Nederlandse Letterkunde. Jaargang 7
(2002)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |||||||||||||
‘Als nadert een ontmoeten’
| |||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||
Het verhaal, met zijn bijna erotische connotaties, is treffend, ook als het, wat wel zeker het geval lijkt, de mythologiserende uitvergroting is van een kleiner en rustiger voorval. Het is een prachtige illustratie van wat men zich kan voorstellen bij het in de negentiende eeuw zo belangrijke begrip van de hermeneutische divinatio. De lezer - of hoorder, zoals in het gebeuren van zonet - heeft de ervaring dat hij in een intuïtieve gevoelsinterpretatie ten volle het bedoelen kan herkennen van de dichter die hij leest of beluistert. Lezer en schrijver vallen voor even samen en beleven daarin een volkomen verwantschap. Dit was de wereld waarin Leopold als classicus en dichter zijn referentiekader vond; onder andere J. Kamerbeek Jr heeft daar, naar aanleiding van ‘Oinou hena stalagmon’, behartigenswaardige dingen over geschreven.Ga naar eind3 De geheime gemeenschap waarin lezer en dichter elkaar vinden langs het medium van het geladen woord, heft de gescheidenheid in tijd en ruimte op en schakelt de dood uit. ‘Bijeen het vroeger en het later’, noemde Leopold dat in een tekstverband dat communiceert met deze voorstellingswereld.Ga naar eind4 Dit, het ‘ontmoeten’ over tijd en dood heen, kan men de ‘hoge’ kant van de divinatio noemen. Maar, op een wat praktischer vlak: divinatio kan ook de inlevende filoloog de juiste verbetering of aanvulling ingeven van een corrupte of incomplete tekst. En divinatio kan kennelijk ook - een extreem geval is het wel en, als je het praktisch bekijkt, ook nogal overbodig - een jong meisje een gedicht dat al afwas nòg een keer net zò af laten maken. Dat is de ware Seelenverwandtschaft. Het is het verhaal van een inwijding in een mysterie, en als ook maar de helft ervan waar is kan ik me voorstellen waarom Ida Gerhardt haar leven lang iets heeft gehad met het woord ‘zoomen’ - al weet ik ook wel dat Lucretius een belangrijke hand heeft gehad in de bundeltitel De zomen van het licht uit 1983.Ga naar eind5 Op de rol die die geheime hermeneutische gemeenschap van doden en levenden voor Ida Gerhardt is blijven spelen na deze eerste tekenen van ingewijdheid, kom ik straks terug. Eerst kort en mogelijk ten overvloede het verhaal van de leraar en dichter Leopold en de leerlinge en latere dichteres Ida. | |||||||||||||
Erasmiaans GymnasiumLeopold, vanaf 1891 leraar oude talen aan het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam en daar in 1924, een jaar voor zijn dood, vertrokken, kreeg Ida Gerhardt in de klas in zijn nadagen als leraar. Zijn leerlingen waardeerden hem nog - en hoe! -, maar de schoolleiding deed bij tijden pogingen om van hem af te komen. Op de details daarvan ga ik hier niet in; de kwestie draaide vooral om zijn merkwaardige, door een onmiskenbare vervolgingswaan getekende gedrag tegenover de rector en de meeste collega's.Ga naar eind6 Ook het feit dat zijn lesmethode eerder op ontplooiing van het begrip van de leerling en op een dieper soort herkenning van de tekst was gericht dan op de formele eisen die de examenstof stelde, leidde tot klachten. Leopoldleerlingen bleken, oog in oog met het naderende eindexamen, | |||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||
soms wat mager toegerust qua elementaire grepen en daarom werd Leopold in de laatste periode van zijn leraarschap geweerd uit de examenklas. Ida Gerhardt, geboren op 11 mei 1905 en op de dag af veertig jaar jonger dan Leopold, heeft Leopold als leraar Grieks gehad van de cursus 1920-1921 tot en met de cursus 1922-1923, dus van haar vijftiende tot haar achttiende. Dat was van de derde klas tot en met de vijfde: in de eerste klas was ze blijven zitten. Er heeft zich in deze periode een vertrouwelijk contact ontwikkeld tussen beiden; Marie van der Zeyde, die vanaf de cursus 1921-1922 bij Ida in de klas zat, spreekt in haar boekje over Ida Gerhardt van ‘vriendschap’ tussen Leopold en Ida Gerhardt, zij het een ‘vriendschap op voet van ongelijkheid’.Ga naar eind7 Ze wandelden in die tijd met grote regelmaat samen rond de Kralingse plas; Leopold was, met of zonder gezelschap, een groot wandelaar en in het leven van Gerhardt zou het wandelen al evenzeer een hoofdrol gaan spelen, zie de vele foto's van Ida buiten. Het was voor Leopold niet iets uitzonderlijks om met een leerling uit wandelen te gaan; in het kader van mijn onderzoek voor een Leopoldbiografie heb ik tenminste één andere leerlinge gevonden - ze zat een klas lager dan Ida Gerhardt - met wie Leopold ook wel wandelde. Maar de frequentie waarmee hij met Ida Gerhardt wandelde - een tijdlang bijna wekelijks - lijkt wel uniek. Ze kwam, net als andere leerlingen, ook wel bij hem thuis, op zijn kamer in