Nederlandse Letterkunde. Jaargang 6
(2001)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| ||||||||||||||
Al die verdomde vakken
| ||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||
in the genus Chamaeleo Laurenti, 1768. Zijn eerste literaire publicatie in boekvorm verscheen in 1961: Tegen het vegetarisme, een verzameling gedichten, notities en essays; een naar de erin bijeengebrachte genres geoordeeld ‘onzuiver’ en ongespecialiseerd boek dus. Het kan haast niet anders, of de auteur, die zich in zijn eerste wetenschappelijke werk met de taxonomisch moeilijk te classificeren chamaeleons (zijn spelling) had beziggehouden, is zich er toen of later van bewust geweest dat hij als schrijver tot de ‘kameleontische’ soort gerekend kon gaan worden. Enerzijds omdat de huid van wat hij schreef zo gemakkelijk van proza tot poëzie kon verkleuren (zelfs binnen een en dezelfde tekst), en andersom.Ga naar eind3 Anderzijds omdat het thema ‘veranderlijkheid’, de noodzaak van verandering en de angst voor verstarring, hem op het lijf geschreven stond. Het schrijverschap van Dick Hillenius gaat de geijkte categorieën, de traditionele genres, steeds weer te buiten en is a- of anti-hiërarchisch. Zijn poëzie is notitieachtig van aard. Men zou ze soms essayistisch kunnen noemen; een term als Gedankenlyrik dringt zich op.Ga naar eind4 Zijn wetenschappelijke non-fictie is literair van aard, zijn essays zijn dikwijls eerder fragmenten, min of meer chronologisch geordend, dan afgeronde betogende teksten. Niet zelden ook zijn ze vermengd met herinneringen en beknopt genoteerde belevenissen. Is het in zo'n geval nog zinvol in dit oeuvre genres te onderscheiden? Hoe verhouden wetenschap, essayistiek en poëzie zich tot elkaar in een oeuvre waarin zoveel continuïteit zichtbaar is en waarin (essentialistische) begrenzingen zoveel mogelijk vermeden worden? Waarin ‘rechtlijnigheid’ de dood betekent en leven vooral ‘ontsnappen’ is? Het lijkt erop, dat we als lezers van Dick Hillenius' werk verder komen met een poging tot typering van zijn algemene denkstijl. En met een verkenning van zijn opvattingen over wetenschap en literatuur, van de wijze waarop de wereld in taal volgens deze auteur te begrijpen valt. | ||||||||||||||
Wetenschap en literatuurHillenius' wetenschapsopvatting is al in de bundel Tegen het vegetarisme gebaseerd op de gedachte dat we met behulp van onze gebrekkige zintuigen verbindingen creëren in een onsamenhangende wereld. De verbanden en de regelmaat die we waarnemen zijn een door ons zelf opgetrokken gebouw dat steeds meer de plaats van de werkelijkheid gaat innemen. De enige eis die we stellen is dat elk nieuw phenomeen moet passen of - als dat niet het geval is - er moet een verbouwing plaats vinden, desnoods zet men eens in de twee-, driehonderd jaar een nieuw gebouw neer. [...] | ||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||
Soms komen de verbanden waarvan hier sprake is tot stand als gevolg van ‘slecht geïsoleerde hersenafdelingen, waardoor verbindingen geslagen worden tussen gebieden die tevoren gescheiden waren’. Dit soort momenten doet zich bij dichters voor, bijvoorbeeld in vergelijkingen. (Hillenius 1968, 70). We zien hier hoe Hillenius wetenschap en literatuur (kunst) onmiddellijk onder één noemer brengt en tegelijkertijd van elkaar onderscheidt: het zijn activiteiten waarmee we ‘overbrugging’ nastreven, ‘assimilatie in een groter geheel’ van losse feiten, van ‘los naast elkaar staande punten’ (Hillenius 1968, 72-73), zij het dat de dichter zich hierbij meer vrijheden permitteert. In Oefeningen voor een derde oog keert deze gedachte terug. De schrijver, die zich op grond van Tegen het vegetarisme kennelijk nog geen ‘echte’ dichter wil noemen, noteert in een dagboekachtige notitie: Misschien heb ik iets gemeen met dichters: het vermogen om van tijd tot tijd een samenhang te ontdekken in gebieden die tevoren onverbonden waren. Die samenhang is anders dan de gewoonlijk maar langs en door elkaar glijdende polyfonieën