Nederlandse Letterkunde. Jaargang 3
(1998)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ruusbroec als compilator
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanden XII beghinenNaar algemeen wordt aangenomen, is de Beghinen Ruusbroecs laatste werk.Ga naar eind5 De Beghinen heeft in de middeleeuwen geen grote verspreiding gehad. Er zijn slechts drie complete afschriften van bekend, in de Ruusbroechandschriften D, F en G.Ga naar eind6 Een vrijwel volledige tekst vinden we in het Kopenhaagse handschrift, K.B., Thott 137 8o. Het betreft een handschrift in Ripuarisch dialect, afkomstig uit de omgeving van Keulen. Een andere codex met circa de helft van de tekst vinden we in het Parijse handschrift, Bibliothéque de l'Arsenal, ms. 8217. Deze codex stamt uit Rooklooster, in de directe omgeving van het klooster te Groenendaal gelegen, waar Ruusbroec leefde. Beide laatste handschriften zijn nooit eerder in het onderzoek voor de tekstuitgave betrokken, maar ze leveren voor de tekstkritiek interessant aanvullend materiaal. De Beghinen vormen niet bepaald het meest geliefde object van het Ruusbroeconderzoek. Dit wordt waarschijnlijk voor een groot deel bepaald door het feit dat het werk, zeker op het eerste oog, geen compositorische eenheid vormt. De tekst werd door de uitgevers in deze eeuw in vier afzonderlijke delen onderscheiden. Het is van belang al direct voor ogen te houden dat die indeling een construct is van de tekstuitgever Van Mierlo.Ga naar eind7 De tekst van de Beghinen begint met de langste poëzietekst uit Ruusbroecs oeuvre.Ga naar eind8 Hij leunt hierin duidelijk aan bij vorm en vocabulaire van Hadewijchs Strofische gedichten en de Mengeldichten.Ga naar eind9 In het gedeelte op rijm komen onder andere twaalf begijnen achtereenvolgens aan het woord; het thema is grofweg gezegd het schouwende leven. Op dit onderwerp gaat Ruusbroec vervolgens in proza nader in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het tweede deel plaatst hij de ketterijen die zich in het schouwende leven kunnen voordoen tegenover de waarachtige vormen van geestelijk leven. Het derde deel bevat in grote lijnen een uiteenzetting over de relaties tussen de planeten en het godsdienstig leven. De allegorie speelt hierin een grote rol. Het vierde en laatste deel behandelt het lijdensverhaal in relatie met de zeven getijden van het brevier. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De middeleeuwse evangeliënharmonieën en het Middelnederlandse Leven van JezusVan grote invloed op het geestelijk leven in de middeleeuwen waren de zogeheten evangeliënharmonieën. Hierin werd de biografie van Jezus, samengesteld uit de vier evangeliën, tot één doorlopend verhaal gemaakt. De eerste harmonie ontstond reeds in de tweede eeuw, maar de meest gezaghebbende werd de Latijnse versie die in 546 in opdracht van Victor van Capua werd samengesteld. Deze tekst is de bron voor vrijwel alle middeleeuwse evangeliënharmonieën, ook voor die in de volkstaal. In het Middelnederlands is deze tekst bekend onder de naam Leven van Jezus, en de studie van zijn invloed en belang is zo men weet de levenslange bekommernis van C.C. de Bruin geweest.Ga naar eind10 Een van de vroegste vertaalactiviteiten rond de Bijbel in de Nederlanden betreft de evangeliënharmonie. In het voetspoor van De Bruins onderzoek worden twee redacties in het Leven van Jezus onderscheiden: De L-redactie, genoemd naar het Luikse afschrift, en de S-redactie, vernoemd naar het Stuttgartse handschrift. De vertaling van de L-tekst heeft tot de meest wilde speculaties geleid. Deze zou gebaseerd zijn op de apocriefe Syrische tekst van Tatianus.Ga naar eind11 Die veronderstelling is geleidelijk uit de wetenschappelijke discussie verdwenen. Wel bleef zeer lang - zo'n zestig jaar! - De Bruins hypothese overeind, dat de L-redactie de oudste en meest oorspronkelijke was, terwijl de S-tekst niet meer dan een geleidelijke aanpassing aan de Vulgaat zou laten zien. Onlangs heeft Coun echter aangetoond dat de