciatie van het verleden, is dat op de middelbare scholen. Oudere literatuur is wat dat betreft niet te vergelijken met oudere muziek: van Mozart kun je ook genieten als je geen HAVO-diploma hebt, van Marieken van Nimwegen kan alleen maar enigszins genoten worden met culturele en historische kennis. Wie geleerd heeft dat er meer schakeringen in het gevoelsleven, in het eergevoel, in het geweten en in de gedragspatronen zijn dan men kent uit de directe contemporaine waarneming, zou daarmee ook een historische tekst kunnen appreciëren. Maar als een goedwillende lezer aan een historische tekst wil beginnen, moeten de omstandigheden comfortabel zijn. Met andere woorden: maak het de geïnteresseerde lezer makkelijk, anders haakt hij af nog voor hij goed en wel begonnen is. Marc Verboord onderzoekt in zijn proefschrift Moet de meester dalen of de leerling klimmen het effect van literatuuronderwijs op het latere leesgedrag.Ga naar eind8 Hij komt tot de conclusie dat een leerlinggerichte benadering van de literatuurlessen er toe bijdraagt dat er later lezers ontstaan. Een leerlinggerichte benadering legt de nadruk op het ontwikkelen van een eigen smaak, het kritisch benaderen van teksten en individueel leesplezier. Leerlingen hoeven niet per se kennis te maken met de hogere literatuur, en ook niet de hoogwaardige literaire teksten te analyseren. Later blijken ze er vanzelf naar te grijpen. Nu lijkt mij dat er ook een combinatie mogelijk is. Een leraar kan zijn leerlingen laten kennismaken met historische teksten door ze zo aan te reiken dat individueel leesplezier mogelijk is. Middeleeuwse teksten in een hertaling kunnen zelfs de beruchte kloof tussen jeugdliteratuur en volwassen lectuur overbruggen. Actualiseren van historische teksten door hertaling en vrolijk commentaar, daarmee kan voor oudere literatuur een ‘leerlinggerichte benadering’ bereikt worden. En passant zouden ook oudere lezers verleid kunnen worden.
Wordt er dan niets gedaan om de lezer te voorzien van geactualiseerde historische teksten? We hebben gezien dat uitgevers alleen met subsidies historische teksten uitgeven. De productiemachine moet blijven draaien, dus zijn de uitgevers best bereid een boekje tussendoor te maken dat budgetneutraal is en meehelpt de status van de uitgeverij hoog te houden. Hier eigenen historische letterkundige teksten zich dus uitstekend voor. Ze kunnen in de periodes gemaakt worden dat er wat luwte is, ze | |||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||
worden betaald door het Produktiefonds of door de subsidiërende stichtingen, en ze geven de uitgeverij glans. De academische editeurs maken met verve gebruik van de ruimte die ze krijgen. Maar het warmhouden van de historische markt mag niet afhankelijk zijn van particuliere initiatieven van uitgevers. Het is daarom goed dat het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds dit met lede ogen aanzag. Het levend houden van het literaire verleden is een van de doelstellingen van het Fonds. Door een soort groslijst van Nederlandse klassieken op te stellen die een editie verdienen en altijd beschikbaar moeten zijn, dienen ze dat doel. Uitgevers kunnen intekenen op een editie. Ze krijgen dan een forse subsidie, mits ze zich aan bepaalde voorschriften houden. De uitgaven in deze zogenaamde Deltareeks zijn van te voren al zeker van ondersteuning. De reeks is niet afhankelijk van één uitgever of één enthousiaste editeur. Per jaar kunnen ongeveer twee titels verschijnen. Om redenen die slechts intuïtief nagevoeld kunnen worden, worden klassieke teksten vrij zelden alleenstaand op de markt gebracht, maar komen ze