Nederlandse Letterkunde. Jaargang 5
(2000)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||
Bataafse koloniale politiek en reisverslagen over Zuid-Afrika
| ||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||
De term ‘discours’ geeft aan dat dat wat volgt geen traditionele studie op het terrein van de Nederlandse letterkunde is. De teksten die ik ter sprake breng, zijn in beginsel niet met literaire oogmerken tot stand gekomen; ze werden allereerst opgesteld om bij te dragen aan de vorming van koloniaal beleid. Om die reden vormen ze een interessant onderzoeksobject voor de analyse van het koloniale discours (colonial discourse analysis/theory), een deeldiscipline in de literatuurwetenschap die sinds de jaren zeventig vooral in de Engelstalige wereld tot ontwikkeling is gekomen. Voorzover in Zuid-Afrika de laatste jaren weer aandacht wordt geschonken aan koloniale Nederlandse teksten, gebeurt dit in toenemende mate onder invloed van theorie van het koloniale discours.Ga naar eind1 Een belangrijk uitgangspunt van deze benadering is dat er geen literaire criteria gehanteerd worden bij de selectie van teksten die voor studie in aanmerking komen. Het gaat in dit type onderzoek om de cognitieve patronen die in koloniale teksten ontdekt kunnen worden, zowel in literaire als in niet-literaire. Onderzocht wordt hoe vreemde werelden door Europeanen bevattelijk zijn gemaakt en hoe deze representaties van invloed waren op de koloniale politiek of de vorming van identiteiten van inwoners van het gekoloniseerde gebied.Ga naar eind2 | ||||||||||||||||||
Reisteksten en koloniale beleidsvormingBij het ontwerpen van een nieuwe koloniale politiek voor de Kaapkolonie, was men in Nederland voor de teruggave van de Kaapkolonie geheel afhankelijk van reisteksten en van de informatie die in de VOC-archieven lag opgeslagen. Tussen 1795 en 1803 was er immers bijna geen contact tussen Nederland en de Kaap. Toen het erop leek dat de Kaap weer onder Nederlands beheer zou komen, kreeg Jacobus Abraham de Mist, de latere Bataafse commissaris-generaal in de Kaapkolonie, opdracht een rapport op te stellen over de wijze waarop het bestuur van de Kaap hervormd zou moeten worden.Ga naar eind3 De Mist doet in zijn rapport verstrekkende hervormingsvoorstellen. De tijden dat het gebied een wingewest was, zijn voorbij. De Kaap zal bestuurd worden als een Nederlandse provincie; er zullen nieuwe districten gesticht worden die geen namen maar nummers krijgen; het bestuursapparaat zal op een nieuwe grondslag worden opgebouwd, wat onder meer een beter beheer van de financiën mogelijk zal maken. Omdat het belang van de ‘ingezetenen’ (kolonisten) voorop staat, zal men het hun mogelijk maken om vrij handel te drijven met Nederland en de Nederlandse koloniën. Ook de inboorlingen worden niet vergeten. De smet die er kleeft aan de Nederlandse naam als gevolg van berichten over mishandelingen van inboorlingen door kolonisten, moet uitgewist worden door maatregelen die de inheemse bevolking beschermen. Het opmerkelijke aan dit rapport - dat in 1802 door de Aziatische Raad aanvaard is als basis van het nieuwe beleid voor de Kaapkolonie - is dat het werd opgesteld | ||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||