de Van Oldenbarneveldtstraat. Hij heeft daar voor haar gespeeld op de piano - de sonate opus 10 van Beethoven is bij Ida Gerhardt blijven hangenGa naar eind8 - en mogelijk heeft hij haar daar ook wel voorgelezen uit zijn werk. In Gebroken lied, het boekje met herinneringen aan en brieven van Ida Gerhardt dat Ad ten Bosch in 1999 publiceerde, is een brief van Ida Gerhardt uit 1987 opgenomen waaruit tamelijk precies is op te maken wanneer het contact tussen Leopold en Ida Gerhardt in een stroomversnelling is gekomen. Dat was op 11 mei 1922. Doordat ze door klasgenoten wordt gefeliciteerd, is Leopold er aan het begin van de schooldag achter gekomen dat Ida die dag jarig is. Net als hijzelf; zij is 17 geworden, hij 57. En daar gaat hij iets aan doen: ‘'s Middags vond ik een overdruk van zijn juist verschenen vers Albumblad (in de Gids) in mijn kastje. Het was ongesigneerd.’ Ze voegt eraan toe dat dit haar des te meer frappeerde ‘omdat Leopold totaal niet wist dat ik zijn werk kende’.Ga naar eind9 Ik ga ervan uit dat dit het moment is dat de verhouding tussen leraar en leerlinge van inhoud veranderde en dat daarbij, al dan niet op de wandeling, ook de poëzie van Leopold en de toegang die Ida daartoe zocht een rol gingen spelen. De vriendschap tussen Leopold en Gerhardt is vervolgens ook al weer snel tot een breuk gekomen. Marie van der Zeyde schrijft daar over en wijst daarbij op de vele malen dat een dergelijke breuk zich bij Leopold heeft voorgedaan. Ik citeer: ‘Van de ene dag op de andere en zonder dat er iets was “voorgevallen”, ervoeren vrienden dat zij vreemden, ja vijanden voor hem geworden waren. Pogingen tot toenadering wees hij woedend terug. Zo kwam ook de vriendschap met Ida Gerhardt abrupt tot een einde. Ida heeft nooit geweten waarom, en er wás ook geen waarom.’Ga naar eind10 | |||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||
In haar gedicht ‘Tweespraak’ uit De zomen van het licht (1983) gaat Ida Gerhardt in op wat, achteraf gezien, de ambivalentie van dit contact is geweest. Ik citeer; de cursiveringen zijn van mij: Tweespraak
Ik ken u - en ik ken u niet,
die mij inleidt in uw gebied;
die als een vader met mij praat
en straks argwanend naar mij ziet.
Ik kende u - en ik kende u niet
- een kind nog in mijn prille staat -
gij die mij onverhoeds verried.
Ik ken u - en ik ken u niet,
die mij toont hoe een vers ontstaat,
en lacht als het aan stukken slaat.
Die Leopold zijt. - En ook niet.Ga naar eind11
In een andere brief aan Ad ten Bosch uit 1987, eveneens gepubliceerd in Gebroken lied, vertelt Ida Gerhardt wat meer over deze kwestie. Het is het navrante verhaal dat al wel bekend was: in de laatste tien jaar van zijn leven verbrak Leopold het contact met de meeste vrienden, familieleden en collega's. Dat deze drang tot destructie zich inmiddels ook was gaan uitstrekken tot zijn omgang met leerlingen, wordt uit deze brief van Ida Gerhardt duidelijk. Kennelijk maakte de - vergeleken met andere leerlingen - grotere nabijheid van Ida Gerhardt haar in het contact met Leopold uiteindelijk net zo kwetsbaar als de gewone grote mensen voor Leopold allang waren. Ze schrijft: ‘Ik droeg er geen schuld aan dat Leopold het hem toekomende hoogleraarschap aan een ander, verre zijn mindere, zag geven. Niettemin zag hij mij (een kind van 18) er als een medeplichtige op aan. Bij een proefwerk verdacht hij mij ervan te spieken, en toen het “spiekblaadje” een onschuldig winkelbonnetje bleek, was het eerst recht mis.’Ga naar eind12 Het bizarre is dat Ida Gerhardt zich hier inzake de hoogleraarsbenoeming zelfs nog lijkt te willen rechtvaardigen: ‘ik droeg er geen schuld aan dat...’. In feite ging het om een benoemingsprocedure die gespeeld had in begin 1917; Ida was toen elf jaar! Nadat de Groningse faculteit hem op de eerste plaats van de voordracht voor een hoogleraarschap grieks had gezet, werd Leopold in deze procedure uiteindelijk door het hogere gremium, de universiteit, gepasseerd ten gunste van P. Groeneboom. Deze kwestie heeft zich, vergroeid met een reeks oudere kwesties van vergelijkbare aard, in Leopolds brein vastgezet tot een ondoordringbare koek van argwaan vanwaaruit steeds meer zijn interpretaties van het leven dat hem omringde werden bestuurd. Vooral mensen die hij nog niet of | |||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||
nauwelijks kende, liefst tijdens vacanties, want dan dus op neutraal terrein, konden nog - zo lang het duurde - in contact komen met de warmte en hartelijkheid die hem buiten zijn ziekte om eigen waren. En leerlingen, in principe: maar het oversteken van de grens van vertrouwelijkheid bleek ook hier dus funest. Uit deze brief uit 1987 maak ik op dat de vriendschappelijke vertrouwelijkheid tussen Leopold en Ida Gerhardt niet veel langer dan een jaar geduurd kan hebben. Begonnen na 11 mei 1922, moet ze al definitief beschadigd zijn geworden toen Leopold Ida Gerhardt nog als leerling in de klas had (‘een kind van 18’, zoals ze hier schrijft). Dat is dus in de laatste maanden van de cursus 1922-1923. | |||||||||||||