altijd in series uit. De vooronderstelling is blijkbaar dat de ene klassieker de andere meetrekt. Lisa Kuitert heeft betoogd dat deze verschijningsvorm tot een versmalling leidt. Met name de hedendaagse klassiekenreeksen zijn ‘allemààl reeksen van neerlandici voor neerlandici’, zoals alleen al blijkt uit de betrokken redactieleden. Kuitert constateert dat het steeds om dezelfde hoogleraren gaat die bij series betrok ken zijn: ‘Er is kennelijk sprake van een kerngroep van hoogleraren die steeds benaderd wordt als er iets te organiseren valt.’Ga naar eind9 Daardoor gaat er van de series teveel de indruk uit, dat historische letterkunde iets is voor vakmensen. Kuitert gaat nog een stap verder: klassiekenreeksen legitimeren instituties en autoriteiten. De universiteiten en het nationale editie-instituut, het Constantijn Huygens Instituut, ontlenen hun autoriteit aan de uitgave van een klassiekenreeks. Daarom begint elke nieuwe generatie literair-historici weer een eigen nieuwe reeks.Ga naar eind10 Doordat de reeksen in handen zijn van een kleine groep academici, wordt er te weinig rekening gehouden met de verlangens van het publiek. Door de subsidies zijn ook de uitgevers niet gedwongen om rekening te houden met lezers. Terugredenerend vanuit Kuiterts geruchtmakende oratie over ‘subsidieproza’, kunnen we dus stellen dat het euvel van de subsidie niet alleen hedendaagse onleesbare producten betreft. Ook teksten uit het verleden onttrekken zich aan een streven naar publieksgerichtheid. Ze worden immers dankzij de eurozak van het Produktiefonds toch wel uitgebracht. Zijn de constateringen van Kuitert terecht? Voldoen de reeksen die op dit moment verschijnen met of zonder subsidie van het Produktiefonds aan actualiseringseisen? Laten we er eens een paar onder de loep nemen.
Een serie die al sinds 1985 bestaat en daardoor alleen al is gaan lijken op de geijkte klassiekenseries van de vroege twintigste eeuw, is de Griffioenreeks van Querido, sinds 2001 ondergebracht bij huisgenoot Athenaeum-Polak & Van Gennep. Het is een raadsel hoe deze serie zich heeft kunnen handhaven. Onder de titels zitten nogal wat muurbloempjes van de Nederlandse literatuur en bovendien zijn er vrij | |||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||
veel bloemlezingen, per definitie een onaantrekkelijk genre. Wie wil Hermingard van de Eikenterpen van Aarnout Drost lezen, wie een bloemlezing uit het werk van Anthony Staring, wie een selectie uit Het land van Elisabeth Maria Post? Natuurlijk zijn er daarnaast ook aanlokkelijke titels, zoals de Ferguut of Floris en Blanchefloer. Deze laatste, in een goedlopende hertaling van Ingrid Biesheuvel, is zeker een lokkertje voor middelbare-scholieren. Uitgangspunt van de Griffioenreeks is herspelling voor achttiende en negentiende eeuw, hertaling voor ouder werk. Maar overigens wordt er weinig werk gemaakt van de contextualisering, en illustraties komen vrijwel niet voor in de reeks. De omslagen en de prijs maken de boekjes aantrekkelijk, maar in het algemeen bouwt de reeks voort op de oeroude principes van het filologische woordverklaren om een historische tekst toegankelijk te maken. In 2000 is een nieuwe redactie aangetreden, die misschien wat aanlokkelijker waar kan uitstallen. Ze heeft in elk geval de periode opgerekt en wil nu ook teksten van na 1850 heruitgeven. Het succes van de uitgaven in de reeks is wisselend: van sommige titels worden er niet meer dan een paar honderd verkocht, van andere is al een tweede druk verschenen. Toen de reeks startte was er nog vrij veel belangstelling en werd een beginoplage van 5000 exemplaren gemaakt. Op dit