door iemand die nog nooit in Zuid-Afrika geweest was. Voor zijn informatie was De Mist afhankelijk van de oude VOC-archieven en voor de periode na 1795 vooral van het reisverslag van de Engelse koloniale ambtenaar John Barrow (waarover later meer). Reisteksten als deze moesten, ‘ongeacht de menigvuldige, daarinvoorkomende dwaalingen, vergrootte voorstellen, en scherpe gispingen, aan nationaalen trots en naayver toeteschryven’,Ga naar eind4 de verre werkelijkheid naderbij brengen en inzichtelijk maken. De Mist was zich van de gebreken van zijn bronnen bewust, maar hij beschikte over niets beters.Ga naar eind5 Hij was niet de enige die steunde op reisverslagen van anderen voor zijn ontwerp van een nieuwe koloniale politiek. Nadat de Kaap in 1802 bij verdrag in Amiens aan de Republiek was teruggeven, stelde de rentenierende staatsman Gysbert Karel van Hogendorp (later bekend geworden als leider van de Orangistische omwenteling van 1813 en grondlegger van een grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden) een ontwerp op voor een nieuw koloniaal beleid voor de Kaap.Ga naar eind6 Ook hij had Zuid-Afrika niet zelf bezocht en, anders dan De Mist, had hij bovendien geen toegang tot VOC-documenten. Daarom baseerde hij zijn ontwerp voor een nieuwe koloniale politiek voor de Kaapkolonie overwegend op gepubliceerde reisteksten. Zijn pleidooi voor de ontwikkeling van de Kaap als landbouwkolonie, waarvan de producten, zoals bij De Mist, vrij binnen het Bataafse gemenebest verhandeld konden worden, presenteert hij als niet veel meer dan een systematisering van de empirische informatie die hij in de reisteksten had aangetroffen.Ga naar eind7 Idealiter moest de lezer van zijn ontwerp beginnen bij de verzameling fragmenten uit reisteksten die hij in de ‘Bylaagen’ had toegevoegd.Ga naar eind8 In het betoog zelf wordt hij namelijk steeds verwezen naar deze fragmenten in de bijlagen. Wat hieruit duidelijk wordt, is het geweldige gezag dat aan bestaande reisteksten werd toegekend, ondanks de tekortkomingen die ze hadden. Voorzover men geen koloniale archieven tot zijn beschikking had, was men in Europa aangewezen op informatie die in reisteksten over buiten-Europese gebieden bij elkaar gebracht was. Daarbij ging men wel kritisch te werk bij de lectuur ervan. Van Hogendorp maakt bijvoorbeeld onderscheid tussen de verschillende soorten reizigers en de belangstelling die ze hadden: Onder alle de bekende Berigten van den Kaap de Goede Hoop, heb ik er eenigen moeten uitkiezen, en mij bij deezen nog bepaalen tot het geen in het gezigtspunt samentrof, uit welk ik deeze Kolonien beschouw. De Botanist hegt veel aan allerhande kruiden, die aan de Politijke Economie vrij onverschillig zijn; terwijl hij er anderen opnoemt, die of tot voedsel der Inwooneren dienen, of als een aanzienlijken handelstak den meesten aandagt waard zijn. De Geoloog zift over de lagen der bergen, zonder iets belangrijks voor den Staatsman te bepaalen; maar het gebeurt ook, de hoedaanigheeden van den grond ter ontginning, of ter ontdekking van nuttige delfstoffen, of de ligging van gebergten en rivieren ter verdediging tegen den vyand, op te geeven. Ik heb derhalven geen éénen Reiziger versmaad, noch ook een eenigen geheel tot grond van myn werk gelegd.Ga naar eind9 | ||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||
Door herordening en herinterpretatie was de informatie uit bestaande reisteksten voor eigen doeleinden te gebruiken (‘het gezigtspunt [...] uit welk ik deeze Kolonien beschouw’, zoals Van Hogendorp dat noemt). Van Hogendorp biedt de fragmenten uit de reisteksten aan in een voor zijn eigen betoog bruikbare volgorde en voegt tussen haakjes eigen commentaar toe aan de geciteerde passages. Hoewel elke tekst over Zuid-Afrika wel iets te bieden had, was geen reisverslag invloedrijker onder de Bataven dan het al eerder vermelde van de Brit John Barrow. Barrow was in 1795 in dienst van gouverneur Macartney naar de Kaap gekomen en had in de jaren 1797-1798 een reis gemaakt naar de Oost-Kaap. De eerste vrucht van