Leopold als inwijderDe vertrouwelijke omgang in dit jaar is toch genoeg geweest om - natuurlijk samen met wat Leopold als leraar voor Ida al had betekend in de periode van ruim anderhalf jaar die vooraf was gegaan aan Leopolds dichterlijk geschenk van 11 mei 1922 - Leopold een beslissende rol te laten spelen in de voorstellingswereld waarin het dichterschap van Ida Gerhardt zich heeft ontwikkeld. Ik wil met die misschien wat ingewikkelde formulering de suggestie vermijden dat er een directe oppervlakte-invloed van Leopolds poëzie op die van zijn leerlinge zou zijn uitgegaan. Daar gaat het me hier niet om en dat lijkt me ook eigenlijk, gemeten aan de mythische status die Leopolds dichterschap voor Ida Gerhardt had, maar in verrassend geringe mate het geval. Ik kom daar nog op terug. Waar het mij wel om gaat is dat Leopold voor Ida Gerhardt de grote ‘Openende’ is geweest, de dichter die haar in kennis bracht met die andere wereld, waar de gewone wereld verzonken is of in elk geval op het tweede plan geraakt, en waar, kenbaar aan hun woord, de heroën wonen tot wie je via dat woord kunt doordringen en aan wie je jezelf op alle niveaus van je bestaan zult moeten afmeten en beoordelen. Leopold was voor Ida Gerhardt ook zèlf een van die groten: niet de dienstbare portier van die hermeneutische Olympus, maar zelf een onbetwist Olympier temidden van zijns gelijken. Zo kon hij voor haar, in de ontwikkeling van haar dichterschap, de functie krijgen van middelaar.
Ik opperde zonet dat de oppervlakte-invloed van Leopolds poëzie op die van Ida Gerhardt gering is. Ik denk dat er eigenlijk geen gedicht van Gerhardt is dat van Leopold had kunnen zijn, of andersom. (Veel vaker hoor ik Bloem, of een beetje Nijhoff, of zelfs Verwey in de poëzie van Gerhardt.) De positie van de poëzie in het ordenen van de eigen existentie was bij Leopold een geheel andere dan bij Ida Gerhardt. Leopold zocht inderdaad in zijn poëzie, om te citeren uit een van de laatste gedichten die Ida Gerhardt aan Leopold gewijd heeft - ΔΟΣ ΜΟΙ ΠΟΥ ΣΤΩGa naar eind13 - een ‘punt waar hij kon staan’. De poëzie van Ida Gerhardt moet vergeleken daarmee misschien toch eerder gezien worden als een opeenvolging van liturgische bewegingen, ademloos soms om te volgen, in de eredienst van een gecompliceerd | |||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||
maar vast geloof. In dat nooit bevredigde zoeken van een ‘punt om te staan’ erodeerde bij Leopold uiteindelijk ook de autoriteit van de Grieken en Romeinen. Het laatste lijkt zou bij Gerhardt ondenkbaar zijn geweest: de onwankelbaarheid voor haar van diè traditie spreekt uit alles wat ze ons heeft nagelaten. Wat de direct-intertekstuele invloed van Leopold op Ida Gerhardt betreft: vooral de vroegere gedichten van Gerhardt vertonen sporen van haar contact met Leopolds poëzie, maar uiteindelijk zijn die gedichten van Gerhardt van geheel andere makelij, betekenismogelijkheden, stem en temperament dan de gedichten van Leopold waaruit ze wellicht ten dele voortkomen. Frans Berkelmans gaat daar uitvoerig en overtuigend op in in zijn mooie studie over de bundel Kosmos.Ga naar eind14 Dat ook een betrokken tijdgenoot als A. Roland Holst - bewonderaar van Ida Gerhardt (zij het nooit genoeg) en groot bewonderaar van het werk van Leopold - direct bij het verschijnen van Kosmos deze verbinding signaleerde in een brief aan Gerhardt, maar dat hij daarbij die Leopold-reminiscenties tevens als nogal marginaal lijkt te beschouwen, convergeert met onze conclusies van nu: ‘Overigens: dat u uw instrument soms even afstemt op een ander b.v. op Leopold in een deel van Kinderspel en een deel van De Fluit vind ik natuurlijk volstrekt geen bezwaar.’Ga naar eind15 | |||||||||||||
Leopoldvoorstellingen in Gerhardts poëzieOver de verwijzingen naar, of op zijn minst verbindingsmogelijkheden met Leopold die gegeven zijn in Gerhardts Epicurus- en Lucretius-gedichten - Mieke Koenen, Frans Berkelmans en anderen hebben hierover geschreven - zal ik het straks hebben. Ik ga eerst in op enkele kernpunten van de gedichten waarin Gerhardt het expliciet over Leopold heeft. In het drieëntwintigste en het vierentwintigste kwatrijn van de Kwatrijnen in opdracht (1948) is het de koninklijke statuur van Leopold die het Rotterdam van haar jeugd en zelfs het Rotterdam van na het bombardement in haar beleving volledig domineert. Het is deze getransfigureerde gestalte die zijn woorden inspreekt en zijn tekst inschrijft in de stad: XXIII
Heel Rotterdam, zijn huizen en zijn kaden,
bestond voor mij bij Leopolds genade.
Ik zag - een kind - hem in de avondstad
als Cheops door de sterrentuinen waden.