zonder trede, zonder houvast, zonder ritme: verschillende stemmen houden op het zelfde moment even aan. Wetenschap gaat te werk volgens een ‘splijtmodel’, schrijft Hillenius in De hersens een eierzeef, het boekje met de tekst van de openbare lezingen die hij in 1986 als gastschrijver aan de Rijksuniversiteit Groningen gaf. Wat hij bedoelt, is dat wetenschap een analytische activiteit is en dat ze bijvoorbeeld op zijn eigen vakgebied, de systematiek, bij het determineren van de meest uiteenlopende families met tweedelingen werkt. Kameleons met kopflappen en kameleons zonder kopflappen. En verder: met rugkammen, zonder rugkammen; levendbarend; eierleggend; enzovoort. Daartegenover staat een activiteit die precies het tegenovergestelde doet: het bij elkaar brengen van zaken die tevoren niet (nooit of niet meer) verbonden waren. De dichotome splitsing van de wetenschap, die zich tot in de kleinste onderdelen van de wetenschappelijke activiteit voortzet, kun je vergelijken met het ontstaan van sexualiteit: het polair tegenover elkaar komen staan van wat eerst verbonden was. De activiteit waarop ik doel zou je dan kunnen vergelijken met paringen. [...] | ||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||
zit al in het woord dichter. Rijm, alliteratie en beeldspraak leggen verband tussen niet bij elkaar horende zaken. (Hillenius 1986b, 39-40, 43) Verbanden leggen: het is als een paring en kan levengevend zijn. Hoe anders gaat de analyserende, de atomiserende wetenschap te werk. In een van zijn gedichten zegt hij het zo: het onderzoek vroeg
dat ik stukjes knipte
uit leven dat ik kennen wilde
maar alles wat geknipt werd
was dood
die ik al eerder kende (Hillenius 1991, 282)
De wetenschap zou, aldus Hillenius, kunnen profiteren van activiteiten ‘die nog het meest op die in de kunst lijken’ en heeft het nut daarvan trouwens ook al dikwijls ondervonden. ‘Ik bedoel het overschrijden van de grenzen van je eigen vak om in de vele andere vakken te zoeken naar bouwstenen die je voor een groter geheel zou kunnen gebruiken.’ (Hillenius 1986b, 45) De uitkomsten van zulk een synthetiserende activiteit kunnen beoordeeld worden als ‘waarschijnlijk’, ‘oncontroleerbaar’, ‘onwaarschijnlijk’ of ‘onzin’. Darwin, bracht het tot waarschijnlijkheid, Freud heet oncontroleerbaar, en Robert Graves, constructeur van een mythologische theorie over het matriarchaat in archaïsche tijden, The White Goddess heeft een onwaarschijnlijk idee gelanceerd, aldus Hillenius. Weliswaar werkte hij ook op tekstgetrouwe wijze met oude bronnen, maar soms ook ging hij met een ‘dichtersoog’ (dit moet het ‘derde oog’ zijn uit de titel van zijn tweede essaybundel) te werk, zonder enige wetenschappelijke verantwoording. Graves zag in de muze, waarvan ouderwetse dichters de mond vol hadden, het laatste relict van matriarchale toestanden, van een wereld die alleen vrouwelijke goden kende. Hillenius schrijft: Ik ben niet altijd overtuigd door zijn op die manier geoogste conclusies, maar in principe geloof ik wel in de mogelijkheid om überhaupt iets op die manier te weten te komen. (Hillenius 1986b, 49)Ga naar eind6 Want, zegt hij: de ‘onbereikbaarheid’ van feitelijke waarheid inspireert. De sprong die Graves maakte van de ‘muze’ en haar ‘priesters’, de dichters, naar een historisch matriarchaat, heet creativiteit. Misschien, voeg ik daaraan toe, dat de Engelse zegswijze jumping to conclusions er een redelijke omschrijving van zou kunnen zijn. Wetenschap of niet, kennis levert dit soort denken wel op. Waarheid ook. Maar het is het soort van ‘diepe’ waarheid dat soms door dichters wordt geformuleerd en door lezers aanvaard.Ga naar eind7 Men vindt ze ook bij essayisten zoals Hillenius er een is. Maar om misverstanden te voorkomen: als het om wetenschap gaat is hij zeker geen obscurantist. | ||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||
