Nederlandse Letterkunde. Jaargang 6
(2001)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| ||||||||||||||||
Is Max Havelaar een historische roman?
| ||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||
1. De historische roman als blinde vlekOp het eerste gezicht lijkt het erg onwaarschijnlijk dat Sötemann in zijn proefschrift het belang van de historische roman in het algemeen en dat van Walter Scott - de sleutelfiguur in de ontwikkeling van het genre - in het bijzonder over het hoofd zou hebben gezien. Het kan haast niet anders of de aandacht van een zorgvuldige lezer als Sötemann wordt getrokken door de Scott-passage in hoofdstuk XIII. Daarin verdedigt Stern-als-auctoriale-verteller in een uitweiding over uitweidingen ‘den grooten meester die den Waverley schreef’ tegen de kritiek dat Scott het geduld van zijn lezers misbruikt zou hebben door beschrijvende passages veel te lang te maken. De verteller interpreteert deze beschrijvingen echter als functioneel binnen het geheel van de roman, en wel op basis van het argument ‘verband door tegenstelling’ (Havelaar I, 133). Alleen maar door de terugblik op het einde van de roman, na het aangrijpende hoogtepunt, kan men de beschrijvende passages met betrekking tot landschap, architectuur of historische kleding op de juiste wijze begrijpen. En wanneer het beoogde effect op de lezer alleen door dit contrast tussen beschrijving en spanning tot stand kan komen, dan zijn de beschrijvende passages niet alleen legitiem, maar noodzakelijk. Alleen maar een oppervlakkige lezer ziet dit ‘verband door tegenstelling’ over het hoofd, aldus de verteller. Inderdaad besteed Sötemann in zijn dissertatie nogal wat aandacht aan Walter Scott. In zijn conclusie schrijft hij (1966, 176) dat zijn boek heeft laten zien hoe Multatuli door Scott werd ‘beïnvloed’. Allereerst betreft deze invloed de gedetailleerde beschrijving van de omgeving van de handeling op Java in het eerste Sternhoofdstuk, dat, aldus Sötemann, ‘wordt geschilderd op een wijze die niet noemenswaard verschilt van de methode, gewoonlijk gebruikt in historische romans’ (1966, 100). De auteur van een historische roman moet zijn lezers achtergrondinformatie verschaffen voordat hij met zijn verhaal kan beginnen, en dat doet Multatuli ook. Daarnaast legt Sötemann in een noot een verband tussen de uitweiding in het eerste Stern-hoofdstuk en de reeds vermelde uitweiding over uitweidingen, ‘waar de functionele divagatie wordt verdedigd met een beroep op Scott’ (Sötemann 1966, 232, noot 41). Elders gaat hij - alweer in een noot - zelfs nog een stap verder door niet alleen de legitimatie van de uitweiding in verband met Walter Scott te brengen, maar door in Scotts manier van schrijven de structurele basis van de hele Max Havelaar te zien: Het spreekt wel vanzelf dat de onderhavige beschouwing [dat wil zeggen: de verdediging van Scott, R.G.] functioneert als rechtvaardiging van de bouw van Max Havelaar zelf. (Sötemann 1966, 262; noot 26) Voor een voetnoot is dit een nogal verstrekkende, apodictische bewering. In zijn hoofdtekst benadert Sötemann deze stelling het dichtst in zijn interpretatie van | ||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||
een citaat van Ian Jack die over Scott schrijft: ‘no doubt [...] the desire for striking contrasts lay very near the heart of his imagination.’ Dat geldt ook voor Multatuli, stelt Sötemann (1966, 63) meteen aansluitend hierop. In twee andere noten legt hij een verband tussen Multatuli en Scott voor wat betreft hun omgang met personages. Droogstoppel als ‘repititious comic character’ vertoont volgens hem (1966, 206, noot 7) overeenkomsten met de steeds weer onder de aandacht van de lezer gebrachte preoccupaties van personages in de Waverley-novels. Daarnaast ziet hij ook een parallel tussen Multatuli's voorkeur om zijn personages niet geleidelijk aan in kleine porties te presenteren, maar uitgebreid meteen bij hun eerste optreden in de tekst, in één blok als het ware. Dat deed Scott ook, zegt Sötemann (1966, 233v., noot 60). Al deze verbanden en overeenkomsten - ook wanneer ze vooral in de noten zijn beland - maken het nog onwaarschijnlijker dat er in Sötemanns proefschrift sprake zou kunnen zijn van zoiets als een blinde vlek met betrekking tot de historische roman. Desondanks lijkt het erop dat Sötemann zich ervan bewust was de relatie tussen Max Havelaar en de historische roman allesbehalve uitputtend te hebben onderzocht: ‘Het lijkt me niet noodzakelijk in dit verband in extenso in te gaan op de relatie tussen Multatuli's werk en de historische roman.’ - dit kan men in weer een andere noot van Sötemann (1966, 235v., noot 68) nalezen. De context van deze laatste noot geeft echter tevens een eerste indicatie dat er wel degelijk sprake is van een zeer eenzijdig beeld van de historische roman in Sötemanns boek. In zijn hoofdtekst stelt hij in verband met de introductie van Nederlands-Indië, auctoriëel verteld door Stern: Het spreekt wel vanzelf dat de overvloed van deze toespelingen en constateringen [...] de geschiedenis een dwingend karakter geeft op een wijze die afwijkt van wat in de historische roman nogal eens voorkomt. Dikwijls, zij het lang niet altijd, vormt zo'n historische introductie niet zo heel veel meer dan een achtergrond, dan coulissen, waartegen zich een betrekkelijk ‘vrije’ intrigue voltrekt. (Sötemann 1966, 103) Het lijkt er dus op dat Sötemann de historische of feitelijke dimensie van de historische roman als marginaal beschouwt - in tegenstelling tot wat veel eigentijdse literatuurkritici (cf. Van der Wiel 1999), de meeste studies over het genre (cf. Aust 1994, Heirbrant 1995) en veel auteurs van historische romans zelf hebben beweerd. Overvloedige authentieke documentatie is in de ogen van Sötemann het bijzondere, originele extra dat de kern van Max Havelaar uitmaakt - authentieke documentatie vormt voor hem beslist niet het uitgangspunt van het genre ‘historische roman’. Voordat ik zal proberen een verklaring voor die eenzijdigheid te geven, zal ik eerst nog wat verdere argumenten voor mijn blinde-vlek-diagnose aanvoeren. Deze argumenten kan men halen uit wat Multatuli elders over Walter Scott heeft gezegd. Wanneer men de index van de Volledige werken erop naslaat, dan kan men daar | ||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||
meer dan 30 verwijzingen naar Scott of een van zijn romans aantreffen. Afgezien van Multatulis kritiek op Scott - die betrekking heeft op Scotts welgemanierde religiositeit en zijn massaproductie (cf. VW III, 205, 330w.) - kan men vooral twee domeinen van bewondering in deze verwijzingen onderscheiden. Het eerste domein betreft de compositie van Scotts romans, waar ook Sötemann bij stil heeft gestaan. Niet alleen maar de auctoriale verteller in Max Havelaar gelooft in functionele divagatie, maar ook Douwes Dekker, zoals uit zijn brief aan Tine van 19 oktober 1859 valt af te leiden. Dekker verdedigt daarin het begin van zijn roman als volgt: [...] daar het begin zoo flaauw is zal je zeggen: is dàt het nu? Maar het moet zoo wezen, geloof me, net als mijne toasten die gingen ook in eens over van flaauwheid in scherpte en gevoel. Er komt eene beschouwing in voor over Walter Scott, die wist het, hoe men doen moet om effect te maken, en om het boek als men het uit heeft, uit de hand te doen leggen met indruk. (VW IX, 83) Elders in de Volledige werken kan men zelfs een blauwdruk van Sötemanns apodictische uitspraak aantreffen dat de structuur van Max Havelaar in de werken van Walter Scott kan worden gevonden. Het gaat daarbij om een brief die Multatuli in 1876 aan K.Th. Wenzelburger schrijft en die verband houdt met Multatulis polemiek met zijn Duitse vertaler Stromer. Stromer zou, door alles te schrappen dat hem