Nederlandse Letterkunde. Jaargang 5
(2000)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[2000/4]Freud en Marx verenigd? Henriëtte Roland Holst als biografe
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
riëen in zijn hoofd zaten die hij naar believen op de zaken losliet, instinctief als het ware’.Ga naar eind3 Iets dergelijks is nooit gezegd over Henriëtte Roland Holst. Zij geldt als uiterst principieel. Volgens Stuiveling is niets voor haar zo typerend als ‘het onvoorwaardelijke’. Om misverstanden te voorkomen, voegt hij daaraan toe dat die eigenschap niet moet worden verward met dogmatisme, wijzend op haar ‘waakzame zelfkritiek’ die ‘telkens weer de verworvenheden van gisteren als ontoereikend zag voor de vraagstukken en verlangens van vandaag’.Ga naar eind4 Een andere kenner, Schaap, varieert daarop door te zeggen dat Roland Holst twee eigenschappen combineert: ‘de drang trouw te blijven aan een beginsel en de blijvende behoefte aan vernieuwing van het eigen denken’.Ga naar eind5 Anders dan het echtpaar Romein noemde Roland Holst zich niet altijd ‘marxiste’. Ze sloot zich in de loop van haar leven aan bij verschillende partijen: eerst bij de SDAP, daarna, vanaf 1915, bij het Revolutionair Socialistisch Verbond (later opgenomen in de Communistische Partij Holland) en tenslotte, vanaf 1928, bij de Woodbrookers. Continuïteit was er in die zin dat ze, ook toen ze ‘religieus socialiste’ was geworden, nog lange tijd in discussie bleef met Marx en zijn exegeten, al werd haar toon wel kritischer en stelde ze zich steeds afwijzender op.Ga naar eind6> Wanneer we ons beperken tot werken van enige omvang, dan schreef Roland Holst twaalf biografieën waarvan er één - een boek over Hugo - onuitgegeven bleef. Ze is daarmee een van onze ijverigste biografen.Ga naar eind7 Marx speelt in haar boeken een belangrijker rol dan in die van Saks of het echtpaar Romein. Maar ze oriënteerde zich, zelfs in de tijd van de SDAP en het Revolutionair Socialistisch Verbond, zelden exclusief op hem. Ook Freud en andere psychoanalytici zijn voor haar biografieën van betekenis geweest. Hun werk leerde ze kennen in de jaren 1910-1914. Ze verdiepte zich toen in de psychologie en vatte al snel een voorkeur op voor de ‘moderne analytische zielkunde’.Ga naar eind8 Die maakte zoveel indruk op haar dat ze in de jaren twintig haar partijgenoten opriep de mogelijkheden te onderzoeken het marxisme en de psychoanalyse met elkaar te verbinden. In ongeveer dezelfde periode waren er in het buitenland, in het bijzonder in Duitsland en Oostenrijk, psychoanalytici en marxisten die eveneens op een synthese aandrongen. Ze betoogden dat beide theorieën elkaars tekortkomingen zouden opheffen. Hun pleidooien stuitten bij de leiding van hun beider organisaties op verzet en in een enkel geval was de weerstand zo groot, dat de leiding de zogeheten freudo-marxisten royeerde.Ga naar eind9> In de Nederlandse marxistische en psychoanalytische beweging toonde men nauwelijks belangstelling voor de buitenlandse ideeën. Het debat werd hier vooral gevolgd en becommentarieerd door ‘ietwat excentrieke lieden die zich als ‘vrije’ of anarchistische socialisten beschouwden en bezijden het gezapige ‘mainstream’ Nederland stonden’. De formulering is afkomstig uit Bulhofs Freud en Nederland. Tot de namen die ze noemt, behoren die van Constandse, Kuysten en Nabrink.Ga naar eind10 Roland Holst ontbreekt opvallend genoeg, terwijl ze een pionier lijkt te zijn in haar | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
ijveren voor een toenadering tussen marxisme en psychoanalyse. Bijna alle publicaties die Bulhof bespreekt, stammen uit de jaren dertig. Roland Holst ging de genoemden niet alleen voor in hun freudo-marxisme, ze speelde ook een veel belangrijker rol in het intellectuele leven - al gaat het te ver om haar tot de ‘mainstream’ te rekenen. Gaan we na hoe Roland Holst omging met Freud en Marx dan merken we dat ze heel wat minder ‘trouw’ en ‘onvoorwaardelijk’ was dan kenners beweren. Net als het echtpaar Romein blijkt ook zij pragmatisch en eclectisch te werk te gaan. Op haar ‘zelfkritiek’ is eveneens het een en ander af te dingen. Ze legt lang niet altijd uit waarom ze ‘de verworvenheden van gisteren als ontoereikend zag voor de vraagstukken en verlangen van vandaag’ en gedraagt zich meer dan eens grillig tegenover theoretische concepties. