[1999/2]
Ter inleiding
In 1996 hebben ondergetekenden, samen met hun collega's Anne Marie Musschoot en Hugo Brems, een onderzoeksproject opgezet in het kader van de Vlaams-Nederlandse samenwerking, dat als titel draagt: De Noord- en Zuidnederlandse poëzie tussen 1900 en 1940: autonomie en interactie.
Onze belangstelling gaat in de eerste plaats uit naar de interactiepatronen tussen Noord en Zuid. Op dat gebied dient naar ons idee het nodige onderzoek te worden verricht. Wat voor interacties waren er? Belangrijkste punten van aandacht betreffen de deelname van auteurs in het ‘andere veld’ (samenwerkingsverbanden van noordelijke en zuidelijke auteurs in tijdschriften, het optreden van schrijvers in uitgeversfondsen uit het naburige veld, de receptie van auteurs in het andere veld). Vragen naar de mate waarin, de momenten waarop, de voorwaarden waaronder deze interacties hebben plaatsgevonden dienen beantwoord te worden met aandacht voor de rol daarin van de verschillende instituties. De grensoverschrijdende deelname in brede zin (publicatie èn receptie) laat allerlei vormen van convergentie en divergentie zien. Zo spelen er meer auteurs uit Vlaanderen een rol in Nederlandse instituties dan omgekeerd, zoals er wel meer divergenties en asymmetrieën te bespeuren zijn. Maar betrouwbare gegevens daarover zijn niet beschikbaar.
Binnen dit door het Vlaams-Nederlands Comité gesteunde project zijn twee promovendi werkzaam, Joris Janssen in Leuven en Arno Kuipers in Utrecht. Beiden leggen in dit themanummer van Nederlandse letterkunde rekenschap af van hun voorlopige bevindingen. De vier onderzoeksleiders zijn hier eveneens vertegenwoordigd. Anne Marie Musschoot met een bijdrage over de receptie van Van de Woestijne, waarin convergentie-patronen sterker blijken te zijn dan de divergentie. Hugo Brems met een artikel waarin de aandacht van de Nederlandse kritiek voor Vlaamse auteurs in de periode tussen 1980 en 1994 centraal staat. Ondergetekenden nemen de problematiek vanuit de literatuurgeschiedschrijving onder de loep. Voor de negentiende eeuw is Piet Couttenier bereid gevonden een bijdrage te leveren over Ledeganck. Dirk de Geest onderzoekt de beeldvorming van de Nederlandse literatuur in Vlaanderen gedurende de Tweede Wereldoorlog. Joep Leerssen neemt het onderdeel ‘Grensverkeer’ voor zijn rekening. De volgorde van de bijdragen is bepaald door de chronologie, maar dan in omgekeerde richting: vanuit het heden terug in de tijd.
Dit themanummer geeft, naar wij menen, een goed beeld van wat onderzoek naar convergentie en divergentie in de Nederlandse (lees Vlaamse en Noord-Nederlandse) literatuur van de laatste twee eeuwen kan opleveren. Het moge eveneens een signaal zijn dat er tussen onderzoekers uit noord en zuid een vruchtbare interactie is ontstaan.
Wiljan van den Akker
Gillis Dorleijn