S-redactie van het Leven van Jezus ouder moet zijn dan de zogeheten L-redactie, en reeds rond 1280 is ontstaan.Ga naar eind12 De invloed van de L-redactie is marginaal; wel bestaat er een mengredactie S/L die enig succes heeft gehad. Voor de argeloze buitenstaander blijft zelfs na lezing van Couns heldere en knappe artikel menig punt nog onduidelijk. Zo blijft in de lucht hangen waaruit die S/L-redactie nu precies bestaat. Verder rijst de vraag of het wel juist is om de S- en L-redactie als twee polen tegenover elkaar te plaatsen. Voorts vraagt men zich achteraf het nut af van de editie van allerlei versies van het Leven van Jezus in het corpus van Middelnederlandse Bijbelhandschriften van De Bruin.Ga naar eind13 Een editie waarin de volledige overlevering wordt bestudeerd en uitgegeven, is immers een desideratum van de eerste orde gebleven.Ga naar eind14 Het daarvoor benodigde materiaal werd reeds bijeengebracht en codicologisch beschreven door Biemans in zijn Middelnederlandse Bijbelhandschriften uit 1984, waarin een overzicht wordt gegeven van alle overgeleverde handschriften: compleet, in excerpt of als fragment. Zoals de zaken er nu voorstaan zal het onmogelijk zijn om bij Ruusbroec de exacte brontekst vast te stellen. Voor het onderhavige onderzoek is dat echter geen onoverkomelijk bezwaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Leven van Jezus als bron tekst voor Vanden XII beghinenHet laatste deel van de Beghinen handelt over ‘Christus als ons brevier’. Hierin staat het Lijdensverhaal, van Getsemane tot de graflegging, centraal. Dit is in de S-redactie slechts één hoofdstuk, te weten nummer 226. Al gauw wordt duidelijk dat Ruusbroec voor zijn vierde deel van de Beghinen (een versie van) deze vertaling van de evangeliënharmonie heeft gebruikt. Met de bestaande tekstuitgaven is de kwestie weliswaar niet met zekerheid op te lossen, maar zeker is in ieder geval dat de L-redactie niet aan de basis van Ruusbroecs tekst kan liggen. Een enkel voorbeeld moge dat aantonen. In de volgende passus komt het dramatische moment voor waarop Judas met de soldaten aankomt om Jezus te arresteren; de afwijkende vertalingen in L ten opzichte van S en de Beghinen samen zijn gecursiveerd: Beghinen: Leven van Jezus, S-tekst: Leven van Jezus, L-tekst: De L-tekst is dus zeker niet het voorbeeld geweest. Maar ook duidelijk is dat Ruusbroec evenmin conform de S-tekst schrijft. Het begin is al iets anders, de ‘twaalf’ worden bij hem de xij jongheren, met hem komt niet voor, terwijl de vorm oversten afwijkt van zowel L als S.Ga naar eind18 Uit het deel over de handschriften met het Leven van Jezus in Biemans' Middelnederlandse Bijbelhandschriften blijkt bovendien dat Ruusbroec geen complete evangeliënharmonie tot zijn beschikking hoeft te hebben gehad. Sterker nog, het is veel waarschijnlijker dat hij een excerpt heeft gebruikt. Immers, van de veertien handschriften met de S-redactie die Biemans noemt (één fragment niet meegerekend), zijn er maar liefst tien met excerpten die in ieder geval, maar vaak ook uitsluitend, het passieverhaal brengen, en in ieder geval dus het hoofdstuk 226 dat Ruusbroec zal hebben gebruikt. Met andere woorden: er is geen handschrift dat dit passieverhaal mist!Ga naar eind19 Nu is er uit de veertiende-eeuwse bibliotheekvan Groenendaal bitter weinig overgeleverd, daar het meeste verloren is gegaan bij de brand van 1434. Wel vinden we materiaal van die tijd uit Rooklooster, dat in zeer nauwe relatie met Groenendaal stond. Interessant is in dit verband het Ruusbroechandschrift w (Parijs, Bibliothéque Mazarine, 920). Alle delen van dit convoluut zijn volgens De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vreese tot stand gekomen tussen 1360 en 1385, en in ieder geval ten dele in Rooklooster geschreven en gecorrigeerd. Het handschrift maakte deel uit van de kloosterbibliotheek. Naast een afschrift van Ruusbroecs Vanden seven sloten (naar dit handschrift uitgegeven in het tweede deel van Ruusbroecs Opera omnia) bevat het