XXIV
De uitgebrande stad blijft hem herhalen.
Ik zag zijn voetstap om de puinen dwalen;
om de doorschoten toren waait zijn stem
De driftige stroom schrijft zijn initialen.Ga naar eind16
| |||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||
In het vaakgeciteerde gedicht ‘Leopold’ uit De hovenier (1961), (‘Adelaar was hij tot de laatste strofe’)Ga naar eind17, geschreven in sapfische strofen, staat de ongenaakbare, onverschrokken trots van deze dichter, tegen alle ongeluk in, centraal. Het gedicht vormt door de parallelle structuur een tweeluik met het eraan voorafgaande gedicht ‘Sappho’. Met die verbinding is de koninklijke status van Leopold in het hermeneutisch universum volop aangegeven; de combinatie van Sappho en Leopold zullen we opnieuw vinden in het laatste gedicht waarin Gerhardt expliciet aan Leopold refereert, het al genoemde ΔΟΣ ΜΟΙ ΠΟΥ ΣΤΩ. Het ‘Rondeel voor Leopold’ (‘Offert Asklepius een haan’) uit dezelfde bundel,Ga naar eind18 draait om de voorstelling van een door zijn volk miskende dichter, ‘uitgewezen’ en - dat is de implicatie van de verwijzing naar Socrates die het gedicht grotendeels structureert - ter dood veroordeeld. Dat men nu ‘samen òm hem [komt] staan’ is te laat: ‘Hij kwam aan de overzijde aan’. In het gedicht dat hier direct op volgt in De hovenier, ‘De drie pharaohs’, wordt Leopold opnieuw genoemd, hij levert zelfs de pointe van het gedicht. Het motief van het koningschap wordt hier gecombineerd met dat van de massa die dat koningschap niet in zijn waarde herkent: de koning is vastgeketend. Het is een reprise van het drieëntwintigste kwatrijn van de Kwatrijnen in opdracht onder toevoeging van het miskenningsmotief. De tekst is als volgt: De drie pharaohs
Toen was er, midden in het stadsgewoel,
een man en op de hand droeg hij
een valk.
En mensen dromden rond dien Pharaoh,
die met een ketting om de voet
in onbewegelijke trots het eigen lot
bestaarde. Hij was als bazalt.
O, gelijk deze zag ik in zijn stad
kort voor zijn dood, een vastgeketend vorst,
de mensen overstarend op een plein,
die Cheops schiep, den dichter Leopold.Ga naar eind19
In de manier waarop Gerhardt hier vorm geeft aan haar cluster-in-ontwikkeling van Leopoldmotieven sluit ze aanwijsbaar aan bij wat het werk van Leopold zelf en de contemporaine receptie daarvan haar aan aanknopingspunten kon bieden. Ze zoekt en vindt daarin materiaal dat opname toelaat in de tragisch-heroïsche voorstelling die ze bezig is rond Leopold te ontwikkelen. Gerhardts vastgeketende vorst Leopold, ‘die Cheops schiep’ - de laatste woorden een reminiscentie aan Marsmans gedicht in memoriam LeopoldGa naar eind20 - heeft die geketendheid gemeen met | |||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||
Leopolds Cheops-figuur: die wordt aan het slot van het gelijknamige gedicht getekend als ‘geboeid door de symbolen / van het voormalige’.Ga naar eind21 En vanaf de eerste verzameleditie van het nagelaten werk van Leopold - de editie-Van Eyck uit 1935 - heeft Gerhardt het fragment van Leopold over de gekooide valk kunnen lezen, afkomstig ‘uit broze hoogten’, die hier beneden ‘leeft [...] in de beangstiging van ieder uur’.Ga naar eind22 Ook het door Leopold in dit verband overgeschreven citaat stond Gerhardt ter beschikking via de aantekeningen die Van Eyck in deze editie had toegevoegd - het kleine begin van een inmiddels zeer uitgedijd editeursuniversum: ‘Een valk: over een gekooide valk. Aanleiding: “Habitué à vivre à des hauteurs inaccesibles et dont rien ne trouble la sérénité, le faucon au milieu des bruits et des tableaux changeants de la maison vit dans une terreur de chaque instant.”’Ga naar eind23
Gerhardts volgende Leopoldgedicht is ‘In rood en zwart, J.H. Leopold ter ere’ uit de bundel Vijf vuurstenen uit 1974.Ga naar eind24 Hier overheerst weer, in een heroïsche setting, het motief van de miskenning van Leopold, de ‘grootste onzer zonen’, die nooit de lauwertak ontvangen heeft waarop hij recht had. En dan voegen zich, in de laatste fase van Gerhardst dichterschap, drie nieuwe motieven bij het voorstellingscluster dat ze rond de dichtergestalte van Leopold had ontwikkeld. Het zijn het motief van het volmaakt treffende woord, het motief van de miskenning van haar door hem en, tot slot, het tot mislukken gedoemd lijkende prometheïsche avontuur van zelfs de allergrootsten: Sappho en Leopold. ‘Tweespraak’ uit De zomen van het licht (1983) citeerde ik al. Het gaat daar om de ambivalente relatie van de ‘ik’ met een Leopold die maakt, maar tegelijk ook breekt, die als een vader spreekt maar vervolgens ‘argwanend naar mij ziet’, die creëert en destrueert tegelijk. Twee andere gedichten uit dezelfde bundel, ‘Bij dag en nacht’Ga naar eind25 - althans een deel van dat lange gedicht - en ‘Οὐτιδανὸς Οὗτις’Ga naar eind26, introduceren de taalmagiër Leopold die zijn leerlinge de diepste geheimen van de taal doorgeeft. In ‘Bij dag en nacht’ is het de leraar die in de Griekse les de passage uit Aeschylus' De Perzen waarin het koor lange lijsten namen opsomt, karakteriseert als Aeschylus' ‘namensymfonie’. Ik citeer: Eens, ons een inzicht openend terloops,
zei Leopold: ‘de namen-symphonie.’