moment durft de uitgeverij met niet meer dan 2000 exemplaren de markt op te gaan. In 1994 startte de reeks Nederlandse Klassieken bij Prometheus/Bert Bakker. Aan de tekstweergave en verantwoording werden geen eisen gesteld. Het hing dus van de individuele editeur af wat de uitkomst was. Men treft in de serie een degelijk-filologische uitgave van Willem Bilderdijks Kunst der poëzy aan, naast een toegankelijke Hadewych-editie met de oorspronkelijke tekst en een hertaling in paralleldruk, product van een samenwerking tussen een schrijver (Imme Dros) en een Middeleeuwenspecialist (Frank Willaert). Deze buitengewoon aantrekkelijke combinatie is in meer delen gemaakt: zo hertaalde Willem Wilmink Mariken van Nieumeghen, terwijl Bert Ramakers de editie en de commentaar verzorgde. Karel Eyckman bewerkte Karel ende Elegast onder deskundige leiding van A.M. Duinhoven. In 2002 kwam een kostelijke bundel met Middelnederlandse komische verhalen uit: Van de man die graag dronk. Ik heb er in de pers weinig over gelezen en dat is jammer, want de samenwerking tussen Fred Lodder en Karel Eykman betekent een verrijking van de historische Nederlandse letterkunde. Ik citeer een paar regels in het Middelnederlands en in de vertaling:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||
In de Nederlandse Klassieken zitten ook goede leesedities die gebaseerd zijn op historisch-kritische edities, Max Havelaar door A.M. Kets-Vree, de Verzamelde gedichten van Nijhoff door W.J. van den Akker en G. Dorleijn. Maar er is ook een uitgave van M. Emants Nagelaten bekentenis zonder enige tekstverantwoording. Recent zijn er twee zeer omvangrijke edities in de Nederlandse Klassieken uitgebracht: Journaal van de reis naar Venetië en Mijn leven verteld aan mijn kinderen, beide van Constantijn Huygens en verzorgd door Frans Blom. Al met al zijn de middeleeuwse teksten met de fraaie hertalingen aangepast aan hedendaagse lezers, en zijn er hele verantwoorde edities bij de jongere uitgaven, maar prettig toegankelijk zijn ze niet allemaal. Veel van de titels treft men overigens aan in de ramsj... De Amsterdam University Press schoot het literaire verleden vanaf 1994 te hulp met de Alfa-reeks. Ook hier is weer sprake van weinig eenheid in de serie, door ontbrekende richtlijnen van een redactie. Een misleidende editie van Verzen van Kloos (misleidend omdat het om een bloemlezing en niet om een gehele uitgave van de bundel Verzen gaat) door P. Kralt staat naast een verzorgde uitgave van Gysbreght van Aemstel door Mieke B. Smits-Veldt. Een uitgave van Karel ende Elegast heeft noch in de typografie, noch in de toelichting enige moderniserende concessie aan de lezer gedaan. De reeks is in zekere zin vlees noch vis: ze mist de aantrekkelijke prijs van de Griffioen, de rake inbreng van herdichters van Nederlandse klassieken en tegelijk is ze ook niet in alle delen even wetenschappelijk. De ‘subsidieserie’, de Deltareeks, heeft strikte regels zowel voor tekstverantwoording als commentaar. De redactie streeft naar het uitgeven van studie-edities. Ze stelt de eis dat de editeur zorgt voor een betrouwbare leestekst en dus onderzoek doet naar de tekstvorm. In de verantwoording die achterin de delen opgenomen wordt, staat de doelstelling expliciet: ‘De reeks stelt klassieke werken uit de letterkunde van Nederland en Vlaanderen ter beschikking aan de huidige lezer. [...] De uitgaven worden voorzien van een inleidende beschouwing die het werk in zijn historische en literaire situatie plaatste en die verwijst naar andere publicaties. Woordverklaringen en inhoudelijke toelichtingen maken de tekst voor de lezer van nu