[1998/3]
Introductie
Van vorming tot vak
Het valt niet te ontkennen, de Neerlandistiek is een vak met een geschiedenis. Gewoonlijk laat men de universitaire vakbeoefening beginnen met de Redevoering over het openbaar onderwijs in de Nederduitsche welsprekendheid waarmee op 23 september 1797 de toen 26-jarige predikant van professie Matthijs Siegenbeek zijn benoeming tot professor eloquentiae Hollandicae extraordinarius te Leiden aanvaardde. Helemaal juist is dat niet, want een aantal maanden eerder, om precies te zijn op 9 juni 1797, had de hoogleraar Grieks E. Wassenbergh te Franeker al een benoeming tot linguae belgicae professor ordinarius aanvaard. Ook valt er nog wel wat af te dingen op de vaststelling, dat de Neerlandistiek in 1797 al universitaire status kreeg. Siegenbeek werd immers aangesteld in een propedeutische faculteit en had als taak juristen en theologen spreekvaardigheid en enige culturele bagage bij te brengen. Pas bij de Hoger Onderwijswet van 1876 werd de Neerlandistiek een zelfstandige afstudeerrichting, compleet met een eigen doctoraat. Van vorming van niet-neerlandici werd het een vak voor neerlandici. De weg naar professionalisering en specialisering lag daarmee open. De periode daarvoor behoort eerder tot de voorgeschiedenis.
Niettemin liet men zich in 1997 niet de gelegenheid ontgaan tot royale terugblikken. In aanwezigheid van kroonprins Willem Alexander werd op 27 augustus van vorig jaar te Leiden gecongresseerd rond het thema Tweehonderd jaar neerlandistiek (1797-1997). Het wel en wee van respectievelijk de taalkunde, de letterkunde en taalbeheersing vanaf het prille begin tot nu toe werd op die dag door diverse sprekers belicht. Inmiddels is een aantal van die voordrachten opgenomen in de bundel ‘Eene bedenkelijke nieuwigheid. Twee eeuwen neerlandistiek’ (Hilversum 1997).
Bescheidener van opzet was het symposium Van vorming tot vak, dat op 12 december van het vorig jaar onder auspiciën van het Huizinga Instituut in Amsterdam plaats vond. Niet de totale neerlandistiek, maar uitsluitend het literatuuronderwijs stond daar centraal. De opzet was echter in die zin weer breder, dat niet alleen het universitaire literatuuronderwijs, maar ook het letterkundeonderricht in het voortgezet onderwijs aan bod kwam in het zestal verkennende lezingen die dankzij de gastvrijheid van de redactie van Nederlandse letterkunde in dit speciale themanummer een plaats krijgen. De typering ‘verkennend’ is op haar plaats, want naar dat literatuuronderwijs is op beide fronten tot nog toe, wonderlijk genoeg, nog maar weinig diepgravend onderzoek gedaan. De organisatoren hadden dan ook geenszins de illusie, dat op dit eendaags symposium het laatste woord over deze weerbarstige materie zou worden gesproken. De lezingen, afwisselend gewijd aan het literatuuronderwijs op de universiteit en de middelbare school in respectievelijk de negentiende, de eerste en de tweede helft van de twintigste eeuw willen vooral uitnodigen tot verder onderzoek. Een vak met zo'n lange staat van dienst is het omwille van zijn identiteit aan zichzelf verplicht serieus werk te maken van dat historisch zelfonderzoek.
W. van den Berg
J.J. Kloek