deze reis was een kaart van de Kaapkolonie die in 1799 voor het eerst in Amsterdam werd gepubliceerd.Ga naar eind10 In 1801 verscheen in Londen zijn reisverslag, An Account of Travels into the Interior of Southern Africa. In hetzelfde jaar kwam een Franse vertaling uit en in deze versie namen de Bataven kennis van Barrows reis.Ga naar eind11 In 1804 verscheen het tweede deel, dat vooral een pleidooi was voor een Britse overname van de Kaap. Barrows kaart was de beste waarover men op dat moment kon beschikken; zijn boek was het meest recente. Het was ook aantrekkelijk vanwege de ‘wijde’ blik van de schrijver - Barrow had de Kaapkolonie met een ‘Staat- Huishoud- en Natuurkundig oog [...] doorkruist’.Ga naar eind12 Zijn gezag was in Nederland zo groot dat Bataafse reizigers zich overwegend door zijn boek lieten leiden. Men zou de meeste Bataafse reisjournalen over Zuid-Afrika dan ook tot op grote hoogte kunnen lezen als aanvullingen en correcties op Barrows Travels. | ||||||||||||||||||
Bataafse reisjournalen over Zuid-AfrikaNadat de Bataven met veel geharrewar het bewind van de Engelsen in 1803 hadden overgenomen, was informatie over het binnenland dringend noodzakelijk. Door de enorme uitgestrektheid van de Kaapkolonie (zo groot als Spanje, aldus Van Hogendorp) en de slechte toegankelijkheid van dit pas verworven gebied, kon men vanuit Kaapstad moeilijk inschatten hoe de toestand was in met name de oostelijke delen van de kolonie. Om de nodige informatie over dit binnenland te verwerven en tegelijk het nieuwe bewind tot aan de grenzen van de kolonie te vestigen, werden diverse expedities ondernomen, die in sommige gevallen in verschillende reisjournalen resulteerden:Ga naar eind13
| ||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||
Ten slotte is er het verslag van baron Von Bouchenroeder over zijn reis naar de oostelijke delen van de Kaapkolonie; het werd in 1806, na zijn terugkeer in Nederland, gepubliceerd (11)Ga naar eind24 en is het enige in het Nederlands gestelde reisverslag dat uitkwam in de tijd dat Nederland aanspraken maakte op de Kaapkolonie (voor 1814). De overige hierboven genoemde reisverslagen zijn als archiefdocumenten overgeleverd, maar van de officiële teksten is een aantal in het begin van de twintigste eeuw als historische bronnenpublicatie verschenen. In het volgende zal ik me overwegend op de genoemde reisteksten en het verslag van Von Bouchenroeder concentreren. Anderstalige reisverslagen over Zuid-Afrika - met name An Account of Travels into the Interior of Southern Africa van John Barrow en de Reisen im südlichen Afrika van Hinrich Lichtenstein - zullen zo nodig zijdelings ter sprake komen.
De Bataafse reisteksten kunnen grofweg in twee groepen verdeeld worden: journalen die aansluiting zoeken bij een bestaand discours over Zuid-Afrika, zoals dat met name door buitenlandse, gepubliceerde reisbeschrijvingen tot stand is gebracht, en teksten die dit niet doen. De auteurs van deze eerste groep, die we bij gebrek aan een betere term ‘erudiet’ zullen noemen, zijn kapitein Paravicini di Capelli, commissaris-generaal J.A. de Mist, zijn zoon A.L. de Mist, dokter | ||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||
