Nederlandse Letterkunde. Jaargang 4
(1999)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||
Van kleinschalige netwerken en institutionele verstrengeling
|
* | Hoeveel Vlaamse dichters publiceerden in Nederland? |
* | Welke dichters waren dat, en hoe vonden ze ingang in Nederland? |
* | In welke literaire tijdschriften waren de Vlaamse dichters vooral te vinden? |
* | Bij welke uitgeverijen publiceerden de Vlamingen in Nederland? |
* | Welke verhouding bestond er tussen de Nederlandse en Vlaamse uitgeverijen, en welke gevolgen had dat voor de Vlaamse aanwezigheid in Nederland? |
We nemen bij dit alles enkele uitspraken van tijdgenoten als uitgangspunt. In de door ons onderzochte periode wordt de discussie over de literaire relatie tussen Nederland en Vlaanderen namelijk al volop gevoerd, waarbij de gelijkenissen met recentere discussies opvallen. Telkens zullen wij de contemporaine (Vlaamse) beeldvorming over de Vlaamse literatuur in Nederland en over de rol van de literaire uitgeverijen confronteren met het beeld dat uit ons materiaal naar voren komt. Behalve het genoemde databestand gebruiken wij ook contemporaine bronnen, zoals artikelen in tijdschriften uit de periode in kwestie en bronnen die betrekking hebben op het boekenvak: Het nieuwsblad voor den boekhandel en haar Vlaamse tegenhangers De boekenkast en Mededeelingen van de Vereeniging ter Bevordering van het
Vlaamse Boekwezen. Bovendien maken we gebruik van diverse uitgeverijstudies en ego-documenten. Speciale aandacht is er ten slotte nog voor aspecten die verband houden met de verzuiling in Nederland en Vlaanderen.
De jaren tien
In 1910 verzucht Vlaams auteur Victor de Meyere in een interview met zijn Vlaamse collega André de Ridder:
Hebt gij de laatste jaren, niet den indruk gekregen dat onze in Holland uitgegeven schrijvers vooral in Holland hun lezers vinden? Er zit daar, altijd naar mijne meening, een inconsekwentie in, die, voor Vlaanderen en onzen strijd voor Vlaanderen, een erg kwaad verbergt. Onze schrijvers vervreemden zich meer en meer van hunne landgenooten. Wij schrijven toch, in allereerste plaats, voor ons land en ons volk. De twee miljoen Vlamingen, die alleen hun vlaamsch spreken, mogen toch niet bepaald van alle geestesleven afgesneden. Dat het fransch er bij de mindere standen nooit zal indringen is nu wel een bewezen feit, na tachtig jaar van vergeefsche pogingen. En miskent onze letterkunde niet haar eerste doel, wanneer zij zich van ons volk stelselmatig verwijdert om zich meer en meer naar Holland te richten. Onze schrijvers Vermeylen, Buysse, Van Langendonck, Van de Woestijne, Teirlinck, de Bom, Streuvels, Sabbe en Baekelmans worden in Holland gelezen, ja, maar de Vlamingen kennen hunne boeken niet.Ga naar eind3
De Meyere schetst hier een beeld van een Vlaamse letterkunde die in eigen land slechts met moeite functioneert. Volgens hem vormen de Vlaamse auteurs die zich ‘stelselmatig’ naar Nederland wenden, het hoofdprobleem. Klaarblijkelijk waren er voor Vlaamse auteurs in Nederland meer mogelijkheden dan in eigen land. Daardoor vervreemdde de Vlaamse auteur zich van zijn eigen publiek, zo meent De Meyere. Een tijdgenoot van De Meyere, Lode de Schutter, wijst echter op andere effecten voor Vlaanderen. Wat voor De Meyere een oorzaak is van vervreemding, is voor De Schutter een factor die de bekendheid in eigen land niet weinig bevordert:
De kortste weg tot de bekendheid in Vlaanderen leidt over Holland. Zoo kwamen van de Woestijne, Streuvels, Teirlinck, Vermeylen tot de groote bekendheid in hun eigen land. Guido Gezelle, wiens meesterwerken toch in Vlaanderen voor 't eerst verschenen, werd slechts door het groote publiek naar waarde geschat toen een Hollandsch uitgever een druk van zijn werken bezorgde.Ga naar eind4
De Schutter veronderstelt hier dat een Hollandse uitgave bij het Vlaamse publiek een groter gewicht in de schaal legt dan een Vlaamse uitgave. Beide auteurs zijn het erover eens dat een belangrijk deel van de Vlaamse literatoren onderdak had gevonden bij een Nederlandse uitgeverij. Op basis van onze data is het mogelijk om na te gaan of er daadwerkelijk sprake was van een grootschalige beweging van Vlaamse auteurs in de richting van Nederland. We kijken in welke Nederlandse tijdschriften de Vlaamse dichters hebben gepubliceerd, en welke Nederlandse uitgeverijen hun werk hebben uitgebracht, om te beginnen in de periode tussen 1910 en 1920.
Poëzie-publicaties in de Nederlandse tijdschriftenGa naar eind5
De volgende Vlaamse dichters zijn in de jaren 1911-1920 het frequentst aanwezig in de Nederlandse tijdschriften: René de Clercq (204 publicaties), Constant Eeckels (37), Karel van de Woestijne (33), Karel van den Oever (26), Richard de Cneudt (23), Jan van Nijlen (16), August van Cauwelaert (15), Felix Timmermans (11), Ward Hermans (7) en Hilarion Thans (6).
Wij vonden in totaal 443 bijdragen van Vlamingen in de Nederlandse tijdschriften,Ga naar eind6 hetgeen ongeveer zeven procent van het totale aantal publicaties uitmaakt. Bijna de helft daarvan komt echter voor rekening van René de Clercq. Over René de Clercq wordt in het artikel van Van den Akker en Dorleijn in dit nummer al het een en ander gezegd, reden waarom wij verder niet op deze uitzonderlijke dichter en persoon ingaan. Uit het genoemde lijstje van Vlaamse auteurs blijkt dat hij overduidelijk hors categorie is, maar dat we de Vlaamse aanwezigheid in Nederland verder niet moeten overdrijven. Na René de Clercq nemen de aantallen namelijk snel af: met slechts zes publicaties haalt Hilarion Thans nog de tiende plaats. Laten we De Clercq buiten beschouwing, dan bedraagt het aantal publicaties van Vlaamse dichters nog geen vier procent van het totale aantal poëziepublicaties in Nederland.
Bundels bij Nederlandse uitgeversGa naar eind7
De volledige lijst van bundels van Vlamingen bij Nederlandse uitgevers ziet er in deze jaren als volgt uit: René de Clercq publiceerde dertien bundels, Karel van de Woestijne drie en Felix Timmermans twee. Zes auteurs publiceerden één bundel in Nederland: August van Cauwelaert, Firmin van Hecke, Prosper van Langendonck, Jan van Nijlen, Karel van den Oever en Marcel van de Velde. In totaal werden in deze jaren dus 24 bundels van Vlamingen in Nederland uitgegeven.
Ook qua bundeluitgaven mag de Vlaamse aanwezigheid in Nederland niet worden overschat. De negen Vlaamse dichters zijn verantwoordelijk voor 7,3 procent van de totale productie in Nederland. Slechts drie Vlaamse dichters geven in deze jaren meer dan één bundel uit in Nederland. René de Clercq neemt opnieuw het leeuwendeel voor zijn rekening: meer dan de helft van de ‘Vlaamse bundels’ is van zijn hand.
Uit ons materiaal komt dus naar voren dat vanuit Nederlands perspectief de aanwezigheid van Vlaamse auteurs niet overdreven groot te noemen is, althans niet in deze jaren en niet wat de poëzie betreft. Bovendien krikt de aanwezigheid van René de Clercq het Vlaamse aandeel in de poëzieproductie in Nederland nog flink op. Afgezet tegen de poeziëproductie in Vlaanderen zien we de volgende verhoudingen: slechts zes procent van de dichters die actief zijn in Vlaanderen publiceert ook in Nederland. De Meyere's woorden kunnen we dus enigszins overdreven noemen. Wel valt op dat de auteurs die De Meyere en De Schutter noemen bijna allemaal deel uitmaken van het selecte groepje Vlamingen dat in deze jaren in Nederland publiceert. Er is dan ook sprake van een bindende factor, uitzonderingen als GezelleGa naar eind8 daargelaten: de literaire carrière van deze auteurs kan in verband worden gebracht met het tijdschrift van de Vlaamse modernen Van nu en straks (1893-1894/1896-1901).
De Van-nu-en-straks-groep en Nederland
De geschiedenis van het baanbrekende tijdschrift Van nu en straks èn haar relatie met Nederland is ruimschoots bestudeerd en gedocumenteerd.Ga naar eind9 Niet in het minst
dankzij de medewerking van Verwey, die, nadat hij zich had gedistantieerd van de Nieuwe-gids-groep, ook aan Van nu en straks ging meewerken, drong de moderne Vlaamse letterkunde in de jaren negentig door in Nederland. Aan de tweede reeks van Van nu en straks droeg Verwey weliswaar niet meer bij, maar zijn contacten met auteurs als Vermeylen, Buysse en Streuvels hebben deze auteurs een positie in Nederland verschaft. De bewuste pogingen van Vermeylen om zijn tijdschrift en de Vlaamse letterkunde in het algemeen internationaal te oriënteren, hebben zeker hun vruchten afgeworpen. De felle anti-Vlaamse opvattingen waar Van Deyssel, Kloos en ook Verwey in de jaren tachtig blijk van gaven, werden in de jaren negentig door deze (ex-) Tachtigers relatief snel herzien (helaas voor de Vlamingen hebben de uithalen uit de jaren tachtig wel voor lange tijd de toon gezet in Nederland).
De reputatie van de Van-nu-en-straks-auteurs leidde er toe dat rond de eeuwwisseling enkele Nederlandse uitgevers zich op de Vlamingen gingen oriënteren. Met name moet C.A.J. van Dishoeck worden genoemd. Deze Bussumse uitgever richtte zich aan het eind van de negentiende eeuw bewust op Vlaanderen. Hij maakte zelf aanbiedingsreizen en bezocht de Taal-en Letterkundige Congressen. Op het congres van 1899 in Gent ontmoette hij Karel van de Woestijne.Ga naar eind10 De contacten met Van de Woestijne èn het verscheiden van Van nu en straks in 1901 maakten het Van Dishoeck mogelijk om het tijdschrift Vlaanderen (1901-1907) uit te geven, waarmee hij vrijwel de gehele Van nu en straks-groep aan zich wist te binden. Vlaanderen werd daarom ook wel de ‘derde reeks van Van nu en straks’ genoemd.Ga naar eind11 Een groot deel van de auteurs die in Vlaanderen publiceerden gaf werk uit bij Van Dishoeck, die de reputatie verwierf dé uitgever van de Vlaamse literatuur te zijn - een reputatie die tot ver in de jaren twintig standhield.
