Nederlandse Letterkunde. Jaargang 5
(2000)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| ||||||
Speurwerk vanaf het ziekbed of: waarom Willem Termeer zijn vrouw niet vermoordde
| ||||||
[pagina 334]
| ||||||
gepleegde moord kunnen bewijzen. Iedereen kan het immers zien: Termeer heeft zijn vrouw in haar (half)slaap een hoeveelheid van een medicinaal drankje uit een fles toegediend met het bewuste oogmerk haar te doden. Maar eindelijk nam ik ook de porseleinen lepel op, goot 'm vol en bracht 'm met onvaste hand tusschen Anna's flauw geopende lippen. Op hetzelfde oogenblik kneep ik haar neus toe om haar tot slikken te dwingen. Niemand zou redelijkerwijs kunnen of willen volhouden dat Termeer niet de wens had zijn vrouw om te brengen. En dat wordt natuurlijk al vanaf de titel met zoveel woorden gezegd, of eigenlijk met dat ene woord: ‘bekentenis’. Daarbij kan eventueel de kanttekening worden geplaatst dat die titel ‘later’ is toegevoegd door de (fictieve!) vinder en ‘redacteur’ van het manuscript. Een opvatting die vooral de wel geopperde lectuur steunt dat Termeer na de moord op zijn vrouw zelfmoord gepleegd zou hebben en dit manuscript als verklaring heeft achtergelaten.
De discussie rond Een nagelaten bekentenis spitste zich vooralsnog toe op de vraag wat precies de motivatie achter Termeers geschreven bekentenis geweest is. Oversteegen publiceerde begin 1964 in Merlyn een uitgebreide analyse van het boek (in 1983 herdrukt in De Novembristen van Merlyn), waarin hij de nadruk legt op Termeers schuldgevoel. De romantekst is volgens hem neerslag van Termeers rationaliseringen van on (der)bewuste driften, en de moord op Anna is hiervan de ultieme consequentie: Termeers ‘vage gevoelens van diepe schuld en ontoereikendheid moeten omgezet worden in een werkelijke schuld, en in eenmaal een effectieve daad’Ga naar eind2. Oversteegens interpretatie is diverse malen genuanceerd en bekritiseerd. Anno 1967 ziet J.P.M. ten Seldam - geheel conform de tijdgeest - vooral verzachtende omstandigheden ten voordele van Emants' hoofdfiguur: ‘Termeer is net zo goed als Anna een slachtoffer, hij is geen moordenaar, hij was ontoerekeningsvatbaar en pleegde doodslag’.Ga naar eind3 Diametraal tegenover Oversteegen plaatst R. Marres zich in 1985, die ontkent dat Termeer schuldgevoel over zijn daad zou hebben. Geen van deze auteurs - en ook Ton Anbeek niet, die diverse keren publiceerde over Emants en dit boek - twijfelt echter aan het feit dat het drankje dat Termeer zijn vrouw toedient haar dood veroorzaakt. Ik zou hier evenwel de stelling willen verdedigen dat alle beschouwers een essentieel feit rond Anna's sterfbed over het hoofd hebben gezien: Anna was al stervende toen Willem Termeer haar slaapkamer betrad, en wel ten gevolge van een geslaagde zelfmoordpoging. Terecht noemt Marres ‘de enscenering van de moord bijzonder knap van Emants’.Ga naar eind4 Maar ook hij leest uiteindelijk heen over de nog verdergaande ingenieusheid waarmee de auteur deze sleutelscène van zijn roman componeerde. Typerend voor de lec- | ||||||
[pagina 335]
| ||||||
tuur tot nu toe lijkt Ten Seldams observatie dat er ‘toevallig 2 flessen slaapmiddel naast haar bed’ stonden.Ga naar eind5 Die wat slordige waarneming lijkt illustratief voor de dito gedachtegang van de andere interpreten tot nu toe. Inderdaad treft Termeer in Anna's slaapkamer twee medicijnflesjes aan, en het is op zich al vreemd dat alleen al dit detail tot nog toe niemand alarmeerde: waarom twee- als het toch dezelfde zijn en er maar één gebruikt hoeft te worden? Maar het ligt zelfs allemaal nog wat gecompliceerder: Termeer ziet twee flessen die er verschillend uitzien. Intusschen had ik op het nachttafeltje, ter zijde van het bed, een apothekersfleschje zien staan, nog maar voor een kwart met een bijna kleurloos vocht gevuld. Uiteraard volgen we hier, zoals in het hele