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Klassieke’ versus ‘moderne’ of ‘nieuwste’ biografieOmdat het gaat over boeken die bijna niemand kent, lijkt het nuttig eerst iets te zeggen over het soort biografieën dat Roland Holst schreef en de plaats die zij innemen in de geschiedenis van het genre. Over die geschiedenis bestaan verschillende Nederlandse studies. Het vreemde is dat Roland Holst daar, ondanks haar hoge productie, nauwelijks in voorkomt. Zelfs niet in het boek van een partijgenoot als Romein.Ga naar eind11 Elke geschiedschrijver begint zijn overzicht in de Oudheid. Dat gebeurt niet alleen omdat het genre toen ontstond, maar ook omdat het heel lang zijn klassieke vorm zou hebben behouden. Voor Jan Romein, de oudste historicus van het genre, bestaan er twee soorten biografieën: de ‘klassieke’ en de ‘moderne’. De eerste soort, voortgekomen uit de lijkrede, zou zich ten doel stellen de hoofdpersoon te prijzen en deze de lezer ten voorbeeld te stellen. Tot die soort rekent hij niet alleen het werk van Xenophon, Plutarchus, Tacitus en Suetonius, maar ook de middeleeuwse hagiografie en het Victoriaanse levensverhaal. De ‘moderne’ biografie zou zich onderscheiden door een ‘onbevangen’ zoektocht naar de waarheid. Andere kenmerken die Romein noemt zijn: ‘psychologisch doordringingsvermogen’ en ‘gecompliceerdheid van het psychische beeld’. Tot de grondleggers van dit type biografie rekent hij Strachey met diens Eminent Victorians (1918), Ludwig (Goethe, 1919), Stefan Zweig (Drei Meister, 1919) en Maurois (Ariel, ou la vie de Shelley, 1923).Ga naar eind12 Ook in een overzicht van Chorus uit 1962 draait alles om de tegenstelling tussen ‘klassiek’ en ‘modern’.Ga naar eind13 Die tegenstelling is geïntroduceerd door Strachey en de zijnen en diende een strategisch doel, want ze maakte hen tot de vernieuwers van een genre dat ouderwets dreigde te worden. Met name Romein lijkt weinig oog te hebben voor die strategische achtergrond. Hij identificeert zich met de ‘moderne’ biografen en neemt bij het karakteriseren van hun werk de slogans over waarmee zij zich van hun voorgangers probeerden te onderscheiden.Ga naar eind14 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
In een later boek heeft Chorus in plaats van een twee- een driedeling voorgesteld. Naast de ‘antieke’ biografie onderscheidt hij nu de ‘moderne’ en de ‘nieuwste’. Ook in Fontijns De Nederlandse schrijversbiografie komt een driedeling voor. De aanduidingen zijn hier: ‘klassiek’, ‘romantisch’ en ‘modern’. In beide gevallen wordt met de laatste categorie het werk bedoeld van Strachey c.s. De karakterisering daarvan maakt nog steeds gebruik van de manier waarop de auteurs zichzelf afficheerden, maar er is een grotere aandacht gekomen voor de continuïteit in de ontwikkeling van de biografie.Ga naar eind15 Dat is in die zin terecht dat de ‘moderne’ of ‘nieuwste’ biografen niet de eersten waren die zeiden geen pedagogisch doel na te streven en de waarheid boven alles te stellen. Zelfs in de, volgens het clichébeeld, conventionele en preutse Victoriaanse periode waren er biografen die we ‘modern’ zouden kunnen noemen.Ga naar eind16 Het verlangen een heldenleven te schrijven betekende ook niet automatisch dat men onaangename feiten moest verzwijgen. Er bestonden diverse scenario's voor een heldenleven. In het eerste was sprake van een held zonder meer. Dergelijke boeken lijken op het beeld dat wordt gegeven van de ‘klassieke’ biografie. De andere scenario's boden meer ruimte. Zij beschrijven iemand met zwakheden die desondanks bewondering verdient of iemand die wordt misleid, verkeerd handelt en daar zwaar voor moet boeten.Ga naar eind17 Fontijn heeft de indruk dat de ‘moderne’ of ‘nieuwste’ biografie in Nederland rond 1930 geaccepteerd was.Ga naar eind18 Dat zou betekenen dat Roland Holst de ontwikkelingen niet bijhield. Zij schreef zowel voor als na die tijd boeken waarin de hoofdpersoon als een held werd verheerlijkt. Een enkele keer heette hij ook letterlijk een ‘held’, soms met een hoofdletter geschreven. Andere veelzeggende aanduidingen zijn ‘genie’ en ‘profeet’.Ga naar eind19 In haar autobiografie vermeldt Roland Holst met duidelijke trots dat ze van jongsafaan de ‘gave der verering’ bezat, dat wil zeggen ‘het besef der hoogheid en heiligheid van bepaalde dingen’.Ga naar eind20 Tot die ‘bepaalde dingen’ behoorden zeker de kunst en haar beoefenaars. Veel van haar biografieën waren aan kunstenaars gewijd en ze liet zich de verering voor hen door niemand afnemen, ook niet door haar collega-biografen. Hoewel ze Eminent Victorians bijna direct na verschijnen las, gaat ze in geen van haar biografieën in debat met Strachey c.s.Ga naar eind21 Maar uit een recensie van een boek over Tolstoj uit 1932 blijkt dat ze zich danig ergerde aan de ‘pluizers’ die er een eer in stelden ‘de meest verborgen gevoelens’ en de ‘intiemste betrekkingen’ in de openbaarheid te brengen. Ze verweet hen dat ze geen ‘schroom’ kenden en ‘schennis’ begingen, dat wil zeggen ‘de heiligheid der heiligen aantasten, door hun zwakheden en gebrekkigheden in éénzelfde perspektief te brengen met hun zedelijke krachten, hun heroïsme, hun zelfverloochening, hun meer dan menschelijke teederheid’.Ga naar eind22 Ze vond dat een biograaf de lezer moest vormen. Met die eis sloot ze aan bij een traditie die teruggaat op Plutarchus' Bioi paralleloi, een boek dat volgens Romein | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