overbodig leek - bijvoorbeeld de algemene informatie over de situatie in de kolonie -, de ‘wezenlijke inhoud van de roman gecastreerd’ hebben. Daarmee zou hij het onmogelijk hebben gemaakt de kern van de roman de te begrijpen. En wat is die kern? Ik zelf wees daartoe den weg, door die uitweiding over de breedte, waarmede Walter Scott z'n werken opzette. (VW XVIII, 348) Maar daarnaast is er ook nog een tweede aspect van bewondering. Deze lof op Walter Scott wordt expliciet in idee 1065 gezongen, in het vijfde deel van de Ideeën: Tegen één Walter Scott, die zich inspant om archaeologisch, historisch, volkenkundig en psychologisch wáár te zyn, en die 't gevondene op behaaglyke manier tracht in te kleden, staan er honderden op, die zich met de nabootsing van dat inkleden vergenoegen. Ze menen de voorafgaande inspanning en studie te mogen overslaan. (VW VI, 686) Multatuli prijst Scott voor zijn historische, feitelijke authenticiteit en het documentatie-werk dat aan Scotts romans voorafging. Daardoor zou Scott ‘soms maanden aan 't bestuderen van 'n landschap, en weken aan 'n gebouw’ (VW VI, 689) hebben besteed. Over deze kant van Multatulis bewondering voor Scott rept Sötemann niet. Ik zie daarin een verder argument voor het eenzijdige beeld in Söte- | ||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||
manns proefschrift met betrekking tot de historische roman in het algemeen en zijn historische, op feiten gerichte dimensie in het bijzonder. Ik meen twee verklaringen voor mijn stelling te kunnen geven. De eerste verklaring is gebaseerd op dat wat Eep Francken (1990, 91) Sötemanns ‘autonomistische dogmatiek’ zou noemen. Sötemann kiest in zijn studie voor een standpunt van waaruit hij Max Havelaar als roman, als een kunstwerk bekijkt. Hij beschouwt Max Havelaar als relatief autonoom - relatief omdat hij niet ontkent dat deze ‘autohagiografie’ (Sötemann 1966, 93) zwaar leunt op de relatie tussen de roman en de wereld buiten deze roman. Maar hij lokaliseert deze relatie met de wereld buiten de roman in de roman zelf - waar zij niet kan worden aangetroffen, zoals Eep Francken op overtuigende manier heeft laten zien (Francken 1990, 94). De historische roman als genre dat over het algemeen op de grens tussen geschiedschrijving en literatuur - of ten minste ergens in de buurt van deze grens - wordt gesitueerd, leent zich blijkbaar niet gemakkelijk voor een benadering op basis van de relatieve autonomie van literatuur. Met andere woorden: het genre van de historische roman is moeilijk in te passen in de poëticale uitgangspunten die aan de studie van Sötemann ten grondslag liggen. Daarom is het beslist niet toevallig dat hij - in een noot - als allereerste Wim Drop aanhaalt om te legitimeren waarom hij zich niet uitgebreider met de historische roman bezighoudt: Deze auteur [Drop, R.G.] is van oordeel dat het slechts een enkele maal is gelukt om een werkelijk bevredigende synthese tot stand te brengen tussen het historische gebeuren en de eisen die de roman stelt. (Sötemann 1966, 235, noot 68) Een verdere verklaring voor de geconstateerde eenzijdigheid is Sötemanns overtuiging dat hij door de structuuranalyse van een literair werk de basis voor een wetenschappelijk gefundeerd waardeoordeel kan leggen (cf. Sötemann 1966, 7). Deze opvatting is vanuit methodologisch standpunt reeds uitvoerig bekritiseerd (cf. Van der Paardt 1978). Hier volstaat het om te zeggen dat Sötemann zijn betoog afsluit met een lijst van zeven punten die moet aangeven in welk opzicht Max Havelaar ‘geheel en al origineel’ is (1966, 176v.). Het spreekt in dat verband vanzelf dat de authentificatie van de historische feiten door Multatuli in een glanzender daglicht komt te staan, wanneer er niet geconstateerd moet worden dat vergelijkbare procédés in verband met de historische roman eerder werden vertoond. Ik zal daarom proberen te laten zien dat een aantal van Sötemanns originaliteits-claims moeilijk overeind blijven wanneer men ze in verband met de historische roman bekijkt. | ||||||||||||||||
