Filter (1997, 3) is een themanummer over Spanje. Twee vertalers van historische Spaanse letterkunde bespreken hun werkwijze (Barber van de Pol over Don Quijote en Erik Coenen over de sonnetten van Góngora). Ook historisch van onderwerp is het artikel van A. Schippers, ‘Wetenschap vertaald - de vertaalschool van Toledo’.
Het Historisch Tijdschrift Holland (1997, 4/5) is een themanummer gewijd aan publiek vermaak in Holland. Vooral verband met de letterkunde houden de bijdragen over rederijkers (N. Moser, ‘Succes in de marge. Rederijkers in Kethel aan het begin van de zeventiende eeuw’), over het theater (B. Pratasik, ‘De moeizame weg van het theaterleven in de provincie in de achttiende eeuw’) en over film (M. Westhoff, ‘Alex Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film’). Ook bij de recensies is sprake van letterkunde. In het kader van een uitgebreide bespreking van oudere en nieuwere studies over graaf Floris V noemt J.W.J. Burgers onder meer Maerlants wereld van F. van Oostrom. M. van Deursen bespreekt een bundel met 23 artikelen over de boekhandelaar, uitgever, antiquaar, veilinghouder, bibliograaf, historicus, verzamelaar en bibliothecaris Frederik Muller: Marja Keyser e.a. (red.), Frederik Muller (1817-1881). Leven en werken.
Het Jaarboek van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fontein’ te Gent (1993-1994) bevat een tekstuitgave met inleiding en aantekeningen van Abrahams Offerande uit de collectie van de Haarlemse kamer ‘Trou moet blijcken’ door G.R.W. Dibbets en W.M.H. Hummelen. In het commentaar concentreert Hummelen zich vooral op de verwerking van het bijbelse thema en op de tekst als toneeltekst, terwijl Dibbets ingaat op ‘teksteigenaardigheden’ zoals het rijm- en taalgebruik. W.L. Braekman schrijft over ‘Suspecte boeken, liederen en refreinen te Gent omstreeks 1573’. Wat is de relatie tussen valsemunters, geuzenboeken en rederijkers?
In het daaropvolgende Jaarboek (1995-1996) bestudeert J.P. Westgeest ‘Zeven verborgen Marialoven van Anthonis de Roovere’, waarbij hij uitvoerig ingaat op de manier waarop de zogenaamde ‘schaakbordgedichten’ gelezen zouden moeten worden. J.B. Oosterman levert een uitgebreide en zeer welkome bijdrage over de overlevering, toeschrijving en plaatsbepaling van het werk van Anthonis de Roovere, met een overzicht van de gedichten die aan De Roovere toegeschreven worden. Niet alleen maakt Oosterman de lezer wegwijs in alle vroegen en late handschriften en drukken waarin werk van De Roovere (en navolgingen daarvan) verscheen, maar hij geeft ook een compilatie van verspreid gepubliceerde gegevens over De Rooveres leven en betrekt deze bij de plaatsbepaling van diens werk. Tenslotte bestudeert W. Waterschoot de rol van de rederijkerskamers bij de doorbraak van de reformatie in de Zuidelijke Nederlanden. Rederijkers, die door hun geletterdheid, bijbellectuur en zin voor religieuze problematiek veel belangstelling hadden voor het gedachtengoed van de reformatie, werden tot aan het eind van de zestiende eeuw in hun activiteiten beknot.
In het Kafka-katern (1997, 4), het clubblad van de Nederlandse Franz Kafka-kring, zijn enkele bijdragen over de relatie tussen Kafka en Nederlandse auteurs opgenomen. René Marres schrijft over Vestdijks lezing van Der