onder andere een rapiarium met teksten van Hadewijch en de hoofdstukken 207-240 uit de S-redactie van het Leven van Jezus. We zitten met dit al zeer dicht bij het Groenendaals milieu; het ligt immers voor de hand dat men zich voor het afschrift van Vanden seven sloten tot Groenendaal heeft gericht. Dit handschrift uit Rooklooster toont dat in dit milieu ook belangstelling voor het Leven van Jezus bestond.Ga naar eind20 Daarom lijkt het goed mogelijk dat Ruusbroec te Groenendaal over een handschrift met een versie van het Leven van Jezus heeft kunnen beschikken, dat in ieder geval het passieverhaal bevatte. Belangrijk is tevens dat het handschrift uit Rooklooster een van de oudste afschriften is, op het handschrift uit Stuttgart (datering: 1332) na. Ruusbroec verwerkt een groot deel van het Passieverhaal in het laatste deel van zijn Vanden XII beghinen.Ga naar eind21 Kernpunt is de relatie die hij hierbij legt tussen de getijden van het brevier en verschillende fasen van Jezus' lijden. Een overzicht maakt dit duidelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierbij twee opmerkingen. 1. Gezegd moet zijn dat vanaf de behandeling van de noon Ruusbroec zeer vrij met zijn brontekst omspringt. Het tempo wordt bijzonder versneld en er zijn nauwelijks nog uitweidingen, en toch gaat het hier om bijna de helft van de getijden. En dat terwijl er mogelijkheden te over liggen voor een nadere uitwerking, zoals bij voorbeeld de zeven laatste woorden van Jezus aan het kruis. 2. Uiteraard geeft Ruusbroec bij alle uren nadere beschouwingen; neem bij voorbeeld de volgende tekst uit de evangeliënharmonie: In die ander ure [dat wil zeggen in het tweede uur van de metten] ghinc Jhesus van synen discipulen alleene beeden. Hy hief op syne oghen inden hemel ende sprac: ‘Vader, en mach dese kelct van my niet lijden ie en salne drincken, soe ghescie dynen wille’.Ga naar eind33 Daarop volgt een nadere uitwerking door Ruusbroec: Doen gaf hy over, ghehoorsaam ende oetmoedich, lyf ende ziele, ende syne ghescapenheit, in die moghende hande sijns vaders, ende begheerde, dat alle dinghen volbracht worden in hem, die voerghesien ende gheordent waren in die eewighe wijsheit gods. Ende hy gaf hem vrylijc over, sonder eenich verkiesen, inden liefsten wille gods; ende daer vant hy raste ende vrede inden gheeste. Maer doe hy aensach die teederheit sijns lichamen ende sijnre natueren, ende die grootheit der passien ende pynen, die hy doeghen moeste ende woude, doen wert sijn herte seere bedruct ende vervaert ende bedrueft, ende al sijn senlijc leven, ziele ende lijf, herte ende sen. Want hy was stare ende ghesont levende, ende jonc: die scoenste, die gracioeste man, die noyt in eertrijeke quam.Ga naar eind34 Men ziet dat Ruusbroec in deze passus de innerlijke motivatie van Jezus expliciteert, die het bemediteren van deze scéne uit het lijdensvethaal zal hebben vergemakkelijkt. Ook verderop in de tekst expliciteert Ruusbroec op gelijkaardige wijze de evangelietekst voot ieder uur van het getijdengebed. Vraag is natuurlijk of Ruusbroec bij zijn indeling van het Passieverhaal naar de getijden van het brevier van bestaande tradities gebruik maakte. In sommige handschriften van het Leven van Jezusvinden we, zij het rudimentair, een verbinding tussen getijden en lijdensverhaal. Zoals in het Haagse handschrift, dat echter alleen priem, terts, sext, noon en vespers bevat.Ga naar eind35 In het Stuttgartse handschrift komt één keer het woord primo voor, dat concordeert met het opschrift Te prime tijt in het Haagse handschrift.Ga naar eind36 De relatie getijden - lijdensverhaal gaat evenwel nog verder terug in de tijd, en werd in de twaalfde en dertiende eeuw steeds couranter.Ga naar eind37 Voor Ruusbroecs Beghinen kunnen we denken aan de invloed van de zeer gezaghebbende Meditationes vitae Christi, toegeschreven aan Bonaventura, maar in werkelijkheid van de hand van een anonieme tijdgenoot.Ga naar eind38 De indeling is daar wel iets anders, maar op hoofdpunten zijn et toch