Wetenschap - de exacte althans, van de rest heb ik met de Engelsen de neiging om het niet tot science te rekenen - is net als democratie de geïnstitutionaliseerde argwaan. Iemand zegt iets. Wil dat tot de wetenschap gerekend kunnen worden, dan moet zijn bewering gecontroleerd kunnen worden, zijn waarneming moet in principe herhaalbaar zijn. De profeet, de dictator en de dichter hebben in wetenschap noch democratie iets in te brengen, niet meer althans dan enig andere burger, en zijn aan dezelfde controle en kritiek onderworpen. (Hillenius 1978, 89)Ga naar eind8 Zoals gezegd kent ook het essay zijn waarheid. Hoezeer die soms ook dichterlijksynthetiserend, via een ‘sprong’, tot stand kan zijn gebracht, met haar ernst mag niet de hand worden gelicht. In Wat kunnen wij van rijke mensen leren? vertelt Hillenius over een oude kennis die naar aanleiding van een polemiek met Karel van het Reve opmerkte, dat hij, Hillenius, misschien wel gelijk had, maar dat ik slecht geschreven had in tegenstelling tot Karel. Belachelijk zo zwaar als dat treft. Ik vond zelf ook wel dat er af en toe een soort schoolmeester in mijn zinnen kruipt, vooral als ik meen zo onmiskenbaar gelijk te hebben als tegenover Karel, die openlijk toegeeft zich niet in de feiten verdiept te hebben. Uit deze passage wordt duidelijk dat het essay als betogend genre voor Hillenius in ieder geval niet getypeerd wordt door een retorische dimensie.
Dat dingen die niets met elkaar te maken hebben op elkaar kunnen lijken en met elkaar in verband kunnen worden gebracht, is een gevolg van het feit dat ze opgebouwd zijn uit een beperkt aantal elementen, waarvan een groot deel dezelfde. (Hillenius 1986b, 20). Althans: dat zeggen onze hersenen, die als een stelsel van zeven functioneren. Alles wat we buiten of in onszelf waarnemen, wordt door de hersenen in een grote hoeveelheid zintuigelementen gesplitst en ‘gezeefd’, dat wil zeggen: gedetermineerd op grootte, hoogte (van toon), kleur, vorm, smaak, geur enzovoort. Het zeefgedeelte waar onze zintuigen in eerste instantie hun informatie naar toe sturen, is weliswaar zeer fijn, maar toch nog altijd versimpeld vergeleken met de mogelijke werkelijke rijkdom van de werkelijkheid. Misschien is ons atomaire wereldbeeld, dat gewoeker met beperkte aantallen verschillende elementen alleen maar een schijnbeeld, veroorzaakt door de bouw van onze hersenen. (Hillenius 1986b, 27) | ||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||
Kortom, al is de natuur misschien wel helemaal niet zuinig of armoedig, helemaal niet woekerend met weinig verschillende bouwstenen, onze hersenen geven in ieder geval een vereenvoudigd beeld. Toch maakt dat niets uit: het beeld heeft drie miljard jaar gelegenheid gehad - en werd er door de natuurlijke selectie toe gedwongen - om zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid te komen. We moeten het er mee doen. (Hillenius 1986b, 29) Onze zintuigen zijn de ‘voetjes van de ziel’, zoals we als een soort van motto konden lezen boven het eerste essay uit Tegen het vegetarisme. Het is, zegt Hillenius, sinds Popper niet meer bon ton om in de wetenschap over inductie te spreken. ‘Deductie is de mode’. (Hillenius 1986b, 20) Misschien is het met al onze ideeën over de werkelijkheid wel zo dat we er in grote lijnen al mee geboren worden, maar dat ze pas bewust worden doordat we in aanraking komen met feiten die erop lijken te passen. Vroeger, Bacon zei het en vele anderen tot aan Popper, dachten we dat als je je maar omringde en doordrong van vele feiten daar vanzelf, door inductie, een verklarend idee uit zou ontstaan. Een en ander betekent wel, dat de zintuigen ‘schoon’ moeten zijn en dat we met een niet belaste blik naar de werkelijkheid moeten kijken. In Hillenius' visie is de kunst daartoe eerder in staat dan de wetenschap, die tot ‘verstarring’ neigt, ‘tot kristallisering, tot afknotting, besnoeiing van onverwachte, levende uitgroeisels’. Wetenschap is in principe een sociale bezigheid, in tegenstelling tot kunst, die individualistisch is. ‘De sociale kant van wetenschap leidt eens in de zoveel tijd tot bureaucratisering, jurismen, scholastiek.’ Maar als je bijvoorbeeld naar de biologie kijkt, dan is haar vernieuwing, haar wedergeboorte vooral zichtbaar geweest bij kunstenaars als Botticelli, Leonardo da Vinci en vele van hun tijdgenoten. (Hillenius 1996, 19) Ook het werk van de fameuze ‘natuurschrijvers’ Heimans en Thijsse is wel eens getypeerd als een nieuwe opleving van de biologie in de twintigste eeuw. Natuurlijk was die niet zo spectaculair als de echte renaissance, de kristallisatie van de biologie was ook niet zo ver voortgeschreden. Maar toch zie ik Heimans en Thijsse, zij het dan bescheidener, als kunstenaars, die door een niet belaste blik gebieden hebben geopend voor de biologie die er tot hun tijd eigenlijk niet toe werden gerekend. (Hillenius 1996, 21) | ||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||
Ook Darwins werk is doordrenkt van de toon van een liefhebber, die met onbelaste ogen kijkt naar planten en dieren, en die daar ten diepste van geniet. Die toon is al lang weer ontoelaatbaar in wetenschappelijke geschriften. Maar het is merkwaardig en veelzeggend hoe je die toon telkens weer ontmoet als het gaat om vernieuwingen in de biologie. (Hillenius 1996, 21-22) Overigens wil Hillenius verwarring voorkomen. Als hij Heimans en Thijsse kunstenaars noemt, dan bedoelt hij daar niet mee wat men er al te vaak onder verstaat: kereltjes die de zaak verfraaien, mooiere kleuren verzinnen, fraaiere zinnen ciseleren. Dat zijn op z'n hoogst de interieurmakers, verpakkingsspecialisten, bij de volgende mode al verjaard. Het is merkwaardig om de geschriften van Heimans en Thijsse te vergelijken met wat er aan officiële literatuur rondom 1900 werd geproduceerd. Van die literatuur heeft weinig het tot op heden uitgehouden, in tegenstelling tot wat zij schreven. Ik denk dat het te maken heeft met het feit dat ze geen flauwekul in hun zinnen vlochten, geen bloemrijkheid, geen tijdgebonden moraal, ze schreven wat ze zagen en vóór alles vermeden ze jargon. (Hillenius 1996, 23)Ga naar eind9 Het is onmiskenbaar zo, dat Hillenius hier ook zijn eigen schrijven typeert, of op zijn minst de eisen formuleert waaraan zijn te boek gestelde ervaringen, herinneringen en overpeinzingen moeten voldoen. Het is een soort programma voor zijn essayistiek en poëzie.Ga naar eind10 Als het woord ‘kennen’ een betekenis heeft, schrijft hij in De hersens een eierzeef, dan slaat het op het zo precies mogelijk aflezen van onze zintuigafdrukken, het zo goed mogelijk verwerken ervan, het wakkerhouden van onze herinneringen en ervaringen en het zich bewust worden van zoveel mogelijk zaken die zich in de 3000 miljoen jaar van het leven op aarde ontwikkeld hebben om het leven in al zijn diversiteit mogelijk te maken. (Hillenius 1986b, 28) Vooral ook moeten we ons verzetten tegen verstarring in de waarneming, tegen verdoving door de regelmaat die de structuur van onze hersenen in de verschijnselen ‘ziet’. Die pure regelmaat is de ‘moeder der logica’ (Hillenius 1968, 67, 203) en daarmee van de abstractie waar we ons verre van moeten houden omdat ze geen betekenis heeft. Pas de zintuiglijke, kleurige wereld heeft betekenis en de wiskunde en elke andere abstractie betekenen alleen iets voor zover ze nog verbindingsdraden met de levende wereld hebben bewaard. (Hillenius 1996, 67) | ||||||||||||||
De wetten ontduikenDe abstractie en de regelmaat, de wetten, de rechtlijnigheid, verstarring en kristallisatie moeten, al dan niet met behulp van een ‘derde oog’ of met een ‘sprong’ | ||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||
over het mechaniek van de logica of de wiskundige zekerheid heen, worden ontvlucht. Alleen op die manier blijft het leven leven en het denken levend denken. Het is in zijn gedichten, maar daar niet alleen, herhaaldelijk te lezen. En ook de vrije vorm van de gedichten, die zich niet laten binden door regels van traditie en genre, van metrum en rijm, brengt het verlangen om aan inkapseling en bevriezing te ontkomen tot uitdrukking. Een enkel voorbeeld: Wetten zijn