c.s. een grote invloed uitoefende op de vorm en de inhoud van de (‘klassieke’) biografie.Ga naar eind23 Toch is daarmee nog niet haar plaats bepaald in de geschiedenis van het genre dat ze met zoveel hartstocht beoefende, want haar belangstelling voor de psychoanalyse stemt weer overeen met kenmerken die worden toegeschreven aan de ‘moderne’ of ‘nieuwste’ biografie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Te weinig onderscheidHet probleem is dat de geschiedschrijvers van de biografie het werk en de opvattingen van Strachey en de zijnen te veel over een kam scheren. Dat blijkt bijvoorbeeld als we ons verdiepen in de vraag hoe de biografen dachten over de aard van hun bezigheden. Op grond van de secundaire literatuur zou men verwachten dat ze vooral aandacht gaven aan de wetenschappelijke aspecten van het genre. Romein c.s. leggen namelijk sterk de nadruk op hun gebruik van psychologische theorieën. Lezen we het werk van de pioniers dan merken we dat ze van mening verschillen. Terwijl Strachey zich nadrukkelijk presenteert als een literator en ontkent de bedoeling te hebben ‘to construct a system or to prove a theory’, onderscheidt Maurois aan het schrijven van een biografie zowel een literair als een wetenschappelijk aspect.Ga naar eind24 Over het gebruik van psychologische theorieën zijn ze nog minder eensgezind. Hier staan Strachey en Zweig tegenover Ludwig en Maurois. Eerstgenoemden maakten dankbaar gebruik van psychoanalytische ideeën en begrippen, al duurde het bij Strachey wel jaren voor hij Freud ging waarderen: hij leerde zijn werk kennen rond 1914 en noemde de psychoanalyse nog in 1923 ‘a ludicrous fraud’.Ga naar eind25 Pas in zijn laatste boek, Elisabeth and Essex (1928) - opgedragen aan zijn broer James en diens vrouw Alix, de Engelse vertalers van Freuds verzameld werk - liet hij zich door de psychoanalyse inspireren.Ga naar eind21 Zweig was vanaf het begin een volgeling van Freud. Hij was ook met hem bevriend.Ga naar eind27 In een rede bij Freuds crematie sprak hij hem aan als ‘Du geliebtester Meister’ en prees hem als ‘der Unbeirrbare, der reine Wahrheitssucher, dem nichts in dieser Welt wichtig war als das Absolute, das dauernd Gültige’.Ga naar eind28 In het andere kamp was Maurois het mildst in zijn kritiek. Hij betoogde dat psychoanalytische interpretaties altijd gissingen blijven en hij vond ze daarom ‘niet erg bruikbaar’.Ga naar eind29 Ludwig ging veel verder: voor hem was Freud een gevaar, in het bijzonder vanwege zijn ‘gelijkschakeling’ van zieken en gezonden en zijn ‘sexomanie’. In 1946 schreef hij een boek waarin hij uitvoerig stilstond bij de biografische studies uit de kring van Freud onder het motto: wat psychoanalytici over hun patiënten zeggen, kunnen we niet controleren, maar wat ze beweren over Leonardo da Vinci of Goethe wel. Zijn oordeel over het psychoanalytisch geïnspireerde biografisch werk was uiterst negatief. In het boek wordt verder verslag gedaan van | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
een bezoek aan Freud in 1927, waarbij hij wordt geportretteerd als iemand die alleen in zijn eigen ideeën geïnteresseerd is en er niet aan twijfelt dat hij het gelijk aan zijn kant heeft.Ga naar eind30 De geschiedschrijvers van de biografie laten de kritiek van Ludwig en Maurois onvermeld. Dat maakt opmerkingen als die van Romein over het ‘psychologisch doordringingsvermogen’ van de ‘moderne’ biografen en de ‘gecompliceerdheid’ van het ‘psychisch beeld’ dat zij beschrijven, weinig informatief en verhindert dat er duidelijkheid ontstaat over de plaats van Roland Holst in de geschiedenis van de biografie. Want maakt haar enthousiasme voor de psychoanalyse haar nu ‘modern’, ondanks haar afkeer van ‘pluizers’ en haar levenslange behoefte aan ‘verering’? Wanneer we Strachey en Zweig als maatstaf nemen (en ons in het geval van de eerste beperken tot zijn laatste boek) dan is het antwoord ‘ja’. Kiezen we Ludwig en Maurois dan is het ‘nee’. Eén ding staat vast: Roland Holst was de eerste van de genoemden die op Freud reageerde. Ze maakte al gebruik van de psychoanalyse in 1912, in haar biografie van Rousseau, dat wil zeggen twee jaar nadat Freud was gedebuteerd als biograaf met zijn opstel over Leonardo da Vinci.Ga naar eind31 Of ze van de psychoanalyse gebruik maakte vanuit de wens de biografie te verwetenschappelijken, valt niet uit te maken. We weten dat de eerste generatie marxisten, ook de letterkundigen onder hen, aanspraak maakten op wetenschappelijkheid.Ga naar eind32 Maar er is geen uitspraak van Roland Holst bekend waaruit ondubbelzinnig blijkt dat ze haar biografieën (of enkele daarvan) beschouwt als een product van wetenschappelijke arbeid (of als een combinatie van literatuur en wetenschap). Wel valt op dat ze zich in haar correspondentie met Huizinga nergens presenteert als een amateur of een literator. Ze spreekt hem, behalve als vriend, aan als ware hij een collega, ook wanneer het gaat om haar biografieën.Ga naar eind33 Dat valt des te meer op omdat Huizinga een afkeer had van literatoren met historische pretentie. Volgens hem leed de cultuur schade als de geschiedschrijving voor een wijder publiek in handen was van biografen die schreven uit een ‘litteraire behoefte’, met ‘litteraire middelen’ werkten en uit waren op ‘litteraire effecten’. Het soort boeken dat zij op de markt brachten, noemde hij, met een woord ontleend aan Sainte Beuve ‘vie romancée’. En dat was voor hem een scheldwoord.Ga naar eind34 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