toegankelijk. Daarbij wordt vermeden hem op te tuigen met een al te zwaarwichtige wetenschappelijke commentaar.’Ga naar eind12 De sterk evaluatieve toon van de laatste zin (‘optuigen’) verhindert niet dat de optuiging bij de ene editie wel wat zwaar uitvalt vergeleken bij de andere (Hildebrands Camera Obscura door een editeurscollectief heeft 390 pagina's leestekst tegen 397 bladzijden commentaar; Kleine gedigten voor kinderen van Van Alphen door P.J. Buijnsters omvat 171 pagina's met gedichten en 47 pagina's toelichting). De Deltareeks is mooi uitgevoerd; de typografie nodigt tot lezen uit en de delen zouden als ze bij elkaar in de kast zouden staan heel imposant overkomen. Maar het zijn stuk voor stuk deftige meneren die waarschijnlijk vooral aangeschaft worden door mensen die toch al historische teksten kochten. Mijn favoriete nieuwkomer in de recente historische reeksen is de Tekst in Context reeks van Amsterdam University Press. Deze serie is speciaal ontwikkeld voor gebruik op de scholen, in het studiehuis of bij de CKV-lessen. Dit zijn prachtige | |||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||
voorbeelden van actualisering van historische teksten. Op de achterflap vindt men de volgende aanbeveling: ‘Voor het eerst worden in deze reeks de resultaten van decennia wetenschappelijk onderzoek volgens de eisen van de moderne didactiek aan de leerlingen gepresenteerd. Behalve de oorspronkelijke tekst en een moderne vertaling bevat elk deeltje veel informatie over de historisch-sociologische context en een ruime hoeveelheid (kleuren)illustraties.’ Inderdaad zijn voor het eerst na vele jaren van academische neglectie de leraren weer eens betrokken bij de uitgave van een serie. Een klankbord van leraren begeleidt de samenstelling. In de veelkleurendruk die op het moment voor schoolboeken gebruikelijk is, wisselen tekst en context elkaar af. Ik geef als voorbeeld het deeltje met de titel Jacob van Maerlant. Op blauwe pagina's vinden de leerlingen uitweidingen over middeleeuwse scholen, over de oude en moderne natuurbeschouwing of over Maerlant zelf. Op gele bladzijden staat de tekst, onderbroken door tekstgebonden uitweidingen en verluchtigd met toepasselijke illustraties. De Middelnederlandse tekst en de hertaling staan naast elkaar. De hertaling is in dit geval geen literaire in rijm, zoals in de Nederlandse Klassieken, maar een letterlijke omzetting. Groene pagina's bevatten extra's: opdrachten en suggesties voor verder zoekwerk. Allerlei ingebakken regels van edities worden in de TIC-reeks omvergeworpen: bloemlezen mag, samenvatten van stukken mag, alléén de hertaling geven zonder de brontekst mag. En waarom ook niet, als het erom gaat leerlingen te bereiken? Het enige bezwaar tegen de deeltjes zou kunnen zijn, dat de literairheid van de teksten onderbelicht blijft in de overigens zo weelderige informatie. Ook boeten de hertalingen wel eens in ten opzichte van het origineel. Ik zet als voorbeeld een paar regels uit Warenar naast de niet voor de leerlingen afgedrukte oorspronkelijke tekst:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||
De hertaling mist een aardige vergelijking als ‘wroet met haar ogen als een varken met zijn snuit’ en is soms wat gewild plat, zoals waar ‘bloeien’ voor ‘bloeden’ gebruikt wordt. Maar verder is ook Warenar een juweel van scherpzinnige actualisering, met uitgewogen extra informatie zonder enige dorheid, maar ook zonder modieuze publieksstrijkerijen. De spitse commentaar bij deze deeltjes zou verplichte kost moeten zijn voor elke filoloog-editeur die gewend is zijn lezers te bedelven onder tekstverklarende noten.
