Een gelijkzijdige driehoek
Nicolaas Matsier
Voor mezelf hanteer ik een driedeling die gebruik maakt van Aristoteles' aloude en handzame opsplitsing van de literatuur in epiek, lyriek en dramatiek. Maar dan net even anders: ik zie het essay als een van de drie zijden die het domein van de literatuur begrenzen. (En voor het gemak doe ik nu maar even of het toneel daar verder geen deel van uit zou maken.) Je zou ook kunnen zeggen: het verhalend proza, de lyriek, en het essay zijn de drie hoekpunten van de driehoek die literatuur is.
Er bestaat in mijn ogen geen hiërarchisch onderscheid tussen deze drie polen van de schone letteren. Het gaat dus, om in de geometrische vergelijking te blijven, om een gelijkzijdige driehoek. Hoe beter een tekst erin slaagt om niet alleen maar verhalend, alleen maar lyrisch, of alleen maar essayistisch te zijn, hoe meer die tekst mij bevalt - als lezer zowel als auteur. Dat neemt niet weg dat door mij hoog geachte schrijvers vrijwel altijd een zekere geprononceerdheid vertonen. Er zijn dichters die ik ‘eigenlijk’ toch vooral essayisten vind, in hun karakteristieke vorm van bedrijvigheid - en vice versa. Zoals er ook verhalende poëzie bestaat, en lyrisch proza.
Ik geef toe dat dit een enigszins ideaaltypische aangelegenheid is. Want meestal gaat het om combinaties van (slechts) twee van de drie elementen. (Misschien treffen we alleen bij de oude Griekse tragici en Shakespeare de stralende voorbeelden van de ongeveer even sterk aanwezige ingrediënten verhaal, vers, en idee. ) En ook zijn er genoeg voortreffelijke schrijvers te vinden bij wie zich helemaal geen vermengingen voordoen. Coetzee is een pure verteller, Gorter een zuivere lyricus.
Maar goed, als het zoals ik denk toch heel vaak gaat om een combinatie van slechts twee elementen, dan zouden we daarmee in principe zes typen schrijvers (of, gerekend per afzonderlijk werk, zes typen literaire kunstwerken) kunnen onderscheiden. Ik geef een paar voorbeelden. Willem Jan Otten is voor mij allereerst een essayist (geen lyricus dus, en ook geen verhalenverteller). Maar het is in zijn poëzie dat hij er het beste in slaagt om de essayist te zijn die hij is. Valéry, omgekeerd, lijkt me belangrijker als essayist dan als dichter. Maar bij Borges aarzel ik. In zijn werk zijn de poëzie en de essayistiek communicerende vaten. Zijn beste essays (die een lyrische component hebben) en zijn beste gedichten (die een latijnse, kervende, door en door denkende inslag hebben) verhouden zich tot elkaar als rups en vlinder - maar zonder dat ik zou durven zeggen wat er dan voor wat zou moeten staan.