De ontdekking van Freud en zijn gevolgenNu we enigszins weten wat voor soort biografe Roland Holst is, wordt het tijd voor het eigenlijke onderwerp: het freudo-marxisme. In haar eerste biografie kwam Freud niet voor, wat weinig verwonderlijk is, want dat boek verscheen in 1898, twee jaar na haar poëtisch debuut. Het is een gezamenlijk werkstuk van haar en haar man en handelt over Dante Gabriël Rossetti. Zijn leven en werk zouden zijn beheerst door een hem onbekende macht. Die macht was niet ‘bovenaardsch’ van | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
karakter, maar ‘maatschappelijk’. Kennis over de aard en de werking ervan ontlenen de biografen aan het historisch materialisme, hun beider ‘wereldbeschouwing’.Ga naar eind35 In de jaren daarna ontwikkelde Roland Holst zich tot een boegbeeld van het ‘wetenschappelijk socialisme’, niet alleen als dichteres, maar ook als schrijfster van wat we maar beschouwend proza zullen noemen. In die laatste hoedanigheid verwierf ze vooral faam met het eerste deel van Kapitaal en arbeid in Nederland, een boek dat niet alleen lof kreeg van haar vriend en partijgenoot Van der Goes, maar ook door een buitenstaander als de historicus Kernkamp werd gewaardeerd als een proeve van economische geschiedschrijving.Ga naar eind36 Door haar kennismaking met de psychoanalyse in het begin van de jaren tien, veranderde haar houding tegenover het marxisme. Dat blijkt uit Over leven en schoonheid, een verzameling opstellen waarvan het oudste dateert uit het begin van de eeuw. Ging Roland Holst er vroeger vanuit dat de loop van de geschiedenis wordt bepaald door de economie, nu is ze ervan overtuigd dat het leven beschouwd moet worden als een ‘ondeelbare, stoffelijk-geestelijke eenheid, een dialektisch proces, waarbij ‘oorzaak’ en ‘werking’ onophoudelijk in elkaar overgaan, ‘materie’ en ‘geest’, ‘realiteit’ en ‘weerspiegeling’ geen absolute, maar slechts betrekkelijke tegenstellingen zijn’.Ga naar eind37 Ook haar houding tegenover ‘het irrationeele en het onderbewuste’ is gewijzigd.Ga naar eind38 In haar begintijd als marxiste waren de ‘hypothesen der nieuwe analytische zielkunde’ haar onbekend, schrijft Roland Holst in het voorwoord van de bundel. Maar daarin was verandering gekomen en ze beschouwde die hypothesen nu als ‘een waardevolle aanvulling' op het marxisme’.Ga naar eind39 Die laatste opmerking preludeert op een stuk van bijna tweehonderd bladzijden over ‘Historisch materialisme en kunst’, oorspronkelijk verschenen in de Communistische Gids van 1924 en opgenomen aan het slot van het boek. Ze betoogt daarin dat de psychoanalyse en het marxisme met elkaar zijn ‘verbonden’, ‘zowel door den stof, dien zij pogen te doorgronden als door de methode waardoor zij hun doel pogen te bereiken’. Wil men inzicht verwerven in ‘het mechanisme der verbinding tusschen psychisch en maatschappelijk gebeuren’, dan zijn beide wetenschappen in haar idee aangewezen op ‘voortdurende samenwerking’.Ga naar eind40 Twee jaar na het verschijnen van het boek stapte Roland Holst uit de Communistische Partij. Ze had ondertussen steeds meer moeite gekregen met het historisch materialisme en daarom besloten het tweede deel van Kapitaal en arbeid in Nederland niet eerder uit te geven voor het was herschreven. Toen het boek uiteindelijk werd gepubliceerd, in 1932, waarschuwde ze in het voorwoord dat het een compromis was geworden tussen haar vroegere inzichten en die van nu. Ze noemde het marxistische betoog eenzijdig en betreurde het dat er te weinig aandacht was besteed aan ‘de totaliteit der levensfaktoren’ en de werking van iets dat ze aanduidde als een ‘Hoogere Kracht’.Ga naar eind41 Aan het slot van deel twee staat een paragraaf waarin Roland Holst probeerde een | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