2. Overeenkomsten tussen de historische roman en Max HavelaarAls een van de orginele kanten van Max Havelaar beschovwt Sötemann ‘de authentificatie en het spel met fictieve vorm/ reële inhoud’ (1966, 176). Hij beweert daar- | ||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||
mee niet dat nooit eerder in literaire teksten de indruk is gewekt dat de schrijver gebruik maakt van bronnen die voor hem liggen - de zogenaamde manuscript-fictie die in Nederland vooral rond 1700 in romanvoorredes opgang deed, is daar een goed voorbeeld voor (cf. Pol 1987, 90v. et passim). Waar het hem wel op aan komt - en gezien zijn originaliteitsclaim op aan moet komen - is dat de traditionele manuscript-fictie ten tijde van Max Havelaar alleen maar een beproefd literair procédé en niets dan een literaire conventie was. Dit doel bereikt hij (1966, 96) door de manuscript-fictie bij Multatuli te relateren aan de komische traditie van de ‘humor-“cultus”, - en in dit opzicht volgt hem overigens Eep Francken (1990, 91) zonder meer. Weliswaar geven beiden verder geen argumenten voor het verband dat zij leggen, maar het spreekt geenszins vanzelf dat het spel met fictieve vorm en reële inhoud van Max Havelaar tegen de achtergrond van de humor-cultus moet worden begrepen. Gezien de bewondering van Multatuli voor de zorgvuldigheid waarmee Scott zich documenteerde, ligt het meer voor de hand een andere lijn te trekken. De suggestie dat de historische roman documentaire bronnen heeft verwerkt, wordt in het genre namelijk vaak gewekt (cf. Heirbrant 1995: 212). Als voorbeeld moge een citaat uit Walter Scotts debuutroman Waverley; Or, 'Tis Sixty Years Since uit 1814 volstaan. Aan het begin van hoofdstuk 24 deelt de verteller ons mee: It is true that the annals and documents in my hands say but little of this Highland chase; but then I can find copious materials for description elsewhere. (Waverley, 186) Deze bewering van de verteller kan al dan niet op historische documenten gebaseerd zijn, net zoals de vele vergelijkbare beweringen van de auctoriële verteller in Max Havelaar al dan niet waar kunnen zijn. Uitsluitsel over de vermeende waarheid zou alleen een historisch-kritische toetsing van de bronnen opleveren. Maar om deze beslissing gaat het hier niet. Waar het mij wel om is te doen, is vast te houden dat Multatuli in de historische, feitelijke waarheid van Scott scheen te geloven - zoals ook hij geloofd wilde worden in die zin dat zijn boek de waarheid over Lebak en Nederlands-Indië had onthuld. Tegen deze achtergrond lijkt het me plausibel om de bronnenfictie te begrijpen als procédé ontleend aan de historische roman - in beide gevallen schijnt er sprake te zijn van ‘authentificatie en het spel met fictieve vorm/ reële inhoud’. Het nadrukkelijke gebruik van historische documenten wordt in genre-studies dan ook opgevat als het uitzenden van historiciteitssignalen (‘Geschichtssignale’), waaronder Hugo Aust (1994, 22vv.), behalve het vermelden van bronnen, het noemen van historische namen van personen en plaatsen, van historische data en culturele feiten verstaat. Ik hoef op de aanwezigheid van deze signalen in Max Havelaar niet in extenso in te gaan - reeds een oppervlakkige blik op de toelichtingen bij de historisch-kritische uitgave van Max Havelaar volstaat (cf. Havelaar II, 1-180). Wel lijkt het me in dit verband belangrijk erop te wijzen dat Jacob van Lennep zich tegen het gebruik van data in de eerste druk keerde met hetzelfde argument dat | ||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||
