Nederlandse Letterkunde. Jaargang 5
(2000)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stand van zaken:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boendale, ook geheeten Jan de clerc; zijn leven, zijne werken en zijn tijd. Deze studie verscheen te Gent in 1888 en geldt tegenwoordig als verouderd, wat na ruim een eeuw natuurlijk niet verwonderlijk mag heten.Ga naar eind5 Om Boendale en zijn werk een ruimere bekendheid te geven, lijkt het schrijven van een monografie het aangewezen middel. Een contextuele, historiserende benaderingswijze ligt daarbij voor de hand. Antwerpen is in de eerste helft van de veertiende eeuw weliswaar niet de voornaamste stad van Brabant, maar na Brussel en Leuven toch groot en belangrijk genoeg om er een levendig beeld van te kunnen schetsen. In het vervolg van dit artikel wil ik echter laten zien dat in het geval van Boendale vooral de literair-historische context niet mag worden veronachtzaamd. De Antwerpse School is een eerste, iets ruimere kring waartoe het werk van Boendale behoort en waarbinnen het geplaatst en geïnterpreteerd dient te worden. In plaats van een monografie over Boendale en zijn werk ligt een boek over de Antwerpse School in feite meer voor de hand. Trekken we de cirkel nog iets ruimer dan valt ook de literaire cultuur in Brabant, Holland/Zeeland en Vlaanderen binnen het gezichtsveld. Ik zal dit hierna, bij wijze van voorbeeld, demonstreren door de handschriftelijke context van de Lancelotcompilatie in de beschouwing te betrekken. Verleggen we de literaire horizon nog verder, dan komt ook de internationale inbedding van Boendale en de Antwerpse School aan bod, waarbij te denken valt aan het gebruik van Italiaanse bronnen en aan de laatmiddeleeuwse doorwerking van sommige teksten in het Duitse gebied. Op dit vlak is evenwel nog weinig onderzoek verricht, maar de perspectieven lijken veelbelovend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boendale en de Antwerpse SchoolVoor een beter begrip van Boendales werk is het dus wenselijk om het aandachtsgebied uit te breiden naar wat in het onderzoek van de laatste decennia wordt aangeduid als de ‘Antwerpse School’, een moderne term die historisch in zekere zin vertekenend is, maar die als voordeel heeft kort en duidelijk te zijn. Alle teksten van Boendale kunnen tot de Antwerpse School worden gerekend, maar er zijn in diezelfde periode ook andere teksten in Antwerpen tot stand gekomen. Dit weten we zo precies omdat de plaats van ontstaan in de meeste gevallen expliciet wordt aangegeven. Deze situering komt trouwens ook in bijna alle Boendale-teksten voor, en dat is dus al meteen een belangrijke overeenkomst die Boendales werk met de rest van het Antwerpse corpus verbindt. Dit urbane chauvinisme, of hoe deze fixatie op de eigen werk- en leefomgeving ook geduid mag worden, is trouwens tamelijk uniek. In de hele Middelnederlandse letterkunde is, zeker zo vroeg, geen tweede tekstgroep aan te wijzen waarin zo duidelijk sprake is van een stedelijk bewustzijn in geografische zin. Dit is des te opmerkelijker omdat de Middelnederlandse literatuur vóór de Antwerpse School toch veeleer met hof en adel in verband wordt gebracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat geldt - om een aantal voorbeelden te noemen - voor het werk van Heinric van Veldeke, de Reis van Sint-Brandaan, de Artur- en Karel-romans, de kruisvaartromans, de Reynaert, het oeuvre van Maerlant et cetera. Op het eerste gezicht vormt Hadewijch een uitzondering, maar daarbij dient direct te worden aangetekend dat haar situering in Antwerpen in feite niet meer dan een veronderstelling is. Van een vermelding van de Schelde-stad in haar werk is nergens sprake. De Antwerpse School is als stedelijk conglomeraat vanzelfsprekend koren op de molen van Herman Pleij, die het onderhavige tekstcluster als een vergaarbak ziet waaraan hij bij tijd en wijle argumenten ontleent om zijn these van het bestaan