indruk te geven van haar nieuwe standpunt. De teneur van die paragraaf komt overeen met de inhoud van een boekje dat ze kort daarvoor publiceerde: De geestelijke ommekeer en de nieuwe taak van het socialisme (1931). Daarin betoogt ze, zich onder andere beroepend op de psychoanalyse, dat de tijd van de ‘moderne, mechanistisch-rationalistische wereldbeschouwing’ voorbij is. Er zou op allerlei terreinen van het maatschappelijk leven een wending zijn te bespeuren naar ‘het geestelijke’ en daarom zou het ‘wetenschappelijke socialisme’ moeten worden opgevolgd door het ‘religieuze’ - ‘vervuld (...) met eerbied voor het hoogere leven’.Ga naar eind12 In de rest van de jaren dertig en veertig bleef Roland Holst Marx bespreken, maar ze maakte geen gebruik meer van zijn ideeën bij het analyseren van het gedrag van haar helden en meestal ontbreekt zelfs een sociaal of economisch decor. Een beroep op de ‘zielkunde’ is nog wel vaak aanwezig en we komen ook regelmatig psychoanalytische begrippen tegen. Wanneer we ons interesseren voor haar pogingen Freud en Marx te verenigen, kunnen we ons dus beperken tot de jaren tien en twintig. Daarbij gaat het om twee biografieën, die van Rousseau en Garibaldi, plus de bundel Over leven en schoonheid, in het bijzonder de beschouwing over ‘Historisch materialisme en kunst’.Ga naar eind43 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Freud en Marx1. Rousseau (1912)Voor iemand die net Freud heeft ontdekt, biedt Rousseau interessante mogelijkheden zich als biograaf te profileren. Zijn leven en werk waren namelijk al geruime tijd onderwerp van biografische belangstelling, in het bijzonder binnen het kader van de pathografie, een type levensbeschrijving waarmee Freud polemiseert. In een pathografie worden de ideeën en de activiteiten van de hoofdpersoon verklaard vanuit de psychiatrie. Het gaat dan in het bijzonder om de invloed van erfelijke factoren waarbij ‘degeneratie’ het belangrijkste trefwoord is. Uitgaande van de typeringen van Romein c.s. kunnen we de pathografen beschouwen als voorlopers van de ‘moderne’ biografen. Ze presenteerden zich als wetenschappelijke onderzoekers die er niet voor terugschrikken onaangename waarheden te vertellen, of misschien kunnen we beter zeggen dat ze die waarheden opzochten. Hun onderwerpen vonden ze vooral in de negentiende eeuw en hun stelling luidde dat er een nauw verband bestaat tussen kunst en ziekte, tussen genialiteit en waanzin.Ga naar eind44 Rousseau werd als een mooi voorbeeld beschouwd om dat verband te demonstreren. Dus duikt hij telkens op in pathografische studies, de ene keer als hoofd- de andere keer als bijfiguur, niet alleen in Frankrijk maar ook bij ons. Zo maakt Kollewijn gebruik van zijn kennis van Rousseau in een poging ‘Bilderdijk als mensch’ te karakteriseren en figureert hij in 1911 - dus één jaar voor de biografie van | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Roland Holst - in een beschouwing over Genie en waanzin.Ga naar eind45 Freud verschoof de aandacht van de erfelijke belasting naar het psychisch conflict.Ga naar eind46 Die verschuiving biedt de mogelijkheid het Rousseau-beeld van de pathografen te attaqueren, maar dat doet Roland Holst niet. Ze is nog maar net in contact gekomen met het psychoanalytisch gedachtengoed en maakt daar slechts spaarzaam gebruik van. In het deel dat gewijd is aan de ‘kindsheid’ treffen we niets aan dat naar de psychoanalyse verwijst: geen onderscheid in orale, anale en genitale fasen, geen Oedipus-complex.Ga naar eind47 Ook op andere plaatsen waar we psychoanalytische duiding zouden verwachten, zoals bij de beschrijving van Rousseau's liefdeleven, ontbreekt ze. De invloed van Freud beperkt zich tot het gebruik van twee termen: ‘onbewuste’ en ‘sublimatie’. Van die twee krijgt alleen het onbewuste ruime aandacht, zij het dan in een heel specifieke context: die van de creativiteit. Roland Holst is ervan overtuigd dat ‘de wind der inspiratie blaast gelijk hij wil’. Kunst ontstaat volgens haar vanuit een ‘drang, langzaam groeiend in het onderbewuste’.Ga naar eind48 Rousseau wordt geportretteerd als een ‘onbewust’ revolutionair' en een ‘onbewust’ profeet: Hij wist niet dat die stem in hem zelven de stem van opkomende klassen was, dat zij hem riepen om hun tolk te zijn, om hun onklare denkbeelden die geboren wilden worden vorm en gestalte te geven, - maar hij hoorde de roepstem en volgde haar.Ga naar eind49 Op de vraag hoe hij tot tolk werd van de ‘opkomende klassen’, krijgen we geen duidelijk antwoord. Roland Holst schrijft: ‘natuur en maatschappij hadden zijn wezen voortgebracht’.Ga naar eind50 Dat klinkt alsof ze wil zeggen: het freudo-marxisme kan zijn historische rol verklaren. Maar er is net opgemerkt dat Roland Holst nauwelijks gebruik maakt van de psychoanalyse. Ook het marxisme speelt een minder grote rol dan men zou verwachten. Weliswaar worden de sociaal-economische omstandigheden uitvoerig beschreven, maar toch vooral als decor: bij de verklaring van Rousseau's ideeën en activiteiten spelen die omstandigheden vaak een bescheiden rol. Toch roept Jan Romein het boek uit tot de eerste Nederlandse marxistische biografie. Hij voegt daaraan toe: ‘zij het dan van een marxisme, dat zó niet meer bestaat en beter maar nooit bestaan had’ - een oordeel dat hij overigens niet toelicht.Ga naar eind51 Over de psychoanalyse zwijgt hij en dus ook over de verhouding tussen het gebruik van Marx ideeën en die van Freud. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De held en de schare (1920)Acht jaar na haar boek over Rousseau publiceerde Roland Holst een biografie van Garibaldi: De held en de schare. In het voorwoord daarvan betoogt ze dat het eerdere biografen niet gelukt is Garibaldi's ‘diepste wezen uit te beelden’. Ze wijt dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
