hebben gezien met de afzonderlijke verhalen uit haar leeslijst-evergreen Het bittere kruid (1957)? Zij schreef haar kleine kroniek, in korte hoofdstukken die naar aard en omvang lijken op de onschuldige malle verhalen die ze daarvóór, in de vroege jaren vijftig, schreef voor Mandril, het literaire tijdschrift voor de eeuwig onrijpen. Minco's vroege verhalen zijn extreem kort, absurd, geestig, perfide en dus lang niet zo argeloos als de argeloze lezer misschien denkt. Het is karakteristiek voor dit type verhaal dat het onernstig aandoet en dat de betekenis ervan makkelijk over het hoofd wordt gezien. Hoe goed moet je als schrijver wel niet zijn om de oorlogsjaren en de Holocaust op deze zelfde manier te beschrijven? In Minco's Mandril-stijl is de jodenvervolging een drama, maar zonder helden, zonder catharis, zonder klassieke verhoudingen, zonder enige zin, vol dissonanten. In het verhaal dat is geënt op haar verdwenen broer, beschrijft zij een verstandige en nuchtere joods-liberale volwassene die rode kampeerbekers aanschaft voor hij zal vertrekken naar wat hij denkt dat een werkkamp is, in een haast feestelijke sfeer van opwinding en optimisme, of het om een avontuurlijk reisje gaat - ‘Ik ben nog nooit verder geweest dan België.’ En hij verdwijnt voor eeuwig in een vernietigingskamp met zijn rode kampeerbeker, symbool van de ‘algemene ontkenning van de feitelijke gebeurtenissen door de joden, die de historici is blijven verbijsteren’, zoals Snapper aanhaalt (p. 56).
De relatie kamp/kampeerbeker is zo beroerd, zo grotesk (een woord dat Stapper overigens niet gebruikt), dat je er van ellende wat gegeneerd van moet lachen - zoals Minco beoogde! Dat zij ‘Kampeerbekers’ los van Het bittere kruid schreef, oorspronkelijk als een Mandril-verhaal dat ze ‘ironisch had bedoeld’, is een mooi biografisch gegeven dat Snapper hier boven water heeft gekregen (p. 56). Het beeld van Minco's werk dat het boek van Snapper oproept is dat van een schrijver van bedrieglijk onbelangrijk ogend, door en door geslepen proza. Minco is in Snappers boek iemand met een scherp oog voor de dosering van wrang-ongerijmde details in doorgecomponeerde verhalen die zij volgens haar dochter Jessica (geb. in 1958) in huiselijke kring graag voorlas terwijl ze soms ‘hikkend dubbelsloeg op haar stoel en de tranen over haar wangen biggelden’ (p. 43).
Ik zou dit Minco's hang naar het groteske noemen. Snapper benoemt dit met andere woorden - ‘bizar’, ‘recalcitrante ironie’, ‘absurd’, ‘kafkaësk’, vol ‘nevenschikking van contrasterende metaforen’ en ‘zelfmisleidende rationalisering’. Voor een op het eerste gezicht onbelangrijk detail als de kampeerbeker - een belangrijk ‘dingsymbool’ dat het verhaal bij nader inzien draagt -gebruikt hij het woord ‘valk’, teruggrijpend op de wat verouderde ‘Falketheorie’ van de Duitse schrijver en criticus Paul Heyse (p.66). Dit begrip mist naar mijn smaak verklarende kracht. Snappers analyses zijn overtuigend - hij wijst vele groteske ‘dingsymbolen’ feilloos aan, met eindelijk ook eens grote aandacht voor het vroege werk -, zijn terminologie overtuigt