van een vroege stadsliteratuur in de Nederlanden te onderbouwen of eerder nog om de opkomst van de laatmiddeleeuwse burgermoraal te illustreren. Volgens J. Reynaert treft de karakterisering ‘burgermoraal’ echter niet de kern van de zaak. Hij beschouwt de teksten die tot de Antwerpse School worden gerekend daarentegen veeleer als exponenten van een lekenethiek-in-opbouw, waarvan de vroegste sporen al bij Maerlant te vinden zijn.Ga naar eind6 Het verschil van inzicht tussen beide mediëvisten, dat onder meer tot uitdrukking komt in Pleijs bespreking van de bundel Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde, is nog allerminst ten volle uitgesponnen en vormt een uitnodigend aangrijpingspunt met het oog op verdere discussie en gedachtevorming.Ga naar eind7 De kwestie burgermoraal versus lekenethiek is er belangrijk genoeg voor, ook in internationaal verband. Het lijkt in elk geval een teken aan de wand dat sommige teksten uit de Antwerpse School op den duur worden vertaald in het Duits (zowel in het Middelnederduits als in het Middelhoogduits) en aldaar soms zelfs op de drukpers belanden. Ook drukkers uit de Nederlanden durfden het na ruim anderhalve eeuw nog aan sommige Antwerpse teksten uit te geven. Bepaalde teksten beleefden zelfs herdruk na herdruk, en laten we bovendien niet vergeten dat ook de handschriftenproductie, zij het op bescheiden schaal, nog enige tijd doorliep na 1500, met name in de Nederlanden. De Antwerpse School vertolkte in voorkomende gevallen blijkbaar opvattingen en meningen waarmee men in de late Middeleeuwen nog goed uit de voeten kon. Om een beeld te krijgen van de teksten waar het hier eigenlijk om gaat, is het nuttig daar eerst een overzicht van te geven. Voor niet-mediëvisten gaat het waarschijnlijk om bekende en minder bekende titels: Brabantsche yeesten, Sidrac, Korte kroniek van Brabant, Der leken spiegel, Jans teesteye, Van den derden Eduwaert, Melibeus, Boec exemplaer, Dietsche doctrinale, Boec van der wraken, Hoemen ene stat regeren sal. Het gaat naar schatting om ruim zestigduizend verzen (Sidrac is een prozatekst). De bekendste en waarschijnlijk meest gecommentarieerde passage komt voor in Der leken spiegel en geeft antwoord op de vraag ‘Hoe dichters dichten sullen ende wat si hantieren sullen’.Ga naar eind8 De intensieve aandacht voor dit tekstgedeelte is zonder meer begrijpelijk omdat het gaat om de vroegste volkstalige poëtica in de Nederlanden en een van de vroegste in Europa.Ga naar eind9 Ook een van de meest geciteerde versregels uit de Middelnederlandse letterkunde komt in dit kapittel voor: ik doel hier op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boendales karakterisering van zijn grote voorganger Maerlant, die hij ‘vader [...] der Dietscher dichtren algader’ (vs. 119-120) noemt. In het moderne onderzoek is het inzicht doorgedrongen dat verscheidene van de hierboven genoemde teksten successievelijk van een of meer vervolgen zijn voorzien (Brabantsche yeesten, Korte kroniek van Brabant en Boec van der wraken), vermoedelijk door de auteur zelf.Ga naar eind10 Het gaat hierbij met name, zoals voor een deel aan de titels valt af te lezen, om historiografische teksten, of in elk geval om teksten met een historische inslag. In het geval van de Brabantsche yeesten wordt thans bijvoorbeeld rekening gehouden met het bestaan van maar liefst zes versies.Ga naar eind11 De eerste ontstond omstreeks 1316, en naar het zich laat aanzien werd de kroniek in 1318, ca. 1324, ca. 1335, ca. 1347 en 1351 vervolgd. Het is voorstelbaar dat belangstellenden zich bij Jan van Boendale, de auteur van de tekst, vervoegden om een afschrift te bestellen. De auteur nam dan vermoedelijk de meest recente versie als uitgangspunt om deze vervolgens bij te werken tot in de eigen tijd, zodat degene die een afschrift verwierf de beschikking kreeg over een tekst die up to date was. Het is mogelijk dat in het reeds bestaande gedeelte van de tekst kleine