Met bijna zwijgen heeft hij mij destijds
na afloop van de les, toen ik iets vroeg,
tot het besef gebracht van het geheim
der woorden. Zonder aarzeling. Zeggend nog
terzijde, bij het afgaan van de trap:
‘toen waren vers, muziek, en dans nog één;
begrijpt zij wel?’ En wendde zich.Ga naar eind27
| |||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||
Dat is een echte inwijding - waarbij Gerhardt overigens even verwijst naar Boutens' befaamde karakteristiek van Leopolds poëzie als ‘bijna-zwijgen’Ga naar eind28 - en de brenger van de boodschap ‘wendt’ zich dan ook aan het slot, zoals het een initiator betaamt. Net zoals in bijvoorbeeld ‘In rood en zwart’ is hier, een beetje op zijn A. Roland Holsts, de voorstelling van een gelukzalige, krachtige voortijd ingeweven in Gerhardts evocatie van een oorspronkelijk dichterschap. Het gedicht eindigt met de voorstelling van een geheime plek, ‘door géén mens geweten’ en ‘waar ik gestaan heb, waar de adelaar / nog huist en zich op vleugelen verheft’. Altijd heeft het Nederland van de eigen tijd het bij Gerhardt op te nemen tegen deze visioenen. De zo goed als uitgestorven adelaar tegen de alomtegenwoordige huismus. In ‘Οὐτιδανὸς Οὗτις’ verbindt Gerhardt de oogziekte die haar op latere leeftijd trof met het voor haar schokkende moment waarop Leopold in de klas de passage van de cycloop in de Odyssee voorvertaalde: ‘die mij het oog heeft uitgeblind’. De laatste twee strofen van dit gedicht: Voor een jong en gespitst gehoor
vertaalde Leopold het voor:
boek IX van de Odyssee -
‘die mij het oog heeft uitgeblind.’
Ik was nog onbeproefd, een kind,
maar het ging mij door alles heen.
Het heelt niet. - En geen arts geneest
het wèten wie het is geweest
die mij dit vlijmend leed aandeed:
een die, ongrijpbaar, Οὗτις heet.Ga naar eind29
Het ongeneeslijk naar binnen dringen van dit woord heeft zeker ook, opnieuw, te maken met de initiatie in ‘het geheim der woorden’. Er zijn, in deze dichterlijke visie op de taal, in de diepte van de taal woorden die aanduiden en doen tegelijk. ‘Uitgeblind’ lijkt zo'n woord dat blind en ziende tegelijk heeft gemaakt, en daarmee een leven voorgoed heeft veranderd. Het is natuurlijk mogelijk om het gedicht zo te lezen dat ook de gecompliceerde en pijnlijke relatie tussen leraar en leerlinge, door Gerhardt in verschillende andere Leopoldgedichten met zoveel woorden aan de ord gesteld, hierin kan worden teruggevonden.
Op de twee Leopoldgedichten uit de laatste bundel, De Adelaarsvarens (1988), ga ik kort in. Het eerste, ‘Het schip De Noord. In honorem J.H. Leopold’Ga naar eind30 is een glorificatie van het dichterschap. De vreugde van in zonlicht op het water te varen verbindt zich met de voorstelling van het schrift dat door het licht wordt ingeschreven op het water. Het culmineert in de triomf van ‘het vers, aan moeite en pijn en tijd ontheven, / dat werd geschreven met de zilverstift.’Ga naar eind31 Het andere gedicht is ‘ΔΟΣ ΜΟΙ | |||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||
ΠΟΥ ΣΤΩ’, dat al enkele malen ter sprake is gekomen. Het thema is de prometheïsche eenzaamheid van Gerhardts groten, hier Sappho en Leopold: dichtend voor een aarde die doof blijft voor hun poëzie en er niet door van stand verandert. | |||||||||||||
de vaderIk licht een paar punten uit de veelheid van mogelijkheden die een analyse van Gerhardts dichterlijke Leopoldbeschouwing biedt. In ‘Tweespraak’ beschrijft Gerhardt Leopold als een ‘vader’, zij het dan als een vader met boze kanten. Bij Gerhardt zijn het de vaders die de taal doorgeven: niet de taal als alledaags communicatiemiddel, maar de taal als een manifestatie van oorsprong. In het gedicht ‘Biografisch I’ is het het woord grondel dat door de vader wordt aangereikt en dat van een onthullende kracht blijkt: ‘Vijf jaren is oud genoeg. / Toen mijn vader, die ik het vroeg, // mij zeide: ‘dat is een grondel’, / - en ik zàg hem, zwart in de sloot - // legde hij het woord in mij te vondeling, / open en bloot.’Ga naar eind32 In verschillende van Gerhardts Leopold-gedichten komt een Leopoldfiguur naar voren die al evenzeer juist op dit punt een initiator is van woorden. Ik wijs op de rol die de woorden ‘uitgeblind’ en ‘namensymfonie’ juist als woord spelen in de in deze gedichten ingebouwde miniatuurdrama's. Zonder dat Leopold daarbij met zoveel woorden wordt genoemd, doen ook in sommige andere gedichten van Gerhardt woorden hun werk die haar door Leopold in de voortijd van haar dichterschap zijn aangereikt. ‘Weggeling’ in ‘Vroeg op weg’ is zo'n woord, zoals blijkt uit een noot in de Verzamelde gedichten.Ga naar eind33 Ik heb het vermoeden dat ook het woord ‘nieteling’ in ‘Apollinisch’ van Leopoldse komaf is.Ga naar eind34 Leopold was zelf een dichter die, in de mallarméaanse