Lichtenstein en baron Von Bouchenroeder.Ga naar eind25 Hun reisteksten worden gekenmerkt door een wijde blik op de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid. De auteurs ervan doorkruisen de Kaap met een ‘Staat- Huishoud- en Natuurkundig oog’ en, zoals we nog zullen zien, met aandacht voor het landschap en de inwoners. De overige reisjournalen zijn met veel beperktere oogmerken geschreven en verschillen niet wezenlijk van de journalen die door VOC-dienaren geschreven waren tot 1795. Het informatie-gehalte is daardoor beperkt gebleven tot aangelegenheden die direct met de missie te maken hebben. Zo bevat het journaal van de Commissie van Veeteelt uit 1805 bijna uitsluitend gegevens over de gevolgde route en de inspanningen die de commissie zich getroost heeft om onwillige Europese boeren in het Roggeveld over te halen wolgevende schapen te gaan houden. De beperking valt vooral op in het reisjournaal van landdrost Van de Graaf van zijn reis naar de Thlaping, een Tswana-stam (‘Briquas’), in 1805. Op het moment dat Van de Graaf de Tswana's bezocht, bestonden er pas een paar jaar contacten tussen dit Bantoetalige volk in het noordwesten van Zuid-Afrika en de Kaapkolonie.Ga naar eind26 Er had daarom veel nieuws over hen gemeld kunnen worden. Van de Graaf beperkt zich echter tot de nogal droge constatering dat de door hem bezochte nederzetting van de Twana's erg omvangrijk is (wel zeshonderd huizen, elk met een eigen erf) en dat het in de brede straten ook wemelt van de mensen. Diezelfde dag heeft hij de ‘koning’ van de Tswana's gesproken, maar we komen niet meer te weten dan dat het gesprek ging over de verhouding tussen de Tswana's en de zendelingen.Ga naar eind27 Nadat hij zijn plicht had gedaan, was Van de Graaf onmiddellijk vertrokken. Dokter Lichtenstein, die hem op de expeditie vergezelde, heeft echter in zijn Zuid-Afrikaanse reisverslag, Reisen im südlichen Afrika, een omvangrijk en op sommige plaatsen zelfs extatisch verslag van hetzelfde bezoek aan de Tswana-nederzetting opgenomen. Toen hij door de nederzetting liep, werd hij overvallen door ‘ein höchst freudiges Gefühl, dass es mir vom Schicksal vor so vielen Andern gestattet war, unter diesen merkwürdigen Menschen zu wandern, deren Dasein als eines mehr als halbgebildeten Volks so lange der Wissenschaft fremd geblieben war und die ich mit jeder Stunde lieber gewann und höher achten lernte.’Ga naar eind28 ‘Erudiete’ journaalhouders, zoals kapitein Paravicini di Capelli en vader en zoon De Mist (en de Duitser Lichtenstein), schreven in navolging van de wetenschappelijke reisverslagen die in de laatste decennia van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw over Zuid-Afrika verschenen waren en waarnaar geregeld verwezen werd. In de bagage van de heren De Mist en Lichtenstein tijdens hun reis door het binnenland, bevonden zich bijvoorbeeld alle gezaghebbende boeken die er over Zuid-Afrika waren verschenen.Ga naar eind29 Barrows Travels nam een speciale plaats in; zijn boek werd als een soort Lonely Planet voortdurend geraadpleegd om het met eigen observaties te vergelijken. Soms kon men in zijn eigen tekst zelfs volstaan met een verwijzing naar Barrow.Ga naar eind30 De rondreizende Bataven schreven ook in andere opzichten met wat ze gelezen hadden in gedachte. Dit leidde in hun eigen werk tot | ||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||
een verzorgde schrijfstijl en presentatie, en vooral tot een hoog informatiegehalte. Belangrijker echter waren de lessen in waarneming die de bestaande reisliteratuur bood. Men had hieruit geleerd dat natuurhistorische onderwerpen en vooral de inwoners belangstelling verdiendenGa naar eind31 en dat men verder moest kijken dan alleen vanuit een utilitaire, politieke en economische belangstelling. Vooral in de persoonlijke reisjournalen van Paravicini di Capelli en commissaris-generaal De Mist is de blik op de werkelijkheid zeer ruim. Opmerkelijk is met name de aandacht voor natuurschoon, een onderwerp dat in oudere reisbeschrijvingen nooit zo uitgebreid aan bod was gekomen. Het landschap wordt minder