| |
| |
| |
Periodiek
De achttiende eeuw 30 (1998) 1 bevat een artikel van S. Cerutti, ‘Illegale handel in boeken rond 1791. Paapes biografie van Willem V of hoe een boekhandelaar in het rasphuis belandde’. Aan de hand van de arrestatie van een boekhandelaar schetst Cerutti een beeld van het netwerk van boekhandelaren in de Nederlanden en uitgeweken patriottistische schrijvers. P. Delsaerdt en D. Vanysacker schrijven over de privébibliotheken van de Antwerpse kanunnik Petrus Knyf (1713-1784) en zijn vader Jacobus (1681-1756) in ‘Boeken erven en verwerven’.
In Het Bilderdijkmuseum 15 (1998) staan bijdragen van onder anderen Wiel Kusters (‘... die in mijn boezem leeft’, over stem en schrift bij Bilderdijk) en M. van Hattum (over de correspondentie tussen Bilderdijks vrouw en de vrouw van Da Costa: ‘Geliefde vriendin en zuster in de Heere’).
In een ouder nummer 14 (1997) beschrijft Marita Mathijsen hoe ze met studenten werkte aan een editie van Bilderdijks brieven aan J.J.F. Wap ( ‘Uit de Bilderdijk-werkplaats’).
De Boekenwereld 14 (1998) 5 bevat een artikel van N. Maas over de pornografische werken die de Rotterdamse uitgeverij ‘Artistiek Bureau’ rond de eeuwwisseling publiceerde (‘Een bijster artistiek bureau’). Maas maakt gebruik van de advertenties in het tijdschrift Asmodée. M. Keblusek bespreekt Rotterdam Bibliopolis. Een rondgang langs boekverkopers uit de zeventiende en achttiende eeuw (red. H. Bok, O.S. Lankhorst, C. Zevenbergen) en J. van Waterschoot bespreekt J. Schilt, Hier wordt echter het belang van het boek geschaad... Het Nederlandse boekenvak 1933-1948.
Bzzlletin 29 (1998) 258 gaat over J.J. Slauerhoff. Vooral de Slauerhoffreceptie komt aan de orde: in Friesland (via vertalingen van Jan Schotanus), Indonesië (door Kees Snoek) en Duitsland (Cees Nooteboom schrijft over de Duitse uitgave van De opstand van de Guadalajara). Verder een biografische bijdrage van Maria van Hes (‘Jan Jacob Slauerhoff, scheepsarts’) en enige kanttekeningen van Wim Hazeu (‘De dood nabij’).
Bzzlletin 29 (1998) 259 is een leuk themanummer over duo's. Natuurlijk de enigszins voor de hand liggende literaire koppels: Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet, voormalig Generale Bankprijs-nominé's Bleker en Elmerdorp. Maar er is ook aandacht voor verrassender verschijningen als Tom & Jerry, Gilbert & George, René en Willy van de Kerkhof, Frank en Ronald de Boer (die laatste twee zijn strikt genomen natuurlijk geen duo's). Patrick van den Hanenberg schrijft over cabaretduo's, J. Heymans over de samenwerking in Herenleed tussen Armando en Cherry Duyns (‘Een treurspel van hupsakee).
In Dietse Warande & Belfort 143 (1998) 4, behalve nieuw werk van onder
| |
| |
andere Stefan Hertmans, Arjen Duinker en Paul Claes ook enkele ‘Brieven uit Italië’ van Gerard Walschap. 143 (1998) 5 is een ‘encyclopedische DWB-aflevering met als titel: Schrijvers op post’, aldus redacteur Hugo Bousset. Met als leidraad ‘post’ buigen 51 schrijvers zich over post, brieven, postbode's postzegels. Bijgaand: 51 bedreigende closeups op postzegelformaat.
De gids 161 (1998) 10 is min of meer een themanummer en bestaat uit ‘Kritische beschouwingen over vluchtelingenliteratuur & intellectuele nomaden’. Dat zijn dan onder andere Stefan Hertmans en Thomas Bernhard. Het thema vormt aanleiding voor beschouwingen over de Balkanoorlog en postkolonialisme.
