Nederlandse Letterkunde. Jaargang 3
(1998)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
Grensverkeer
| |
[pagina 189]
| |
geven van de ‘hoofdpersonen’. Vaak als een historisch personage genoemd wordt, is daarbij een afbeelding te vinden van een portret, een buste, een penning en dergelijke. Vooral de Bourgondische hertogen en hun familie zijn vaak afgebeeld met als absolute hoogtepunt Filips de Goede. Hij komt op minstens zeven afbeeldingen voor (1.14, 1.16, 2.2, 4.3, 13.4, 17.16 en Nawoord 9). De afbeeldingen zijn van hoge kwaliteit, ze zijn met zorg en deskundigheid uitgekozen en van beknopte toelichtende bijschriften voorzien. Heel soms verbaasde mij de keuze van een afbeelding. Afb. 3.4 bijvoorbeeld is opgenomen ter illustratie van de mededeling dat de oorlog in de wereld is gekomen met Kaïn en Abel. De betreffende afbeelding toont een aantal Joden die offeren en op hun altaar is een afbeelding van Kaïn en Abel zichtbaar. Het gaat hier echter om een - in eerste instantie niet erg opvallend - deel van een groter geheel. Er zijn toch wel afbeeldingen te vinden waarop Kaïn en Abel een centralere plaats innemen? Bij de toelichtingen heb ik soms ook reserves. Die bij afb. 1.4 luidt bijvoorbeeld: ‘De oriflamme was oorspronkelijk de lijkwade van St. Denis, later een rode vaan met gouden sterren. De Fransen voeren de oriflamme in de slag bij Poitiers, 1356.’ Op de afbeelding komt echter geen rode vaan met gouden sterren voor. De banier die nog het meest op de omschrijving lijkt, bevindt zich aan de linkerkant. Maar daar zijn de Engelsen afgebeeld (zie ook verder)! De toelichting helpt hier dus niet erg. Maar als geheel zijn afbeeldingen en toelichtingen een enorme verrijking van Huizinga's tekst. Die verrijking werkt voornamelijk momentaan: dat wat Huizinga bespreekt, wordt tevens afgebeeld. Maar de afbeeldingen kunnen ook als geheel of in combinatie ondersteunend werken en ik betreur het een beetje (hoewel ik het ook wel begrijp) dat de bezorger zich niet de vrijheid of de ruimte heeft gegund om daar de aandacht op te vestigen. Ik geef twee voorbeelden. Hoofdstuk 6 gaat over ridderorden en ridderlijke geloften. Huizinga laat daarin onder andere zien hoe de ridderorde een van de manieren is waarop het ridderideaal gestalte heeft gekregen en hoeveel gewicht men die orden toen gaf. De afbeeldingen ter plekke ondersteunen dat adequaat. Maar ook op bijvoorbeeld de afbeeldingen 4.3, 4.4, 13.4, 13.7, 14.7, 17.13, 19.4, 20.3 en 21.21 komen ridderorden voor, meestal als detail van een afbeelding die feitelijk een andere functie heeft. Daarom staan ze ook niet bij hoofdstuk 6. Maar het feit, dat bij dergelijke afbeeldingen het weergeven van een ridderorde belangrijk werd geacht, is een extra ondersteuning voor Huizinga's argumentatie. En zou het echt onverantwoord zijn geweest om daar aan het eind van het hoofdstuk als een P.S. of een noot een opmerking over te maken en de verwijzingen te geven? Ik denk het niet. De afbeeldingen 12.8 en 12.9 illustreren Huizinga's bespreking van het tweeluik van Melun. Hij vermeldt onder andere dat een oude traditie zegt dat Etienne Chevalier, de opdrachtgever ervan, de Madonna de trekken van Agnes Sorel heeft laten geven, op wie hij verliefd was. Nu is afb. 2.17 een portret van Agnes Sorel. Een simpele verwijzing naar die afbeelding zou het de lezer mogelijk gemaakt hebben vast te stellen dat de genoemde veronderstelling niet ongegrond lijkt. Nu blijft het van toeval afhankelijk of deze link gelegd wordt. De illustraties geven ook los van Huizinga's tekst aanleiding tot soms verrassende observaties. Zo trof mij bijvoorbeeld dat op alle illustraties van de grote slagen tussen Engeland en Frankrijk uit de honderdjarige oorlog aan Engelse kant boogschutters zijn afgebeeld, en meestal prominenter dan op andere krijgsscènes (vgl. | |
[pagina 190]
| |