boek, alles consequent met de blik van Termeer. Niettemin attendeert de auteur (en hier bedoel ik Emants) ons er via Termeers ogen op dat de aanstaande moordenaar iets over het hoofd ziet: namelijk dat Anna met de porseleinen lepel al driekwart opgelepeld heeft van een flesje met onbekende inhoud. Emants misleidt zijn lezers virtuoos. Essentieel daarvoor is het ‘vermoedde ik’ dat de, op dat moment geagiteerde en dronken, Termeer noteert. Het staat ‘in werkelijkheid’ dus allerminst vast dat beide - het ‘apothekersfleschje’ en de ‘flesch’ - het slaapmiddel chloraal bevatten. En iets verderop in de scène wordt dit vermoeden ook slechts schijnbaar bevestigd. Eerst nam ik de ongeopende flesch op en las het gedrukte etiket: Insommies, Douleurs, Névralgies, Sirop de Chloral de Follet. [259] De ‘ongeopende flesch’, dat wil dus zeggen: de fles op de middeltafel. Listig neemt Emants ons lezers voorts, even later in de tekst, mee in Termeers verkeerde veronderstelling tijdens de opmaat tot zijn daad: Toch beefde ik over mijn gansche lichaam, toen mijn vingers de half leege chloraal-flesch omvatten. [260] Let wel: wat Termeer de halflege fles noemt, kan geen andere zijn dan het aangebroken apothekersflesje op het nachtkastje. Termeer noemt die nu als vanzelf ‘chloraal-fles’, overtuigd als hij is dat het die vloeistof bevat, maar we zagen hoe hij eerder nog slechts ‘vermoedde’ dat het hetzelfde spul was. Wij lezers lazen ‘met eigen ogen’ alleen van de andere, volle en nog afgesloten, fles de tekst op het eti- | ||||||
[pagina 336]
| ||||||
ket. Termeer dient Anna het restje uit het flesje naast haar bed toe, en maakt zo in feite het karwei af dat Anna zélf al begonnen was. Daarna pas pakt hij ook de ongeopende fles van de middeltafel. Geen half werk, prevelde ik voor me heen en nu stond ik op, ging naar de tafel, maakte de fles Sirop Follet open, vulde de lepel en bracht 'm in haar mond. [261] Hier maakt Emants een fout tegen de interne logica van Termeer. Hij verschrijft zich op een wijze die tegelijk ook mijn hypothese ondersteunt. Als Termeer namelijk consequent was geweest, had hij in deze passage immers iets moeten noteren in de trant van ‘ik maakte de andere (of tweede of iets dergelijks) fles Sirop Follet open’. Nu dat niet het geval is, verraadt de auteur nog eens dat er twee verschillende flessen in het spel zijn: eentje waaruit Anna dronk naast het bed, en eentje met het chloraal. Ik realiseer me dat deze nieuwe lezing enige toelichting behoeft. Daartoe ga ik allereerst even terug naar het moment dat Termeer Anna's slaapkamer binnentreedt. Boven aarzelde ik een oogenblik, ging toen - zonder te weten waarom - naar links in plaats van naar rechts, greep als een gesuggereerde de kruk van haar kamerdeur aan, draaide en... merkte tot mijn verbazing, dat i openging. Twee dingen wijken af van de gebruikelijke situatie: de deur is niet op slot, en er brandt zachtjes licht (‘het gas laag’). Anna blijkt in een zeer diepe slaap, op haar nachtkastje staat een door haar voor driekwart leeggedronken flesje. Het valt Termeer meteen op hóe vast Anna in slaap is. Ze reageert zelfs niet als hij de gasvlam hoog opdraait. ‘Hoe vreemd, dat ze niet ontwaakte; ik had toch gedruisch en licht gemaakt’. Niet zo vreemd, als we ons realiseren dat ze al stervende is, het gif is immers aan het werk. In de traditionele lezing is het gebruikte slaapmiddel de aannemelijke verklaring voor Anna's versuftheid. Houden we echter de zelfmoordoptie in ons achterhoofd, dan is ineens nog veelzeggender wat Emants Termeer laat zien, wanneer die een eerste blik werpt op Anna in haar bed. Toen sloeg ik met een ruk het gordijn open en keek. Ook het feit dat Anna zich niet verzet wanneer Termeer haar het drankje toedient, kan natuurlijk aan haar versuftheid toegeschreven worden. | ||||||
[pagina 337]
| ||||||