In het Historisch Nieuwsblad 7 (1998) 4 schrijft I. Leemans over de collectie pornografische werken die de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag in een stalen kooi bewaart. Leemans signaleert overeenkomsten en verschillen tussen hedendaagse en zeventiende-eeuwse pornografie. I. van der Vlis interviewt V. Roeper en D. Wildeman over hun onderzoek naar het Nederlandse historische reisverslag en J. Palm schrijft een beschouwing over Michel van der Plas naar aanleiding van diens eredoctoraat aan de Katholieke Universiteit Nijmegen.
Literatuur 15 (1998) 5 opent met een artikel van M. Smits- Veldt, ‘De Muiderkring in beeld. Een vaderlands gezelschap in negentiende-eeuwse schilderijen’. Smits-Veldt laat zien hoe acht schilders bijdroegen aan de mythe van de Muiderkring en het Muiderslot als tastbare ‘lieu de mémoire’. Hun schilderijen ademden de hoop op de nationale herleving van oude deugden. Opvallend is dat een aantal van deze schilderijen ondanks hun functie in dienst van het vaderlands gevoel negatief werd besproken in de toenmalige kunstkritieken. E. Kummer reageert op T. Anbeeks beschouwing over Elsschots gedicht ‘Het huwelijk’ in een vorige aflevering van Literatuur en daarmee ook op de interpretatie van dit gedicht door M. Meijer in In tekst gevat. K. Hilberdink schrijft over een nooit verschenen tijdschrift van Paul Rodenko (‘De draad van Ariadne...’) en N. Noordervliet en H. Stouten verplaatsen zich in de leefen denkwereld van Margriet van Essenvan Haeften (1751-1793) ( ‘Op zoek naar schrijvende vrouwen uit het verleden’). P. Franssen bespreekt twee nieuwe edities in de reeks Klassieken van de Nederlandse letterkunde: R. Jansen-Sieben, W. Wilmink, W.P. Gerritsen e.a., De burggravin van Vergi. Een middeleeuwse novelle en B. Ramakers en W. Wilmink, Mariken van Nieumeghen en Elckerlijc. Zonde, hoop en verlossing in de late middeleeuwen. Verder zijn er besprekingen van Th. Bijvoet, P. Koopman, L. Kuitert en G. Verhoeven (red.), Bladeren in andermans hoofd. Over lezers en leescultuur (door P.J. Verkruijsse); H. Brouwer, Lezen en schrijven in de provincie. De boeken van Zwolse boekverkopers 1777-1849 (door P.J. Verkruijsse); H.Th.M. Roosenboom, De dorpsschool in de Meijerij van 's-Hertogenbosch van 1648 tot 1795 (door P.J. Verkruijsse); W. Knulst en G. Kraaykamp,
Leesgewoonten. Een halve eeuw onderzoek naar het lezen en zijn belagers (door P.J. Verkruijsse); M. Barend-van Haeften, Op reis met de V.O.C. De openhartige dagboeken van de zusters Lammens en Swellengrebel (door A. Zuiderweg); E. Krol, De smaak der natie. Opvattingen over huiselijkheid in de Noord-Nederlandse poëzie van 1800-
| |
| |
1840 (door M.H. Schenkeveld) en N. Laan, Het belang van smaak. Twee eeuwen academische literatuurgeschiedenis (door A.M. Musschoot).
In Maatstaf 46 (1998) 5 presenteren Kris Humbeeck en Ernst Bruinsma een vondst: een ‘schuifkensverhaal’ van Louis Paul Boon, Richard Minne, Piet van Aken, Karel Jonckheere en Raymond Herreman.
Het Nieuw Letterkundig Magazijn 16 (1998) 1 bevat drie bijdragen over Zuidafrikaanse letterkunde: Siegfried Huigen schrijft over Nederlandstalige Zuidafrikaanse literatuur van 1652 tot 1925, Olf Praamstra beschrijft de neerlandistiek in Zuid-Afrika en R. Dorsman schrijft over poëzie in het Afrikaans (‘Die hand vol vuur’). Een uitzondering op dit thema wordt gevormd door de bijdrage van W. van Anrooij, ‘Van Vlaanderen naar Europa. De Negen Besten in Ltk. 208’, waarin Van Anrooij de datering en het auteurschap van manuscript Ltk. 208 uit de collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde belicht. Ten slotte levert T. Steenmeijer-Wielenga een beschouwing over het werk en het leven van de Friese dichter Fedde Schuren naar aanleiding van diens honderdste geboortedag.