voor een deel aan hun ‘ideologische methode’, die hen belet in te zien hoe de betrekkingen tussen Garibaldi en Victor Emmanuel ‘de persoonlijke vorm waren van het konflikt tusschen de verschillende klassen die in de onafhankelijkheidsbeweging samenwerkten’.Ga naar eind52 In de biografie komen we regelmatig de namen tegen van Marx en Engels. Beiden heten ‘geniaal’.Ga naar eind53 Ze worden voorgesteld als de ontdekkers van de ‘wetten van het maatschappelijk gebeuren’, maar wat die wetten behelzen blijft onvermeld en - wat belangrijker is - er wordt geen gebruik van gemaakt bij het beschrijven van het leven van Garibaldi. Wie na de aanval op de bestaande historiografie uit de inleiding een analyse verwacht van de sociaal-economische omstandigheden in het negentiende-eeuwse Italië op de wijze van Kapitaal en arbeid in Nederland, wordt teleurgesteld. De stand van de economie komt helemaal niet ter sprake en de beweringen over klassen blijven rijkelijk abstract. Het boek is ook in andere opzichten weinig analyserend. De lyrische beschrijving overheerst en in die beschrijving krijgt Garibaldi sterk sacrale trekken. Zo wordt zijn eerste openbare optreden na de snelle verovering van Sicilië als volgt beschreven: Een paar maal beproefde hij te spreken, maar zijn stem weigerde; tranen stroomden hem langs de wangen, hij bemerkte het niet. Stil en sprakeloos stond hij op het balkon; de menigte op het plein echter voelde een wijding over haar komen of een hoogepriester der vrijheid het Allerheiligste ontblootte, in plechtig zwijgen ontblootte voor de schare der geloovigen. En in dit zwijgen vereenden de geesten van levenden en dooden zich tot de Gemeenschap der Heiligen.Ga naar eind51 Deze manier van schrijven houdt verband met het doel dat Roland Holst voor ogen stond. Dat doel is dat van de ‘klassieke’ biografie: de lezer een spiegel voor te houden en hem op te voeden. In dit geval gaat het om een ‘revolutionair-socialistische opvoeding’.Ga naar eind55 Garibaldi is in de ogen van Roland Holst namelijk een partijgenoot. ‘Wij Kommunisten zijn de kinderen van zijn geest’, luidt de slotzin van het boek.Ga naar eind56 Gelet op die doelstelling hoeft het niet te verbazen dat Garibaldi het hele boek door wordt voorgesteld als een onverschrokken held en een groot intuïtief denker. Aan zijn psychologische structuur wordt nauwelijks aandacht besteed. Of misschien moeten we zeggen dat Roland Holst doet alsof hij boven de menselijke psyche is verheven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3. ‘Historisch materialisme en kunst’ (1925)Dat Roland Holst nog steeds in de psychoanalyse geïnteresseerd was, blijkt uit een beschouwing van vier jaar later: ‘Historisch materialisme en kunst’. Daarin wordt de stelling verdedigd dat het historisch materialisme, dat wil zeggen de leer van basis en bovenbouw zoals gecodificeerd door Boecharin, niet toereikend is om de | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwikkeling van de kunst te verklaren. Dat komt doordat ze geen rekening houdt met de rol van psychologische factoren. Marxisten die zich voor kunst interesseren wordt daarom aangeraden de lectuur van Marx en Engels te combineren met een studie van de ‘moderne psychologie’ en met dat laatste bedoelt Roland Holst de psychoanalyse. Om aan te tonen dat de productie van kunst niet uitsluitend wordt bepaald door economische factoren of, in het jargon van het historisch materialisme, beheerst wordt door productiekrachten en productieverhoudingen, bespreekt Roland Holst een probleem waar Marx al op wees: de ongelijke ontwikkeling van maatschappij en kunst. Ze denkt dit probleem te kunnen oplossen door, gebruikmakend van de karakterleer van Jung, een onderscheid te maken tussen een ‘naar buiten gericht’ en een ‘naar binnen gericht’ karakter. Typerend voor het kapitalisme is volgens haar het eerste type, getuige de waarde die wordt gehecht aan ‘empirisch’ gerichte wetenschap' en het streven naar een ‘steeds grooter hoeveelheid goederen met steeds minder arbeid’.Ga naar eind57 Dit alles heeft tot gevolg dat de ‘binnenwereld’ een verkommerd bestaan lijdt. Maar omdat het ‘irrationele’ zich niet laten ontkennen, zoekt de mens naar mogelijkheden om dat aspect van zijn persoonlijkheid te uiten en die mogelijkheden vindt hij vooral in de kunst. Niet alle kunst biedt soelaas. Sommige kunstvormen ‘bloeien’, andere zijn in ‘verval’ of lijken zelfs ‘dood’. Wat bloeit zijn: ‘de lyrische schilderkunst, de lyrische poëzie, de muziek vooral’.Ga naar eind58 Het historisch materialisme kan die bloei niet verklaren, de psychoanalyse wel. Het gaat namelijk om kunsten die zich opstellen tegen de ‘verregaande veruiterlijking des levens’ die kenmerkend is voor het kapitalisme. De psychoanalyse weet dat de mens niet zonder ‘de kompensatie’ kan van zijn ‘onderdrukte