of grotere veranderingen werden aangebracht, al dan niet op verzoek van de opdrachtgever. Of dit het geval was en zo ja wat dan de aard was van die wijzigingen, zal moeten blijken uit voortgaand onderzoek. Zoals gezegd, deed dit procédé zich ook voor bij andere teksten die tot de Antwerpse School worden gerekend. In alle gevallen blijkt het te gaan om titels die op naam staan van Boendale of die aan hem kunnen worden toegeschreven. Het zal dan ook niemand verbazen dat Boendale in de poëticale passage in Der leken spiegel onder meer naar voren brengt dat een dichter ook historicus moet zijn en de waarheid dient te spreken. Hieronder volgt nogmaals een overzicht van de betrokken teksten, nu uitgesplitst naar het aantal continuaties dat we ervan kennen en voorzien van een datering. Met een ● geef ik aan welke (versies van) teksten waarschijnlijk danwel zeker van Boendale zijn. De lijst ziet er als volgt uit:Ga naar eind12
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de hand van dit overzicht kunnen enkele basale observaties worden gedaan. Boendale was verreweg de meest productieve dichter binnen de Antwerpse School. Hij was actief van ca. 1316 tot ca. 1351, dus zo'n 35 jaar. Als we ervan uitgaan dat hij met schrijven begon toen hij voor in de twintig was, dan volgt daaruit dat hij de zestig vermoedelijk niet eens heeft gehaald. Vier van de hierboven genoemde werken (Sidrac, Melibeus, Boec exemplaer en Dietsche doctrinale) zijn waarschijnlijk niet van Boendale: de Antwerpse School kan op het eerste gezicht dus op zijn hoogst uit vijf dichters hebben bestaan. Het zijn er echter hoogstens vier omdat het Boec exemplaer en de Dietsche doctrinale van dezelfde auteur zijn, zoals een verwijzing in laatstgenoemd werk duidelijk maakt. Ook de Lancelotcompilatie, met al zijn Artur-verhalen, is bij wijze van hypothese wel met de Schelde-stad in verband gebracht. Hellinga en Kampstra meenden zo'n halve eeuw geleden dat er een goede kans bestond dat dit beroemde handschrift in een Antwerps scriptorium tot stand was gekomen. M. Draak zegt hierover in 1954 het volgende: Uit een onderzoek, ingesteld door Prof. Dr W.Gs. Hellinga en Mej. Anna Kampstra, assistente voor philologie aan de Universiteit van Amsterdam, naar dertiende- en veertiende-eeuwse scriptoria waar codices van litteraire teksten werden geproduceerd, wordt het waarschijnlijk dat de Lancelot-codex vervaardigd is in een Antwerps scriptorium uit de eerste drie decennia van de veertiende eeuw.Ga naar eind13 De hypothese van Hellinga en Kampstra is sindsdien nooit verder onderzocht. Sprekend over de vijf kopiisten van de Lancelotcompilatie, merkt B. Besamusca anno 1999 dus terecht op dat Antwerpen vaak als hun verblijfplaats wordt genoemd, maar dat dat strikt genomen niet vaststaat.Ga naar eind14 Wel is het idee van een stedelijk scriptorium intussen losgelaten (‘scriptorium’ in de zin van een ruimte waar kopiisten permanent schrijfarbeid verrichten) en ingewisseld voor een meer realistisch ad hoc-werkverband van perkamentmakers, kopiisten, verluchters en binders.Ga naar eind15 Maar Antwerpen of niet, de Lancelotcompilatie is in elk geval in Brabant ontstaan en in de tijd dat de Antwerpse School in opkomst was. Onderzoek heeft uitgewezen dat er vijf kopiisten aan het boek hebben geschreven.Ga naar eind16 Deze werden mogelijk ‘aangestuurd’ door de Brabantse priester Lodewijk van Velthem, die misschien zelf een van de vijf was. Van sommigen van hen zijn ook andere handschriften bewaard gebleven. De overwegend hoofse teksten in deze handschriften zijn nog niet in hun onderlinge samenhang onderzocht. Zo komen er lange (Roman van Heinric en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Margriete van Limborch) en korte (Dit es de frenesie) teksten in voor, recente (Roman van Cassamus) en minder recente (Willem van Oringen) (het Oudfranse voorbeeld van de Roman van Cassamus dateert van 1312/13!), en natuurlijk is er de