In Ons erfdeel (1998, 3) ligt de nadruk op cultuurgeschiedenis: over verveling in de hedendaagse cultuur (Beatrijs Ritsema), de Vlaamse danscultuur (Rudi Laermans en Pascal Gielen), de ‘grappige grimmigheid van Alex van Warmerdam’ (Jan Temmerman) en de historicus Adriaan Verhulst (R. van Uytven). Tevens is er ook hier aandacht voor het werk van Renate Dorrestein en schetst K.D. Beekman enkele grote lijnen over het essay in de Nederlandse literatuur. Uiteindelijk komt hij bij Montaigne terecht (de ‘pater familias’), maar daarvoor geeft hij familiekenmerken van ‘wetenschappelijke’, ‘literaire’ of zelfs ‘romaneske’ essays.
Ons geestelijk erf (1997, 3) bevat de volgende artikelen: G. Guldentops, ‘Een spookverhaal van Bate. Een bron voor de mediëvistiek’; K.W.J.M. Tax, ‘“Denn, was schlummert, ist noch da...”. Ein Kölner Stundenbuch aus dem 14./15. Jahrhundert, Geert Grote und die Windesheimer’; U.S. Olsen, ‘Handschriften en boeken uit het birgittinessenklooster Maria Troon te Dendermonde. Supplement’; J. van Aelst, ‘Suffering with the bridegroom. The Innighe sprake of the Utrecht recluse Sister Bertken’; K. Schepers, ‘De Sermoenen op Cantica en ander nieuw werk van Frans Vervoort OFM’.
Ons geestelijk erf 71 (1997) 4 bestaat uit een literatuuroverzicht (door F. Hendrickx) van de in 1996 verschenen publikaties met betrekking tot de vroomheidsgeschiedenis, voornamelijk in de Nederlanden. Het begrip ‘vroomheidsgeschiedenis’ wordt ruim opgevat. Opgenomen zijn bijvoorbeeld bijdragen over emblemen, schutterswedstrijden, catechismusmoppen, pelgrimstekens, vrouwen, grafsculptuur, volkstellingen en Dürer. De bibliografie biedt daarom ook veel interessants voor neerlandici, vooral in de rubrieken ‘handschrift, druk, archief’ en ‘literaria’.
In De Parelduiker (1998, 1) beschrijft M. Goud de contacten tussen P.C. Boutens en Robert Ross, de literaire erfgenaam van Oscar Wilde (‘“Zoo vindt
| |
| |
elk zijn gading”. P.C. Boutens, Robert Ros en Oscar Wilde’). Goud schetst de belangstelling die in Nederland voor Wilde bestond, en in het bijzonder de belangstelling van Boutens voor Wilde, wiens werk hij vertaalde, en voor Wildes vriend Alfred Bruce Douglas, wiens werk hij uitgaf. Tot slot publiceert Goud twee brieven van Boutens aan Ross. Verder bevat dit nummer een artikel van F. Oerlemans en P. Janzen, ‘“Laat ons eten, drinken en vroolijk zijn”. De vrienden van Jacques Perk’, een stuk van N. Maas over het satirische blad De Roode Duivel; A.H. den Boef, ‘Opbidden tot een gesloten hemel. Frans Coenens Onpersoonlijke herinneringen (1936)’; L. Houët, ‘Het sleutelbeen van een haas. Over een handschrift W.B. Yeats’; M. Mooijweer, ‘Gered van de koele meren des doods. Europese joden in Van Eedens Amerikaanse Walden.’.
De Parelduiker (1998,2) bevat een artikel van K. Snoek over de liefdesbrieven van E. du Perron aan Julia Duboux (‘Met een blik van nadenkend wantrouwen’). P. Couvé verhaalt hoe Pasternaks Dokter Zjivago werd gedrukt in Nederland (‘Leemten in het lot’). N. Maas besteedt aandacht aan het tegendraadse tijdschrift Asmodée. F. Bulhof schrijft over een sleutelroman over het Amsterdamse studentenleven, De autocraten (1963) van Rutger van Zeijst (‘Krakeel is een vorm van contact’). F. Oerlemans en P. Janzen schrijven over Kloos’ verblijf in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam, voorafgaand aan zijn opname in een krankzinnigengesticht in Utrecht in 1895 (‘In het diepst van mijn gedachten. Willem Kloos in Paviljoen 3’). M. Verhoeff bespreekt de gunstige ontvangst van het debuut van de tegenwoordig vergeten schrijver Johan van Vorden (pseud. van J.J.Ph. Beernink), Alex' vrouwen (1927). Het boek werd in binnen- en buitenland lovend besproken, hoewel er ook kritische geluiden te horen vielen. Maar zelfs nadat zijn tweede boek algemeen als een mislukking beschouwd werd, werd Van Vorden nog uitgenodigd voor het schrijven van het boekenweekgeschenk.
