Nederlandse Letterkunde. Jaargang 3
(1998)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 384]
| |
Grensverkeer
| |
[pagina 385]
| |
blinkenden steen over het onderscheid tussen de vrienden en de zonen; voor de verhouding christelijke tegenover natuurlijke mystiek: passages uit verschillende traktaten: Dat rijcke der ghelieven, Die geestelike brulocht en Van den geesteliken tabernakel. De lezingen werden gegeven in het Engels en door tolken per paragraaf in het Chinees samengevat. Voor de teksten werd de uitgave van Ruusbroecs Opera Omnia gebruikt, die naast de Middelnederlandse tekst een zeer getrouwe Engelse vertaling biedt.Ga naar eind2 Meer dan de kwantiteit heeft de kwaliteit van de studenten ons getroffen. Zowel na de lezingen als na de close-reading kwam er een menigte vragen op ons af als: wat is de relatie tussen ervaring en taal? is er een ervaring mogelijk zonder taal? in hoeverre kan een mens van nu een veertiende-eeuwse mysticus begrijpen? Deze vragen zullen uitvoeriger worden besproken in het artikel van Rob Faesen, ‘Jan van Ruusbroec in Beijing’, te verschijnen in Ons Geestelijk Erf. Duidelijk bleek dat zij heel wat van het christendom afwisten. Sommigen gaven kritiek op Ruusbroec vanuit Kierkegaard, Scheler en Bultmann: pleegt hij met zijn nadruk op de mystieke eenheidsgenieting geen verraad aan de gekruisigde Christus? Vanuit hun religieuze achtergrond, het boeddhisme en ook het taoïsme, kregen ze de gelijkenissen en tegenstellingen met de christelijke mystiek direct in het oog. Het meest fundamentele probleem in de dialoog is wellicht de christelijke voorstelling van God als Persoon. In de ogen van de oosterling legt men hiermee aan de uiteindelijke werkelijkheid een ondraaglijke beperking op. Die persoonlijke opvatting over een God die in vrijheid uitnodigt tot ontmoeting onderstelt van de zijde van de mens een houding van geloof, terwijl voor onze gesprekspartners de ultieme realiteit voor de menselijke ervaring bereikbaar is zonder dat van geloof sprake hoeft te zijn. Het fascinerende verschil tussen Oost en West ligt samengebald in de verwonderde uitroep van professor Zhang: ‘Wat speelt de liefde toch een grote rol in jullie mystiek!’ Dit persoonsbegrip werkt ook door op maatschappelijk en moreel niveau. Tegenover het westers personalisme staat het collectieve bewustzijn van de Chinezen: de staat is één grote familie, de familie is een netwerk van relaties en elke persoon bestaat slechts als lid van die familie. Evenzo staat tegenover het schuldbesef van het individu het schaamtegevoel van het groepswezen. ‘Zijn gezicht verliezen’ is een uitdrukking die uit het Chinees stamt. Wanneer de overheid bijvoorbeeld de burgers wil afhouden van het sluikstorten, zal zij niet zeggen dat dit schadelijk is voor het milieu maar wel dat je jezelf te schande zet, mocht je bij die illegale activiteit worden betrapt. Gelukkig bleef er buiten de colleges nog wat tijd over om, begeleid door prima gidsen (studenten of professoren), Peking en omgeving te verkennen. De universitaire campus is op zich al een bezoek waard. Hij is bijna zo groot als de stad Leuven en omringd door een muur met vier poorten, die dag en nacht worden bewaakt. Vroeger behoorde dit gebied tot de keizerlijke tuinen en iets van die sfeer is er blijven hangen, vooral in het noordelijk deel, waar een meer (genoemd het ‘Naamloze’) ligt te glanzen tussen heuvels met gevarieerde begroeiing. In Peking zelf hebben we natuurlijk het reusachtige Tienanmenplein bezocht dat onder Mao zijn huidige gedaante heeft gekregen en waar nog geen tien jaar geleden de studentenrevolte werd neergeslagen. Daarachter ligt de Verboden Stad, eeuwenlang de woon- en werkplaats van de Chinese keizers. De opeenvolgende paleizen worden telkens voorafgegaan door weidse pleinen. Beide zijn ontworpen volgens | |
[pagina 386]
| |
een strikte symmetrie rond een noordzuidas. Dit wekt een indruk van grootsheid maar ook wel van strengheid. Mij ontbreekt de ruimte om uit te weiden over de andere grote monumenten die we hebben bezocht: het Zomerpaleis, de Lamatempel, de graven van de Mingdynastie, de Grote Muur, de Hemeltempel... Intussen wordt het wederzijdse contact voortgezet: een van de Chinese studenten, Cheng Jianlong, die voor de vertaling van de collegeteksten in het Chinees heeft gezorgd, zal in de loop van het volgend jaar naar Antwerpen komen om er de mystiek der Lage Landen te bestuderen met het oog op een Chinese vertaling van een van Ruusbroecs kleinste maar tevens rijkste traktaatjes: het Boecsken der verclaringhe.
Guido de Baere |
|