traditie, experimenteerde met de oorsprongen van de taal, om daar in al zijn veronderstelde kracht op te zoeken wat in de vermoeid geworden taal verloren was geraakt. Een wetenschappelijke voorstelling is dat natuurlijk niet, het is een dichtersvoorstelling. Ik denk dat Gerhardt, die Leopold kende als dichter èn als proevend, naar het etymon speurend filoloog, hier heel dicht bij haar leraar en dichterlijke leidsman staat. Ze delen het gevoel voor de magische verbinding die de juiste woorden met elkaar kunnen aangaan, en ze delen de overtuiging dat de mens, als diè verbinding tot stand wordt gebracht, voor even deel heeft aan een getransformeerde wereld van zuiverder makelij. Dat geldt ook voor de voorstelling van de hermeneutische kring, ontastbaar en tegelijk wezenlijker dan de dagelijkse omgeving. Op allerlei plaatsen komt dat bij Gerhardt aan de orde. Ik verwijs naar Mieke Koenen die naar aanleiding van ‘De tuin van Epicurus’Ga naar eind35 uit Gerhardts eerste bundel, Kosmos, spreekt over een mentaal bondgenootschap ‘dat tijd en afstand overwint’.Ga naar eind36 Het laatste citaat is ontleend aan Gerhardt zelf. | |||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||
Een gedicht als ‘Onvervreemdbaar’Ga naar eind37 uit Het sterreschip behelst in wezen hetzelfde: een voorstelling van de lezer die enerzijds, ‘ver van de dagelijksheid vandaan’, eenzaam is, maar die anderzijds contact heeft met ‘een wereld waar de groten / de tijdelozen, voortbestaan. / Tot wie wij kleinen mogen gaan; / de enigen die ons nooit verstoten.’ Dit is een voorstelling die ook in de diepte van Leopolds dichterschap werkzaam is, en die ook in de beeldvorming over Leopold die na zijn dood op gang kwam, bijvoorbeeld in wat zijn leerling Schmidt-Degener over hem geschreven heeft, dominant is.Ga naar eind38 Het is een panacee tegen de miskenning en tegelijk een gevaarlijke wijkplaats voor wie zich miskend voelt. Tegen de bekoring van dit aan de aarde ontstegen gezelschap kan de gewone wereld, die het zo verkeerd ziet en het waardevolle niet herkent en niet waardeert, nooit op. | |||||||||||||
LucretiusMaar ik denk dat Leopold in de ontwikkeling van Ida Gerhardt niet alleen heeft gefunctioneerd als de aangever van het radicale woord. Er is met enige regelmaat op gewezenGa naar eind39 dat de Epicurus- en Lucretius-gedichten van Gerhardt tot op zekere hoogte verbonden kunnen worden met Leopold, in zijn tijd een vooraanstaand Epicurus-kenner en -vertaler en vertaler ook van enkele Lucretius-fragmenten die door Gerhardt als vrijwel volmaakt worden geprezen.Ga naar eind40 Ik heb de indruk dat de manier waarop Ida Gerhardt Lucretius presenteert in de inleidende hoofdstukken van haar proefschrift, Lucretius zo dicht in de buurt van Leopold brengt als haar stof haar dat toestond. Dat uiteraard met de beperking dat Lucretius een didactisch gedicht schreef en Leopold zich nooit aan dat genus heeft gewijd. Ze maakt een eenzame van Lucretius, die van de leer van Epicurus een wereld van vriendschap verwachtte en zo zijn eenzaamheid hoopte te kunnen doorbreken. Ook de koppeling die Ida Gerhardt in haar aantekeningen ter voorbereiding van de verdediging van haar proefschrift maakt tussen ‘eenzaamheid’ en ‘verbittering’, sluit aan bij een naar Leopold tenderend signalement.Ga naar eind41 En ze maakt een dichterlijk denker van Lucretius die, gecompliceerd als hij was, in het materialisme van Epicurus toch geen blijvende bevrediging kon vinden. Ondanks zijn verdediging van het materialisme van Epicurus, zegt Gerhardt, blijft men in zijn werk ‘den ondertoon van diepen “angst des wezens” hooren’. Het citaat ìn dit citaat is een Leopold-citaat.Ga naar eind42 En - hier had ze vrij spel om Lucretius met een royaal gebaar naar Leopold toe te werken - Gerhardt verzint voor Lucretius een jeugdpoëzie die, aan het gecompliceerder latere werk voorafgaand dat gekenmerkt wordt door een ‘zoo strenge en toch zoo heldere vormvastheid’Ga naar eind43, het gezocht zou hebben in uiterste verfijning van zintuiglijke gewaarwording. Dat zijn trefwoorden waarmee P.N. van Eyck en A. Roland Holst in de jaren twintig de vroegere poëzie van Leopold hadden gekarakteriseerd; bij beiden, bij Van Eyck het nadrukkelijkst, is dat gegeven gekoppeld aan dat van eenzelvigheid en eenzaamheid.Ga naar eind44 Wat in het | |||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||