‘Wie dicht, denkt niet’ (Jan Kuijper). Hiermee begint de flaptekst van Parmentier (1998, 4), een collage van citaten. Het is een themanummer over filosofie en poëzie. Poëzie lijkt een proeftuin voor filosofische bespiegelingen in de visie van Marjorie Perloff (die zich grotendeels baseert op Wittgenstein, Gertrude Stein en Marinetti). Het is aardig dat haar bijdrage in dit nummer direct gevolgd wordt door een fragment Isaäc da Costa's gedicht ‘Het natuurlijke verband van Wijsbegeerte en Dichtkunst’, die dat heel anders ziet: beide dienen ‘'t menschdom op te leiden tot hooger werelden: en wee die u wil scheiden!’ Veel navolging vindt hij niet langer. Bij Baudrillard wordt zo ongeveer alle denken van de werkelijkheid afgescheiden (Ronald Besemer, ‘Poëzie na de voorstelling’) en vanwege de rituele aard van sommige Vijftigers-poëzie (Hanlo, Lucebert) stelt J.H. de Roder dat in deze gevallen poëzie aan filosofie lijkt te ontsnappen. Lijkt, want als dat zo zou zijn, zou poëzie ook aan de literatuur ontsnappen.
Parmentier 9 (1998) 1 is een themanummer, waarin H.H. ter Balkt dankzij zijn zestigste verjaardag in het centrum van de belangstelling staat. De redactie verklaart zich in de inleiding ‘bewonderaar’ en geeft de ruimte (en alle vrijheid) aan onder andere Frank Koenegracht, Peter Nijmeijer en Tonnus Oosterhoff.
| |
| |
Poetics (1998, 6) bevat een artikel van F. de Glas over de auteurs die tussen 1903 en 1965 werden uitgegeven bij uitgeverij Brusse (‘Authors’ oeuvres as the backbone of publishers' lists: studying the literary publishing house after Bourdieu’).
In Quaerendo 28 (1998) 2 bespreekt K. Bostoen drie catalogi van buitenlandse oude drukken (tot 1700) in de universiteitsbibliotheek van Debreceb (Hongarije), samengesteld door E. Ojtozi. E. Cockx-Indestege bespreekt de cd-rom Het museum Plantin-Moretus: Christoffel Plantijn, de belangrijkste drukker-uitgever van de zestiende eeuw en stichter van de Plantin-Moretus-dynastie, gemaakt door E de Nave en anderen. De dissertatie van M. Keblusek, Boeken in de Hofstad: Haagse boekcultuur in de Gouden Eeuw, wordt besproken door J.A. Gruys.
In Queeste (1998, 1) stelt C. Strijbosch het werkelijkheidsgehalte van de reisverhalen van Brandaan en Marco Polo aan de orde (‘Niets dan de waarheid? De reisverhalen van Brandaan en Marco Polo’). Ze laat zien hoe de auteurs probeerden hun verhaal geloofwaardig te maken en hoe het publiek daarop reageerde, en geeft weer hoe er in de huidige stand van het onderzoek omgegaan wordt met de vraag of Brandaan naar Amerika ging en Marco Polo naar China. E.J. Lodder vergelijkt de twee Middelnederlandse redacties van De borchgravinne van Vergi en brengt de verschillen in verband met het beoogde publiek (‘Spreken of zwijgen? Over schuld en dilemma's in “De borchgravinne van Vergi”‘). Het nummer bevat recensies van: M. Vinck-Van Caekenberghe, Een onderzoek naar het leven, het werk en de literaire opvattingen van Cornelis van Ghistele (door B.A.M. Ramakers); B.A.M. Ramakers, Spelen en figuren. Toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen Middeleeuwen en Moderne Tijd (door W. Waterschoot); J. Reynaert, Catalogus van de Middelnederlandse handschriften in de bibliotheek van de universiteit te Gent (door H. Brinkman); B. Besamusca en F. Brandsma (red.), De kunst van het zoeken. Studies over ‘avontuur’ en ‘queeste' in de middeleeuwse literatuur (door M.-J. Heijkant); D. Hogenelst, Sproken en sprekers. Inleiding op en repertorium van de Middelnederlandse sproke (door Th. Meder).