Toch hebben al deze initiatieven nog niet geleid tot een ferme aandacht voor de historische Nederlandse teksten. Ook een nieuwkomer met teksten van vrouwelijke auteurs, de Amazonereeks, trekt weinig aandacht. Het blijft bij minimale oplagen, en een minimale aandacht in de pers als er een nieuw deel uitkomt. Het wordt tijd voor een radicale ommezwaai in het editeerbeleid. Wetenschappelijk verantwoorde edities zonder enige concessie aan de tekstvorm zullen altijd nodig zijn, en het Constantijn Huygens Instituut kan borg staan voor een continue beleid daarin. Laat daar vooral de series ‘voor neerlandici door neerlandici’ gemaakt worden. Maar als we willen dat ook de gemiddelde lezer nog geïnteresseerd blijft in Bredero, Betje Wolff, Bilderdijk en Boutens, moeten we meer tegemoet komen aan het publiek. In mijn handboek voor editeurs Naar de letter (eerste druk 1994) ben ik zeer terughoudend wat herspelling betreft. Ik denk dat het tijd is wat meer plooibaarheid te tonen.
Enige jaren geleden heeft Riet Schenkeveld een pleidooi gevoerd voor herspelling, zeker bij edities van zeventiende-eeuwse werken. Internationaal gezien is dat verantwoord en men zou de lezer uit zijn achterstandspositie ten opzichte van zijn leesgenoot uit vroeger tijden helpen. Herspellen zou regel moeten worden, meent Schenkeveld, want we moeten niet voor filologen maar voor lezers uitgaven maken.Ga naar eind15 Dit pleidooi is opmerkelijk, omdat het komt uit Utrecht, de geboortekribbe van de orthodoxe editiewetenschap. H.T.M. van Vliet, ook uit de Utrechtse school, is dan ook een andere mening toegedaan: herspelling lost niets op, want de woorden blijven ongewoon en aan een bepaalde spelwijze wen je makkelijk.Ga naar eind16 Inderdaad is iedereen nu al gewend aan de ‘pannenkoek’. Vanuit Vlaanderen kwam onlangs nog een zeer sterk, taalkundig onderbouwd requisitoir tégen herspelling: ‘Ook voor uitgaven voor een ruimer publiek is herspelling van teksten uit welke periode dan ook zelden noodzakelijk’.Ga naar eind17 Toch zou ik op dit moment nog verder willen gaan dan Schenkeveld. Herspelling is slechts een oppervlakkige facelift die de veroudering nauwelijks opheft, eigenlijk niet meer dan een antirimpelcrême. Herspellen moeten uitgevers nu al doen bij herdrukken van boeken van vóór 1995, het jaar van de jongste spellingswijziging. Herspellingen raken alleen de uiterlijke verschijningsvorm van de woorden. In 1999 heb ik voor de Griffioenreeks Gedichten van De Schoolmeester herspeld, zoals de richtlijnen van de serie willen. Ik heb daar geen enkel plezierig moment | |||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||
aan beleefd. Want wat ik ook probeerde: de herspelde tekst bleef hybridisch en onbevredigend. Vooral de herspelling van poëzie geeft een onbehaaglijk gevoel. Het minst moeilijk zijn de -sch's in ‘menschen’, ‘visschen’ en ‘bosch’. De computer wisselt in nagenoeg één handeling alle verouderde -sch's om voor -s'en. Ook de verwijdering van de dubbele oo's en uu's in ‘boomen’, ‘geloovig’, ‘eenig’, ‘eeredicht’ kost geen moeite. Maar bij de herspelling van naamvallen overschrijdt men een grens, zoals ook Schenkeveld constateert.Ga naar eind18 In poëzie maakt het toch werkelijk uit of er staat: ‘Ik ween om bloemen in den knop gebroken/ en vóór den uchtend van haar bloei vergaan’ (Kloos), ‘Hoe laat is 't aan den tijd?’ (Boutens) en ‘Een hond is vermaard om zijn gezelligen aard’ (De Schoolmeester). Bij klinkers die op elkaar dreigen te botsen, krijgen de naamvallen een verbindende functie (den uchtend, gezelligen aard). Bovendien leggen naamvallen de grammaticale betekenis vast. De naamvallen werden vroeger onnadrukkelijk, maar wel licht hoorbaar uitgesproken. Dat is althans mijn indruk van vooroorlogse geluidsopnamen. Er zou me dus veel aan gelegen zijn om bij herspelling de naamvallen te behouden, ook omdat die orde scheppen in lange zinsverbanden.Ga naar eind19 Maar afgezien van het hybridisch resultaat blijft herspellen toch slechts een lapmiddel, dat slechts een heel marginaal toegankelijkheidsprobleem oplost.