Er ontstonden rond de eeuwwisseling ook andere tijdschriften die het werk van Van nu en straks voortzetten en die niet zelden heftig met Vlaanderen concurreerden, zoals het Vlaamse De nieuwe arbeid (met ondermeer Victor de Meyere en Karel van den Oever) en het Vlaams-Nederlandse tijdschrift Groot Nederland (onder redactie van Louis Couperus, W. van Nouhuys en Cyriel Buysse). Vlaanderen was echter toen het voornaamste podium van de Van-nu-en-straksers. Doordat dat tijdschrift vergeleken met Van nu en straks een verruimder beleid voerde, bood het ook een podium aan auteurs die nooit aan Van nu en straks meewerkten maar in Vlaanderen wel in de slipstream van de Van-nu-en-straks-groep bekend werden in Nederland, zoals Felix Timmermans. Andere uitgevers die zich, al dan niet in navolging van Van Dishoeck, op Vlaanderen gingen oriënteren waren: S.L. van Looy (veel werk van René de Clercq), L.J. Veen (die de uitgever van Streuvels werd en ook Gezelle uitbracht), Meindert Boogaerdt jr. en de Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur.
Als we nu kijken naar de jaren tien, dan zien we een voortzetting van het beeld van de jaren 1900-1910: een beperkt aantal Vlamingen, grotendeels bestaande uit vroegere medewerkers van Van nu en straks en Vlaanderen, is verantwoordelijk voor bijna alle bundels van Vlaamse hand die in Nederland worden uitgegeven. De bundeluitgaven worden grotendeels verzorgd door uitgevers die rond 1900 al in de Vannu-en-straks-vijver visten. Van de Vlaamse bundels in Nederland worden er zeven uitgegeven door Van Looy (allemaal van René De Clercq), zeven door Van Dishoeck, en vier door de Maatschappij voor goede en goedkope lectuur, die in de jaren twintig ook een ‘Vlaamse bibliotheek’-reeks zou opstarten onder redactionele auspiciën van Emmanuel de Bom.
Veel auteurs die door De Meyere en De Schutter als voorbeelden naar voren worden geschoven zijn dus niet toevallig schrijvers die, zoals zij zelf, in Van nu en straks en/of Vlaanderen publiceerden. De lijst van bundels van Vlamingen in Nederland laat echter zien dat, op poëziegebied, zelfs deze generatie niet overdreven vertegenwoordigd was in Nederland. Slechts weinigen gaven meer dan één bundel uit. Naast René de Clercq, Van de Woestijne en Timmermans moet Jan van Nijlen worden genoemd. Van Nijlen behoorde niet tot de Vlaanderen-groep, maar tot de jongere auteurs rond het tijdschrift De boomgaard (1909-1910). Hij gaf in 1909 Het licht uit bij Van Dishoeck en in 1911 Naar 't geluk bij De Zilverdistel. Zijn contacten met Jan Greshoff hebben een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van uitgaven in Nederland.Ga naar eind12
Uit het bovenstaande komt naar voren dat de ‘literaire emigratie’ niet zo omvangrijk was. We moeten daarom terugkeren tot die contemporaine beeldvorming en ons afvragen of er niet andere redenen waren waarom de tijdgenoten de situatie als zo dramatisch afschilderden.
Het Vlaamse uitgeverswezen
De Meyere is van mening dat de beweging naar Holland toe de Vlaamse letterkunde van het eigen publiek deed vervreemden. De schuld ligt volgens hem echter niet bij de auteurs:
Niet het werk der schrijvers, maar de toestanden waarin Vlaanderen verkeert en de taktiek van de uitgevers hebben er schuld aan. En dan, er bestaan geen volksbibliotheken op den buiten! Daarvoor had men reeds lang moeten zorgen. [...] En verder: wie van onze ambtenaren, handelaren, leraars, renteniers, studenten en klerken, gaat vijf frank en meer soms besteden voor een Vlaamsch boek? Die prijs mag men schappelijk noemen in Holland, maar Vlamingen, die fransch lezen, koopen dan liever, aan 48 cent, een meesterwerk der fransche letterkunde, schoon uitgegeven en met plaatjes versierd.Ga naar eind13
Allereerst hekelt De Meyere de ‘taktiek’ der uitgevers, die ten opzichte van de Vlaamse auteurs te kort schiet. Vervolgens klaagt hij over het gebrek aan bibliotheken op het platteland en de voordelige positie van het Franstalige boek.
De Meyere stond niet alleen, ook anderen wijzen op de zwakke positie van de Vlaamse uitgeverij. In 1910 geeft Herman Robbers, naar aanleiding van een bespreking van Afwijkingen van Karel van de Woestijne, een verslag van de audiëntie van Van de Woestijne bij Koning Albert I. Volgens Robbers zou de vorst de dichter het volgende hebben gevraagd: ‘Vertel mij toch eens: hoe komt het dat onze vlaamsche schrijvers hun boeken allen in Nederland uitgeven?’ Robbers vervolgt dan: ‘Van de Woestijne's antwoord was gemakkelijk genoeg. Er zijn geen uitgevers van litteratuur in Vlaanderen - hoe zou er dan een dichtbundel uitgegeven worden? Er zijn geen uitgevers, er is geen publiek - er is geen verhouding in 's lands geestelijke productie.’Ga naar eind14
Niet alleen het gebrek aan goede uitgevers wordt betreurd. De Meyere wijst zelf op het gebrek aan volksbibliotheken ‘op den buiten’, maar ook het tekort aan goede boekhandelaren wordt vaak aan de orde gesteld. In Vlaanderen is een groot gebrek aan een degelijk distributienetwerk, zo merken de betrokken tijdgenoten regelmatig op, waarbij men niet zelden de vergelijking maakt met de situatie in Nederland:
In kleinere steden ontbreken boekenwinkels totaal of, bestaan zij, dan zijn zij van geene beteekenis voor den Vlaamschen boekhandel. [...] Hoe anders is het gesteld in Holland, waar men in het kleinste vlek flinke boekenzaken vindt, die de nieuwste werken daags na hun verschijning reeds kunnen bezorgen, en die steeds een ruime keus van literaire en andere werken in voorraad hebben.Ga naar eind15
Aldus nogmaals Lode de Schutter in 1918. Ludo Simons haalt in zijn uitgeverijstudie nog enkele contemporaine uitspraken aan. Hij laat bijvoorbeeld Abraham Hans aan het woord die het aanbod van de boekhandel op het platteland als volgt karakteriseert: ‘de dictionairres van Larousse en Callewaert, de Mechelse catechismus, een paar gedenkboeken, [...] “de kunst om servetten te plooien” en “Het Manneke uit de mane”.’Ga naar eind16 Simons concludeert dan ook: ‘Buiten steden als Gent en Antwerpen bleef de boekhandel in Vlaanderen [...] beneden elk denkbaar peil.’Ga naar eind17 Deze factoren worden door de tijdgenoten vaak naar voren gehaald om een ‘vlucht’ van Vlaamse auteurs naar Nederland te verklaren. Door deze omstandigheden zou immers de Vlaamse auteur in een onmogelijke positie worden gebracht. Lode Monteyne wijst er op dat de lasten van de boekhandel/uitgeverij meestal op de schouders van de auteur terechtkomen:
De schrijver moest het al ontgelden. Hem werd meestal het waarborgen van een minimum aantal inschrijvers, die zijn werk aan den vollen prijs kochten, als voorwaarde opgelegd, alvorens maar éen letter gezet werd. Van honorarium dorst de bloed dan natuurlijk al geen woord reppen, blij als hij reeds zijn mocht zoo de goedjonstige uitgever hem op de gebeurlijke winst een procent verzekerde, waardoor hij zich moest aangespoord voelen om nog méér kopers voor zijn werk te werven.Ga naar eind18
Mag het voor een Vlaams schrijver in het algemeen al moeizaam zijn een werk op de markt te brengen, voor een dichter is volgens Monteyne de situatie nog een stuk moeilijker:
Helaas, het zijn voornamelijk de dichters - verzen worden in het geheel niet gewild, beweren ze. deze verkoopt men enkel aan de vrienden, die elk schrijver er voor dit doel op nahoudt! - welke deze calvarieberg beklimmen moeten... en menig poëet brengt het nooit verder dan tot een eersten val... waarna hij zijn haren knippen laat, deftig trouwt met een ander meisje, dan die, welke eens zijn Muze was, en... zijn goud-gevleugelden Pegasus, die hem weleer door de wolken voerde de stralende zon te gemoet, aan een huurkoetsier verkoopt om de achterstallige schulden aan zijn voldaan-glimlachenden drukker te betalen!Ga naar eind19
Waar De Meyere vooral de gevolgen van de Vlaamse achterstandsituatie beklaagt voor het publiek, is volgens Monteyne de dichter het grootste slachtoffer.
Poëzie-uitgaven in Vlaanderen
Een vergelijking van de Nederlandse en de Vlaamse poëzie-uitgever is hier op zijn plaats. Was er daadwerkelijk sprake van een zo deplorabele situatie in Vlaanderen? Monteyne meent dat veel Vlaamse dichters niet verder komen dan een ‘eerste val.’ Van den Akker en Dorleijn wijzen er echter op dat ook in Nederland slechts weinig dichters meer dan één poëziebundel wisten uit te geven. Zij beschrijven deze reduc-
tie als een voorbeeld van de selectiemechanismen die in het literaire circuit werkzaam waren.Ga naar eind20 Dat slechts een beperkt aantal dichters aan een oeuvre kon werken was dus zeker geen specifiek Vlaams fenomeen. Zowel in Nederland als in Vlaanderen kwam circa twee derde van de auteurs van wie een bundel werd uitgegeven nooit verder dan de eerste bundelpublicatie.Ga naar eind21
Als we nu echter kijken naar de auteurs die meerdere bundels uitgaven, dan gaan er verschillen optreden tussen het Vlaamse en het Nederlandse databestand. In Vlaanderen is het hoogste aantal bundels dat een dichter in deze jaren weet uit te geven vier. Zeven dichters halen dit aantal: Daan Boens, Isidoor van Beugem, René de Clercq, August Cuppens, Jan Hammenecker, Karel van den Oever en Hilarion Thans.Ga naar eind22 Naast deze zeven zijn er veertien dichters die drie bundels uitgaven, eveneens veertien brachten er twee. In Nederland worden de eerste plaatsen op de lijst van de auteurs met de meeste bundels ingenomen door achtereenvolgens Boutens (30 bundels), Adama van Scheltema (19), René de Clercq (13), Henriëtte Roland Holst (12) en Hélène Swarth (8), gevolgd door een tiental auteurs met tussen de vier en zeven bundels.
