en naar het politieke circuit, levert een veelheid op aan bouwstenen. Zo homogeen als het betoog van De Rooy kon zijn door diens rustgevende conclusie over de continuïteit van cultuur en politiek in Nederland, zo heterogeen moest dat van Boterman kennelijk zijn doordat al die metapolitieke voorstellingen die elkaar verdrongen in het culturele domein, maar geen uitweg konden vinden naar de politiek. Het overzicht van Boterman is daardoor wel veel rijker geschakeerd dan dat van De Rooy. (En ook wel wat chaotischer, ook doordat er bij hem wel eens wat ruis zit in de formulering). Ik noem een paar van de punten die hij aanvoert als hij het heeft over de tegenwerelden die in het culturele domein ontworpen werden als middel in de strijd tegen de zielloze wereld waarop het moderniseringsproces naar veler gevoelens was uitgelopen. Bij herhaling wijst hij op de, ook door de politieke constellatie, gevoede ‘eenheidsobsessie’, die maakt dat men zijn toevlucht zocht tot ‘holistische concepten’. Hij wijst erop (met Nietzsche en anderen achter de hand) dat bij het wegvallen van christendom en metafysica het concept van het ‘Leven’ zelf nog het enige was dat houvast bood. Materialisme en rationalisme worden afgewezen; het accent komt te liggen op een intuïtieve, mystieke levenservaring, waarin het ‘Ich’ de eenheid kan ervaren met het ‘All’. Hij wijst op escapisme naar het verleden: ‘Zij koesterden een of andere reactionaire utopie, holistisch en eclectisch, een diffuus heimwee naar een verloren gegaan gouden tijdperk in het verleden, dat hersteld moest worden.’
Nu, zo hadden we ze in de Nederlandse cultuur ook, bij bosjes en op de voorste plaatsen. Wel heb ik mijn selectie uit het rijke aanbod van Boterman naar deze conclusie toe gestileerd - al zijn wat ik opvoer bij hem wel hoofdpunten - en heb ik bijvoorbeeld de ‘Arische mythe’ maar weggelaten omdat ik daarvoor in de Nederlandse literatuur (daar beperk ik me nu maar toe) niet zo gauw een kandidaat heb. Wie betogende teksten kent van, noem maar op, Van Deyssel, Kloos, Diepenbrock, Verwey, Boutens, A. Roland Holst, Van Eyck, hoeft verder geen toelichting op mijn stelling: met de vorige alinea als zoeklijst levert hun werk een rijke oogst. Wat ik nu nièt wil beweren is dat het in Nederland eigenlijk net zo was als in Duitsland. Wel dat het complex zoals Boterman dat in Duitsland aanwijst, op een aantal kernpunten ook in het Nederland van rond 1900 aanwijsbaar is. Dat het in Nederland heel anders is afgelopen, is pas een tweede. Ik denk dat men ook bij al deze Nederlandse auteurs een bewust onderhouden distantie - wat nog niet rancune of verachting hoeft te impliceren - kan constateren ten opzichte van de feitelijke politiek, een besef te opereren op metaniveau. Dàar bevinden zich de holistische vistas en, voor wie achter zich kijkt en een beetje geluk heeft, ook de verloren gegane gouden tijdperken. Dàar bevindt zich ook de legitimatie van het priesterlijk leiderschap dat decennia lang ook bij ons het beeld van de Dichter heeft bepaald en dat in de jaren dertig het mikpunt zou worden van Ter Braaks polemiek.
Op een heel globaal niveau is de uitkomst van de vergelijking die de auteurs van Op de grens tussen twee werelden trekken tussen Nederland en Duitsland, aanvaardbaar en