de strakke lijnen van ijskristallen
netten wevend
van de dood
Leven is
in ontduiken van wetten
vechtend ontkomen
aan vernietigingGa naar eind11
Hier spreekt een dichter die literair-historisch gesproken zijn verwanten eerder moet hebben gevonden in kringen van de ‘vent’ dan van de ‘vorm’.Ga naar eind12 Vanuit dezelfde mentaliteit die Hillenius in zijn essays ‘propaganda’ doet maken voor ‘het enige wat onze in beton, tegels en staal groeiende mierenstaat nog wat ondermijnt: kunst’ (Hillenius 1972, 8), vraagt hij zich af of er niet eens een uitvinder, ‘of eindelijk een uitvinderes’, zal zijn die een worm uitvindt tegen beton
een klein apparaat tegen rechtlijnigheid
een opblaasmiddel tegen
voor niets dan besturen geschikten (Hillenius 1991, 194)
Het is interessant dat de worm, die toch gemakkelijk met dood en vergankelijkheid te associëren valt, hier vooral leven betekent: verval van het dodelijk harde beton. Zo is in een ander gedicht de worm ook een treffend beeld voor het met elkaar in verband brengen van niet eerder met elkaar verbonden elementen, in essay en poëzie. Juist deze nieuwe verbindingen, juist deze ‘wormen’ staan voor de ‘sprong’, de ‘vlucht’, het leven. alleen de wormen die verbindinkje spelen
in de beeldenkamer van mijn hersenen (Hillenius 1991, 75)Ga naar eind13
De ‘vakken’, de disciplines die met elkaar verbonden raken in de wijze waarop verschijnselen door dichter en essayist aan elkaar worden gerelateerd, moet een mens natuurlijk wel kennen, eerst leren. Op grond van die kennis gaat dan een vorm van | ||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||
interdisciplinariteit tot de mogelijkheden van het denken behoren. Levende kennis. Daarover spreekt, denk ik, ook het gedicht Voor Antje
het leren van al die verdomde vakken
heeft maar één zin
dat zo min mogelijk bazen
je kunnen dwingen in
richtingen die niet de jouwe zijn
bedenk dat leven bestaat uit ontkomen
aan krachten en wetten
waarvan je de grenzen hebt leren verkennen
‘Bazen’ en ‘dwingen’: het zijn woorden die via het beschreven disciplineringsgevaar zeker ook naar wetenschappelijke disciplines verwijzen. En misschien op een verwijderde manier ook wel naar de ‘vakken’ die we genres noemen. Tegenover die bazigheid en dat dwingen stelt Hillenius het positief gewaardeerde begrip ‘slordigheid’. Ik heb zelf herhaaldelijk het geluk gehad verleid te worden door zaken uit de meest uiteenlopende gebieden, kunsten, biologie, geschiedenis. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik daarbij grenzen overschreed. Ik blijf dezelfde persoon en in plaats van padden of chamaeleons, die biologisch gezien toch mijlenver uit elkaars buurt liggen - om preciezer te zijn: al meer dan 200 miljoen jaar van elkaar verwijderd zijn -, ontmoet ik muziek of een psychologische redenering, of nog iets geheel anders, en - als het aan bepaalde voorwaarden, die ik niet goed ken, voldoet - wordt mijn nieuwsgierigheid geprikkeld, ik wil meer weten, er komt iets als genieten, ik zie overeenkomsten, ik vermoed overeenkomstige mechanieken en voor ik het weet formuleer ik een slordig idee. (Hillenius 1986b, 54)Ga naar eind14 Hillenius vraagt hier nadrukkelijk aandacht voor de continuïteit tussen kameleons en padden. Ook al zijn die al verschrikkelijk lang geleden in verschillende richtingen geëvolueerd, hij houdt zich met beide bezig. Zijn aandacht, per slot van rekening ook een biologisch gegeven, zo is de implicatie, verbindt hen; zoals zijn aandacht ook andere verbindingen tot stand brengt, opnieuw als een biologisch feit, verwoord met gebruikmaken van termen als prikkeling, nieuwsgierigheid, genieten en gerelateerd aan de cognitieve mogelijkheden (en beperkingen) van zijn hersens. ‘[...] en voor ik het weet formuleer ik een slordig idee.’ De bioloog wordt door de biologie van zijn eigen lichaam verrast. Hij scheidt een gedachte af. Het is duidelijk dat een natuurwetenschappelijk gevormd auteur met dit soort zienswijzen rijke mogelijkheden schept voor essayistisch werk. Het ‘informele’ essay, zoals we het van Hillenius kennen, is nu eenmaal het genre van de ‘poging’. | ||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||