In Nederland kon een kleine groep auteurs een behoorlijk poëtisch oeuvre opbouwen. Dat hangt nauw samen met de aard van de uitgeverij in Nederland. In Nederland was er namelijk een klein aantal uitgeverijen dat gezamenlijk de meeste poëzie uitgaf. Deze uitgevers, zes in totaal, domineerden het poëzie-aanbod in Nederland.Ga naar eind23 In Vlaanderen was er één uitgeverij in deze jaren die meer dan tien dichtbundels uitgaf: Lode Opdebeek in Antwerpen, met dertien bundels. De Nederlandsche Boekhandel en De Sikkel, beide eveneens gevestigd te Antwerpen, gaven zes bundels uit. De Sikkel werd overigens pas opgericht na de oorlog, en de context waarin deze uitgever in 1919 de markt betrad zal hieronder nog aan de orde komen. Buiten deze drie uitgevers waren er geen die meer dan vijf bundels uitgaven. Als we van beide landen het aandeel van de tien grootste uitgevers in de totale productie bekijken, dan ligt dat in Vlaanderen een stuk lager: in Nederland 59 procent, in Vlaanderen 38 procent.
In Vlaanderen waren geen uitgevers die de poëzie-markt zo domineerden als de grote uitgevers in Nederland. De aard van die ‘grote’ uitgevers in Nederland moet worden begrepen tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in het boekenvak aan het einde van de negentiende eeuw. Vanaf dan ontwikkelen enkele uitgeverijen een professionele bedrijfsvoering. In zijn studie over de Wereldbibliotheek en Ontwikkeling/ De Arbeiderspers onderwerpt Frank de Glas de fondsen van deze uitgevers aan een kwantitatieve analyse, waarbij ‘het kader van het fondsonderzoek wordt gevormd door een beschrijving van het functioneren van de uitgeverij als bedrijf, dat (afhankelijk van zijn arbeidskrachten, grondstoffen, organisatie van het produktieproces en relatie met de vakgenoten in de branche) als produkt zijn fonds tot stand brengt.’Ga naar eind24 Als we zouden proberen om de verschillende onderscheidingen die De Glas aanbrengt, toe te passen op het functioneren van de Vlaamse uitgeverijen, dan zouden dat even veel aanwijzingen zijn dat van een professioneel uitgeversbedrijf in Vlaanderen nog nauwelijks sprake was in deze jaren. Voor een dergelijke conclusie zouden we uiteraard naast de poëziefondsen ook de andere uitgaven moeten bekijken, maar gegeven de aard van de Vlaamse uitgevers kan worden betwijfeld of er aan de andere uitgaven een professioneler beleid ten grondslag lag.
Op grond van de poëzie-uitgaven zien wij geen aanwijzingen voor een ‘actief fondsbeleid’ of van een gerichtheid op ‘culturele en economische continuïteit’. Bij
een uitgever die in tien jaar slechts tien bundels uitgeeft kan bijvoorbeeld nauwelijks sprake zijn geweest van een op continuïteit gericht beleid. En aangezien slechts drie uitgevers in Vlaanderen meer dan vijf bundels uitgeven, zijn alleen al getalsmatig uitgeverijen met echte auteursoeuvres niet te verwachten. Lode Opdebeek bracht dertien bundels uit van tien verschillende dichters. Van Dishoeck bracht 51 bundels uit van slechts negentien verschillende dichters. En herdrukken zijn eveneens zeldzaam: in Vlaanderen wordt in deze jaren slechts dertien keer een bundel herdrukt (7,8% van de bundels is een herdruk) en in Nederland maar liefst negentig keer (25% van de bundels). Een ander voorbeeld: de uitgeverij van Joris Lannoo, opgericht in 1909 en met vier dichtbundels in de jaren tien in Vlaanderen al een subtop-uitgever, zou pas in 1929 opgenomen worden in het handelsregister. Bijna alle uitgevers van poëzie in Vlaanderen waren éénmansbedrijven, boekhandelaren, drukkers, of verenigingen die als zodanig optraden. En, zoals het geval Lannoo eveneens illustreert, ging het zelfs vaak om regionale initiatieven van boekhandelaar-drukkers die belangrijke plaatsen bekleedden in het verenigingsleven.Ga naar eind25 Het verschil tussen Nederland en Vlaanderen ligt dan ook vooral in de aard van de ‘grote’ uitgevers die in Vlaanderen niet fundamenteel verschilt van die van de kleinere, misschien Lode Opdebeek en Gust Janssens uitgezonderd. Eigenlijk kan alleen De Sikkel de vergelijking met de genoemde Nederlandse uitgevers doorstaan. Een toplaag van professionele uitgevers bestond in Vlaanderen (nog) niet. In vergelijking met Nederland kan daarom worden gesproken van een lagere graad van professionalisering van het uitgeverij- en boekhandelswezen, qua individuele bedrijfsvoering en qua organisatie van de branche: vakorganisaties waren er in Vlaanderen in deze periode nog nauwelijks, in tegenstelling tot Nederland.
De klachten van de tijdgenoten hadden dus wel enige grond, al is een mate van overdrijving eraan niet vreemd. Dat bijvoorbeeld elke ‘vlek’ in Nederland over een goed geoutilleerde zaak zou beschikken is op zijn minst enigszins bezijden de werkelijkheid. Het is opvallend dat waar de Vlamingen de situatie in Nederland idealiseerden, men in Nederland weer naar andere grotere landen keek. Frank de Glas citeert bijvoorbeeld Leo Simons, die in 1905 klaagt over de Nederlandse achterstandspositie ten opzichte van het buitenland: ‘Simons stelt vast, dat Nederland vanaf ongeveer 1885 bij het buitenland vergeleken ten achter is geraakt met de verspreiding van het goedkope boek.’Ga naar eind26 We kunnen een parallel vinden in de studie van G.J. Johannes over tijdschriften in Nederland rond 1800. Aan het einde van de achttiende eeuw is in Nederland het geklaag over de slechte situatie van de tijdschriften niet van de lucht. Met Duitsland was het veel beter gesteld, zo was de mening. Johannes wijst er echter op dat er in vergelijking met Duitsland geen sprake was van minder initiatieven of van een minder geïnteresseerd publiek, maar van een kleinere markt.Ga naar eind27 Wij menen dat de contemporaine beeldvorming in Vlaanderen ook vanuit een dergelijk perspectief moet worden bezien: de in vergelijking kleinere markt in Vlaanderen legde meer en andere beperkingen op dan de Nederlandse. De Nederlandse situatie werd misschien geïdealiseerd om als voorbeeld voor eigen gebruik dienst te doen. Dat zou in verband kunnen worden gebracht met de invloed van de Vlaamse Beweging op het boekenvak. Juist sinds het optreden van Vermeylen c.s. in Van nu en straks moderniseerde de Vlaamse Beweging haar program en werd ze meer dan alleen een taalbeweging. De ‘opheffing’ van de Vlaamse cultuur werd de missie van de beweging, een missie waarvan de Nederlandstalige universiteit van Gent het symbool werd.Ga naar eind28 Ook bij die ‘Hogeschoolstrijd’ werd
Nederland, het Nederlandse academische systeem altijd weer als ideaal voorgesteld. De Vlaamse boekhandel maakte deel uit van het streven naar culturele opheffing dat de Vlaamse Beweging in deze jaren voorstond; de betrokkenheid van De Meyere bij de ‘Vlamen die alleen hun Vlaamsch kennen’ kan bijvoorbeeld in dit perspectief worden gezien. Hij betreurde immers de gerichtheid van de Vlaamse auteurs op Nederland omdat die ‘voor Vlaanderen en onzen strijd voor Vlaanderen’ zo frustrerend werkte. De bekommernis om de staat van het boekhandelswezen kwam dan ook niet alleen voort uit een bezorgdheid over de Vlaamse literatuur, het volgde ook uit de betrokkenheid bij de ‘strijd’ voor culturele vooruitgang. De moderne Vlaamse letterkunde maakte deel uit van die beweging - denk aan het kosmopolitisme van Vermeylen.Ga naar eind29
Wij hebben weinig aanwijzingen gekregen voor een ‘exodus’ van Vlaamse auteurs naar Nederlandse uitgevers. Die veronderstelde exodus heeft dan ook waarschijnlijk meer te maken met een idealisering van de Nederlandse situatie en een overdrijving van de achterstand van het Vlaamse uitgevers- en boekhandelswezen dan met de feitelijke situatie. Ten opzichte van Nederland of andere landen was wel degelijk sprake van een zekere achterstand in de organisatie van het boekenvak, maar de primitieve achterlijkheid waar de Vlamingen zichzelf van beschuldigden moet met een korrel zout worden genomen. Enkele belemmerende factoren, die hiervóór aan de orde zijn gekomen, hangen nauw samen met de Belgische tweetaligheid. Ten eerste de dominantie van het Franstalige boek. De ‘ambtenaren, handelaren, leraars, renteniers, studenten en klerken’ die De Meyere naar voren schuift als het lezende publiek, dus de ontwikkelde Vlaamse middenklasse, spraken niet alleen goed Frans, ze waren ook meestal in het Frans opgeleid. Vlaamse en Nederlandse boekwerken moesten dus opboksen tegen de Franstalige concurrentie. En, zoals De Meyere ook opmerkte, de Franse werken waren vaak goedkoper.Ga naar eind30 Bij het Vlaamse publiek dat het Frans níet machtig was, de plattelandsbevolking bijvoorbeeld, was sprake van een grote mate van analfabetisme.Ga naar eind31 Dergelijke belemmeringen zouden, onder andere door onderwijshervormingen in de jaren twintig en dertig, slechts langzaam worden weggewerkt.
In het algemeen kunnen we concluderen dat Vlaanderen in de ontwikkeling van het boekenvak een fase achterlag. In Nederland was een tendens naar een grotere mate van professionalisering al eerder zichtbaar geworden. Juist in deze periode kunnen we echter een versnelling van de ontwikkeling van het boekenvak in Vlaanderen waarnemen. Een versnelling waarbij de gebeurtenissen tijdens de Eerste Wereldoorlog een belangrijke rol hebben gespeeld.
De Eerste Wereldoorlog
Als we ingaan op de ontwikkelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog moet eerst de vraag worden gesteld of de oorlog ook leidde tot een ander beeld van de Vlaamse aanwezigheid in Nederland. Met de aanvang van de vijandelijkheden vluchtten circa één miljoen Belgen naar Nederland, waarvan er uiteindelijk om en nabij de honderdduizend de gehele oorlog in Nederland zouden doorbrengen. Niet weinig literaire auteurs gingen in exil in Holland. Aan het door de Van-nu-en-straks-generatie gedomineerde situatie veranderde dit echter weinig. De expressionistische jongeren die in Vlaanderen na 1916 optraden zouden pas (ver) na 1920 de aandacht trekken in Nederland. De afwijzende houding ten opzichte van het activisme in de Nederlandse pers is hier wellicht debet aan. De Van-nu-en-straksers ontpopten zich
als felle tegenstanders van het activisme, en hun grote aanwezigheid in de Nederlandse (literaire) periodieken heeft mogelijkerwijs de afwijzing van het activisme in Nederland gestimuleerd. René de Clercq, één van de weinige auteurs van de oudere generatie die zich wèl met het activisme engageerden, ziet zijn reputatie afnemen.Ga naar eind32 Het aantal Vlamingen dat in Nederland aanwezig is, verandert tijdens de Eerste Wereldoorlog dus nauwelijks. Vlaamse ‘jongeren’ treffen wij in ons databestand voor deze jaren dan ook amper aan. Pas na 1920 zetten de (activistische) jongeren literaire voet aan Nederlandse wal.