Herspellen is dan ook maar een kleinigheid vergeleken met hertalen. Hertalingen raken de inhoud. Ik ben lang van mening geweest dat hertalingen en herspellingen alleen maar luie lezers zouden kweken, en de wig tussen de tegenwoordige literatuur en die uit het verleden alleen nog maar vaster zouden zetten. Een goede toelichting en een moderne typografie zouden al genoeg zijn om de oude literatuur weer toegankelijk te maken, dacht ik. Nú denk ik dat een luie lezer beter is dan geen lezer.
Ik vrees dat er nog maar twee wegen voor een editeur zijn. Óf hij houdt zich aan de basistekst, zo secuur mogelijk en zonder compromis en hij maakt een goede editie voor tien mensen. Óf hij zet rigoureus de oude taal overboord en hertaalt. Herspelling is een poldermodelachtig compromis dat weinig oplost. Hertaling is de enige weg naar de hedendaagse lezer. Daarmee geeft de historisch letterkundige aan, dat het oude Nederlands een vreemde taal is geworden, zoals het Frans of Duits. Literaire auteurs uit deze landen krijgen mooie, gesubsidieerde vertalingen - waarom onze auteurs uit het verleden dan niet? Hertalen is niet makkelijker dan editeren: het is een ander soort werk. Het is een kostelijk tweegesprek tussen heden en verleden. De tekst blijft historisch, want het tempo, de gebruiken en de gedachtewereld zijn historisch. De moderne taal botst daar af en toe mee. Dat speelt op verschillende niveaus. Het woordniveau is daarbij het eenvoudigst, de mentaliteiten die in de taal zitten zijn het moeilijkst. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||
Hertalen is tot dusverre nog niet een discipline met voorwaarden en regels geworden. Terwijl er bij literaire vertalers codes en afspraken zijn over het omzetten van de brontekst naar de doeltaal, bestaan die nog niet voor literair hertalen. En juist bij hertalen, het omzetten van een historische tekst naar moderne vormen, treden specifieke vertaalproblemen op, die wel aanleiding zouden moeten geven tot discussie. Omzetten van in onbruik geraakte woorden naar moderne is meestal makkelijk. De Warenar-hertalers echter die ‘totebel’ omzetten naar ‘morsebel’ lossen niet veel op: wie het woord morsebel kent, weet ook wel wat totebel is - moderner zou tuthola of trut zijn. Het omzetten van uitdrukkingen is moeilijker. Karel Eykman maakt van ‘Bi miere wit’ (bij mijn geloof) ‘Niet te geloven’ en ondanks de negatie klopt de omzetting precies.Ga naar eind20 Moeilijker zijn woorden te vertalen voor zaken die niet meer bestaan of weinig bekend zijn. Ik geef enkele voorbeelden uit een tekst van Jacob van Lennep: kaarden (uitpluizen), meekrap (soort natuurlijke verf van planten), want (groot net), sterrenbosje (bosje met paden die elkaar op een middelpunt snijden), snetlaagjes (soort koekjes), toelast (groot wijnvat), roten (week maken van vlas).Ga naar eind21 Hier is maar een oplossing: de woorden handhaven en er een toelichting bij geven. Ook ingewikkeld is het weergeven van woorden met een bepaalde gevoelswaarde, die veranderd is. Men kent het voorbeeld van de zalm als alledaags eten voor de dienstboden, tegenwoordig een luxe artikel bij partijen. Toelichting blijft dus ook bij hertaling nodig. Op een ander niveau komt de hertaling bij gewoontes en vooronderstellingen die voor ons niet meer leven. Van Lennep schreef in zijn dagboek herhaaldelijk over wegen die goed waren, en daarmee bedoelde hij dat die beschaduwd waren. Als er geen bomen langs een weg stonden, was die akelig. Maar hoe hertaal je dat een weg akelig is, enkel en alleen omdat er geen bomen zijn? De botsing tussen de tijden krijgt de hertaler hier niet overbrugd. Hoe ver mag de hertaler gaan met het uit elkaar halen van lange zinnen? De spanning van een historische zin hangt vaak af van zijn bijzinnen en nevenschikkingen, maar de hedendaagse taal kan een dergelijke boog vaak niet meer aan. Er moet dus gekapt worden, maar de hertaler dient zich te realiseren dat daarmee het ritme van een prozatekst geschaad kan worden. Gedichten hebben hun eigen problemen. Moeten metrum en rijm gehandhaafd blijven, dan zal de hertaler zich in allerlei bochten wringen om de oorspronkelijke betekenis te handhaven. Wat dat betreft staat de hertaler in dezelfde positie als de vertaler en moet hij wel geregeld afwijken van het origineel in de letterlijke betekenis en volgorde.