Het kent niet de pretentie systematisch en compleet te zijn en richt zich eerder tot een algemeen dan een gespecialiseerd publiek. (Vgl. Abrams 1988, 56) Als het al een conclusie kent, is de weg daarnaar toe meestal belangrijker dan die slotsom zelf. In tegenstelling tot wat in wetenschap belangrijk is, voorspelbaarheid, behoort onvoorspelbaarheid van denken en associëren tot de genoegens van het essay, zowel voor de schrijver als de lezers. In die zin lijkt wat een essayist als Hillenius doet op het maken van een reis. Het heerlijke van reizen is dat je niet weet wat er straks komt, óf er nog wel wat komen zal. Om de een of andere reden vind ik dát pas leven, dat je niet weet wat er komen zal. Ik heb ooit een vriendin gehad met voorspellende dromen. Ze had er bolle ogen van en het leek mij de beste reden om uit te stappen. (Hillenius 1996, 6)Ga naar eind15 Ook houdt het essay ruimte open voor tegenstrijdigheden, zoals die ook in het niet-logische leven telkens weer aanwezig zijn: Tegenstrijdigheden zijn heel natuurlijk, wat ons zou moeten waarschuwen voor de onzin in de rechtlijnigheid van onze redelijkheid. (Hillenius 1966, 50) Net als essays kunnen gedichten ontstaan door een ‘plotselinge verbinding in de hersenen van de dichter van zaken, die tevoren niet verbonden waren’. En elk moment dat het gedicht gelezen wordt, ontstaat dan in de ‘hersens van de lezer dezelfde kortsluiting, die - als het goed is - niet van de oorspronkelijke creativiteit is te onderscheiden.’ (Hillenius 1972, 53) Essayistiek en poëzie zijn bij Hillenius nauw met elkaar verbonden. Ook in de gedichten is dikwijls een ideeënman aan het woord. Gedachten die in het ene genre tot ontwikkeling komen, vindt men niet zelden ook terug in het andere. Een voorbeeld daarvan is het thema van de verandering, de noodzaak van ‘reizen’, fysiek en in de geest. Zeer opvallend is het verband tussen essay en gedicht wanneer we twee teksten naast elkaar leggen: het commentaar in proza op werk van de kunstenares Niki de Saint Phalle (Hillenius 1966, 91-92), gedateerd september 1962, en het Engelstalige gedicht ‘Abstract of a paper by some biologist’, gedateerd december 1962 (Hillenius 1972, 17-18; ook in Hillenius 1991, 227-228. Interessant is de parallel die we kunnen zien tussen Hillenius' werkwijze in dit concrete geval en de manier waarop Leo Vroman in 1964 zowel een wetenschappelijk artikel voor Nature schreef over biochemische waarnemingen rond het bloedstollingsproces als een gedicht over diezelfde observaties, ingebed in een persoonlijk kader: ‘De reactie van plasma thromboplastin antecedent (PTA) met hageman factor (HF)’. (Vroman 1985, 436-439) Voor het overige is het verschil tussen de dichters Hillenius en Vroman behoorlijk groot. Is de meestal volop rijmende Vroman een dichter die gaat ‘waar de woorden gaan’, zoals hij in ‘Over de dichtkunst’ schrijft, Hillenius daarentegen ziet het rijm vooral als een belemmering, die het | ||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||
formuleren van de oorspronkelijke bedoeling verhindert: ‘het rijm belet me om recht op mijn doel af te gaan’. (Hillenius 1986, 158) Elders noteert hij over het vertalen van poëzie: Frost zei dat poëzie datgene is wat bij vertaling verdwijnt. Ik denk dat het enige dat kans loopt te verdwijnen is de franje, de kunst, de traditie, het rijm, maar dat de poëtische kern van het gedicht het enige is wat te vertalen is (soms ook in de eigen taal). (Hillenius 1978, 201) Deze opmerking over wat de ‘kern’ van het gedicht is (een gedachte of een zo precies mogelijk weergegeven observatie) maakt nog eens duidelijk dat poëzie voor Hillenius vooral een ‘persoonlijk’ genre is, zoals zijn essayistiek. Hij bekent zich tot een vorm van poëzie, waarin anders dan in de zogenaamde ‘zuivere’ dichtkunst (vgl. Sötemann 1985, 83-90) niet de autonomie van de taal vooropstaat, als wel de kracht van de eigen waarneming en het persoonlijke denken.Ga naar eind16 | ||||||||||||||