In Vlaanderen zelf veranderde er echter des te meer. De latere humanitaire expressionisten debuteerden in activistische tijdschriften als Aula, De goedendag en De stroom; het boekhandels- en uitgeverijwezen vernieuwde zich, ondermeer in een activistische context. De bezetting bracht met zich mee dat contacten met het buitenland werden belemmerd. Aanvoer van boeken uit Frankrijk en Nederland werd vrijwel onmogelijk. Als we het onbezette België buiten beschouwing laten,Ga naar eind33 dan zien we dat ondanks de oorlogsomstandigheden de isolatie van het bezette gebied een stimulans was voor de Vlaamse uitgeverij en boekhandel. Althans, er werd gepleit voor nieuwe initiatieven:
... Misschien is nooit de uitgeverij in Vlaanderen zoo werkzaam geweest... Hollandsche boeken zijn thans moeilijk, en slechts tegen hooge prijzen te krijgen, en nieuwe Fransche verschijnen natuurlijk niet op de markt. Is om al die redenen thans het oogenblik niet gunstig om een ernstige uitgeverszaak, ten bate van de nationale literatuur op touw te zetten [?]Ga naar eind34
Zo citeerde het Nederlandse Nieuwsblad voor den boekhandel een anonieme Vlaming in 1917. Ook werd gewezen op de toegenomen leeshonger onder de bevolking: ‘De Brusselsche boekhandels hebben nog nimmer zoveel geloop in den winkel gezien als in de laatste maanden, en in de provincies zal het wel niet anders zijn.’Ga naar eind35 Karel van de Woestijne schreef in 1917 aan Van Dishoeck over een nieuwe uitgever die hem benaderde:
Eene jonge Vlaamsche uitgeversfirma met durf en draagkracht wil o.a. een bloemlezing uitgeven [...] van mijne gedichten Zij verzoekt mij U daaromtrent te schrijven en toelating te vragen. De uitgave zou goedkoop zijn, voor verspreiding vatbaar, en is, meen ik, juist op dit oogenblik gewenscht: er wordt thans meer gelezen dan in gewonen tijd, zelfs verzen, en zelfs mijne verzen.Ga naar eind36
Hoewel er nooit iets van deze bloemlezing gekomen is, lijkt Van de Woestijne, afgesneden van zijn vaste uitgever, Vlaamse uitgaven ernstig te hebben overwogen. De meeste van deze nieuwe initiatieven moeten plaats gevonden hebben in een activistische context. Wellicht is de felle repressie van 1918 dan ook een van de redenen geweest dat slechts weinig daadwerkelijk van de grond kwam. Toch kan van een momentum in de ontwikkeling van het Vlaamse boekenvak worden gesproken. Vlak na de oorlog zien we immers nieuwe uitgeverijen de Vlaamse markt betreden.
De jaren twintig en dertig
Poëzie-publicaties in de Nederlandse tijdschriften
Welke veranderingen doen zich tijdens de interbellumjaren voor met betrekking tot de Vlaamse aanwezigheid in Nederland? We kijken eerst weer naar de Vlamingen in Nederlandse tijdschriften, te beginnen met de jaren twintig. De top tien van meest publicerende Vlamingen ziet er in die jaren als volgt uit: René de Clercq leidt de Vlaamse aanwezigheid nog altijd met 63 publicaties, Pol de Mont volgt met 24 publicaties. Vervolgens zien we: Wies Moens (23), Urbain van de Voorde (21), Gery Helderenberg (19), A.W. Grauls (16), Karel van den Oever en Karel van de Woestijne zijn beiden 15 keer aanwezig in een Nederlands tijdschrift. Daan Boens (12) en Marnix Gijsen (11) sluiten de lijst.
De generatie die de Vlaamse aanwezigheid in de jaren tien domineerde, is nog steeds prominent aanwezig in de Nederlandse tijdschriften. Bij De Clercqs immer indrukwekkende productie moet echter wel worden opgemerkt dat bijna al zijn gedichten verschenen in het tijdschrift De toorts, het radicale ‘Dietsche’ tijdschrift dat tot 1921 bestond. De Clercq publiceerde zijn 63 gedichten dan ook bijna allemaal in dat éne jaar 1921. Onder de andere oudere dichters vinden we ondermeer Pol de Mont en Gery Helderenberg. Maar ook een aantal nieuwe namen komt naar voren, zoals Wies Moens en Marnix Gijsen.
We vinden Vlamingen nog steeds terug in de oudere neutrale tijdschriften als De gids, Nederland en Groot Nederland en ook in het nieuwe De vrije bladen. Maar de nieuwkomers (onder wie Moens en Gijsen) publiceren vooral in de katholieke tijdschriften Roepingen De gemeenschap. Wies Moens is actief in Roeping, waarvan hij ook enige tijd deel uitmaakt van de redactie. We vinden de katholieke jongeren ook in De stem van Dirk Coster, waar ze het gezelschap hebben van de traditioneler ingestelde vrijzinnige Vlaming Urbain van de Voorde. Zodoende dringt het Vlaamse humanitair-expressionisme Nederland binnen via de nieuwe katholieke (jongeren-) tijdschriften, en in het ethisch-georiënteerde De stem. In de Nederlandse katholieke jongerentijdschriften vinden we van de oudere generatie echter ook Gery Helderenberg en Karel van den Oever. Een substantiële katholieke Vlaamse aanwezigheid valt ook op te merken in De beiaard waar oudere en jongere Vlaamse katholieken naast elkaar te vinden zijn, en waar ook Gerard Walschap in 1922 in Nederland debuteert.
De jaren dertig laten hele andere namen zien. De top tien van de meest productieve Vlamingen is ten opzichte van die van de jaren twintig volledig veranderd. In de jaren dertig spelen deze Vlaamse dichters een hoofdrol in Nederland: Jan Vercammen (48 publicaties), Jan van Nijlen (32), Berten Schepens (19), de dichters van 't Fonteintje Richard Minne (18) en Raymond Herreman (17), Jan d'Haese (16), Jérôme Decroos (15), Karel Jonckheere (12), Albe (10) en Johan Daisne (10). Veel protagonisten van Van nu en straks waren intussen overleden. Van de vooroorlogse dichters blijft alleen Jan van Nijlen over, die in de jaren dertig de draad weer opneemt na een tienjarige stilte in de tijdschriften. De katholieke dichters die in de jaren twintig aan Roeping en De gemeenschap meewerkten, zijn eveneens uit de top tien verdwenen. In hun plaats verschijnen nu meer gematigde katholieke opvolgers, zoals Jan Vercammen en Karel Jonckheere.
De volgende Nederlandse tijdschriften publiceren in de jaren dertig het meeste werk van Vlamingen: Helikon (118 Vlaamse publicaties), Werk (47), Forum (46),
De gemeenschap (41), Roeping (28), Groot Nederland (24), Nederland (18), Elseviers (14) en De nieuwe gids (12). Hier zien we drie generaties Nederlandse tijdschriften mooi op een rijtje. De laatstgenoemde vier (Groot Nederland, Elseviers, De nieuwe gids en Nederland) brachten in de jaren tien (en daarvoor) al Vlaams werk, en het verscheiden van enkele vaandeldragers van de Van-nu-en-straks-generatie heeft die Vlaamse deelname dus niet helemaal gereduceerd. Verder verschijnt er nog steeds werk van Vlamingen in de katholieke tijdschriften uit de jaren twintig (Roeping en De gemeenschap). Het Vlaamse aandeel in de totale productie ligt daar wel lager dan voorheen. Vlamingen zijn in het Nederland van de jaren dertig voornamelijk te vinden in Forum, Werk en Helikon.
Is in deze periode de Vlaamse participatie in Nederland ook toegenomen? In de jaren tien is 3,8 procent van de dichters in de Nederlandse tijdschriften Vlaams, in de jaren twintig is dat 6 procent en in de jaren dertig 8,6 procent. In de jaren tien is het Vlaamse aandeel in de totale productie weliswaar hoger dan in de jaren twintig en dertig (respectievelijk 7,2%, 5,1% en 5,6%), maar omdat de hoge productie van René de Clercq in de jaren tien vertekenend werkt kunnen we toch van een gestage stijging spreken.
Bundels bij Nederlandse uitgevers
De Vlaamse dichters die in het interbellum de Van-nu-en-straksers aflossen in de tijdschriften brachten nauwelijks bundels uit bij Nederlandse uitgevers. Terwijl we in de tijdschriften in de jaren twintig en vooral in de jaren dertig veel nieuwe namen zien, blijft het beeld van de bundeluitgaven vrij stabiel. In het interbellum gaat het nog vaak om (her)drukken van auteurs die bij de Van-nu-en-straks/ Vlaanderen- groep hoorden. De jongere dichters die in de jaren twintig en dertig in Nederlandse tijdschriften naar voren treden vinden we hier niet terug. Het gaat nog steeds vooral om Karel van de Woestijne (11 bundels), René de Clercq (9) en Jan van Nijlen (8), op respectabele afstand gevolgd door Maurice Roelants (3), Raymond Herreman (3), August van Cauwelaert en Hilarion Thans (elk 2 bundels).
Van deze zeven dichters, de enigen die meer dan één bundel in Nederland uitgeven in de jaren 1921-1940, is er geen enkele na de Eerste Wereldoorlog gedebuteerd. Er zijn nog 25 dichters met één bundeluitgave in Nederland, maar ook daar zijn de jongere dichters niet sterk vertegenwoordigd. Over het algemeen is het dus nog steeds de vooroorlogse groep die overheerst. Van de Woestijne geeft weliswaar sporadisch een bundel in Vlaanderen uit, maar het merendeel van zijn werk verschijnt nog steeds in Nederland. Verder vinden we als gezegd de katholieken die al voor de oorlog publiceerden (August van Cauwelaert, Hilarion Thans en Caesar Gezelle) en de dichters van 't Fonteintje, Maurice Roelants en Raymond Herreman, die dus niet alleen poëticaal, maar ook qua publicatiegeschiedenis in de voetsporen van de Van-nu-en-straksers traden. Al met al zijn de oudere dichters ook na de oorlog van alle Vlamingen nog steeds de productiefste auteurs in Nederland.