in de literatuurbeschouwing als standaardargument tegen de historische roman dienst deed. Bedoeld wordt het verwijt dat het bij de historische roman om een bastaard of - sinds Jacob Geel de term in 1838 in het literaire debat had geïntroduceerd (cf. Grüttemeier 1999) - een hybride zou gaan, samengesteld uit literatuur en geschiedschrijving. Van Lennep keert zich tegen het gebruik van ‘data in 't Boek, die er iets hybrijdisch van maken en - aanleiding tot een proces wegens diffamatie zouden kunnen geven.’ Daarop antwoordt Multatuli: ‘Juist, het weglaten der data maakt M.H. tot een roman. - maar het is geen roman. 't Is eene geschiedenis. 't Is eene memorie van grieven, 't Is eene aanklagt, 't Is eene sommatie!’ (cf. Havelaar II, XXIv.) Wat het spel met feit en fictie betreft, zijn ook meer dan algemene overeenkomsten tussen de historische roman en Max Havelaar te noemen. Wanneer ‘Ik, Multatuli’ op het einde van Max Havelaar de pen over neemt en zowel Stern als ook Droogstoppel ontslaat, zou het kunnen zijn dat de auteur Multatuli een vergelijkbaar laatste oordeel over romanpersonages heeft gelezen in Walter Scotts The Betrothed uit 1825. Bij wijze van introductie presenteert Scott in deze roman de notulen van een vergadering. De schrijver van de Waverley-novels heeft enkele van zijn bekendste personages uitgenodigd met als doel samen een juridisch persoon te gaan vormen. Kort gezegd komt het erop neer dat de vergadering geen succes wordt en in een chaos eindigt, waarop de voorzitter - de schrijver - het opgeeft. Hier komt het oordeel van de voorzitter die zich tot zijn personages richt: I perceive, gentlemen, that you are like the young birds, who are impatient to leave their mother's nest - take care your own pen-feathers are strong enough to support you; since, as for my part, I am tired of supporting on my wing such a set of ungratefull gulls. But it signifies nothing speaking - I will no longer avail myself of such weak ministers as you - I will discard you - I will unbeget you, as Sir Anthony Absolute says - I will leave you and your whole hacked stock in trade [...], to the fools who choose to deal with them. I will vindicate my own fame with my own right hand, without appealing to such halting assistants, Whom I have used for sport rather than need. - I will lay my foundations better than on quicksands - I will rear my structure of better materials than painted cards; in a word, I will write HISTORY!’ (Betrothed, xxxix v.) Een belangrijk verschil met Max Havelaar is dat ‘het is genoeg, Stern, ge kunt gaan!’ en het tot Droogstoppel gerichte ‘ik walg van myn eigen maaksel: stik in koffi en verdwyn!’ aan het einde van de roman staan (cf. Havelaar I, 235vv.). Het wegsturen van de belangrijkste personages vindt plaats nadat Multatuli geschiedenis heeft geschreven en zijn lezers worden daar nog eens nadrukkelijk op gewezen. Desondanks is Scotts schim en diens spel met feit en fictie op de achtergrond van deze passage aanwezig. Het lijkt er dus op dat voor ‘authentificatie’ en ‘het spel met fictieve vorm/ reële inhoud’ in historische romans van het type ‘Scott’ een rol is weggelegd die sterk overeenkomt met dat wat Sötemann met betrekking tot Max Havelaar poneert. De | ||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||
originaliteit van Max Havelaar wordt daarmee danig gerelativeerd. Een tweede structurele eigenschap waarmee Sötemann (1966, 177) de originaliteit van Max Havelaar meent te kunnen aantonen is ‘de geraffineerde wijze waarop de formidabele hoeveelheid feitelijk materiaal is verwerkt’. Wederom moet men dit onder verwijzing naar het genre van de historische roman in het algemeen en in dit geval de zogenaamde ‘Gelehrtenroman’ in het bijzonder tegenspreken. In de receptie werd Barthélemy's Voyage du jeune Anacharsis en Grèce uit 1788 bijvoorbeeld nadrukkelijk en expliciet geprezen vanwege de onvoorstelbare hoeveelheid encyclopedische kennis die de roman zou bevatten. Net zoals in het geval van Multatuli, was het juist niet de bedoeling van Barthélemy om een roman te