Een realistische poëtica, maar niet helemaalHillenius' poëtica - eigenlijk moet ik zeggen: zijn idee van schrijven, omdat dit idee niet alleen een concept van literatuur behelst, maar tegelijkertijd ook een wetenschapsopvatting vertegenwoordigt, zoals we hierboven zagen - zou men ‘realistisch’ kunnen noemen, zij het dat hij de grenzen van de ‘objectiviteit’ in biologisch-psychologische termen duidelijk gemarkeerd heeftGa naar eind17 en zeker niet ‘onpersoonlijk’ heeft willen schrijven. Maar zijn a- of anti-hiërarchische standpunt is duidelijk in overeenstemming met wat een realistische of mimetische poëtica kan worden genoemd.Ga naar eindxviii Mimetische theorieën over literatuur ‘show no special concern for genre, for the separation of levels of style, or of subjects’. (Sötemann 1985, 102).Ga naar eind19 En zoals hierboven reeds bleek, waar hij sprak over ‘kereltjes’ die de zaak verfraaien, staat de ‘waarheid’ van ervaringen en herinneringen in zijn schrijven voorop. Er is een grote overeenkomst, bij de meest uiteenlopende schrijvers, in de directe weergave van herinneringen. Niet het echte vertellen, maar het bijna wetenschappelijk noteren van wat - meestal maar in korte episoden - op het beelscherm van de herinnering is te zien. Er zijn van die kleine stukken pure herinnering bij Tsjechov, Stendhal (heel veel), Léautaud, Renard, Nescio (vooral in Boven het Dal), Du Perron [...] (Hillenius 1966, 25) Het gaat hier om de ‘kunstloos exacte weergave van een herinneringsbeeld’. (Hillenius 1966, 26) Ook waar hij spreekt over zijn eigen poëzie, is dat wat hij naar voren haalt. Ik kan op zijn best verslaggever zijn, beschrijver van het moment. Het enige wat ik als ijver hieraan kan besteden is in het wegschrappen van de woorden die er niet toe doen, van de beelden | ||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||
die ik niet zag, van de reminescenties [sic] aan wat ik ooit las, verfraaiingen die ik niet kan dragen. (Hillenius 1966, 36) Elders noteert hij, na een bezoek aan Zuid-Afrika in Madagascar aangeland, dat hij in die omgeving het gevoel heeft over alles te kunnen dichten. Kleine waarnemingen en de manier waarop ik ze onbedoeld formuleerde, hadden voor mij direct de samenhang van een gedicht. (Hillenius 1969, 130; ook in Hillenius 1991, 150) Het ‘onbedoeld formuleren’ waarvan hier sprake is, impliceert als ik het goed zie een min of meer achteloze, niet bewust literaire maar vooral toch instrumentele kijk op de taal.Ga naar eind20 En dat is goed verenigbaar met een realistische poëtica. En met een wetenschapsopvatting die in onbelaste waarneming (vgl. Heimans en Thijsse), in leeg, zo mechanisch mogelijk proberen te zien (vgl. noot 4) een ideaal erkent. Toch is er in dit verband ook een complicatie aan te wijzen die te maken heeft met een zekere gefixeerdheid op de taal. Ik doel op Hillenius' preoccupatie met etymologie. In wonderlijke etymologische excursies geeft deze ‘realistische’ auteur blijk van een bijzondere belangstelling voor de woorden die hem ter beschikking staan. De taal is voor hem transparant, maar niet steeds alleen maar in die zin dat zij als een venster op de beschreven werkelijkheid functioneert. Haar transparantie bestaat er soms ook in, dat in of achter de woorden plotseling andere woorden, taalhistorische verwante woorden, woordstammen of - wortels zichtbaar kunnen worden. Dan vestigt de taal, via de even aan haar gewoonheid ontwende lezer (Hillenius' ideaal van kijken), even aandacht op zichzelf. Of zelfs op een oeroude werkelijkheid waarnaar woorden als fossielen kunnen verwijzen. Het is, zou men kunnen zeggen, een soort taalbiologie die Hillenius dan bedrijft, maar waarvan niet altijd duidelijk is hoe ernstig hij die etymologische hypothesen wel meende. In het algemeen is het zo, dat hij de klankmatige verwantschap tussen woorden als een signaal opvatte van wat je