De 63 bundels van Vlaamse hand werden uitgegeven door vijfentwintig verschillende uitgeverijen. De positie van Van Dishoeck als voornaamste uitgever van Vlamingen verzwakt in het interbellum. Hij geeft slechts zes bundels van Vlamingen uit. A.A.M. Stols neemt in de jaren twintig en dertig met achttien Vlaamse bundels Van Dishoecks koppositie over.Ga naar eind37 Evenals Van Dishoeck had Stols veel contacten in Vlaanderen, van 1928 tot 1932 woonde hij zelfs in Brussel. En zoals Van Dishoeck in de persoon van Karel van de Woestijne over een adviseur met kennis
van zaken beschikte, profiteerde Stols van de contacten van Jan Greshoff. In 1924 had Greshoff al voor Boosten & Stols, de firma van Alexander Stols' vader, een bloemlezing uit de poëzie van de dichters van 't Fonteintje bezorgd. Daarna zou Greshoff vooral Stols jr. met auteurs in contact brengen. Aanvankelijk vinden we alleen Van Nijlen en Van de Woestijne bij Stols, auteurs die eerder door Van Dishoeck werden uitgegeven. Als zowel Greshoff als Stols in 1928 naar Brussel verhuizen, verschijnen er ook jongere Vlamingen in Stols' fonds, zoals de dichters van 't Fonteintje en vandaag minder bekende auteurs als A.W. Grauls en Aimé de Marest.
Het Vlaamse boekwezen in het interbellum
In de Vlaamse bibliografische tijdschriften, die niet toevallig juist in de jaren twintig ontstaan, wijzen verschillende auteurs op de veranderingen die zich in het boekenvak voltrekken. Contemporaine getuigen signaleren een modernisering van het Vlaamse uitgeverijwezen. Ook de geschiedschrijvers zien het interbellum als een bloeiperiode voor de Vlaamse uitgeverij. Ludo Simons beoordeelt de periode 1918-1940 bijvoorbeeld als ‘De opbloei van de Vlaamse uitgeverij’,Ga naar eind38 Vanlandschoot spreekt over ‘de grote sprong voorwaarts’.Ga naar eind39 Achilles Mussche verwoordt het in 1930 in De boekenkast als volgt:
Er was tot vóór den oorlog nog, laten wij zeggen, zoo goed als niets. De geheele groep van Van nu en straks, ja de gehele groep schrijvers, die in den ruimeren kring van ‘Vlaanderen’ aan het woord gekomen zijn, hebben bijna zonder uitzondering een uitgever gezocht boven den Moerdijk [...] Op het boek, dat vóór den oorlog in Vlaanderen uitgegeven werd, stond daarmee het feit zelf als een stempel van minderwaardigheid gedrukt. Op dit oogenblik hebben we enkele uitgevers, die verdienstelijk werk leveren; af en toe verschijnt er een boek, dat de vergelijking met buitenlandsche uitgaven kan doorstaan; kortom; er is een begin - maar er is nog oneindig meer reden om jaren lang hard te werken dan stof om nu reeds te jubileeren. Het zal inderdaad nog lang duren, vooraleer wij het peil van andere cultuurlanden hebben bereikt.Ga naar eind40
Expliciet wordt hier gesteld dat het voorheen ging om een beperkte, maar belangrijke groep die naar Nederland verdween. We herkennen hier weer de stelling die ook Lode de Schutter poneerde: een Nederlandse imprint is meer waard dan een Vlaamse. Vlaanderen heet hier nog steeds een grote achterstand op de ‘andere cultuurlanden’ te hebben, maar er zijn ook tekenen van vooruitgang. Inderdaad blijkt uit onze data dat er sprake is van een zekere mate van groei en uitbreiding onder de Vlaamse uitgevers. Er zijn nu ook in Vlaanderen ‘enkele uitgevers, die verdienstelijk werk leveren’, en die tussen 1921 en 1940 meer dan tien poëziebundels hebben gepubliceerd. Het gaat met name om De Sikkel (26 bundels), Excelsior (14), De Vlaamsche Boekenhalle (12) en De Standaard Boekhandel (12). Uitgeverij De Sikkel toont de duidelijkste tendens in de richting van een sterkere professionalisering.
Uitgeverij De Sikkel
De ontstaansgeschiedenis van De Sikkel is sterk verbonden met het flamingantisme. In 1919 opgericht door Eugène de Bock, diende De Sikkel in de eerste plaats als toevluchtshaven voor de door de repressie getroffen activisten. Met De Sikkel gaf De Bock het tijdschrift Ruimte uit, waarmee hij de voornaamste politieke en cultu-
rele krachten uit de activistische studententijdschriften De goedendag en Aula in zijn fonds wilde binnenhalen. De nadruk op de jongeren vindt een parallel met de waarnemingen van Van den Akker en Dorleijn, die de nieuwe uitgeverijen rond 1920 in Nederland ook situeren tegen de achtergrond van de generatie die tijdens de oorlog volwassen werd.Ga naar eind41 Een verschil met Nederland duikt echter ook op: zoals De Sikkel ontstond binnen een activistische context, hebben ook de meeste andere nieuwe uitgevers een ideologische achtergrond. Veel van de nieuwe Vlaamse uitgevers worden bovendien, naast een eventuele Vlaamsgezinde achtergrond, ook gekenmerkt door een confessionele binding.
Terwijl de confessionaliseringstendens aan het begin van het interbellum in Nederland nauwelijks leidde tot groei van het aantal confessionele uitgevers,Ga naar eind42 kwamen deze in Vlaanderen juist wel sterk opzetten. We hebben het dan vooral over katholieke uitgevers, wier opkomst deel uitmaakte van een ongekende opmars van de katholieke zuil in Vlaanderen. Binnen het in 1922 opgerichte Algemeen Verbond van Katholieke Boekerijen (AVKB) werd bijvoorbeeld al snel een uitgeverij opgericht, de N.V. Leeslust, en een recensietijdschrift, De boekengids, dat aan alle publicaties een zedelijke quotering toekende. De katholieke zuil slaagde er in korte tijd in om, ook buiten het strikt katholieke circuit, een grote mate van controle te verwerven over aspecten van het literaire leven.Ga naar eind43 Een andere katholieke uitgever die kan worden genoemd is De Vlaamsche boekenhalle. Met bundels van Cyriel Verschaeve, Gerard Walschap, Léonce Reypens en August van Cauwelaert bood deze uitgeverij ‘een staalkaart van de katholieke intelligentsia van het ogenblik.’Ga naar eind44 In 1926 werd de uitgeverij overgenomen door de Standaard boekhandel, ook een flamingantisch-katholieke uitgeverij/boekhandel die na de oorlog was ontstaan, maar in tegenstelling tot De Sikkel een passivistische achtergrond had. Verder traden een aantal vooraanstaande kloosters als uitgeverij op.Ga naar eind45
Juist De Sikkel onderscheidde zich van de vooroorlogse uitgevers (maar ook van veel uitgevers in de jaren twintig) door een meer bedrijfsmatige aanpak en door een actief fondsbeleid. De Sikkel is vandaag vooral bekend als de uitgeverij die verbonden was met de expressionisten.Ga naar eind46 De uitgeverij publiceerde echter ook regelmatig werk van de oudere generatie. Hoewel De Bock door zijn engagement met het activisme in contact raakte met de expressionistische jongeren, behoorde hij gezien zijn leeftijd eerder tot de oudere generatie. De uitgave van Van-nu-en-straks-auteurs was voor De Bock echter geen vanzelfsprekendheid, omdat juist de Ruimte-jongeren zich fel afzetten tegen die generatie. Dat De Bock door de jaren heen steeds Vannu-en-straksers in zijn fonds had, heeft dan ook te maken met een streven naar een evenwichtige samenstelling van dat fonds. De Sikkel wist zich te profileren als uitgever van zowel de avant-garde als de gevestigde waarden. Eén van de eerste uitgaven was bijvoorbeeld de roman De gekke hoeve van Victor de Meyere. Om Paul van Ostaijen tot medewerking aan Ruimte over te halen, verontschuldigde De Bock zich bij de dichter en stelde hij dat hij de publicatie enkel uit ‘broodwinning’ op zich had genomen: ‘Of denkt ge dat ik van de hemelse dauw kan leven?’Ga naar eind47 In samenwerking met de Nederlandse firma C.A. Mees verschenen verder bundels van onder andere Karel van de Woestijne, Emmanuel de Bom en Albert Verwey. Vanaf 1921 richtte De Sikkel zich ook op schoolboeken. De lucratieve educatieve markt maakte waarschijnlijk de minder renderende literaire uitgaven mogelijk. We kunnen een parallel trekken met Nederlandse uitgevers (als Van Dishoeck) die door middel van ‘interne subsidiëring’ een literair fonds wisten uit te bouwen.
Op zoek naar partners in Nederland: co-edities
‘Natuurlijk heb ik mij van eerst af ingespannen om ook de Hollandse markt te bewerken, in het besef dat daar tienmaal meer boekenkopers waren dan in Vlaanderen,’ herinnerde De Bock zich in 1979.Ga naar eind48 Tegelijk met een professionaliseringstendens ontstaat het streven om de afzetmarkt te vergroten. Gelijktijdig met de opkomst van nieuwe uitgeverijen in Vlaanderen nemen de institutionele contacten dan ook toe en daarmee het aantal ‘co-edities’ dat verschijnt in deze jaren. Onder co-edities verstaan we poëzie-uitgaven die door een Nederlandse en een Vlaamse uitgever gezamenlijk worden geëxploiteerd. Bij co-edities is het geografische criterium om te bepalen of een bundel Vlaams is of Nederlands moeilijk houdbaar, maar in 95% van de gevallen ging het om een Vlaams auteur. Van 1911 tot 1920 tellen wij in ons materiaal slechts twaalf bundels, die als Vlaams-Nederlandse co-editie op de markt kwamen. Tussen 1921 en 1930 neemt dat aantal flink toe: er verschijnen 57 bundels in samenwerking. In de jaren dertig loopt dat aantal weer terug tot 37.
Twee samenwerkingsverbanden spannen in de interbellumjaren de kroon: Ten eerste De Nederlandsche Boekhandel en Sijthoff die samen het werk van Alice Nahon uitgeven: vijftig bundels in totaal. Alice Nahon was dus verantwoordelijk voor meer dan de helft van alle co-edities. Ten tweede De Sikkel en C.A. Mees, samen goed voor twintig co-edities. Naast deze vier firma's hebben slechts weinig uitgevers samen een bundel uitgegeven. Van Wies Moens werden zeven bundels in co-editie uitgegeven, van Daan Boens en van Karel van den Oever drie. Acht dichters gaven twee bundels in co-editie uit: Paul van Ostaijen, Marnix Gijsen, Richard de Cneudt, Cyriel Verschaeve, A.W. Grauls, Hilarion Thans, August van Cauwelaert en Urbain van de Voorde. Naar de Vlaamse jongeren die in de jaren dertig naar voren traden kunnen we hier lang zoeken. Van de tien Vlaamse dichters die tussen 1931 en 1940 het meest in de Nederlandse tijdschriften publiceren, heeft er geen enkele een bundel in co-editie gepubliceerd. Desalniettemin merken we toch op dat in het interbellum het aantal co-edities gevoelig is toegenomen.