In De revisor (1998, 2) wordt uitgebreid gediscussieerd over W.E Hermans. Oek de Jongs min of meer controversiële Bordewijk-lezing vormt het uitgangspunt voor beschouwing van Jan Kuijper, Heleen Pott en Wilbert Smulders.
Septentrion 27 (1998) 3 is een themanummer over de Eerste Wereldoorlog - ‘La Grande Guerre’. Over de Belgische betrokkenheid en de invloed van de oorlog op het Belgische politieke landschap (Daniël Vanacker, ‘“Grand Guerre”, grande effets: la Belgique en la première guerre mondiale), over de Nederlandse neutraliteit (M.C. Brands, “La guerre qui est passée à côté des Pays-Bas: une tache aveugle dans la conscience historique) en een uitgebreide bloemlezing met teksten rondom de oorlog (Luc Devoldere).
Seventeenth century news (1998, 1-2) bevat een aflevering van The neo-latin news (1998, 1-2). Hierin staat een bespreking van C. Nativel (ed.), Centuriae latinae: cent une figures humanistes de la Renaissance aux Lumières
| |
| |
offertes à Jacques Chomart. De bundel bevat bio- en bibliografische beschrijvingen van belangrijke humanisten, onder wie Vossius, Erasmus, Scaliger, Douza, Boccaccio, Lipsius en vele anderen. Er zijn onder meer bijdragen van C.L. Heesakkers, M. van der Poel, J. IJsewijn, P. Smith, J. Trapman en K. Meerhoff. Ook bevat het nummer een bespreking van J.E. Walsh, A catalogue of the fifteenth-century printed books in the Harvard University Library, vol. IV: Books printed in France, the Netherlands, the Iberian Peninsula, England (...) en van A.M. Coebergh van den Braak (ed.) and E. Rummel, The works of Engelbertus Schut Leydensis (ca. 1420-1503).
Simiolus (1997,4) bevat een artikel van F. Scholten over de rol die Constantijn Huygens speelde bij het ontwerpen van de graftomben voor Charles Morgan en Arend en Josina van Dorp (‘François Dieussart, Constantijn Huygens, and the classical ideal in funerary sculpture’). Huygens wilde de imitatie van klassieke voorbeelden koppelen aan de contemporaine opvattingen over het uitbeelden van emoties. Scholten legt verband met het theater.
Spiegel der Letteren (1998, 1-2) bevat de volgende artikelen: R. Zemel, ‘Evax en Sibilie. Een verhaal over liefde en ridderschap in de “Roman van Limborch”‘; G. Claassens, ‘“Dat en is sonder reden niet”, over de zeven vragen van Seghelin van Jherusalem’; A. Faems, ‘Een rederijkersgedicht over de Jonder Fransenoorlog: achtergronden en editie’; T. Sintobin, ‘“Eens zal men vragen hoever we gekomen zijn...”. Analyse van en vragen bij Boons theorie van de driehoek. Verder zijn er recensies van H. Brinkman/J. Schenkel, Het Comburgse handschrift (door G. Claassens); M. Vinck- Van Caekenberghe, Cornelis van Ghistele (door M. Spies); Chr. D'Haen, Het schrijverke (door A. de Vos); J.-W. van der Weij, Beweging en bewogenheid. Het prozagedicht in de Nederlandse literatuur aan het einde van de negentiende eeuw (door L. D 'Hulst); K. Wauters (red.), Verhalen voor Vlaanderen. Aspecten van het Vlaamse fictionele proza tot aan de Tweede Wereldoorlog (door E. Vanfraussen); B. Vervaeck, Lijf en Letter. Over ‘Het godgeklaagde feest’ van Willem Brakman (door A. Masschelein).
Spiegel der Letteren (1998, 3) bevat de volgende artikelen: E. Brems, ‘Dit is de geschiedenis van ons. Over de roman Houtekiet van Gerard Walschap’ en D. de Schutte, ‘Zich zeggen. Hans Faverey bij benadering’. Recensies van: K. Stooker en Th. Verbeij, Collecties op orde. Middelnederlandse handschriften uit kloosters en semi-religieuze gemeenschappen (door G.H.M. Claassens; D. Hogenelst, Sproken en sprekers (door G.H.M. Claassens); M.K.A. van den Berg, De Noordnederlandse historiebijbel (door J. Reynaert) en A. de Vos, Gezelles ‘Gouden Eeuw’(door W. van den Berg).