semantische aangrenzendheid zou kunnen noemen. De hersens hebben het vermogen om taal, bestaande woorden, ook te gebruiken voor nieuwe verschijnselen. Steeds kun je weer de oude woorden gebruiken die voor andere situaties, andere dingen, andere wezens gevormd zijn. Soms lijkt het wel of er unieke benamingen zijn, die niet te herleiden zijn tot andere namen, maar dat zijn altijd heel oude namen, voortlevend bij mensen die al vele generaties in dezelfde situatie leven. De verdenking ligt dan voor de hand dat het alleen maar de ouderdom is die de etymologische sporen heeft uitgewist. (Hillenius 1986b, 6-7) Het is, welbeschouwd, een van de evolutiebiologie afgeleide redenering; de taal past zich aan, de woorden ontwikkelen zich in relatie tot nieuwe situaties, omgevingen, te benoemen objecten. Maar de wijze waarop Hillenius over woordgeschiedenis denkt, heeft ook te maken met zijn opvattingen over het hersenmecha- | ||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||
niek (zie boven): de wijze waarop het brein zijn wereldbeeld opbouwt uit een weliswaar groot, maar toch ook beperkt aantal elementen en telkens weer nieuwe verbanden weet te leggen tussen zaken die eenheid in variatie lijken te vertonen. Met zijn ‘etymologische’ kanttekeningen bij woorden komt hij nogal eens in de buurt van wat we volksetymologie noemen. Ook dichters - Hillenius was er een - hebben soms een bijzondere gevoeligheid voor ‘verborgen’ verwantschap tussen woorden. Maar men kan ook, net als Hillenius zelf, aan het werk van psychologen denken, ‘met hun ervaringen op het gebied van woord- en gedachteassociaties’.Ga naar eind21 In ieder geval zien we hier terug wat we al eerder van deze auteur hebben vernomen: dat het goed is niet al te specialistisch te opereren, maar ook verbindingen te leggen met andere disciplines. Een specialist is iemand die slechts een klein gebied bestrijkt, waaruit voor Hillenius volgt dat een taalspecialist in de letterlijke zin niet kan bestaan, omdat taal het hele leven bestrijkt. Een etymoloog kan dus hoogstens een vergaarder zijn van de samenhangen die door anderen op hún gebied van leven zijn ontdekt. (Hillenius 1966, 26). Leven, leven. Uiteindelijk spreekt in alles wat Hillenius schreef een op assimilatie gerichte bioloog. Want eerder dan om aanpassing, ‘zichzelf zo wringen [...] dat men past in de omgeving’, het beste dat men kan doen, want overal waar men ‘niet zou passen, zou een constante irritatie ontstaan’, eerder dan om aanpassing lijkt het in dit oeuvre om een durend verlangen naar assimilering te gaan. Grenzen worden overschreden of ontkend. Assimilisten passen zich niet aan, maar grijpen alles wat in de weg staat, dus prikkelt, vreten het op en zetten het om in eigen vlees. Als ze groot genoeg zijn, stoppen ze niet bij het wegnemen van directe obstakels, maar vreten verder tot er nieuwe obstakels ontstaan, die weer moeten opgevreten etc. [...] Een andere naam voor deze assimilisten zou inlijvers kunnen zijn, tot nog toe waren ze bekend als kunstenaars. Definities van kunst zijn nooit bevredigend, maar ik stel hierbij dus een nieuwe voor: een stuk van de omgeving waarbij een bepaalde persoon zich niet heeft aangepast, maar dat door deze gevreten is en omgezet tot eigen substantie. (Hillenius 1969, 23) Dick Hillenius, met zijn biologisch wereldbeeld,Ga naar eind22 de schrijver die over het ‘hele leven’ gaat, heeft als wetenschapper de kunst ‘opgevreten’ en als kunstenaar de wetenschap. Essays en (essayistisch aandoende) poëzie is waar dat alles toe leidde. Volgens sommigen te weinig wetenschap en te veel ‘schrijverij’, volgens anderen te veel ‘schrijverij’ en te weinig wetenschap. Maar het maakt zijn werk tot een fascinerende eenheid; en het lezen ervan tot een avontuur. | ||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||
Een verband tussen ‘wortel’ en ‘hoorn’ (D. Hillenius, Het romantische mechaniek. Amsterdam. De Arbeiderspers, 1969, p. 169)
| ||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||
|
|