Van 1921 tot 1940 is De Sikkel betrokken partij bij ongeveer een derde van de bundels die door een Vlaams-Nederlands samenwerkingsverband werden uitgegeven. Het is daarom de Vlaamse uitgeverij die zich het actiefst op de Nederlandse markt bewogen heeft. Allereerst kwam De Bock - via zijn connecties met Albert Verwey; hij had vóór de oorlog in De beweging gepubliceerd - in contact met Em. Querido, die hem echter wees op de moeilijkheid van de verspreiding van Vlaamse uitgaven in Nederland:
Ruimte heb ik nu ontvangen. In het algemeen moet ik er u dit van zeggen dat Holland in het algemeen grote grieven tegen België heeft, welke in de stemming blijken. Dit is wel een motief dat voor uw tijdschrift nog zwaarder zal moeten worden gewerkt dan in het andere geval. Maar toch, ik wil het proberen.Ga naar eind49
Die ‘grote grieven’ hadden te maken met de politieke situatie na de eerste wereldoorlog, toen de diplomatieke relaties tussen België en Nederland een dieptepunt bereikten. De spanningen hadden vooral te maken met het Belgische annexionisme: de Belgische regering maakte aanspraak op delen van Zeeuws-Vlaanderen en Nederlands Limburg. Als flamingant was De Bock zelf ten zeerste tegen de aanspraken van de Belgische regering gekant, ‘maar dat weten de Hollandse boekhandelaars niet.’Ga naar eind50
In dit specifieke geval bleek een andere onoverkomelijkheid de relatieve kleinschaligheid van Ruimte. Toen Querido ‘ongeveer fl. 500,-’ vroeg voor advertenties, en ‘minstens van een bepaald exemplaar 4 à 5000 exx.,’Ga naar eind51 kon dat voor De Sikkel nooit opwegen tegen de verkoop van het tijdschrift. Die was op het gunstigste moment tweehonderd exemplaren, waarvan er twintig voor Nederland bestemd waren. In 1921 was de breuk met Querido een feit. Eugène de Bock in 1979: ‘ik heb de beste herinneringen aan hem, al heeft hij niet veel van mij verkocht.’Ga naar eind52
Ook de samenwerking met de firma C.A. Mees (in Santpoort) verliep moeizaam. In de jaren twintig was Mees wel De Bocks voornaamste partner, maar ook hier klaagde hij over de Nederlandse inertie bij het verspreiden van uitgaven van De Sikkel in Nederland: ‘Ik kan me niet voorstellen dat Mees er werkelijk iets voor gedaan heeft, maar het is mij onmogelijk om ieder jaar met een andere vertegenwoordiger te gaan werken.’Ga naar eind53 Desalniettemin heeft De Bock vaak andere firma's benaderd. Naast Mees en Querido werkte zijn uitgeverij nog sporadisch samen met De Gemeenschap in Utrecht, Van Loghum Slaterus in Arnhem, De Wereldbibliotheek in Amsterdam, en ook met C.A.J. van Dishoeck.
Vakorganisatie in de Vlaamse uitgeverij
Gelijktijdig met de pogingen tot marktvergroting (in Nederland) groeit binnen de Vlaamse uitgeverswereld de behoefte aan overkoepelende vakorganisatie. In 1929 komt de Vereeniging ter Bevordering van het Vlaamsche Boekwezen tot stand:
Na de verrassende vlucht die de boekhandel en zelfs de uitgeverij in Vlaanderen sedert 1918 genomen heeft, was het vanzelfsprekend dat de behoefte aan vakorganisatie zich de laatste jaren meer en meer deed gevoelen en wanneer wij op 12 Mei 1929, onder medewerking van de Vereeniging van Vlaamsche letterkundigen, metterdaad tot de stichting overgingen van onze Vereeniging ter bevordering van het Vlaamsche Boekwezen, mogen wij zeggen dat het kind niet te vroeg ter wereld kwam.Ga naar eind54
Zo sprak L.H. Smeding, directeur van De Nederlandsche Boekhandel, in 1929 naar aanleiding van de oprichting van de Vlaamse tegenhanger van de Nederlandse Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (VBBB). De VBBB werd in 1815 al opgericht, en zo beschouwd kun je die laatste woorden van Smeding een understatement noemen. In 1934 merkt een anonieme medewerker van Mededeelingen, het interne orgaan van de VBVB, naar aanleiding van een overzicht van de honderdjarige geschiedenis van het Nederlandse Nieuwsblad voor den boekhandel op:
Zonderling zal het ons, Vlamingen, aandoen, wanneer wij bemerken dat onze vakgenooten uit het Noorden de zelfde vraagstukken op te lossen hadden waar wij nu nog vóórstaan. Heele stukken uit dat overzicht van voor 60, 80 jaar, mogen zoo uitgeknipt worden en ingelascht in een overzicht der geschiedenis van de V.B.V.B. van enkele maanden geleden. Het is evenwel bemoedigend dat onze collega's al die moeilijkheden zijn te boven gekomen.Ga naar eind55
De schrijver van dit stuk verwijst naar tegengestelde belangen binnen de VBBB (uitgevers versus ‘debitanten’), die enkele decennia eerder al tot de oprichting van een aparte uitgeversbond in Nederland hadden geleid. Enkele maanden na het ver-
schijnen van deze publicatie was ook in Vlaanderen een aparte Uitgeversbond een feit. De organisatie van het boekhandels- en uitgeverswezen evolueerde in korte tijd in de richting van het Nederlandse model.
Deze vakorganisatie maakte het de Vlaamse uitgevers mogelijk om de handen in elkaar te slaan, en zo een aantal belemmeringen aan te pakken die de uitgeverij beknotten in haar groei. Er werd op allerlei vlakken werk gemaakt van de promotie van het Vlaamse boek. Door de uitgave van De boekenkast, bijvoorbeeld, dat veel meer dan haar Nederlandse tegenhanger, Het nieuwsblad voor den boekhandel, op de gewone lezer was gericht.Ga naar eind56 Zo probeerde de VBVB voor haar producten een groter publiek te creëren. Ook de relatie met Nederland werd ter hand genomen. In 1930 werd de Vlaamse VBVB in haar geheel speciaal lid van de Nederlandse VBBB, waardoor zo'n zestig Vlaamse boekhandels en uitgeverijen er de facto deel van uitmaakten. Voor de Vlaamse boekhandelaren waren er door de geïnstitutionaliseerde band met Nederland veel winstpunten. In 1935 werden de wederzijdse reglementen erkend, en werden de invoerrechten beregeld: ‘Alle boeken, behalve deze voor Hollandsche uitgevers in het buitenland gedrukt, zijn nu vrij van invoerrecht’, meldt Mededeelingen van de V.B.V.B. in 1935.Ga naar eind57 In Mededeelingen wordt gedurende de jaren dertig ook regelmatig op enthousiaste toon bericht over de speciale koersberekeningen die de invoer van Nederlandse boeken in België goedkoper maakten.
De inspanningen van de VBVB waren dus niet zonder succes. Uit ons materiaal kan worden opgemaakt dat in de jaren dertig de Vlaamse poëzie er inderdaad beter in slaagde de Belgisch-Nederlandse grens te passeren. Vanaf 1930 wordt de Vlaamse poëzie systematisch opgenomen in Het nieuwsblad voor den boekhandel. Van de 408 poëziebundels die van 1931 tot 1940 in Vlaanderen verschenen, werden er 293 aan de Nederlandse boekhandelaren aangeboden. Dat is 72 procent van de bundels in ons Vlaamse databestand. In de jaren tien was dat 0,5 procent, in de jaren twintig 3,5 procent. Of de Nederlandse boekhandelaren ook daadwerkelijk veel Vlaamse bundels verkochten is natuurlijk weer een ander verhaal. De Vlaamse klaagzangen over de Nederlandse desinteresse waren in de jaren dertig de wereld nog lang niet uit.
Van kleinschalige netwerken en institutionele verstrengeling
Van een vloedgolf van Vlaamse dichters naar Nederlandse uitgevers is nooit sprake geweest. De weg naar Nederland was voorbehouden aan een vrij selecte groep van auteurs, die door de reputatie van tijdschriften als Van nu en straks en Vlaanderen voor de Eerste Wereldoorlog bij Nederlandse uitgevers terechtkwamen. Na de Eerste Wereldoorlog, wanneer de Vlaamse uitgeverij ‘de grote sprong voorwaarts’ maakt, is de weg naar een Nederlandse uitgeverij nog minder vanzelfsprekend. Terwijl in de jaren twintig en dertig nieuwe generaties Vlamingen in Nederlandse tijdschriften aantreden, wordt de Vlaamse bundelproductie in Nederland nog grotendeels verzorgd door de vooroorlogse dichters. Alleen de dichters van 't Fonteintje hebben daar voor enig nieuw bloed gezorgd.
Als we zeggen dat voornamelijk auteurs rond Van nu en straks, Vlaanderen en 't Fonteintje in het Nederlandse circuit participeerden, dan zou dat betekenen dat de Vlamingen in Nederland vooral auteurs waren die in de vrijzinnige tijdschriften in Vlaanderen hun bekendheid verwierven. We gebruiken het begrip ‘vrijzinnig’ in de Vlaamse betekenis van het woord, het staat dan voor ‘liberaal’, maar het is ook
een containerbegrip voor alles wat niet katholiek is. Uiteraard vinden we in Van nu en straks en Vlaanderen ook veel katholieken, maar de signatuur van die tijdschriften is vrijzinnig/neutraal en pluralistisch. We kunnen ook nog wijzen op de auteurs rond het vrijzinnige tijdschrift De boomgaard (1909-1910). Jan Greshoff werkte mee aan dit Vlaamse tijdschrift waarin auteurs als André de Ridder en Jan van Nijlen publiceerden.Ga naar eind58
Vooral in de jaren tien zien we dat de Vlamingen in Nederland zich bewegen in neutrale tijdschriften (als Groot Nederland, De nieuwe gids, Elseviers e.a.). In de katholieke tijdschriftenGa naar eind59 vinden we wel gerenommeerde katholieke Vlaamse auteurs als Constant Eeckels, August van Cauwelaert en Karel van den Oever, maar dat zijn katholieke auteurs die in het post- Van-nu-en-straks-tijdperk in Vlaanderen publiceerden, of al een bundeluitgave bij een Nederlandse uitgever op hun naam hadden staan. Van de Vlaamse auteurs die in één of meerdere van de katholieke tijdschriften actief zijn, hebben er veel in Van nu en straks of Vlaanderen gepubliceerd. Een teken dat ook de Nederlandse katholieke tijdschriften zich op de moderne Vlaamse auteurs uit het vrijzinnige Van nu en straks/ Vlaanderen-milieu richtten.
In het interbellum zien we wel een katholieke Vlaams-Nederlandse wisselwerking in de katholieke (jongeren-)tijdschriften. Jonge Vlaamse katholieken hebben echter zelden een bundel in Nederland uitgegeven, wellicht omdat juist de groei van de confessionele uitgevers in Vlaanderen aan hen de meeste mogelijkheden bood. Via de Vlaamse uitgever werd af en toe wel een Vlaams-Nederlandse co-editie van de jongere dichters op de markt gebracht.
