Waspoeder en metafysica
Xandra Schutte
Televisiereclames van wasmiddelen zijn altijd fascinerend. Terwijl vrouwen sinds jaar en dag de was doen, traden in de spotjes tot voor kort ernstige leeftijdloze heren in witte jas op: de spiegel van een overzichtelijke wereld, verdeeld in uitvoersters en deskundigen. Tegenwoordig, het feminisme is ook de wasmiddelenfabrikanten niet in de koude kleren gaan zitten, zijn de mannelijke experts veelal vervangen door spelende kinderen die heel smerig worden, of, het modernste van het modernste, vrolijke jonge vrouwen die elkaar met ijsjes besmeuren. In wasmiddelenreclames is de boodschap helder: dit middel wast witter, reinigt dieper, maakt schoner. Waspoeders redden het voorwerp uit zijn tijdelijke onvolmaaktheid, dat is het ideaal dat telkens weer wordt voorgeschoteld. De belofte van de moderne reclame met de vrouwen en de ijsjes gaat nog een stap verder, daarin wordt gesteld dat de was ‘langdurigerfris’ blijft. Dat is de overtreffende trap van witter en witst, dat is pure metafysica. Het kan ook helemaal niet. Maar het zegt wel wat: wit en schoon is in deze tijd niet meer genoeg, in de zucht naar volmaaktheid wordt het vuil niet meer tijdelijk verjaagd, vuil moet helemaal uitgebannen worden. Reclames voor wasmiddelen zijn zo fascinerend sinds Roland Barthes er een mini-essay aan wijdde in Mythologieën, zijn beroemde boek over, de titel zegt het al, de mythes van het dagelijks leven. Ik las dat toen ik een jaar of twintig was en het begrip essay veranderde erdoor voor mij. Vóór Barthes was essayeren een gewichtige bezigheid voor letterheren, na hem een speelse, lichtvoetige manier om theorie en de eigenzinnige blik op triviale details te combineren. Barthes dacht niet alleen op papier - dat is wat essayeren hoort te zijn: denken op papier - Barthes dartelde er ook op. Hij dacht zowel over hoge als lage cultuur, was ijl in zijn abstractie en aards in zijn voorbeelden, en zeer precies in zijn formuleringen. En hij
koos zorvuldig een vorm voor zijn denken, zoals in het prachtige De taal der verliefden, dat hij het aanzien van een lexicon gaf. Het essay onderscheidt zich van de wetenschappelijke beschouwing, hoe transparant die ook is geschreven, en van het journalistieke betoog in zijn onvoorspelbaarheid. De essayist, althans deze, probeert het avontuur al schrijvende te beleven, gaat, om het in een metafoor te zeggen, op reis zonder het einddoel te kennen. J.F. Vogelaar typeerde het essay ooit als een roman zonder eigennamen; ideeën spelen de rol van personages. Ik ben geen romanschrijver, maar fictieschrijvers vertellen vaak dat hun personages een eigen leven gaan leiden, soms heel anders handelen dan de schrijver met ze voorhad. Zo is het ook met de zetstukken van de essayist. Het essay is op die manier een literaire vorm. Net als bij de roman kan het