Zijn er wel regels te geven voor hertalingen? Degenen die de meeste ervaringen met hertalingen hebben, de editeurs van middeleeuwse teksten, waagden zich daar nog niet aan. Ik zal proberen enkele basisregels te formuleren, in de hoop dat die door betrokkenen verder ontwikkeld kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||
De eerste regel is voor mij zo duidelijk als maar iets en onverbreekbaar: er mag geen hertaling gemaakt worden van een tekst als er geen betrouwbare editie voorhanden is. Voor historici en literair-historici moet eerst de brontekst betrouwbaar uitgegeven zijn, voor je mag gaan stoeien. De tweede regel ligt evenzeer voor de hand. Het tempo en de (literaire) normen van de brontekst moeten in hun waarde gelaten worden. Als derde regel noem ik een regel die ook vertalers hanteren: een hertaling mag niet ingekort worden, tenzij de vertaler dat duidelijk aangeeft. Binnen een zin mogen geen woorden weggelaten worden. De vierde regel betreft het klankniveau, het metaforenniveau en het ritme. De hertaler zou moeten proberen de onderliggende literaire structuren van een tekst te ontbloten en die te respecteren in zijn hertaling. Een opgave die niet zeker niet makkelijk is, maar wel tot een hertaling kan leiden die zelf verdienste heeft, naast de oorspronkelijke tekst. De vijfde regel gaat over de commentaar. Wanneer de inhoud van een historische tekst niet duidelijk wordt door de hertaling, moet de commentaar te hulp schieten. Kleine goedgeschreven essays moeten hier de afstand tussen de historische en de moderne lezer overbruggen.
Als er in het verleden minder spellinghervormingen waren geweest, als er in Nederland meer waardering zou zijn voor de eigen literatuur, als Nederlanders een nationalistischer onderwijsbeleid zouden hebben, als het literaire erfgoed werkelijk erfgoed zou zijn, zou mijn voorstel om het publiek hertalingen aan te bieden overbodig zijn. De realiteit is echter anders. We zijn gedwongen een knieval te maken voor de luie lezer. Laten wij als literair-historici echter niet lui zijn en streven naar mooie, leesbare hertalingen die het oorspronkelijk recht doen. Een goede hertaling is een weldaad voor het origineel. De hertaler zelf beweegt zich op het vlak van de wetenschappelijke literaire historie én de creatieve schrijverij: een begeerlijke combinatie. Naast de Martinus Nijhoff-prijs voor vertalingen zou er dan ook een prijs moeten komen voor hertalingen. Naar wie we die zouden moeten noemen? Zou de man die in de negentiende eeuw de oude legenden van Tijl Uilenspiegel in een meesterlijke hertaling samenbalde, Charles de Coster, hiervoor niet de beste naamgever zijn? | |||||||||||||||||||||||
Literatuuropgave
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||
|
|