De grootste Vlaamse deelname in Nederland, die via vrijzinnige/neutrale kanalen verliep, vindt haar oorsprong in kleinschalige netwerken van uitgevers en auteurs. De oorsprong van de Vlaamse aanwezigheid in Nederland ligt bij de medewerking van Albert Verwey en enkele andere Nederlanders aan Van nu en straks. Nadat de reputatie van de Van-nu-en-straks-auteurs in Nederland gevestigd raakte (via de tijdschriften) gingen enkele Nederlandse uitgevers een gericht acquisitiebeleid in Vlaanderen voeren. Van Dishoeck begaf zich regelmatig naar Vlaanderen en was prominent aanwezig op de verschillende congressen, waar ondermeer de basis werd gelegd voor zijn contact met Van de Woestijne. Deze speelde niet alleen een belangrijke rol bij de uitgave van Vlaanderen, hij trad ook op als adviseur van Van Dishoeck. Van de Woestijne attendeerde de Bussumse uitgever op Vlaamse auteurs, hetgeen verklaart waarom ook auteurs van buiten de eigenlijke Van-nu-en-straks-groep bij hem werk konden uitgeven. De (persoonlijke) contacten speelden dus een belangrijke rol. We kunnen spreken van contacten met belangrijke spilfiguren, zoals Verwey en Van de Woestijne. Belangrijk, omdat deze personen juist een hoofdrol, als auteur en criticus, in het toenmalige literaire leven speelden. Een ander voorbeeld is Jan Greshoff. De intermediaire rol die Verwey voor Van nu en straks vervulde, vervulde Jan Greshoff voor auteurs rond het Vlaamse tijdschrift De boomgaard. Later attendeerde hij Stols op Vlaamse auteurs. Dat zowel Stols als Greshoff enige jaren in Brussel woonden heeft waarschijnlijk een niet geringe rol gespeeld bij de ‘Vlaamse’ uitgaven van Stols. Ook de activiteiten van een concurrent van Van Dishoeck die in 1911 van de markt verdween, Meindert Boogaerdt, bevestigen dat persoonlijke contacten belangrijk waren. Boogaerdt was in 1904 in Brussel in de leer bij de boekhandel/uitgeverij van Leo Krijn en was ondermeer bevriend met Willem Elsschot.Ga naar eind60 Hij gaf in de jaren 1904 tot 1911 werk uit van onder andere Victor de Meyere, Pol de Mont en Karel van den Oever. De Maatschappij voor Goede
en Goedkope Lectuur, opgericht 1905, richtte zich van meet af aan ook op Vlaanderen. Grondlegger Leo Simons speelde net als Van Dishoeck een actieve rol op de Vlaams-Nederlandse Taal- en Letterkundige Congressen. Niet alleen de cultureelideologische opvattingen van Simons speelden een rol bij de gerichtheid op Vlaanderen, ook trachtte de Maatschappij Vlamingen voor haar fonds te werven teneinde acquisitieproblemen die zich voordeden door de uitzonderlijke aard en distributiewijze van de Maatschappij te omzeilen.Ga naar eind61 Wij veronderstellen dat de fysieke aanwezigheid van de genoemde Nederlandse uitgevers in Vlaanderen een vrij belangrijke rol heeft gespeeld. Het leidde tot persoonlijke contacten, er ontstonden netwerken, met name met auteurs die een hoofdrol speelden in het toenmalige literaire leven.
Hoewel er in de onderzochte periode nooit zoveel Vlaamse dichters in Nederlandse tijdschriften publiceerden als in de jaren dertig, blijkt ook uit het tijdschriftenbestand dat in de jaren dertig persoonlijke contacten en uitgeversbelangen van doorslaggevende invloed waren. De voor de Vlamingen belangrijkste Nederlandse tijdschriften in deze jaren waren Helikon, Forum en Werk. De geschiedenis van Forum mag genoegzaam bekend worden verondersteld; dat het tijdschrift een Vlaams-Nederlandse redactie kende, hing nauw samen met de belangen van de uitgever, Doeke Zijlstra van Nijgh en Van Ditmar, die met de Vlamingen in de redactie meende de Vlaamse markt beter te kunnen bespelen én Vlaamse auteurs aan zijn fonds trachtte te binden.Ga naar eind62 Helikon was aanvankelijk het poëzietijdschrift van Stols, en wanneer vanaf de tweede jaargang de publicatie wordt overgenomen door Boosten & Stols, zien we het Vlaamse aandeel spectaculair dalen. Het tijdschrift Werk (1939), dat uitgegeven werd door A. Manteau in Brussel en H.P. Leopold in Den Haag en ook een Vlaams-Nederlandse redactie kende (Johan Daisne, Ed. Hoornik, Jan Schepens, A. van der Veen), is indirect ontsproten aan de Brusselse periode van Stols. Manteau, de Vlaamse uitgever van Werk, nam de Brusselse vestiging van Stols over toen deze in 1932 naar Nederland terugkeerde.Ga naar eind63 In Criterium, dat literarhistorisch nauw verwant is aan Werk, maar alleen door J.M. Meulenhoff werd uitgegeven, was de Vlaamse aanwezigheid te verwaarlozen. Ondanks de institutionele verstrengeling in de jaren dertig geldt voor Helikon, en in mindere mate voor Werk, dat de Vlaamse deelname grotendeels is terug te voeren op dezelfde kleinschalige netwerken die in de jaren tien al zo belangrijk waren. Het geval Forum, en dan met name Zijlstra's bekommernis om de Vlaamse markt, geeft echter ook aan dat de Nederlandse uitgevers meer belangstelling voor Vlaanderen toonden. Een consequentie daarvan was dat men met Vlaamse katholieke belangen rekening diende te houden.
Met deze ontwikkelingen in het achterhoofd zouden we kunnen speculeren over de canonisering van Vlaamse dichters in Nederland. De bekendheid van de Vlaamse auteurs die via persoonlijke contacten werk konden onderbrengen bij Van Dishoeck en Stols werd niet weinig bevorderd door het prestige van die uitgevers. Deze twee uitgevers komen bij Van den Akker en Dorleijn niet voor niets naar voren als de poëzie-uitgevers met de meest dominante en prestigieuze positie in Nederland.Ga naar eind64 Het prestige van die uitgaven, zo blijkt uit de contemporaine uitspraken, speelde ook in Vlaanderen een rol. De opkomst van de Vlaamse uitgevers en de institutionele verstrengeling met Nederland verminderde de noodzaak voor een Vlaming om in Nederland uit te geven. Vanaf het begin van de jaren twintig verbeterden de mogelijkheden voor de uitgave van poëzie in Vlaanderen, te meer omdat deze uit-
gaven in de jaren dertig systematisch werden aangeboden in Nederland. Hoewel in het interbellum nieuwe generaties van Vlaamse dichters zich aandienden in Nederlandse tijdschriften, kwamen zij slechts druppelsgewijs bij Nederlandse uitgevers terecht. Het is echter de vraag of de canonisering van een Vlaams auteur in Nederland niet vooral gebaat was bij een bundeluitgave bij een Nederlandse uitgever. Is het in dit opzicht toevallig dat een dichters als Jan Vercammen hedentendage in Nederland vrij onbekend is? Hij publiceerde in alle belangrijke Nederlandse tijdschriften (Helikon, Forum, De gemeenschap) maar gaf nimmer een bundel uit in Nederland.
Literatuur
Akker, W.J. van den, en G.J. Dorleijn, ‘Over de geschiedschrijving van de moderne Nederlandse poëzie. Problemen, getallen, suggesties.’ In: Nederlandse letterkunde 1 (1996), nr. 1, 2-29. |
[Algemene vergadering van de VVL], in: Nieuwsblad voor den boekhandel 97 (1930), 490. |
Bakker, Siem, Literaire tijdschriften van 1885 tot heden. Synthese, Amsterdam, 1985. |
Beijert, Ruth, Van Tachtiger tot Modernist. Het Gezellebeeld in de Nederlandse kritiek 1897-1940. Groningen, 1997. |
Bock, Eugène de, ‘Boekhandel en uitgeverij in Vlaanderen.’ In: De boekenkast 1 (1929), nr. 7, 98-105; nr. 8, 113-118. |
Bock, Eugène de, Een uitgever herinnert zich. De Sikkel, 1979. |
Brems, Hugo, Een zangwedstrijd. Over literatuur en macht. Leuven, 1994. |
‘Buitengewone Algemeene Vergadering van 16 november 1935, in de Stedelijke Feestzaal, Meir, Antwerpen’. In: Mededeelingen 6 (1935), 366. |
Crits, Frank de [red.], Brussel en het fin-de-siècle: 100 jaar Van Nu en Straks. Antwerpen, 1993. |
Glas, Frank de, Nieuwe lezers voor het goede boek. De Wereldbibliotheek en Ontwikkeling/De Arbeiderspers voor 1940. Amsterdam, 1989. |
‘Het “Nieuwsblad”’. In: Mededeelingen 5 (1934), 15-17. |
Hoogerhuis, Sietske, Werk en Criterium. Bibliografische beschrijvingen, analytische inhoudsopgaven, indices. Literaire Tijdschriften in Nederland 4. Nieuwkoop, 1981. |
's Gravesande, G.H., De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen. Brieven en documenten bijeengebracht door G.H. 's Gravesande, voorafgegaan door een getuigenis van Herman Teirlinck. Brussel/Antwerpen/Den Haag, [1962]. |
Greshoff, Jan, Afscheid van Europa. 's Gravenhage/Rotterdam, 1969. |
Johannes, G.J., De barometer van de smaak. Tijdschriften in Nederland 1770-1830. Nederlandse cultuur in Europese context 2. Den Haag, 1995. |
Missinne, Lut, Kunst en leven, een wankel evenwicht. Ethiek en esthetiek: prozaopvattingen in Vlaamse tijdschriften en weekbladen tijdens het interbellum (1927-1940). Leuven/Amersfoort, 1994. |
Monteyne, Lode, ‘Over Vlaamsche boeken uit België.’ In: Het Boek, Gust. Janssens' Algemeen letterkundig overzicht 1914-1918. Antwerpen, 1918. |
Mussche, Achilles, ‘Uit een rede voor de “Week van het Vlaamsche Boek”.’ In: De boekenkast 2 (1930), nr. 3, 1-5. |
Musschoot, A.M. [ed.], Van Nu en Straks 1893-1901. Een vrij voorhoede-orgaan gewijd aan de kunst van Nu, nieuwsgierig naar de kunst-nog-in-wording - die van Straks. Bloemlezing ingeleid en toegelicht door Anne Marie Musschoot met een woord vooraf door Prof. dr. A. van Elslander. 's-Gravenhage, 1982. |
Musschoot, A.M., ‘1900.’ In: Literatuur 2 (1985) afl. 6 [Speciaalnummer ‘Noord en Zuid overdwars’], 3, 324-328. |
Musschoot, A.M., ‘Verloop van Van Nu en Straks 1903-1916.’ In: M. Rutten en J. Weisgerber [reds.], Van Arm Vlaanderen tot De Voorstad groeit. De opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946). Antwerpen, 1988, 226-267. |
Musschoot, A.M., ‘Noord en Zuid en de nieuwe, geestelijke kunst van 1890; “Vermenging op voet van gelijkheid” (A. Verwey).’ In: Spektator 21 (1992), 264-284. |
Oversteegen, J.J., ‘Marnix Gijsen spreekt zijn veto uit over Varangots verhaal “Virginia”.’ In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen [red.], Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen, 1993, |
Passel, Frank van, Ruimte en het expressionisme. Antwerpen, 1958. |
Putman, L., ‘Meindert Boogaerdt Jun. Begin en einde van een uitgever.’ In: Uitgelezen boeken 1 (1981-1982), 2 (jan 1982), 3-13. |
Ridder, André de, ‘Onze Schrijvers. Bij Victor de Meyere.’ In: Den gulden winckel 9 (1910), 148-152. |
Robbers, Herman, ‘Boekbespreking.’ In: Elseviers geïllustreerd tijdschrift 20 (1910), deel 40, 354-357. |
Schaepdrijver, Sophie de, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Amsterdam, 1997. |
Schutter, Lode de, ‘Het uitgeversbedrijf in Vlaanderen.’ In: Het Boek, Gust. Janssens' Algemeen letterkundig overzicht 1914-1918. Antwerpen, 1918. |
‘Uit den Belgischen Boekhandel.’ In: Nieuwsblad voor den boekhandel 82 (1915), 770-771. |
‘Uit België.’ In: Nieuwsblad voor den boekhandel 84 (1917), 444. |
Vanlandschoot, R., Joris Lannoo. Drukker en uitgever voor Vlaanderen 1891-1971. Tielt, 1984. |
Vervliet, R., ‘Van Nu en Straks.’ In: M. Rutten en J. Weisgerber [reds.], Van Arm Vlaanderen tot De Voorstad groeit. De opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946). Antwerpen, 1988, 78-225. |
Vervliet, R., ‘21 augustus 1893: August Vermeylen vertrekt naar Amsterdam om een aantal Nederlandse schrijvers te bezoeken: internationale doorbraak van de literatuur in Vlaanderen.’ In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen [red.], Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen, 1993, |
Weisgerber, Jean, De Vlaamse literatuur op onbegane wegen. Het experiment van ‘De boomgaard’ 1909-1920. Antwerpen, 1956. |
Vorm, Pieter van der, Uitgeverij De Sikkel 1919-1954. Doctoraalscriptie, Utrecht, 1995. |
Woestijne, Karel van de, Altijd maar bijeenblijven’. Brieven aan C.A.J., van Dishoeck. Bezorgd door Leo Jansen en Jan Robert. Achter het Boek 29. Den Haag/Bas Lubberhuizen, Amsterdam, 1997. |
- eind1
- Zie voor een helder overzicht bijvoorbeeld Brems 1994.