portret dat Ida Gerhardt geeft ook opvalt is de nadruk op de eenzaamheid door miskenning die Lucretius zou hebben ervaren: de smart set van modeschrijvers van zijn tijd speelde elkaar de bal toc en blokkeerde zo de publieke opinie voor het werkelijk waardevolle.Ga naar eind45 Het zal een leitmotiv worden in Gerhardts Leopoldbeschouwing en, in één beweging door, ook in haar zelfbeschouwing. Nog twee zaken die mijns inziens zichtbaar maken dat Leopold nabij was toen Ida Gerhardt aan haar proefschrift werkte. Het boek is door Ida Gerhardt opgedragen aan haar vader die, blijkens het slot van de inleidende dankbetuigingen, ‘door een zorgvuldige copie van het manuscript mij het afwerken van het boek zoozeer vereenvoudigd heeft.’ Maar die andere, moeilijker vader is ook bij elke bladzij present geweest. Op de laatste bladzijde van de inleidende hoofdstukken is het Leopold aan wie Gerhardt in feite haar Lucretius-vertaling voorlegt: ‘Persoonlijk heb ik getracht mijn vertaling zóó af te werken, dat ik haar zonder al te groote beschaming aan zijn kritiek had kunnen onderwerpen. In dezen zin heeft zij zich gevormd aan de superioriteit van hem, dien wij eeren als den grootmeester van onze Nederlandsche taal’.Ga naar eind46 En tenslotte wijs ik erop dat de tweede strofe van Cheops, daar waar uit het ‘zwoegend’ geboorteproces van een wereld ‘wier bedwongen nooden / en zware spanning klimmend was’Ga naar eind47 uiteindelijk ‘glanzende lichamen’ ‘jong ontsprongen’, resoneert zowel in Gerhardts proefschrift als in het gedicht ‘Lucretius’ uit haar eerste bundel. In die beide gevallen gaat het om plaatsen die handelen over het ontstaan van poëzie. Voor het proefschrift doel ik op de passage waarin Gerhardt het moeiteloze vers van Lucretius beschrijft als voortgekomen uit gezwoeg: ‘... dat dit een rust is uit bedwongen spanningen - zoo goed als de schijnbaar moeitelooze vorm, waarin het vers zelf tot rust kwam, zwoegend veroverd werd.’Ga naar eind48 Ik zie ook een parallel met het slot van het gedicht ‘Lucretius’, waar Gerhardt het toekomstig ontstaan van haar eigen poëzie evoceert, ‘een wereld in het schijnen / van jong ontsprongen licht’.Ga naar eind49 Het zou tot 1975 duren voor er - voor zover ik weet - voor het eerst geschreven werd over de epicureïsch-lucretiaanse voorstellingen die de hemelbeschrijving in ‘Cheops’ structureren.Ga naar eind50 Maar ik denk dat de Lucretius- en Leopoldkenner Gerhardt al heel veel eerder heel goed gezien heeft hoe Lucretiaans dat eerste deel van ‘Cheops’ is. Daarmee moet zich bij haar het netwerk waarin Lucretius en Leopold samenkomen hebben verdicht en ‘Cheops’ voor haar gecodeerd zijn geworden met een Leopold-Lucretius-verbinding. | |||||||||||||
de apotheose van LeopoldDe verbinding van Leopold en Lucretius is er één, er zijn nog andere verbindingen op goed niveau waarin Leopold in Gerhardts gedichten is betrokken. Ik noemde ze al: Leopold en Sappho, Leopold en Socrates. De miskenden en afgewezenen, de superieuren, verbonden in een buitentijdelijk kringgesprek. Ik wijs er | |||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||
tussendoor op dat de Leopold die Gerhardt kon leren kennen in 1935 toen de eerste Verzamelde verzen verschenen, ook in dit opzicht een verbinding met de klassieke oudheid onderhield dat zeker de helft van zijn werk bleek te bestaan uit op de tast door de editeur geordende tekstscherven en tekstscherfjes. Zo werd Leopold ook in dit opzicht vanzelf nog een soort Sappho. De Leopold die Ida Gerhardt ècht en tastbaar gekend had - want zij had nog met hem gewandeld, en ik moet hier altijd even denken aan Henoch die wandelde met God - had voor haar tegelijkertijd deel aan een wereld van onsterfelijken door het woord, een boventijdelijk domein van zielsgemeenschap. Daar moet hij in haar voorstelling haar voorspraak geweest zijn en haar gids, een moeilijke vader die had meegeholpen aan de destructie van haar gewone leven, maar haar tegelijk wel had geroepen tot een hoger leven. Als Ida Gerhardt in 1984 de tentoonstelling ‘Het goud der Thraciërs’ in Rotterdam bezoekt, schrijft ze, naar aanleiding van de gouden lauwerkrans die daar te zien was, aan een vriendin: ‘Wie zou die wel hebben mogen dragen? In gedachten zie ik er Sappho mee getooid. Ook Aeschylus en Leopold zou hij niet misstaan hebben. Ook Shakespeare niet...’.Ga naar eind51 Uit een dergelijke terloops opgeschreven, niet voor kansel en wereld bestemde zin blijkt, met welke kring de man met wie ze zestig jaar eerder om de Kralingse Plas had gelopen haar inmiddels in verbinding bleek te kunnen brengen. Als Anneke Reitsma gelijk heeft dat het gedicht ‘Apollinisch’ uit Gerhardts laatste bundel betrekking heeft op Leopold,Ga naar eind52 dan geeft dat gedicht wel een heel mooi beeld van de geliefde onbereikbare, wiens verzen haar enerzijds ontvluchten naar een goddelijk gebied om daar op te gaan ‘in de reidans’ en die anderzijds degene is ‘die ik zelf nog zag’: Apollinisch
Sneller dan de mensen zijn de herten,
sneller dan de herten is de zwaluw;
sneller dan de zwaluw mijn gedachten,
die naar verre verten, ijlings, ijlings
uitgaan, liefste, om u te bereiken.