overeenkomsten: metten: Getsemane, gevangenname, voor Annas en Kajafas, bespotting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noon: moordenaars, woorden tot Maria, dood aan het kruis, getuigenis centurio, breken van de botten, doorboren van de zijde met de lans Van sext tot vespers zijn er zo we zien wat verschillen. Opgemerkt moet worden dat de anonieme auteur zich zo nu en dan tamelijk ver verwijdert van het evangelieverhaal, niet alleen doordat hij tal van apocriefe elementen toevoegt, maar evenzeer omdat hij allerlei weglaat of anders vertelt. Zo ontbreekt bij voorbeeld het gedeelte waarin wordt verteld hoe de ridders aan Pilatus vragen of ze de botten van de gekruisigden mogen breken. Evenmin wordt verhaald over de verloochening door Petrus of over het verzoek van Josef van Arimathea aan Pilatus om Jezus in een graf te mogen leggen; in dit laatste speelt alleen Maria een rol. Überhaupt is in deze tekst een centrale rol aan Maria toebedeeld. We kunnen dus vaststellen dat Ruusbroec wat de tekst betreft de evangeliënharmonie in de S-redactie volgt, maar dat hij voor de indeling van het lijdensverhaal in de zeven getijden de Meditationes vitae Christi als bron kán hebben gebruikt. Dit bevreemdt niet als men bedenkt dat Ruusbroec duidelijk door Bonaventura is beïnvloed en genoemde tekst in de middeleeuwen voor een authentiek werk van de Doctor Seraphicus doorging. Overigens constateerde onlangs José van Aelst ten aanzien van Zuster Bertkens Passieboekje dat er niet één indeling van de getijden en het lijdensverhaal bestaat,Ga naar eind39 zodat het moeilijk blijft een eenduidige bron aan te wijzen. Eerder zal er sprake zijn van het overnemen van een hoofdstructuur, waarin dan kleine veranderingen werden aangebracht. Het opnemen van de uren der getijden, zoals Ruusbroec doet, heb ik evenwel nog in geen enkele andere tekst aangetroffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het passieverhaal in de BeghinenDe Middelnederlandse vertalingen van het Leven van Jezus zullen zijn samengesteld voor een publiek dat geen Latijn kon lezen. Het kleine formaat en de eenvoudige uitvoering van de meeste handschriften wijzen bovendien op privé-lectuur, al ontlenen we dit gegeven voornamelijk aan de vijftiende eeuw, waaruit vrijwel alle handschriften stammen. Toch was ook het eerder genoemde veertiende-eeuwse handschrift uit Rooklooster een van die kleine boekjes.Ga naar eind40 We mogen er dus vanuit gaan dat Ruusbroec als geïntendeerd publiek eenvoudigen van geest voor ogen had toen hij het laatste deel van de Beghinen schreef, want hetgeen hij vertelt is erg basaal. De bewoordingen waarmee hij zijn tekst inleidt zijn bovendien zeer algemeen gehouden: ‘Cristus selve es onse regule. Sijn leven ende sijn leere es onse ordinarijs ende onse ghemeyne breviarijs in alle de werelt. [...] Dit es een ghemeyn breviarijs den leeken ende den gheleerden’. Uit deze passus blijkt dat het publiek voor wie Ruusbroecs tekst van belang is, in principe zeer ruim is. Maar door de inhoud bleef hij waarschijnlijk beperkt tot lezers die ontvankelijk waren voor de rudimentaire, catechetische kennis die Ruusbroec hier aanreikt. Hij verwijst bovendien op generlei wijze naar een duidelijk geïnstitutionaliseerde leesomgeving, zodat het zelfs de vraag is of hij een monastiek of semi-religieus publiek op het oog had. Interessant is uiteraard wat Ruusbroec precies met zijn brontekst, het Leven van Jezus, doet. Het langste stuk dat hij hieruit vrijwel zonder onderbrekingen aanhaalt begint in de editie op p. 174 en loopt door tot 177. Het gaat om het verhaal vanaf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de gevangenname van Jezus tot en met de bespotting in het huis van Kajafas. Men kan eigenlijk bezwaarlijk beweren dat Ruusbroec de tekst uit de evangeliënharmonie ‘aanhaalt’. Het is moeilijk zijn werkwijze anders dan als compilerend te omschrijven. Dat wil zeggen: hij voegt toe en laat weg, maar gebruikt wel de volgorde van het verhaal in de evangeliënharmonie