In TNTL (1998, 1) betoogt Th. Summerfield dat Lodewijk van Velthem in zijn Voortzetting van de Spiegel historiael in sommige passages zijn visie op koningschap en machtsverhoudingen heeft uitgedragen, ten koste van de historische betrouwbaarheid (‘Simon de Montfort, Edward I en koning Arthur in Velthems Voortzetting van de Spiegel historiael). A. Maljaars reageert op E. Hofman, Nieuw licht op het Wilhelmus en zijn dichten en C. Free, Willem van Oranje, 's-Hertogenbosch en de dichter van het Wilhelmus in ‘Nieuw licht op het dichterschap van het Wilhelmus?’ Hij
| |
| |
betwijfelt de suggestie dat het huidige Wilhelmus het resultaat zou zijn van een bewerking van een eerdere versie door Marnix van Sint Aldegonde, en vraagt zich tevens af of het wel juist is, Willem van Haecht als auteur aan te wijzen. H.T.M. van Vliet schrijft over Boutens' estheticisme bij het uitgeven van zijn werk (‘de fraaie privé-uitgaven functioneren als icoon’) en vergelijkt Boutens' Oud-Perzische kwatrijnen met Leopolds vertaling van dezelfde kwatrijnen (‘Estheticisme en mystiek bij P.C. Boutens’). Het nummer bevat besprekingen van: Gerlacus Petrus, Opera omnia (ed. M.M. Kors) (door J. van Aelst); S. Raue, Een nauwsluitend keurs (door J. Oosterman); Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden (red. G. Sonnemans) en Het Tübingse Sint-Geertrui-handschrift (ed. H. Kienhorst en G. Sonnemans) (door K. van Dalen-Oskam); A. Sneller-van Veen, Met man en macht (door A. de Jeu); S. Stegeman, Patronage en dienstverlening (door E. Stronks); E.M. Beekman, Troubled pleasures. Dutch colonial literature from the East Indies 1600-1950 (door E. Francken); P. van der Vliet, Onno Zwier van Haren (door P. Altena); M. Evers, De vormingsjaren van A.C.W. Staring (door J.C. Streng); E. Etty, Liefde is heel het leven niet (door H. Schaap) en Karel van de Woestijne, Wiekslag om de kim, ed. L. Jansen (door A. Zuiderent)
In TNTL (1998, 2) recensies van L. Koelmans, Zeemans lexicon. Woord en woordbetekenis bij Michiel de Ruyter (door G.R.W. Dibbets); Grammaticaal spektakel. Artikelen aangeboden aan Ina Schermer-Vermeer bij haar afscheid (Louise Cornelis); P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets, Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800 (B.P.M. Dongelmans); Hadewychs Visioenen, vertaald door Imme Dros (G. Warnar), en A.A. den Hollander, De Nederlandse Bijbelvertalingen 1522-1545 (J.A. van Leuvensteijn). Verder onder andere artikelen over de mate waarin het begrip ‘nieuwe zakelijkheid’ in Vlaanderen voet aan de grond heeft gekregen (Ralf Grüttemeier) en over de ontwikkeling van Zuid-Afrika en de gevolgen voor het Afrikaans als culturele taal (Eep Francken).
TNTL 114 (1998) 2 bevat de volgende bijdragen: J.W. Klein, ‘De status van de Lancelot-compilatie: handschrift, fragmenten en personen’; H. Kienhorst, ‘Fragment van een onbekende Middelnederlandse ridderroman over Willem van Oringen (...)’; R. Grüttemeier, ‘Vlaamse zakelijkheid? Over de nieuwe zakelijkheid als poëtieaal concept in Vlaanderen’. E. Francken, ‘Literatuur voor het oude en het nieuwe Zuid-Afrika? Bart Nel van J. van Melle en de Afrikaner natievorming’. In deze aflevering staan recensies van P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets, Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800(door B.P.M. Dongelmans); A.A. den Hollander, De Nederlandse bijbelvertalingen 1522-1545 (door J.A. van Leuvensteijn) en Hadewijch, Visioenen, vertaald door I. Dros, ingeleid en geëditeerd door F. Willaert (door G. Warnar).
De Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (1997, 1) openen met de tekst van een toespraak van A.L. Sötemann (‘Dichters die nog maar namen lijken’). Aan de orde komen het (ontbreken van) literairhistorisch besef, de relatie tussen literatuurgeschiedenis en cultuurgeschiedenis, de tijdgebondenheid van een literaire canon en het belang van poëzie voor de maatschappij en vice versa.
| |
| |
B. Decorte memoreert R. Brulez, P.G. Buckinx en J. Daisne in ‘Sic transit gloria mundi’ en Christine d'Haen schrijft over de Vlaamse dichteres Gabriëlle Demedts. Tot slot doet L. Scheurkogel verslag van de vorderingen van het ‘Project Passionael’, een onderzoek naar de Nederlandse vertalingen van de Legenda Aurea (‘De overlevering van de Noord- en Zuidnederlandse Legenda Aurea’). Hij geeft een uitvoerige aanvulling op de bekende bronnen (zowel handschriften als drukken) en een bibliografie van secundaire literatuur over het onderwerp.
In Vooys (1998, 3) denkt Fabian Stolk aan Marsman, komt tot heel andere conclusies dan een voorganger wat betreft ‘Herinnering aan Holland’ en bouwt stap voor stap een alternatieve interpretatie op - behalve op taalkundige, ook op poëticale argumenten gebaseerd. Verder aandacht voor F. Bordewijk (Jeroen Kapteijns) en zijn versie van een bijbelverhaal. Recensies van André Klukhuhn en Toef Jaeger, Denkende schrijvers (door Vivian de Gier), Anton Haakman, Afgronden; verontrustende literatuur uit de romantiek (Joachim von der Thüsen); Rudolf Dekker, Lachen in de Gouden Eeuw (Miriam Wijnen) en Jean-Paul en Annick Lesage, Een zeer treurige prins. Het leven van Jotie T'Hooft (Jolandz Olie en Judith van Vugt).
De Wolfenbütteler Renaissance Mitteilungen (1998, 1) bevatten een recensie van Justus Lipsius, Principles of Letter-Writing. A bilingual text of Justi Lipsi ‘Epistolica institutio’. Ed. and transl. by R.V. Young and M.T. Hester (door D. Sacré) en van Marnixi Epistulae. De briefwisseling van Marnix van Sint-Aldegonde. Ed. A. Gerlo en R. de Smet (door A.E. Walter).
Yang (1998, 2) heeft een themanummer over Amerika, of eigenlijk: ‘de Amerika's’. Marjorie Perloff presenteert jonge dichters, verder zijn er vertaalde stukken over het Irancontraschandaal en over een nieuwe stroming, avant-pop, die ergens tussen de avant-garde en het postmodernisme in wil zitten en dat vooral op Internet doet - de redactie geeft vooraf trouwens aan dat dat een van hun bronnen is geweest.
De zeventiende eeuw (1998, 1) is gewijd aan jezuïeten in de Nederlanden. Bijdragen over letterkunde zijn van K. Porteman (‘De jezuïeten in de Nederlandse letterkunde van de zeventiende eeuw’); D. Sacré, ( ‘Een Latijns jezuïetendichter uit de zeventiende eeuw: Balduinus Cabillavius’); P. van Dael (‘“De christelijke leeringhe met vermaeck gevat”: de functie van illustraties in boeken van jezuïeten in de Nederlanden tijdens de zeventiende eeuw’) en P. Begheyn S.J., ‘Uitgaven van jezuïeten in de Noordelijke Nederlanden 1651-1700’. Er zijn besprekingen van de volgende boeken: W. Abrahamse, Het toneel van Theodore Rodenburgh (1574-1644) (door M.E. Meijer Drees); A. de Vos, Gezelles ‘Gouden Eeuw’. De Zuidnederlandse zeventiende-eeuwse literatuur in het werk van Guido Gezelle (door E. Wiskerke); M. Keblusek, Boeken in de hofstad. Haagse boekcultuur in de Gouden Eeuw (door P.G.B. Thissen); A.G.C. Fleurkens, Stichtelijke lust. De toneelspelen van D.V. Coornhert (1522-1590) als middelen tot het geven van morele instructie (door H. Duits) en Jacob Cats, Sinne- en minnebeelden, ed. H. Luijten (door W. Waterschoot).
|
|