Die een godheid in zijn vlucht bijtijden
kruist, en zwenkende herschept tot verzen
die, mij nieteling ontvliedend, derwaarts
ingaan in de reidans, in de cirkeling.
Die ik zelf nog zag, met hete tranen.Ga naar eind53
De miskenning van Leopold als dichter - belangrijke topic in enkele van Gerhardts Leopoldgedichten - is een gecompliceerd geval. Er zit iets in, en natuurlijk sluit Gerhardt hier ook aan bij Leopolds eigen gevoel van miskend te zijn - een gevoel dat vooral psychologisch geduid moet worden -, maar het is, vanuit literair-histo- | |||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||
risch oogpunt bezien, voor een belangrijk deel onzin. De prijzen en lauwertakken die Leopold volgens Gerhardts latere aanklachten onthouden zouden zijn geweest, bestonden ten tijde van Leopold nog niet of nog maar nauwelijks, en voor een deel is de miskenning van deze koning door de massa een kwestie geweest van literaire beeldvorming door Nijhoff en vooral A. Roland Holst, die daarmee zijn ideaal van de dichterfiguur als vorst en profeet, en vanwege het laatste dus miskend, wilde profileren. Leopold had geen bedoeling die voor zijn poëzie uitliep. In zijn poëzie en zijn poetica zit niets van het profetenideaal. Daarvoor moet je bij Boutens zijn, en Verwey (in gematigde vorm), en Van Eyck, en A. Roland Holst. En Ida Gerhardt. De miskende Leopold die we bij Gerhardt tegenkomen is een doorstilering van het door A. Roland Holst gevormde beeld, in dienst gesteld van de profetische opdracht die de dichteres zichzelf gesteld zag. De grote miskende van wie zijzelf het kleine miskende nichtje was, maar die wel haar geleide was in die andere, ijlere wereld die in het teken staat van het ‘ontmoeten’. | |||||||||||||
als nadert een ontmoetenDat ‘ontmoeten’ is inderdaad niet van deze wereld. Ooit heeft de toen vermoedelijk zeventienjarige Ida Gerhardt, op briefpapier van haar vader, een lange brief aan Leopold geschreven. Een deel daarvan is bewaard. Ida probeert in deze brief om, zoals dat heet, het allemaal te zeggen. Het gaat er onder veel meer over hoe moeilijk het is om helemaal zuiver met elkaar te spreken, omdat woorden niet alleen verbinden maar ook scheiden. En het gaat over het verlangen naar het moment dat je de ander niets meer te vertellen hebt omdat er volkomen begrip is ontstaan. Ik weet niet of Leopold dit epistel beantwoord heeft. Ik weet wel waarom het bewaard gebleven deel bewaard is gebleven. Niet omdat Leopold de brief van het meisje om zichzelf wilde bewaren, maar omdat die brief bij hem dichterlijke notities had opgewekt die hij had neergeschreven in de marge van de brief. Ook dat zou misschien op den duur een antwoord geworden zijn, maar dan niet via de brievenbus, maar via de geheime radialen van het hermeneutisch universum. ‘Want ieder woord dat van U uit mag komen / als ik niet antwoorden behoef’, noteert hij onder andere in het wit van deze hartebrief. (Veelbelovend klinkt dat niet.) En verder, onder veel meer: ‘o zwijg, o zwijg en laat mij enkel spreken’. Eén variant verder en het aan Ida's brief ontlokte gedicht-in-wording raakte al weer wat verder verwijderd van die aanleiding. Het contact waarbij Ida zich toch wel een concrete dimensie had voorgesteld, werd door de dichter Leopold direct kortgesloten. Hij verwees het naar het rijk waar de poëzie het medium is van de buitenwereldse gemeenschap van verwante zielen. | |||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||
Het dichterschap is de keuze voor de omweg. Pas in het ‘In Memoriam’Ga naar eind54 uit de bundel Kosmos - Marie van der Zeyde heeft onthuld dat het, al staat het er niet bij, een gedicht in memoriam Leopold isGa naar eind55 -, elf jaar of langer na Leopolds dood in 1925 geschreven, kon Gerhardt een getransformeerde wereld scheppen waarin het hermeneutische ‘ontmoeten’ de plaats kon gaan innemen van de èchte gescheidenheid nà het verbroken contact: [...]
die mij werd weggenomen
nu is hij zó nabij,
als nadert een ontmoeten
in deze sneeuwen laan, -
ik zie het spoor der voeten
waar wij tezamen gaan.
Poëzie is misschien, en vast en zeker, iets groots, voor mijn part het grootste dat er is, maar poëzie heeft ook deel aan een dubbele boekhouding. Dat wisten Leopold en Gerhardt allebei. Hun leven, hun poëzie en de brieven daartussen wijzen het uit. | |||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||
|
|