op zijn nut voor landbouw en veeteelt beoordeeld, zoals het geval is bij de ‘niet-erudiete’ journaalhouders, en meer gewaardeerd om zijn schoonheid. Mooie landschappen zijn ‘schilderachtig’, ‘pictoresque’, wat vaak letterlijk genomen moet worden: het zijn landschappen zoals op een schilderij. Zo noteert De Mist bijvoorbeeld in zijn persoonlijke journaal, ‘Memoranda van de Kaapsche landreize 1803’, op 16 oktober 1803: ‘Schoonen avond. Het ensemble van de Huismanswooning, stallen, slavenwooningen, vee, Paarden, Menschen enz. enz. maakte het schoonste tafereel voor het Penseel van Teniers, Wouwerman, van Breugel en dergelyke Boerelandgezichtenschilders’. Zoiets kwam ook, zij het met minder omhaal, terecht in het officiële journaal van zijn zoon, die hem op zijn reis vergezelde.Ga naar eind32 De Mist senior heeft hoofdzakelijk waardering voor groene landschappen, niet voor de ‘akelige uitgedroogde Karo-velden’ (4 februari 1804) al kan de ‘stoute, levenlooze’ natuur met steile afgronden en ‘verschrikkelyk’ gebergte hem wel imponeren (13 november 1803). Ook Paravacini di Capelli was onder de indruk van steile afgronden (‘de woestheid van deeze diepte heeft iets prachtig schoon’).Ga naar eind33 En zelfs de ‘niet-erudiete’ landmeter Wernich noteert een enkele keer zijn fascinatie voor de omgeving. Over de branding van de Indische Oceaan bij Mosselbaai schrijft hij: In deze wonder overhangende rotze of grotte dan zynde heeft men 't vermaak de zee te beschouwen. Aan den voet derzelve zwelt zy met vreeslyke beweginge en drijft met drift de snel omhoog gereeze baaren schuimende over de rotze. Dit was een gezigt dat myn aandagt niet alleen naar zig trok maar waar ik niet dan door 't byhebbend gezelschap en den vallenden avond konde terug gebragt worden.Ga naar eind34 Vader en zoon De Mist, Paravicini di Capelli (en, bij uitzondering, ook landmeter Wernich) waren dus niet ongevoelig voor het sublieme, wilde landschap waarvoor ontwikkelde Europeanen sinds het einde van de achttiende eeuw waardering kregen.Ga naar eind35 Maar evenals Paravicini di Capelli voelde commissaris-generaal De Mist zich toch beter op zijn gemak onder lommerrijke bomen bij stromend water. Zo noteert de laatste in zijn dagboek over de boerderij De Vondeling: een verrukkende ligging vooral wanneer men op den heeten dag uit het onbelommerd Africa, voor het eerst zich onder een boschje van schoone eiken en lemoenboomen, met een koele loop- | ||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||
ende bron doorsneden, mag nederzetten. Alles hier naar een schoone Geldersche boerenplaats gelykende. Ik vergeet dit Paradys nooit [...] (21 oktober 1804; oorspronkelijke onderstreping). Paravicini di Capelli heeft enkele van deze ‘schilderachtige gezichten’ getekend.Ga naar eind36 | ||||||||||||||||||
De inwonersHet zijn ook vooral de ‘erudiete’ reisjournalen waarin de inwoners van de bezochte gebieden werden beschreven. De andere reisjournalen beperken zich overwegend tot een beschrijving van de landbouwmogelijkheden en de gevolgde route. Nu ontbreken routebeschrijvingen - met uitzichten (zie hierboven) - ook niet in de ‘erudiete’ reisjournalen, maar meer dan het land zijn de inwoners onderwerp van beschouwing. De enige uitzondering hierop vormt het reisverslag van Von Bouchenroeder, Reize in de binnenlanden van Zuid-Afrika. Von Bouchenroeder was blijkens de inleiding van zijn boek goed op de hoogte van eerder gepubliceerde reisverslagen over Zuid-Afrika (en schreef derhalve ook ‘erudiet’) maar in afwijking van zijn voorgangers is zijn aandacht voor de bevolking minimaal. Dat is wel begrijpelijk, want Von Bouchenroeder had een