doorwerking van Jacob van Maerlant. Teksten die tot de Antwerpse School behoren, ontbreken volledig, maar de meeste daarvan moeten omstreeks 1320 natuurlijk nog geschreven worden. Soms is er echter een kleine overeenkomst die ons eraan herinnert dat beide tekstcomplexen wel degelijk in elkaars nabijheid functioneerden. Ik licht dit toe aan de hand van een binnen de neerlandistiek nog nauwelijks bestudeerde tekstsoort: priamels. Dat zijn, eenvoudig gezegd, kortere of langere gedichten waarin opsommenderwijs een aantal zaken de revue passeren die aan het slot onder één noemer worden samengevat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vroege Middelnederlandse priamelsDe drie handschriften Brussel, KB, 19.545, Brussel, KB, 19.546 en Den Haag, KB, KA XXIV dateren uit het eerste kwart van de veertiende eeuw. Laatstgenoemd handschrift is geschreven door degene die als kopiist A meewerkte aan de totstandkoming van de Lancelotcompilatie.Ga naar eind17 Al spoedig na hun ontstaan raakten de drie genoemde handschriften in het bezit van eenzelfde eigenaar, die ze liet samenbinden of dat zelf deed.Ga naar eind18 Mogelijk was het deze bezitter (of iemand uit diens omgeving) die in het tweede kwart van de veertiende eeuw een aantal spreuken noteerde in hs. 19.546. In deze vroege spreukenverzameling komt onder meer de volgende priamel voor: Eren ende werdeghen sconen vrouwen,Ga naar margenoot+
Alrehande clappaedge wederstouwen,Ga naar margenoot+
Scone seden sunder overmoet,Ga naar margenoot+
Luttel spreke ende dat selve ghoet,Ga naar margenoot+
Te tide nemen ende connen gheven,Ga naar margenoot+
Simpel ende gherechteleec leven,Ga naar margenoot+
En gheerre archeit underwinden,Ga naar margenoot+
Vander herten ghirecheit sinden,
Ghenindechleec onrecht wederstaen,Ga naar margenoot+
Altoes gherne met ghoden ghaen,Ga naar margenoot+
Wel te tide connen verdraghen,
Met rechter redenen holpen maghen.Ga naar margenoot+
Die dese XII hout ende gherne meet vrede,
Alrehande ghoet sal hire winnen mede.Ga naar eind19
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze priamel komt met de nodige variatie voor in diverse laatmiddeleeuwse spreukenverzamelingen. De vroegste bewijsplaats is evenwel Der leken spiegel van Jan van Boendale. Deze kende het gedicht blijkbaar en nam het op in zijn werk.Ga naar eind20 Bij hem gaat het, zoals vaker in de overlevering van deze priamel, om tien punten, hij begint zijn inlassing met: ‘Scone zeden [...]’. Ook de beide slotregels blijken oorspronkelijk anders te hebben geluid. Bij Boendale (en elders) lezen we (ik citeer Der leken spiegel): Die dese tien pointen wel houden can,
Mach te rechte wel heten een wijs man.
Boendale kondigt de inlassing als volgt aan: Die hem selven mint, hi sal
Middelheit houden over al,Ga naar margenoot+
Hovesch sijn ende goedertieren
Ende dese tien pointen hantieren:
In hs. 19.546 heeft het gedicht aan het slot een nogal profijtelijke draai gekregen: in plaats van over wijsheid wordt daar gesproken over het verwerven van bezit.Ga naar eind21 In de marge van sommige Leken spiegel-handschriften vinden we ter hoogte van het gedicht de aantekening ‘notabel exemplaer’ of kortweg ‘notabel’, het is niet duidelijk of Boendale dit er ooit zelf in de autograaf heeft bijgezet.Ga naar eind22 Een vergelijkbare invoeging van een reeds bestaande priamel heb ik bij een eerdere gelegenheid reeds aangewezen in een afschrift van Der leken spiegel in hs. Brussel, KB, 15.658 (Brabant, ca. 1350).Ga naar eind23 Daar ging het om Hoemen ene stat regeren sal, waarin stadsbestuurders in kort bestek een aantal raadgevingen wordt voorgehouden om met kans op succes hun functie te vervullen. Deze priamel kwam niet voor in de oorspronkelijke versie van Der leken spiegel, maar werd speciaal voor de gelegenheid toegevoegd in het genoemde afschrift. Beide priamels (Van goeden zeden en Hoemen ene stat regeren sal) komen in de latere overlevering meer dan eens voor