Op hetzelfde oogenblik drukte ik haar neus toe om haar tot slikken te dwingen. Uiteraard is versuftheid een voor de hand liggende verklaring voor dit willoze gedrag, maar het feit dat ze reeds stervende was - en zélf ook dood wilde! - is een minstens zo plausibele bijkomende reden voor niet het geringste begin van verzet tegen Termeer. De zelfmoord-these verklaart meteen het enigszins deus-ex-machina-achtig detail uit Een nagelaten bekentenis, waarop geen van de interpreten ingaat: het toch wel erg toevallige gegeven dat Anna's deur op de bewuste avond niet op slot was. Anna had vanaf haar zwangerschap Willems bed op een aparte kamer laten plaatsen. Een symptoom van hun uit elkaar groeien. Dat werd nog versterkt toen Termeer vaststelde dat Anna haar eigen slaapkamer voortaan op slot deed wanneer ze 's avonds naar bed ging. Met uitzondering dus van deze laatste avond. Uit compositorisch oogpunt levert dat, mét het toeval dat Termeer de bewuste avond ‘zonder te weten waarom’ besluit naar Anna's slaapkamer te gaan, natuurlijk wel wat ál teveel toevalligheden op. Wanneer we echter uitgaan van Anna's zelfmoord, dan ligt het voor de hand dat zij zelf deze laatste maal de deur bewust niet heeft afgesloten, omdat het, na een geslaagde zelfmoord, geen enkele zin zou hebben hem op slot te laten. Mogelijk zou dit ook verklaren waarom ze het licht in haar slaapkamer niet had uitgedaan toen ze deze avond naar bed ging. Termeer vindt dat althans niet vanzelfsprekend: ‘Bovendien - dacht ik - laat zij zeker elke nacht het licht branden, om niet in het duister door mij overvallen te worden’. [257] Een onlogische redenering, overigens, die Termeers beneveldheid bevestigt. Normaal gesproken kon hij haar niet ‘overvallen’, Anna sloot de deur immers af, zoals hijzelf juist ervoor nog memoreerde: ‘Dat zij de sleutel van avond bij vergissing niet had omgedraaid, leek me onbetwijfelbaar’. Deze meer technisch-compositorische kwestie, brengt me direct bij een onderdeel van het antwoord op een volgende vraag: is mijn zelfmoord-hypothese waarschijnlijk? Ik denk dat een eerste en meteen zeer sterk argument ten faveure ervan schuilt in de compositie van de slaapkamerscène. Het is namelijk hoogst onwaarschijnlijk dat in het zorgvuldig geconstrueerde geheel dat Een nagelaten bekentenis is (een boek waaraan Emants ruim zes jaar gewerkt heeft), het rare gehannes met twee verschillende flesjes in Anna's slaapkamer ‘zomaar’ zou zijn blijven staan zonder dat Emants daarmee op zijn minst iets heeft willen suggereren. Er is overigens een - zeer werkexterne - reden die het niet onaannemelijk maakt dat in het tweede flesje geen chloraal (of preciezer gezegd: de oplossing chloraalhydraat) gezeten hoeft te hebben, maar eventueel een ander sterker middel om zich mee om te brengen. In Larousse (de encyclopedie die het middel het uitgebreidst bespreekt) | ||||||
[pagina 338]
| ||||||
wordt bij de bijwerkingen niets vermeld over acute dodelijkheid van het slaapmiddel. Er staat slechts: ‘Grotere doseringen zijn schadelijk voor het hart, de lever en de nieren’. De combinatie van chloraal met een zwak hart wordt later Termeers officiële verklaring van Anna's dood tegenover haar familie. Een andere kwestie is hoe aannemelijk het binnen de verhaalwerkelijkheid is dat Anna zelfmoord zou plegen. Daarover kunnen we kort zijn. De redenen om weinig lol in het leven te hebben, zijn legio voor haar: haar eenzame bestaan, haar zeer ongelukkige huwelijk en haar overleden dochtertje mogen al als argument dienen - maar er is ook een concrete aanleiding: het vertrek naar Zwitserland, tien dagen eerder, van haar bewonderde (en zelfs beminde) dominee De Kantere, van wie ze juist diezelfde avond een brief ontvangen heeft (waarvan Willem Termeer én ons de inhoud onthouden wordt). De Kantere was een geestelijk leidsman en haar enige contact met - en laatste symbool voor - een wereld waarin ze wél wilde leven.