schrijven. Hij verklaarde teleurgesteld te zijn, toen zijn boek als dusdanig werd gelezen - voor hem was de vorm die hij had gekozen niet meer dan een didactisch hulpmiddel. Een recensent beschreef de roman-vorm bij Barthélemy als ‘luchtig hulsel’ (cit. Van der Wiel 1999, 79v.) - een metafoor die sterk lijkt op Multatuli's ‘een lekker omhulsel’ (VW X, 63). Het belangrijkste verschil hierbij is uiteraard dat Multatuli in zijn omhulsel de lezer iets aandiende dat vooral in politiek opzicht bijzonder ‘heet’ was, terwijl het bij Barthélemy om humanistische encyclopedische kennis ging. Maar het verschil tussen deze ‘Gelehrtenroman’ en Max Havelaar ligt niet in de oriëntatie op een enorme hoeveelheid feiten en ook niet in de poging de roman-vorm als middel te gebruiken om die feiten te presenteren. Wat hier aan de hand van het voorbeeld Barthélemy werd gesteld, geldt eveneens voor het Nederlandse voorbeeld Plinius Secundus van M.C. van Hall uit 1809. Plinius is, volgens de literatuurkritiek, eveneens een boek waarin de lezer niets zal vinden dat niet waar is. Maar ook in dit geval draagt de historische waarheid het kleed van de roman - de kledingmetafoor is afkomstig uit een van de contemporaine recensies (cf. Van der Wiel 1999, 85). Uiteraard verschillen de romans van Barthélemy en Van Hall grondig van die van Multatuli. Desondanks kan men vasthouden dat zij allen met hetzelfde probleem geconfronteerd waren om een enorme hoeveelheid feiten in fictie te integreren en dat zij eveneens allemaal voor dit probleem een oplossing hebben gevonden die vele contemporaine lezers en critici overtuigde. Uiteindelijk kan men ook in dit verband nogmaals naar Walter Scott verwijzen, hoewel het belangrijkste hierover reeds is gezegd. Multatuli bewonderde Scott vanwege zijn compositorische vaardigheden, gebaseerd op zijn functioneel gebruik van uitweidingen en vanwege zijn zorgvuldige documentaire werkzaamheden. De combinatie van deze twee aspecten moet uiteindelijk iets opleveren wat zeer dicht in de buurt van datgene komt wat Sötemann noemt ‘de geraffineerde wijze waarop de formidabele hoeveelheid feitelijk materiaal is verwerkt’. Scott maakte eveneens gebruik van een breed repertoire aan literaire middelen om zijn historisch materiaal te presenteren: het spectrum loopt van noten via feitelijke uitweidingen tot aan fictieve auteurs als Laurence Templeton in Ivanhoe, die behalve de noten ook de ‘Dedicatory Epistle’ schreef aan Scotts Droogstoppel, Rev. Dr. Dryasdust.Ga naar eind2 | ||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||
Ik zou dus willen concluderen dat de banden tussen Max Havelaar en de historische roman, vooral in vorm die Walter Scott eraan gaf, nog veel hechter zijn dan tot nu toe door de literatuurwetenschap is onderkend. | ||||||||||||||||
3. Is Max Havelaar een historische roman?Wanneer men met mijn betoog tot hier toe akkoord gaat, zou men nog een stap verder kunnen gaan en zich op grond van al die verbanden tussen Max Havelaar en de historische roman afvragen of Max Havelaar zelfs niet een historische roman is. Een dergelijke stap lijkt mij echter niet zinvol. Om te beginnen beschikt de literatuurwetenschap voor geen enkel van de duizenden genres die men onderscheidt over een operationaliseerbare definitie aan de hand waarvan men teksten bij een genre kan indelen volgens een controleerbare, intersubjectieve procedure. Genres zijn normatieve, veranderlijke en historisch gebonden concepten waaraan socio-historische en strategische functies kunnen worden toegekend (cf. Hempfer 1973, Voßkamp 1977, DiMaggio 1987). Ook wanneer men niet al te diep op methodologische problemen wil ingaan, moet men de hierboven gestelde vraag op zijn minst herformuleren in de trant van: kan Max Havelaar gelezen worden als wat over het algemeen als historische roman wordt beschouwd? Maar ook in dit geval lijkt de vraag ver