in combinatie, zij het in wisselende volgorde.Ga naar eind24 Soms is een van de twee op zijn beurt weer gekoppeld aan een derde priamel (Prelate sunder Gods untsien) die in hs. 19.546 direct volgt op Van goeden zeden. Een en ander lijkt erop te duiden dat er voorafgaand aan Der leken spiegel een spreukenverzameling bestond waar de drie priamels deel van uitmaakten. Het schema op de volgende bladzijde geeft een overzicht. In deze gegevens lijkt zich een literair-historisch verband af te tekenen dat de Lancelotcompilatie via enkele tussenschakels met het Antwerpse tekstcluster verbindt: de eigenaar van de drie eerdergenoemde handschriften Brussel, KB, 19.545, Brussel, KB, 19.546 en Den Haag, KB, KA XXIV was een tijdgenoot van Boendale, hij had een handschrift in zijn bezit dat door kopiist A van de Lancelotcompilatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schema
was geschreven (hs. KA XXIV) en getuige hs. 19.546 kende hij een priamel die door Boendale in Der leken spiegel werd opgenomen. De vroege bekendheid van priamels in de zuidelijke Nederlanden, ook in Antwerpen, is een opvallend verschijnsel in internationaal verband. De germanist K. Euling heeft hierop al in het begin van deze eeuw gewezen.Ga naar eind30 Bekend is bijvoorbeeld de Neurenbergse priamelmode, met Hans Rosenplüt als belangrijkste exponent, maar die stamt pas uit de tweede helft van de vijftiende eeuw. Euling schijnt zich maar moeilijk voor te kunnen stellen dat sommige Middelnederlandse spreukenverzamelingen nog uit de veertiende eeuw stammen, maar toch ziet hij zich genoodzaakt toe te geven: ‘Jedenfalls haben wir mit Spruchgut zu tun, das, von der späteren Nürnberger Priameldichtung unbeeinflusst, eine besondere Vorstufe in der Entwicklung des Priamels darstellt’ (p. 455). Een bijzonderheid die vaak opduikt in het Middelnederlandse tekstmateriaal is volgens de Duitse geleerde de getalsmatige samenvatting, vaak aan het eind van het gedicht, van het aantal ter sprake gebrachte ‘punten’. Een belangwekkend verschijnsel in dit verband dat om nader onderzoek vraagt, is het voorkomen van priamels in langere teksten zonder dat er directe aanwijzingen zijn dat het om invoegingen gaat van reeds bestaande teksteenheden. Aan Duitse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijde is dit verschijnsel onder meer gesignaleerd voor Der Renner van de schoolmeester Hugo von Trimberg (voltooid ca. 1300, maar de auteur bleef sleutelen aan de tekst tot aan zijn dood in 1313).Ga naar eind31 In bk. 3, cap. 23 (Van bescheidenre miltheit) van Der leken spiegel komt bijvoorbeeld de volgende afgeronde passage voor: Alse dat vier is zonder hitte,
Ende een goede stat sonder smitte,Ga naar margenoot+
Ende goeden wijn sonder coop,Ga naar margenoot+
Firmament zonder omme loop,
Ende aertrike zonder here,
Dan eerst sal hebben ere
Een rike, vrecke, ghierich man
Die door niement niet doen en can.Ga naar margenoot+Ga naar eind32
De combinatie met ‘zonder’ is bekend uit tal van zelfstandig overgeleverde priamels. De derde versregel uit het citaat (Ende goeden wijn sonder coop) komt voor in diverse gelijksoortige teksten, waar hij in een geheel andere context te berde wordt gebracht. Dit bepaalt ons bij het orale aspect dat in het geding is bij de vervaardiging van priamels: afzonderlijke verzen of combinaties daarvan konden een eigen leven leiden en als bouwsteen worden benut bij het schrijven/samenstellen van nieuwe teksten. De tamelijk losse structuur van de opeenvolgende versregels werkte bovendien in de hand dat rijmparen gaandeweg de mondelinge of schriftelijke overlevering werden omgedraaid, uitvielen, werden toegevoegd et cetera. Ik begin met een voorbeeld uit handschrift Brussel, KB, II 144 (tweede helft zestiende eeuw): Eyn jaermerct sonder dieffden,Ga naar margenoot+
Schoen vrouwen sonder liefden,
Goyde wyn sonder coup,
Groit vuyr sonder roeck,
Eyn alt wambesch sonder luyss,Ga naar margenoot+
Eyn alt huis sonder muyss,