Op zichzelf heeft mijn nieuwe kijk op de moordscène geen consequenties voor de bestaande interpretaties van Een nagelaten bekentenis. De vragen die Oversteegen en Marres zich bijvoorbeeld stelden over de motivatie van Willem Termeer achter zijn daad, blijven onaangetast. Ook Anbeeks schets van Termeers twee strategieën ter zelfrechtvaardiging (enerzijds het onderstrepen van zijn gedetermineerdheid, dus schuldeloos zijn aan zijn abnormaliteit, anderzijds zijn aanval op de geldigheid van de tegenstelling normaal/abnormaalGa naar eind6) houdt stand. Dat wij als lezers weten dat Anna zelfmoord pleegde, doet immers niets af aan Termeers eigen overtuiging dat hij de moord begaan heeft, en de neergeschreven gevoelens die die daad hem ingeeft. Mijn hypothese geeft echter wel op een ander niveau een extra dimensie aan Emants' roman. Allereerst geeft Anna's zelfmoord extra reliëf aan de tragiek van Willem Termeer, de totale mislukkeling die niets voor elkaar krijgt in zijn leven. Oversteegen karakteriseert Een nagelaten bekentenis als ‘een boek waarin de neurotische Willem Termeer een verslag geeft van zijn mislukte leven: een verpeste jeugd, mislukte avontuurtjes, een mislukt huwelijk met een frigide vrouw, mislukt overspel en tenslotte één ding dat lukt: de moord op zijn vrouw.’Ga naar eind7 Dat laatste lijkt wat vilein geformuleerd. Eerder zagen we al hoe Oversteegen sprak van ‘eenmaal een effectieve daad’ in Willem Termeers bestaan. De werkelijkheid blijkt nu echter nog veel cynischer: ook op haar laatste moment is Anna Willem nog de baas. (Veelzeggend is in dit verband misschien Termeers overweging aan haar bed, vlak voordat hij toeslaat: ‘'t Was, of ze zelfs in haar slaap me nog tergde, uitlachte en beleedigde!’ Wij weten nu waarom.) Kort gezegd: deze laatste mislukking maakt de synopsis van Termeers leven (zoals ook Oversteegen hem gaf) enkel consistenter. De consequentie van mijn hypothese is vooral ironisch als we de afloop van het boek overdenken. Termeer pleegde de moord dus bijna zijns ondanks. De schijn die hij moet ophouden om zichzelf van elke verdenking te ontlasten is in zoverre overbodig, dat hij welbeschouwd wérkelijk onschuldig is (of had kunnen zijn) aan | ||||||
[pagina 339]
| ||||||
de dood van zijn vrouw. Zijn zorgvuldig geconstrueerde verhaal is in feite een zeer omslachtige manier om de buitenwereld te overtuigen van wat eenvoudigweg de waarheid blijkt. Het geeft meteen het bizarre karakter aan van de ondervraging door de direct na Anna's overlijden gealarmeerde huisarts. Termeer is voortdurend bang te verraden dat hij zijn vrouw vermoord heeft en realiseert zich niet dat de huisarts hem niet zozeer verdenkt, alswel voortdurend zinspeelt op de mogelijkheid van zelfmoord van Anna. Het verlossende woord van de huisarts mag wel de grote ironie heten van de roman: ‘Dit kan ik voor u doen:... Ik zal niet zelf naar de justitie gaan; maar enkel op het stadhuis de verklaring afgeven: zelfmoord, veroorzaakt door chloraalhydraat’. Waarmee Termeers geestesconstructie gewoon uitmondt in de werkelijke waarheid - en de dokter, die de zelfmoord alleszins aannemelijk acht, terloops mijn zelfmoord-hypothese nog eens bevestigt. Hoe wrang is dit. Het ‘stadhuis’ mogen we natuurlijk opvatten als de gereglementeerde buitenwereld, als officieel symbool voor de gemeenschap. Die krijgt nu het verhaal te horen zoals het werkelijk is, alleen in de verwrongen geest van Termeer blijft het moordverhaal spoken. Termeers lange en moeilijke omweg naar een pijnlijke maar eenvoudige waarheid, doet denken aan de intrige van Sartres novelle ‘De muur’. Gevangene Pablo Ibbieta meent heldhaftig stand te houden door zijn ondervragers voor te liegen over de schuilplaats van zijn collega-verzetslieden. Uiteindelijk blijkt de door hem verzonnen schuilplaats bij toeval de plek waar ze zich daadwerkelijk schuilhielden. De machthebbers schieten zijn kameraad neer en laten