Periodiek
Nelleke Moser
Bertram Mourits
Het Bibliografiebulletin 10 (2000) 1 is, uit de aard der zaak, een buitengewoon afwisselend tijdschrift. Het is ook een interessant nummer dit keer, met bijdragen over (al dan niet verdwenen) vroege gedichten van J.C. Bloem, meer theoretisch georiënteerde bijdragen van S. Dresden en M. Schenkeveld, en artikelen over Annie M.G. Schmidt, Herman de Man, Mozart, Marcel Reich-Ranicki, Edgar Vos en anderen.
Bzzlletin 29 (2000) 270 opent met de opmerkelijke mededeling dat de drie onderwerpen van het themanummer weinig met elkaar te maken hebben, zodat de lezer aanvankelijk de indruk krijgt met drie keer eenderde themanummer te maken te hebben - te weten over Kees 't Hart, Thomas Rosenboom en P.F. Thomése. Het valt wel mee, trouwens. Veel interpretatie en weinig literatuurgeschiedenis in dit nummer.
In De gids 163 (2000) 5 veel aandacht voor ontwikkelingen in de Nederlandse poëzie. Het lijkt steeds minder mogelijk om tot een synthetische beschrijving te komen, en misschien juist daarom worden de laatste tijd opvallend veel pogingen in deze richting gedaan, o.a. door Ad Zuiderent, Marjoleine de Vos (zie ook haar bijdrage in Ons erfdeel) en René Puthaar. Er zijn nog sporen van de richtingenstrijd, die hier gestalte krijgt in een voorkeur voor vooroorlogse versus naoorlogse poëzie.
Hollands Maandblad (2000) 4 presenteert zichzelf trots, om niet te zeggen hooghartig, als een tijdschrift waarin de aloude maatstaf kwaliteit nog voorkeur krijgt boven andere. Vanuit dat uitgangspunt valt de wat kinderachtige zinvoor-zinbespreking van Harry Mulisch door Bastiaan Bommeljé eigenlijk nogal tegen. De positieve ontvangst van het boekenweekgeschenk weet Bommeljé tevens te koppelen aan de manier waarop Ter Braaks antisemitisme werd (mis) begrepen.
Literatuur 17 (2000) 2 bevat de volgende artikelen: R. Delvigne, ‘Hermans en Sierksma op oorlogspad’; J. Salman, ‘“Die ze niet hebben wil mag het laaten”. Kinderalmanakken in de achttiende eeuw’; G. Buelens, ‘De suggestie van het oosten. Modernistische poëzie in het spoor van de Chinese klassieken’; L. Hanssen, ‘Het onbehagen over