geestelijke funkties’: Wanneer het leven der gewone werkelijkheid en zijn eigen aanpassing daaraan den mensch onverbiddelijk verhinderen, zijn zielsvermogens tot harmonische ontwikkeling te brengen, wanneer die aanpassing hem afsluit van zijn eigen innerlijk rijk, dan zoekt hij den weg naar andere vormen der werkelijkheid, vormen waarin de verdrongen, onderbewust geworden verlangens gelegenheid vinden zich uit te leven en de onderdrukte zielskrachten zich kunnen laten gelden.Ga naar eind59 Marxisten en psychoanalytici moeten daarom gaan samenwerken. De voorwaarden daarvoor zijn gunstig aangezien er zowel inhoudelijke als methodische overeenkomsten bestaan tussen de beide theorieën. Of Roland Holst uitsluitend wil samenwerken met de Jungianen is niet goed duidelijk. Ze vermeldt wel het bestaan van ‘verschillende richtingen’ binnen de psychoanalyse, maar lijkt aan de meningsverschillen weinig waarde te hechten.Ga naar eind60 Terwijl de feilen van het marxisme breed worden uitgemeten, krijgt de psychoanalyse bijna uitsluitend lof toegezwaaid. Het is volgens Roland Holst een tak van wetenschap die ‘dagelijks’ voortgaat ‘bewijzen’ te leveren.Ga naar eind61 De enige tekortkoming | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
die ze noemt, is dat men ‘in de geschriften van haar voormannen talrijke uitingen (vindt), zoowel van reaktionaire gezindheid als van grove onkunde op sociaal, politiek en historisch gebied’.Ga naar eind62 Zoiets bemoeilijkt natuurlijk de samenwerking met de marxisten, temeer omdat die, ‘op enkele uitzonderingen na’, met ‘minachtende onverschilligheid’ aan de psychoanalyse voorbijgaan.Ga naar eind63 Maar samenwerking tussen beide groepen is ‘noodzakelijk, willen de sociaal-geestelijke verschijnselen vollediger en alzijdiger dan tot dusver verklaard worden’.Ga naar eind64 Waar Roland Holst in het bijzonder op wijst, is de rol van het onbewuste. Net als in haar boek over Rousseau betoogt ze ook nu dat geen enkel kunstwerk tot stand komt ‘zonder de medewerking van de onbewuste zielkrachten’.Ga naar eind65 Diezelfde ‘krachten’ spelen bovendien een belangrijke rol bij de consumptie van kunst. Aangekomen bij het slot van de beschouwing heft Roland Holst een loflied aan op het onbewuste en het irrationele. Voor wie het niet eerder bevroedde, wordt dan ook duidelijk dat ‘Historisch materialisme en kunst’ niet alleen een betoog is met verklarende pretentie, maar tevens een aanval bevat op ‘de goden van het Rationeele en Mechanische’.Ga naar eind66 Goden die ook de marxisten aanbidden. In de laatste regels van haar betoog vraagt Roland Holst haar partijgenoten hun eenzijdige oriëntatie op de ratio op te geven en ‘weer harmonie te brengen tusschen de bewuste en de onbewuste, de rationeele en de irrationeele zielsvermogens’.Ga naar eind67 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Loslaten van Freud en MarxAan het eind van de jaren twintig neemt Roland Holst steeds meer afstand van het marxisme. Dat blijkt niet alleen uit de moeite die ze heeft met het tweede deel van Kapitaal en arbeid in Nederland, maar ook uit haar boek over Tolstoj uit 1930. Daarin wordt nergens meer geprobeerd leven en werk in verband te brengen met sociaal-economische ontwikkelingen. Wel valt nog regelmatig de naam van Marx, maar dat gebeurt enkel om zijn ideeën te vergelijken met die van de gebiografeerde. Het maken van dergelijke vergelijkingen was een passie van Roland Holst. Ook Rousseau en Garibaldi vergeleek ze met Marx, met als conclusie, in het geval van de laatste, dat hij ‘intuïtief’ tot dezelfde inzichten kwam als Marx en Engels in hun ‘breed en diep weten’.Ga naar eind68 Terwijl ze de resultaten van intuïtie en wetenschappelijk onderzoek in 1920 nog aan elkaar gelijk stelde, betoogt ze in haar Tolstoj-biografie dat het intuïtieve superieur is aan het ‘rationeel-wetenschappelijke’. Zo voorspelt ze dat ‘een groot deel’ van het werk van Marx en Engels ten prooi zal vallen aan ‘de vernielende kracht van den tijd’ omdat daarin het ‘rationeel-wetenschappelijke een veel grooter plaats in(neemt), kwantitatief en kwalitatief, dan het spontaan intuïtieve’.Ga naar eind69 De vergelijking tussen Marx en Tolstoj valt dan ook uit in het voordeel van de laatste. Beiden zouden zijn gedreven door een ‘hartstochtelijke gerechtigheidsdrang’.Ga naar eind70 ‘Marx was een wetenschappelijk, Tolstoi een dichterlijk genie’.Ga naar eind71 Maar de | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