1.4, 2.5, 7.3, 7.4, 7.8). Dat komt overeen met de realiteit: Poitiers, Crécy en Azincourt zijn gewonnen dankzij de boogschutters. Er komen een aantal afbeeldingen voor waarop een auteur een boek aanbiedt. Steeds wanneer de ontvanger een man is, gebeurt dat in een ‘formele’ omgeving (vgl. 4.3, 4.4, 17.1, 17.16, 21.21, 22.1). Als echter Christine de Pisan een boek aanbiedt aan de koningin van Frankrijk, gebeurt dat in een privévertrek (8.4). Is dit toeval of zien we hier een sexegebonden verschil in de omgang met boeken? De tot nu toe aangestipte zaken betreffen steeds details, die deels zelfs losstaan van Huizinga's tekst. Maar de illustraties laten zich ook bekijken op hoofdlijnen. Ze functioneren dan als ondersteuning van of kritiek op Huizinga's beschouwingen. De ondertitel van zijn werk luidt: Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. De vraag is echter hoe ruim het bereik van het boek eigenlijk is. Geeft het alle levens- en gedachtenvormen van de veertiende en de vijftiende eeuw weer, de dominante of slechts een aantal opvallende? De illustraties geven op die vraag geen antwoord, maar ze laten wel zien, dat bepaalde gedachtenvormen zich in allerlei stijlen en allerlei kunstvormen uitdrukken, wat waarschijnlijk een teken is dat ze inderdaad een zeer breed bereik hebben gehad. Zie bijv. de illustraties bij hoofdstuk 11 over de dood en bij hoofdstuk 13 en 14 over godsdienstige beleving. Die lopen van enorm beeldhouwwerk in marmer naar simpele houten beeldjes, van de schitterendste miniaturen en handschriften naar grof ingekleurde houtsneden en simpel drukwerk. Van de andere kant suggeren de illustraties dat er een heel duidelijke eigen ‘Bourgondische’ (of neutraler geformuleerd: Noord-Frans/Zuid-Nederlandse) kunst bestaat, die een eigen behandeling verdient en die met de simpele afgrenzing middeleeuwen-renaissance eigenlijk niet te beschrijven is. De illustraties tonen, dat Huizinga - hoezeer hij ook afweek van de toenmalige dominante geschiedbeschouwing - feitelijk ook in een keurslijf zat en daardoor bepaalde zaken niet goed kon zien.Ga naar eind1 Bekijk maar eens hoe unfair de bespreking van de miniaturen met mythologische figuren uit de Oudheid bij de Epitre d'Othéa à Hector van Christine de Pisan is (blz. 346; afb. op 348-350). De ‘gekraakte’ miniaturen wijken niet opvallend af van vele andere, maar verschillen wel zeer van de wijze waarop deze figuren in de Oudheid of tijdens de Renaissance werden afgebeeld. Dezelfde oneerlijkheid, hetzelfde gebrek aan inlevingsvermogen, blijkt bijv. op alle plaatsen waar Huizinga het allegorisch denken of uitingen van de séconde rhetorique bespreekt. En ook Huizinga's hoofdstelling: dat de renaissance pas komt wanneer ‘het getij van dodelijke levensverzaking’ kentert en dat de laatmiddeleeuwse kunst een sombere grondstemming heeft, wordt door de illustraties niet ondersteund, althans niet voor mij. Wat Huizinga schetst is er wel, maar er is zo veel pracht, zoveel schittering en kleur, zoveel aandacht voor allerlei kleine details van het leven hier op aarde, dat de behandeling van deze tijd en deze kunst alleen als herfsttij niet bevredigt. Van de andere kant zijn vele opmerkingen en observaties van Huizinga uitermate raak, heeft hij een bijzonder oog voor details en bezit hij een onovertroffen vermogen om kunstvoorwerpen in taal te evoceren. En dat valt in deze herdruk bij voortduring vast te stellen, omdat de afbeeldingen bij de beschrijving staan. En ook in dit opzicht staan zijn opmerkingen over kunstwerken niet alleen. Zijn opmerkelijke intuïtie blijkt verder bijv. op blz. 100 waar hij zegt, dat de cultuurhistorische betekenis van het ridderideaal slechts ten volle kan worden begrepen, als men het zou volgen tot in onze tijd. Dat hij gelijk had, is later gebleken.Ga naar eind2 En zijn vermogen | |
[pagina 191]
| |
om het bijzondere citaat te kiezen en daarvan in weinig woorden de kern te treffen blijkt bijv. op blz. 205, waar hij het heeft over mystieke honger en waar hij Ruusbroecs passage over Christus als lijdend aan vraatzucht citeert, decennia voor G. de Baere aandacht voor die passage zou vragen.Ga naar eind3 En dat brengt me bij het slot van deze korte beschouwing. Ik heb deze nieuwe druk van Herfsttij vanwege de afbeeldingen gekocht. Maar al kijkend ben ik gaan lezen en, hoewel ik het boek meende te kennen, heb ik het helemaal opnieuw gelezen. Dat ik het bij die herlezing met een aantal zaken erg oneens was, zal intussen wel duidelijk zijn. Maar bewondering overheerste. Veel zaken die ik meende te doorzien, ben ik in een ander licht gaan bekijken door herlezing van Huizinga's boek. En daarom is mijn hoop, dat als dit stuk niet leidt tot aanschaf van de nieuwe herdruk, het toch een aantal mensen zal brengen tot het (her)lezen van Herfsttij der middeleeuwen, zodat ze voor zichzelf (opnieuw) kunnen vaststellen dat het bij dit boek werkelijk om een klassieke studie gaat.
Paul Wackers
Johan Huizinga, Herfsttij der middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. Bezorging tekst en illustraties Anton van der Lem. 21e druk. Amsterdam, Contact, 1997. |
|