andere bedoeling met zijn verslag. Evenals Van Hogendorp was hij van mening dat vooral de streek bij Plettenbergbaai geschikt was om een landbouwkolonie te stichten. Met dit doel was hij met een groep kolonisten naar de Kaap gekomen en in 1803 ondernam hij een reis naar de Oost-Kaap om dat gebied te bezichtigen. Het koloniale bestuur zag om allerlei redenen echter af van het kolonisatie-project en Von Bouchenroeder werd na strubbelingen met Janssens en De Mist uit de kolonie verbannen, waarop hij na terugkeer in Nederland zijn Reize in de binnenlanden van Zuid-Afrika publiceerde. Het was een aanklacht tegen de Kaapse regeerders, die hij van willekeur betichtte, en tegelijk de bewijsvoering voor de stelling dat de kolonisatieplannen van Van Hogendorp en hemzelf wel degelijk te realiseren waren.Ga naar eind37 Voor dit doel levert hij vooral veel gegevens over de kwaliteit van de grond en bijna niets over de inwoners van de door hem bezochte streken. Maar als gezegd, waren de meeste ‘erudiete’ reizigers wel in de bevolking van de kolonie geïnteresseerd. Voordat het bewind de welvaart kon bevorderen, moest het eerst orde op zaken stellen in de oostelijke delen van de kolonie waar kolonisten in het verleden tegen de VOC en de Engelsen in opstand waren gekomen en waar opstandige Hottentotten (Khoi), Bosjesmannen (San) en binnenvallende Kaffers (Xhosa's) de hegemonie van de Europeanen dreigden te vernietigen.Ga naar eind38 De reizen van gouverneur Janssens en commissaris-generaal De Mist waren vooral bedoeld om de orde in de grensdistricten te herstellen. Kolonisatie en verbetering van grondgebruik - de hoofdbedoeling van Von Bouchenroeder en Van Hogendorp - hadden ten opzichte van deze dringende problemen geen prioriteit. De bestaande reisliteratuur heeft het perspectief van de Bataafse reizigers op de | ||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||
lokale bevolking sterk beïnvloed. Daarin had zich rond het einde van de achttiende eeuw een tamelijk vast beeld van de inwoners van de Kaapkolonie uitgekristalliseerd. Bij de beoordeling van de inwoners golden twee criteria: economische prestaties (met name het arbeidsvermogen) en morele kwaliteiten. Hierdoor ontstond een tegenstrijdige hiërarchie. Economisch achtte men de kolonisten en de van hen, door vermenging met Khoi-san afstammende ‘Bastaarden’ superieur. Moreel was deze groep van hele en halve Europeanen echter verwerpelijk, met name vanwege zijn wreedheid tegen de inheemse bevolking. De inheemse bevolking werd beklaagd om het onrecht dat zij van de kolonisten moest dulden en dikwijls ook bewonderd, vooral in het geval van de Kaffers, die volgens Barrow een plaats verdienden naast ‘the first Europeans’.Ga naar eind39 De Mists eigen ‘Memorie’ uit 1802, ontstaan voordat hij Zuid-Afrika met eigen ogen gezien had, sluit geheel aan bij deze courante opinies, en vooral bij Barrows Travels. De ‘Memorie’ biedt een uiterst negatief beeld van de kolonisten, met name die in het oosten van de kolonie. Hun zeden zijn ‘verbasterd’ door het ontbreken van omgang met ‘beschaafde’ mensen, het herdersleven dat ze leiden en de voortdurende consumptie van vlees. Ze voeren een georganiseerde jacht op Bosjesmannen en Kaffers, van wie het leven voor hen niet meer betekent dan dat van een haas of een wolf. Het is de schuld van de kolonisten dat er oorlog gevoerd wordt met de Kaffers. De kolonisten in het westen van de Kaap verschillen alleen gradueel van deze woestelingen aan de grens. Om dit stel verwilderde Europeanen op te voeden, wil De Mist een beschavingsoffensief ontketenen. Er moeten kerken komen om de zeden te helpen verbeteren, onderwijs