Eyn quaet wyff sonder schelden:
Dese seven vynt men selden.Ga naar eind33
In ditzelfde handschrift komt overigens een afschrift voor van de priamel Prelate sunder Gods untsien (met het opschrift Duodecim abusiva seculi: twaalf wantoestanden in de wereld). Dit afschrift vormt een diade met een priamel die er direct aan voorafgaat, waarin precies het omgekeerde wordt beweerd (met het opschrift Duodecim orbis conservantia: twaalf zaken in de wereld die behoud verdienen).Ga naar eind34 De versregel goeden wijn sonder coop maakt ook deel uit van het negentig verzen tel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lende priamel Van dinghen die selden gheschien, overgeleverd in het Geraardsbergse handschrift (ca. 1460/70). Het gedicht wordt in het handschrift in acht segmenten gepresenteerd, waarvan de meeste uitmonden in een soort stokregel. Het is denkbaar dat de auteur gebruik heeft gemaakt van een aantal reeds bestaande priamels. Het vierde segment luidt:
Goeden wijn sonder coep,
Rybauts himde sonder cnoep,Ga naar margenoot+
Den questere sonder lieghen,Ga naar margenoot+
Coepliede die niement bedrieghen,
Den smeeker sonder baraet,Ga naar margenoot+
Den samecoeper sonder loesen raet,Ga naar margenoot+
Den taelman warachtig al te male,Ga naar margenoot+
Ende dat langhe te gader waleGa naar margenoot+
Draghen jonghe liede ende oudde,Ga naar margenoot+
Dats datmen selden vinden soude.Ga naar eind35
Dit zijn zo wat toevallige observaties, meer systematisch onderzoek in deze richting zou meer verbanden aan het licht kunnen brengen. Zo'n onderzoek zou moeten beginnen met de vraag wanneer het gebruik van priamel-achtige passages in Middelnederlandse teksten een aanvang neemt. Mijn hypothese luidt dat dat vanaf omstreeks 1300 is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boendale en de Antwerpse School: een herwaarderingMet de beschikbaarheid van Boendale in moderne edities is het dus droevig gesteld. Hetzelfde geldt voor de resterende werken uit de Antwerpse School. Een recente monografie ontbreekt, maar aan vooronderzoek is er allerminst gebrek. Gerekend vanaf de vroegste onderzoeksactiviteiten in de vorige eeuw gaat het alles bij elkaar om honderden publicaties. Daar komt nog bij dat heel veel interessante observaties als het ware verstopt zitten in monografieën of artikelen, ook niet-Nederlandstalige, die over hele andere onderwerpen gaan: met wat voor soort onderzoek men ook bezig is, in het hier ter sprake gebrachte corpus treft men altijd wel een of enkele bruikbare passages aan. De in dit artikel besproken casus - rond de opkomst in de Middelnederlandse letterkunde van priamels - is wat mij betreft illustratief voor de wijze waarop Jan van Boendale en de Antwerpse School in de komende jaren (verder) onderzocht kunnen worden: niet als een verzameling teksten op zichzelf, maar met een open oog voor de bredere literair-historische context en de ontwikkelingen die zich daarbinnen voordoen. Bij het verkennen van de literair-historische verbanden, zowel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar het de primaire als de secundaire receptie betreft, dient de overlevering in handschrift en druk als concrete toegang tot de historische context een voorname rol te spelen. Op het punt van de materiële overlevering is er nog heel wat werk te verzetten. De Bibliotheca Neerlandica Manuscripta biedt natuurlijk een schat aan gegevens, maar er is meer. Detailkwesties blijven natuurlijk interessant en van belang, maar met het oog op de algemene beeldvorming en waardering, zowel binnen als buiten het vak, is het wenselijk dat de talrijke deelonderzoekingen tot een monografie worden samengesmeed. Onbekend maakt onbemind, aldus een bekend gezegde. Het wordt echter tijd dat daarin verandering komt: Maerlants stedelijke evenknie en zijn schrijvende Antwerpse tijdgenoten verdienen een beter lot.
Wim van Anrooij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|