dichter zag ‘scherper’, met als gevolg dat zijn kritiek op het privaatbezit, in tegenstelling tot die van de marxisten, nog ‘volkomen aktueel’ is en dat zal blijven zolang er maatschappelijke tegenstellingen bestaan.Ga naar eind72 In haar Gorter-biografie uit 1933 herhaalt Roland Holst haar kritiek op de ‘eenzijdigheid’ van het historisch materialisme.Ga naar eind73 In ongeveer dezelfde tijd schrijft ze een beschouwing over Poëzie en maatschappelijke vernieuwing (1935) waarin ze betoogt dat behalve de techniek en de klassenverhoudingen ook ‘het ras’, ‘het milieu’, en ‘de tijdgeest’ de ontwikkeling van literatuur bepalen.Ga naar eind74 In de jaren veertig - als ze biografieën schrijft van Gandhi, Rik Roland Holst en Rolland - horen we niets meer over het historisch materialisme en komen we de naam van Marx nog maar zelden tegen.Ga naar eind75 Als nu de verdiensten en het karakter van de hoofdpersoon met behulp van een vergelijking moet worden verduidelijkt, doet Roland Holst een beroep op Tolstoj. Zo heet Rolland de ‘Fransche Tolstoi’ en is Gandhi in haar ogen de ‘evenknie’ van Tolstoj ‘in genialiteit en overtuigingskracht’.Ga naar eind76 Het duurde iets langer voor Roland Holst afstand nam van Freud. Nadat de ‘analytische zielkunde’ haar entree had gemaakt in Jean Jacques Rousseau en vervolgens ontbrak in het boek over Garibaldi, keerde ze terug in in de biografie van Tolstoj. Net als in Jean Jacques Rousseau maakt Roland Holst daar een uiterst selectief gebruik van de psychoanalyse. Ze toont zich nu vooral geïnteresseerd in het begrip sublimatie. Ze staat uitvoerig stil bij Tolstojs strijd tegen zijn driftleven en zijn pleidooi voor kuisheid, ook binnen het huwelijk, en betoogt dat Tolstoj nooit zo'n groot schrijver zou zijn geworden als hij niet ‘een aanmerkelijk deel zijner sexueele gevoelens’ had ‘omgezet in de stroomen van innerlijke bewogenheid en geestelijke energie’.Ga naar eind77 Tolstoj is in haar idee iemand die intuïtief op de psychoanalyse vooruitliep. Ze prijst hem met name om zijn ‘meesterlijke ontrafeling van de schijngronden waarmee het menschelijk bewustzijn zijn gedragingen goedpraat’.Ga naar eind78 Anders dan in haar vergelijking tussen Tolstoj en Marx stelt ze in dit geval de schrijver niet boven de onderzoeker. Dat doet ze evenmin wanneer ze in later jaren andere literatoren behandelt die op Freud vooruit zouden lopen, zoals Gorter van wie ze zegt dat hij ‘alle hypothesen der moderne psychiatrie over een diepste sfeer der ziel, een sfeer zonder verband met die der zintuiglijke indrukken waar een stem uit opstijgt, een bron uit opwelt, welker herkomst niet na te speuren zijn’, door hem werden ‘voorvoeld’.Ga naar eind79 Voor iemand die zoveel vertrouwen heeft in de macht van de intuïtie als Roland Holst in deze periode van haar leven, is dit een blijk van waardering. Dat de psychoanalyse haar nog tot ver in de jaren veertig boeide, blijkt uit diverse passages in haar biografieën.Ga naar eind80 Maar ze heeft na Tolstoi nooit meer een beroep gedaan op Freud of Jung. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieTerwijl Roland Holst in allerlei publicaties heeft uitgelegd wat haar redenen waren om met het marxisme te breken, kunnen we slechts raden waarom ze, een aantal jaren later, geen gebruik meer maakte van de psychoanalyse. Die stap heeft ze nooit toegelicht, ook niet in haar memoires, Het vuur brandde voort.Ga naar eind81 De psychoanalyse komt daar zelfs helemaal niet in voor. Ze heeft ook nooit uitgelegd waarom ze zich in de jaren twintig en dertig de ene keer wel en de andere keer niet van de psychoanalyse bediende en waarom haar pleidooi voor een synthese van Freud en Marx nooit een vervolg heeft gekregen. Roland Holst is dus minder principieel dan ze altijd wordt voorgesteld en ook op haar ‘waakzame zelfkritiek’ (Stuiveling) valt het een en ander af te dingen. Proberen we een verklaring te vinden voor het laten vallen van de psychoanalyse, dan staat één ding vast: het heeft niets van doen met haar bezwaren tegen de ‘mechanisch-materialistische’ zienswijze. Roland Holst vatte de psychoanalyse op als een uiting van verzet tegen die zienswijze en als ze in het begin van de jaren dertig pleit voor een ‘religieus socialisme’ betoogt ze dat de psychoanalyse ‘belangrijke hulp’ heeft te bieden.Ga naar eind82 Men krijgt de indruk dat de psychoanalyse vooral heeft gefunctioneerd als breekijzer. Dat wil zeggen een opening heeft geforceerd in het marxisme en Roland Holst de mogelijkheid heeft geboden daaruit te ontsnappen. Toen dat eenmaal was gebeurd - dat wil zeggen toen ze de ‘goden van het Rationeele en Mechanische’ had afgezworen en de macht had ontdekt van de intuïtie - verloren Freud en Jung hun grootste aantrekkingskracht. Over de ‘hulp’ die zij zouden kunnen bieden aan het ‘religieuze socialisme’ horen we later niets meer - een bewijs temeer van haar grilligheid in theoretisch opzicht. In de periode dat ze zich voor de psychoanalyse interesseerde, diende de leer twee doelen: ze moest het belang verduidelijken van het irrationele en de aard van het kunstenaarschap verhelderen. In het laatste geval ging het om het articuleren van een geloof in het onbewuste als ‘bron der zingeving’ en het benadrukken van het belang van sublimatie. Dat waren zaken waar Roland Holst grote waarde aan hechtte, zoals ook blijkt uit de biografie van Etty. En toch bleef ze zelfs daaraan niet trouw. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|