gezocht. De intentie van de auteur, om daar maar eens mee te beginnen, was duidelijk een andere. Multatuli werd niet moe te beklemtonen dat hij geen roman heeft willen schrijven (zie hierboven), en al helemaal geen historische roman. Hij wilde gelezen worden om de aandacht te vestigen op een eigentijds persoonlijk en koloniaal probleem, een probleem van de jaren 1850 en 1860 - zijn heden. Een blik op de contemporaine en latere literatuurbeschouwing (cf. Oversteegen 1970) levert eveneens geen aanknopingspunten op - afgezien van incidenteel gebruik van de genre-aanduiding.Ga naar eind3 De vraag of Max Havelaar als historische roman kan worden gelezen lijkt dus ietwat geforceerd, om het vriendelijk uit te drukken. Een blik in een themanummer van Spiegel Historiael uit 1996 naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van het tijdschrift verandert de zaak echter. Het themanummer was helemaal gewijd aan de historische roman. Het tijdschrift had zijn lezers de kans geboden om hun favoriete historische roman te kiezen. Meer dan tweehonderd lezers gaven gehoor aan deze oproep en het tijdschrift publiceerde de uitslag in het genoemde themanummer. Niet helemaal verrassend kwam Hella Haasses Het woud der verwachting op nummer een en onder de eerste acht titels waren er vijf van Hella Haasse. Maar in de lagere rangen kreeg ook Max Havelaar 6 punten en eindigde daarmee als achttiende.Ga naar eind1 Dit resultaat is verbazingwekkend: hoe kan een roman die als eigentijdse roman gepresenteerd is en in eerste instantie ook zo gerecipiëerd wordt, door sommige lezers zo'n 140 jaar later als historische roman worden gelezen? | ||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||
Als men met deze vraag bij de genretheorie te rade gaat, dan komt men uit bij een algemeen probleem waar de meeste studies aandacht aan besteden. Kort gezegd gaat het daarbij om de vraag hoe historisch de handeling in een roman op het moment van verschijnen moet zijn om het boek nog als historische roman te laten doorgaan. Moet de roman over een ander tijdperk handelen? Moet de handeling minimaal twee generaties in het verleden liggen? Of vóór de geboorte van de auteur? Sinds Drops Verbeelding en historie uit 1958 - door sommigen nog steeds beschouwd als het Nederlandse standaardwerk over de materie (cf. Van der Wiel 1999, 587) - tot aan de dissertatie van Serge Heirbrant uit 1995 - die een uitvoerige discussie van de mogelijke antwoorden geeft - komt het antwoord op hetzelfde neer: de studies over de historische roman kunnen ons niet vertellen hoe veel jaren de auteur of het verschijnen van het boek van zijn handeling moeten scheiden (cf. Drop 1979, 8): ‘Een sluitend criterium om het verleden af te bakenen bestaat niet.’ (Heirbrant 1995, 28) Omdat de keuze voor een bepaalde historische periode vaak het resultaat is van een specifieke belangstelling voor de tegenwoordige tijd van de auteur (cf. Aust 1994, 2v.), is het verschil tussen de eigentijdse roman en de historische roman een verschil in gradatie, maar geenszins een absoluut verschil. Wanneer Heirbrant (1995, 28) probeert dit probleem op te lossen door te verwijzen naar het gebruik en de prominente aanwezigheid van ‘historische signalen’ in de tekst zoals namen, data, culturele gebruiken en documenten, dan moet hij als consequentie accepteren dat iedere eigentijdse roman, iedere ‘Zeitroman’ die documentaire signalen uitzendt in de loop der tijden min of meer automatisch tot een historische roman evolueert (cf. Aust 1994:22vv.). Tegen deze achtergrond kan men concluderen dat Max Havelaar niet alleen in velerlei opzichten stevige banden met de historische roman in de trant van Walter Scott onderhoudt. Bovendien lijkt in de loop der tijden de genre-grens tussen de historische roman en Max Havelaar osmotisch te zijn geworden. | ||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||
|
|