moet aan de onwetendheid een einde maken en ervoor zorgen dat ook de Kapenaren weer Nederlanders worden.Ga naar eind40 Soortgelijke opinies komen ook voor bij Van Hogendorp.Ga naar eind41 De lage dunk die De Mist had van de morele kwaliteiten van de kolonisten in het oosten van de Kaapkolonie is ook terug te vinden in een ‘Memorandum voor de Gouverneur Janssens over het karakter van met name genoemde boeren’ uit 1803. De Mist zegt hierin dat Janssens moet verwachten dat de grensboeren ‘indolent, lui en lafhartig’ zijn. Hij herhaalt dat het aan de misdragingen van de boeren te wijten is dat er oorlog is met Kaffers en Hottentotten. De boeren zijn ‘onbegrijpelijk absurde Menschen in hunne idees ligtgeloovig, vreesagtig, zig volstrekt alles laatende wijs maaken, en [...] [ze] bezitten het character van lafhartige Tirannen’. Hun personeel mishandelen ze. Het document eindigt met een lijst namen met daarbij een aanduiding van de kwaliteiten van de daarmee aangeduide personen. Van de 50 met name genoemde boeren vallen 38 in de categorieën ‘slegte’ en ‘intriguante Characters’. Sommigen worden meer specifiek aangeduid als ‘een zeer slegt subject’, ‘een Tiran’ en zelfs ‘een oud beest’. De inboorlingen zijn daarentegen zachtaardige lieden die alleen uit reactie op vergrijpen van de kolonisten oorlog voeren.’Ga naar eind42 Conform het bestaande beeld uit de oudere reisliteratuur wordt in de ‘erudiete’ reisjournalen betoogd dat de inboorlingen binnen en buiten de kolonie | ||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||
(Hottentotten en Bosjesmannen) beschermd moeten worden tegen vergrijpen van de kolonisten. Ter adstruering worden mishandelingen van Hottentotten door kolonisten herhaaldelijk vermeld -‘[m]en doet byna geen stap in deeze oord of de kreet van mishandelingen klinkt in de ooren’- en negatief verklaard uit bijvoorbeeld de opvatting ‘dat deeze wreedaerds zig zottelyk verbeelden hoogere meer bevoorregte wezens te zyn dan de arme Hottentot welke op grond zyner geboorte aan hem dienstbaar is’.Ga naar eind43 En wanneer een kolonist met de naam ‘Fereyra’ aan gouverneur Janssens uitlegt dat de ‘Hottentotten het door God gevloekte en tot slavernye gedoemde ras van Cham was’, wordt dit door de gouverneur niet goed opgenomen.Ga naar eind44 Door zijn lange verblijf onder de Kaffers was Paravicini in staat om Barrows informatie op allerlei punten aan te vullen, onder andere door een verbeterde woordenlijst van het Xhosa samen te stellen. De Kaffers worden ook door hem buitengewoon sympathiek beschreven, zoals in de volgende passage: De Kaffers zyn schoone algemeen welgebouwde sterk opgegroeide menschen, minder zwart dan de negers, hebbende een niet onbevallige koperen couleur. Maar terwijl de voorstelling van de inheemse bevolking geheel aansluit bij die in de gezaghebbende reisverslagen als dat van Barrow, geven de Bataafse reisteksten toch wel een zekere nuancering te zien in het beeld van de kolonisten. Enerzijds worden misdragingen van de kolonisten genoteerd, anderzijds blijkt men oog te hebben voor bepaalde sympathieke trekjes en wordt de voorstelling van de stelselmatig mishandelende kolonist enigszins gerelativeerd. Zo stelt Paravicini vast dat mishandelingen geen regel zijn, zoals men op grond van Barrows Travels zou kunnen geloven, maar hoogstens incidenten. Bovendien brengen zowel hij als De Mist senior de mening naar voren dat Barrows afkeer van de kolonisten uit xenofobie is voortgekomen.Ga naar eind46 Onder de gunstige eigenschappen van de kolonisten telt De Mist hun gastvrijheid jegens reizigers en het feit dat zij minder vloeken dan Nederlanders.Ga naar eind47 