hun bereidwillige gevangene vrij: zijn dappere leugen blijkt de platte waarheid. Wanneer hij het hoort, besluit de novelle: ‘Alles begon te draaien en ik kwam weer tot mezelf toen ik op de grond zat: ik lachte zo hard dat de tranen in mijn ogen kwamen’. Ook Willem Termeer is - zij het onbewust - zo'n op zichzelf teruggeworpen slachtoffer van een werkelijkheid waar hij geen enkele vat op krijgen kan. Door ons Termeer te tonen als in feite overbodige moordenaar op een reeds stervende heeft Emants het isolement, de eenzaamheid en de teruggeworpenheid op zichzelf van zijn hoofdpersonage des te klemmender gemaakt. De nieuwe lezing maakt duidelijk dat Termeer werkelijk geen enkele grip heeft op zijn leven, en dat alles zich aan zijn invloed onttrekt. Oversteegen benadrukt in zijn essay het perspectief in Een nagelaten bekentenis. Terecht signaleert hij dat alles wat we over Termeer te weten komen, verteld wordt vanuit diens eigen invalshoek. De vertelinstantie onthoudt zich van enig moreel oordeel over de gedach- | ||||||
[pagina 340]
| ||||||
ten en handelingen van Termeer. Dit heeft ook consequenties voor de vraag in hoeverre Een nagelaten bekentenis een naturalistische roman genoemd mag worden. Vaststaat dat voor vraagstukken rond erfelijkheid, determinisme en vrije wilsbeschikking een belangrijke rol is weggelegd in de roman. Echter: altijd door de ogen van Termeer. Nergens in het boek wordt aannemelijk gemaakt dat de vertelinstantie de ideeën van Termeer deelt. Het is Termeer die heilig gelooft in zijn eigen erfelijke belastheid. Die wordt nergens als objectief feit gepresenteerd, of althans als feit dat Emants ons als objectieve ‘boodschap’ van zijn roman zou willen meegeven. Als je op zoek wil naar een strekking die in Een nagelaten bekentenis schuilgaat, kan ik me eerder een andere voorstellen. Ik haalde natuurlijk niet toevallig zojuist Sartre aan. Een nagelaten bekentenis is al vaker in verband gebracht met het existentialisme, inhoudelijk zowel als wat betreft levensgevoel. Zijn grote opmars tot klassieker uit de moderne Nederlandse letterkunde begon de roman ook pas na de oorlog, in de slipstream van het polderexistentialisme. Nadat de tweede druk uit 1918 zelfs verramsjt had moeten worden, verscheen ruim dertig jaar later, in 1951, pas een derde druk, waarna tot op heden meer dan twintig herdrukken en -uitgaven verschenen. De existentialistische geworpenheid van het individu spreekt van elke bladzijde in Emants' boek. Willem Termeer heeft talloze momenten van geestelijke ontreddering, die onder meer uitgelegd zijn als schuldgevoel. Maar de tegenstelling tussen de ik en de anderen die Emants pijnlijk nauwkeurig uittekent, is, volgens mij, met evenveel recht te duiden als sartreaanse walging. Waar Oversteegen stelt dat Emants al Freudiaans dacht voordat Freud bestond, mag toegevoegd geworden dat hij al evenzeer existentialistisch dacht, vér voordat dat gedachtegoed vorm kreeg. Anna's tragische einde raakt aan wat volgens existentiefilosoof Albert Camus, in het begin van De myte van Sisyfus, hét enige vraagstuk is dat ertoe doet: ‘Er bestaat maar één werkelijk ernstig filosofisch probleem: de zelfmoord. Oordelen of het leven wel of niet de moeite waard is geleefd te worden, is antwoord geven op de fundamentele vraag van de filosofie. Al het andere - of de wereld drie dimensies, de geest negen of twaalf categorieën heeft- komt pas daarna. Dat is maar spel; eerst moet men antwoord geven’.Ga naar eind8 Dat antwoord geeft Een nagelaten bekentenis natuurlijk niet, maar in het boek wordt het probleem wel haarscherp gesteld. De mens die zich vastklampt aan de schijnzekerheden van systemen, van grote of kleinere ideeën, pleegt zelfbedrog en hoe dat zelfbedrog de mens zelfs onbewust parten kan spelen, heeft Emants op werkelijk virtuoze wijze vormgegeven. Virtuozer nog wellicht, dan we tot op heden dachten. | ||||||
[pagina 341]
| ||||||
Literatuur
|