- eind2
- We maken gebruik van het databestand dat ook ten grondslag lag aan de kwantitatieve benadering van de poëziegeschiedenis door Van den Akker en Dorleijn (1996), aangevuld met een soortgelijke inventarisatie van de Vlaamse poëzieproductie.
- eind5
- Onder ‘publicatie’ moet één poëziebijdrage worden verstaan, ongeacht de omvang daarvan. Het kan dus gaan om één gedicht, maar ook om een hele sonnettenkrans.
- eind6
- Uiteraard was het niet mogelijk om van alle dichters de nationaliteit vast te stellen. Bijvoorbeeld omdat velen onder een niet meer te achterhalen pseudoniem publiceerden - wie was bijvoorbeeld ‘Je Raadmaar’, en wie was ‘Krolleke’? Of omdat van veel dichters na hun eerste publicatie niets meer werd vernomen. Ter bepaling van de nationaliteit van een auteur hebben wij in eerste instantie gebruik gemaakt van J. Baers' Lectuurrepertorium, een buitengewoon omvangrijk biografisch naslagwerk over Vlaamse én Nederlandse auteurs. Voor de schrijvers die daarin niet zijn opgenomen (en wat betreft de auteurs die in tijdschriften publiceerden zijn dat er heel wat) zijn we er van uitgegaan dat zij die hoofdzakelijk of alleen in Vlaanderen publiceerden Vlamingen waren en voor auteurs in Nederlandse tijdschriften hebben we mutatis mutandis hetzelfde aangenomen.
- eind7
- Hier bespreken we de poëziebundels die alleen door een Nederlandse uitgever op de markt zijn gebracht. Co-edities, uitgaven van een Nederlands en een Vlaams uitgever gezamenlijk, komen hieronder nog ter sprake.
- eind8
- Zie Beijert 1997 over de receptie van Gezelle in Nederland.
- eind9
- Zie over de geschiedenis van Van nu en straks ondermeer De Crits 1993; Musschoot 1982, 1985 en 1992; Vervliet 1988 en 1993.
- eind10
- Zie voor het beleid van Van Dishoeck t.o.v. Vlaanderen Van de Woestijne 1997 p. 3-4.
- eind11
- Zie voor de geschiedenis van Vlaanderen 's Gravesande 1962. Zie ook Musschoot 1988.
- eind12
- Zie Greshoff 1969, p. 92.
- eind15
- De Schutter 1918, p. 9.
- eind16
- Simons 1987, p. 11.
- eind17
- Ibidem.
- eind18
- Monteyne 1918, p. 14
- eind19
- Ibidem.
- eind20
- Van den Akker en Dorleijn 1996, p. 10.
- eind21
- Als we de productie-aandelen van de Vlaamse en de Nederlandse poëzie-uitgevers vergelijken, is er ook wat betreft de uitgevers die slechts één bundel uitgeven een grote mate van overeenkomst. Zowel in Vlaanderen als in Nederland is een substantieel deel van de totale productie afkomstig van eenmalige uitgeverijen.
- eind22
- Steeds geldt dat dit het beeld is dat uit ons materiaal naar voren komt. Geenszins willen wij suggereren dat de cijfers voor 100% de poëzieproductie correct weergeven.
- eind23
- C.A.J. van Dishoeck (51 bundels), W. Versluys (33), W.L. & J. Brusse (37), P.N. van Kampen & Zoon (31), De Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur (18) en S.L. van Looy (14). Deze zes uitgevers alleen al gaven in Nederland meer dan 50% van het totale aantal bundels uit. Zie ook Van den Akker en Dorleijn 1996, p. 15-16.
- eind24
- De Glas 1989, p. 63.
- eind25
- Zie Vanlandschoot 1984.
- eind26
- De Glas 1989, p. 68.
- eind27
- Johannes 1995, p. 110-111.
- eind28
- Zie De Schaepdrijver 1997, p. 25-32 over de Vlaamse Beweging en de strijd voor culturele ‘opheffing’.
- eind29
- In dit licht moet ook het onderscheid tussen Vlaanderen en Groot Nederland worden gezien. Hoewel de naam van dat laatste tijdschrift programmatisch aandoet, stelde Buysse literaire kwaliteit voorop en niet de culturele ideologie van de Vlaamse Beweging. Groot Nederland was programmatisch in zijn gebrek aan programma. Cf. Siem Bakker: ‘Het maandblad Groot Nederland werd opgericht vanuit het verlangen naar een Groot-Nederlandse literatuur [...]. Het uitgangspunt hierbij was dat creativiteit een grotere bijdrage tot deze literatuur zou leveren dan congressen en andere vormen van discussie.’ Bakker 1985, p. 79.
- eind30
- Ludo Simons bevestigt in zijn uitgeverijstudie dat de prijsverschillen een belemmerende werking op de verkoop van het Vlaamse boek uitoefenden. Simons 1987, p. 7.
- eind31
- ‘In Vlaanderen was het analfabetisme [...] het omvangrijkst: 288 van de duizend mannen, vrouwen en kinderen konden er in 1910 lezen noch schrijven. In het Waalse land waren dat er 224, in Brabant 230.’ De Schaepdrijver 1997, p. 33.
- eind32
- Zie over ‘activisme’ en ‘passivisme’ De Schaepdrijver 1997, p. 255-288.
- eind33
- Zie daarvoor Simons 1987, p. 47-55.
- eind34
- Nieuwsblad voor den Boekhandel 1917, p. 444.
- eind35
- Nieuwsblad voor den Boekhandel 1915, p. 770.
- eind36
- Van de Woestijne 1997, p. 195-196.
- eind37
- De wisseling van de wacht had niet alleen betrekking op de uitgaven van Vlaamse auteurs. Toen in 1931 Cornelis van Dishoeck overleed, zou zijn zoon de uitgeverij verder zetten, maar met minder geestdrift dan zijn vader. De positie van Van Dishoeck als vernieuwend en prestigieus uitgever wordt vanaf het midden van de jaren twintig overgenomen door Stols. Zie Van den Akker en Dorleijn 1996, p. 17-19.
- eind41
- Van den Akker en Dorleijn 1996, p. 22.
- eind42
- Van den Akker en Dorleijn 1996, p. 24.
- eind43
- Zie Missinne 1994, p. 44-57.
- eind44
- Simons 1987, p. 38.
- eind45
- Simons 1987, p. 132-135.
- eind46
- Zie bijvoorbeeld Van Passel 1958.
- eind47
- Geciteerd in Van der Vorm 1995, p. 20.
- eind48
- De Bock 1979, p. 11-12.
- eind49
- Geciteerd in Van der Vorm 1995, p. 18.
- eind50
- De Bock 1979, p. 16.
- eind56
- In De boekenkast verschenen bijvoorbeeld oorspronkelijke bijdragen van letterkundigen. Verslagen van vergaderingen en dergelijke verschenen in het andere orgaan van de VBVB, Mededeelingen, dat specifiek voor de leden bestemd was en onregelmatig verscheen. Na het verscheiden van De boekenkast in 1935, werd Mededeelingen het voornaamste orgaan, dat sindsdien ook stipt maandelijks uitkwam.
- eind57
- Mededeelingen 1935, p.366.
- eind58
- Zie over De boomgaard en de rol van Nederlandse auteurs bij dat tijdschrift (naast Greshoff ook Gossaert, Van Eyck, Bloem en Van Eckeren) Weisgerber 1956.
- eind59
- Van de twintig Nederlandse tijdschriften waarin wij in de jaren 1911-1920 Vlamingen vonden, waren er vier katholiek: Van onzen tijd De katholiek, De varende zanger en De beiaard.
- eind60
- Zie Putman 1982.
- eind61
- Zie De Glas 1989, p. 121.
- eind62
- Zie Oversteegen 1993.
- eind63
- Het redactie-adres van Werk was enkel dat van Manteau in Brussel, en volgens onze criteria zou dit dan ook een Vlaams tijdschrift zijn. Wij sluiten ons echter ter wille van de overzichtelijkheid aan bij de gangbare visie in de neerlandistiek die Werk als een Nederlands tijdschrift beschouwt. Zie Hoogerhuis 1981.
- eind64
- Van den Akker en Dorleijn 1996, p. 19-20.