Zijn zoon vindt het het vermelden waard dat dat er onder deze lieden hier en daar ook wel een vrouw te vinden is die zich in goed gezelschap zou kunnen vertonen.Ga naar eind48 Een verklaring voor dit meer genuanceerde beeld is mogelijk gelegen in de politieke verbondenheid die de Bataafse reizigers, anders dan hun niet-Nederlandse voorgangers, met de kolonisten hadden: voor hen waren zij geen vreemdelingen, maar ‘Medeburgers’Ga naar eind49 van een verre provincie van de Bataafse Republiek. Het Bataafse beleid was steeds gericht op verbetering van het lot van de ‘ingezetenen’, | ||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||
de kolonisten; het lot van de andere inwoners kwam daarbij op de tweede plaats. Nergens wordt dit duidelijker dan in de opvatting van De Mist senior over slavernij. Hoewel hij slavernij een afschuwelijke instelling vindt, moet ze terwille van de koloniale economie maar niet meteen worden afgeschaft.Ga naar eind50 De enige belangrijke concessie aan de inwoners die De Mist overweegt, is een inkrimping van de veel te grote kolonie om zodoende meer ruimte te geven aan de Bosjesmannen. Hij meent dat er dan een einde zal komen aan de oorlog tussen Bosjesmannen en kolonisten. | ||||||||||||||||||
BesluitBij elkaar genomen bevatten de Bataafse reisjournalen een koloniaal discours over grondgebruik en inwoners dat de regeerders moest helpen om een betere greep op het binnenland te krijgen (de details daarvan vallen buiten de oogmerken van dit artikel). De reisjournalen boden betrouwbare informatie over de brandhaarden in het binnenland, zoals de veel geplaagde oostelijke delen van de Kaapkolonie. Maar niet alles in de reisjournalen was met dit doel opgeschreven. Vooral de persoonlijke reisjournalen van De Mist senior en Paravicini bevatten veel wat het politieke nut te buiten gaat: verhalen over moeilijkheden gedurende de reis, anekdotes over mensen die men onderweg ontmoet, jachtverhalen en beschrijvingen van landschappen. Hoewel de journalen bedoeld waren voor het ambtelijke circuit, konden ze ook deel worden van het algemeen publieke discours over Zuid-Afrika. In het verleden was dit dikwijls gebeurd met VOC-teksten. Olfert Dapper en François Valentyn integreerden delen van VOC-reisjournalen of namen ze integraal op in hun verzamelwerken.Ga naar eind51 Soms werd een ambtelijk reisjournaal ook afzonderlijk gepubliceerd. In het geval van de Bataafse reisjournalen werden enkele teksten opgenomen in de Reisen im südlichen Afrika van Hinrich Lichtenstein, een van de belangrijkste en omvangrijkste reisverslagen over Zuid-Afrika uit de eerste helft van de negentiende eeuw.Ga naar eind52 Lichtenstein was in Bataafse dienst in Zuid-Afrika geweest tussen 1802 en 1806 en had met De Mist en Van de Graaf, en alleen door het binnenland gereisd. Voor zijn Reisen heeft hij gebruik gemaakt van officiële en persoonlijke, Bataafse reisjournalen,Ga naar eind53 vooral de ‘erudiete’, die door hun grotere rijkdom aan informatie ook het meeste te bieden hadden. Hij bewerkte stukken uit Paravicini's officiële journaal van de reis van gouverneur Janssens.Ga naar eind54 Daarnaast heeft hij uitgebreid gebruik gemaakt van de twee reisjournalen van de reis van commissaris-generaal De Mist, die hij vergezelde. Het verslag van deze reis vormt de kern van het eerste deel van zijn boek.Ga naar eind55 Mede dankzij zijn Reisen heeft Lichtenstein een Berlijns professoraat kunnen verwerven. De Bataafse reisjournalen hebben hem daarbij geholpen. | ||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||
BibliografieArchivale bronnen
| ||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||
|
|