als stramien en indien hij de tekst ongewijzigd overneemt, is direct duidelijk dat hij de S-tekst voor ogen (onder ogen is evenzeer mogelijk) had. Soms laat hij kleine passages weg. Zo laat hij bij voorbeeld alleen al uit de passus van het verraad door Judas tot en met de genezing van de knecht (die door Petrus zijn oor werd afgeslagen) de volgende zinsdelen weg:Ga naar eind41 ‘ende Judas custe hem. Ende Jhesus wiste al dat hem te gheschiene was’Ga naar eind42; ‘ende Judas stont met hem. Ende doe sprac Jhesus ie bent’Ga naar eind43; ‘dat die reddene vervult worde die hi sprac dar hi seit, die du mi gegeven hebs van hem nes geen verloren’Ga naar eind44; ‘die name des knechs was Malcus’Ga naar eind45; ‘laet u slaen sijn, doe nam hi sine hant’Ga naar eind46. Verder is er nog een bekorting: ‘mettien tart hi vort hem te cussene’Ga naar eind47; dit wordt bij Ruusbroec eenvoudig: ‘custene’.Ga naar eind48 Na deze passus laat Ruusbroec het vijfde uur van de metten beginnen. De S-tekst vervolgt: ‘In dier stonde sprac Jhesus toter scharen.’Ga naar eind49 Ruusbroec schrijft echter: ‘Hier-na volghet die vijfste ure van der nacht, inden wekken dat Jesus sprac tot den scaren des volcs.’Ga naar eind50 De reden van deze toevoeging is duidelijk: ze is noodzakelijk om het passieverhaal te koppelen aan de uren van de getijden. Een indruk van Ruusbroecs werkwijze biedt de volgende passus, die het begin vormt van het zesde uur, waarin de feitelijke gevangenname van Jezus wordt verhaald; de overeenkomende gedeelten zijn gecursiveerd:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze passus kunnen we vaststellen, dat Ruusbroec bekort waar het elementen uit de evangeliënharmonie betreft die Jezus niet tot direct onderwerp hebben, terwijl zijn uitbreidingen betrekking hebben op de figuur van Jezus. In bovenstaand voorbeeld gaat het om nadere informatie omtrent zijn gevangenname, zoals ‘ende worpene onder hare voete.’ Een vertaling als ‘in dat vrijthof voer de zale’ is echter minder goed dan die van de S-tekst; de grondtekst luidt immers: ‘in atrium’ (Mt. 26,3). Ook een toevoeging als Annas huys is niet evangelisch. Toch kunnen we bezwaarlijk beweren dat Ruusbroec altijd op een dergelijke wijze de brontekst behandelt. Er zijn ook hele stukken die hij zonder weglatingen overneemt. Wel onderbreekt hij de tekst herhaaldelijk voor de nadere overwegingen die hij bij de uren van de getijden geeft. Een opvallende toevoeging aan de tekst vinden we bij het derde gebed van Jezus in Getsemane. De S-tekst beperkt zich tot de mededeling: ende ghinc ten derden male beden ende badt die selve wort (namelijk dezelfde woorden als bij het tweede gebed). Ruusbroec vult echter in waaruit dat derde gebed zou hebben bestaan. Opmerkelijk is wel dat hij die passus in de indirecte rede heeft gezet, terwijl de andere beden in de directe rede staan: In die derde ure vander nacht liet hy sine jongheren, ende danctte ende lovede synen hemelschen vader, dat hy met sijnre gracien verwonnen hadde eyghenheit sijns willen; ende bat voer alle die-ghene die hem navolghen in minnen, ende haer selfs verloechenen souden, dat sy overmids hem ghedoept souden werden inden heilighen gheest, ende haer inwendighe leven vervult metter gracien gods.Ga naar eind51 Een aantal keren zet Ruusbroec de tekst van de S-redactie om. Deze omzettingen zijn inhoudelijk gemotiveerd. Zo wordt in de S-tekst de verloochening door Petrus anders gepresenteerd dan door Ruusbroec. Na de eerste verloochening volgt in de S-redactie een stukje tekst waarin Jezus ondervraagd wordt door Annas. Daarna komen de overige twee verloocheningen. Ruusbroec echter plaatst de drie verloocheningen achter elkaar en laat dan pas het verhoor van Jezus door Annas volgen. Op die manier bereikt hij in zijn tekst meer coherentie, terwijl hij het dramatisch effect vergroot. Een ander geval betreft de zelfmoord van Judas. In de S-redactie wordt dit onmiddellijk verteld nadat Jezus aan Pontius Piiatus wordt overgeleverd. Ruusbroec echter laat het verhaal nog iets verder doorlopen, zodat duidelijker is dat Judas zeker kan zijn dat Jezus ter dood gebracht zal worden, waardoor zijn berouw en zelfmoord een nog onafwendbaarder hoogtepunt worden. Men vergelijke de beide passages op de pagina hiernaast:
In deze tekst is direct duidelijk dat Judas moest begrijpen dat de Joden op de dood van Jezus uit zijn, en wordt zijn zelfmoord optimaal gemotiveerd. In de beide gevallen wordt daardoor het inlevingsvermogen van de lezer in de lijdensgeschiedenis gestimuleerd. Interessant is ook de subtiele wijziging in twee andere passages, die nauw met elkaar samenhangen, hoewel ze toch een behoorlijk stuk uit elkaar staan. Het betreft hier twee cruciale vragen die Jezus tijdens zijn proces gesteld worden: de eerste is de vraag van de hogepriester of Jezus Gods zoon is; de tweede is afkomstig van Pilatus die wil weten of Jezus zich als koning der Joden beschouwt: 1. op de eerste vraag betreffende zijn zoonschap zegt Jezus in de S-redactie: ‘du seg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gest dat ict ben.’Ga naar eind52 Maar Ruusbroec laat Hem zeggen:‘Du segges want ic bent.’Ga naar eind53 2. volgens de S-redactie zegt Jezus over zijn koningschap in antword an Pilatus: ‘du sprekest dat ic ben een coninc.’Ga naar eind54 En Ruusbroec laat hem nu zeggen:‘Du spreekes, want ik ben een coning.’Ga naar eind55 In beide gevallen is de tekst aangepast naar de lezing van de Vulgaat. Gaat het hier om een ingreep van Ruusbroec zelf? In de uitgegeven versies van het Leven van Jezus staat, om het even welke redactie, altijd dat. Nog gecompliceerder wordt de vraag naar de brontekst als we op enige momenten zien dat Ruusbroec niet bij de S-redactie maar bij de L-redactie aansluit:Ga naar eind56 Beghinen: buten staende voer de poorteGa naar eind57 In het laatste voorbeeld wordt duidelijk dat Ruusbroec waarschijnlijk geen van deze beide vertalingen gevolgd heeft, maar de gelijkenis met de L-redactie is toch wel groter dan die met de S-tekst. Dit toont aan dat men niet kan spreken van ‘de’ meng | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
redactie van S en L. Alleen al het brongebruik van de tekst bij Ruusbroec laat zien dat het onderzoek naar de vertalingen van het Leven van Jezus in hun onderlinge samenhang hoogst noodzakelijk is. Het is duidelijk dat een auteur als Ruusbroec, die deze teksten gebruikte, een belangrijke rol kan spelen in een dergelijk onderzoek, vooral daar er bijna geen veertiende-eeuwse handschriften met het Leven van Jezus bestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere tekstcomplexen als bron voor Vanden XII beghinenIn Ruusbroecs versie van het passieverhaal komen ook passages voor die niet uit het Leven van Jezus stammen, maar die Ruusbroec evenmin zelf verzonnen blijkt te hebben. We treffen ze aan bij het deel dat handelt over Jezus' kruisiging en dood. Toeval of niet: in dit gedeelte constateren we tevens de meeste afwijkingen ten opzichte van het Leven van Jezus. Er wordt zeer veel weggelaten en de volgorde wordt herhaaldelijk gewijzigd. Bovendien wordt het lopende verhaal langdurig onderbroken door een excurs over Jezus' testament. Het slot van de tekst mist dan ook, vergeleken met hetgeen voorafging, veel aan diepte. Wellicht komt dit mede doordat in de excurs over Jezus' testament, Ruusbroec reeds een voorschot had genomen op het vervolg van het lijdensverhaal. Zo komt in deze uitweiding het verhaal over de beide moordenaars die met Jezus gekruisigd worden voor.Ga naar eind68 Hier volgt Ruusbroec vrijwel woordelijk het Leven van Jezus. Wanneer hij echter bij de noon hetzelfde verhaal nog eens gaat vertellen, wordt meer dan de helft weggelaten. Bezien we echter meer in detail welke andere tekstcomplexen dan het Leven van Jezus een rol hebben gespeeld in het gedeelte van kruisiging tot en met de graflegging: Een belangrijk element in zowel de iconografische als de literaire verbeelding van de gebeurtenissen rond de kruisiging vormt de precieze wijze waarop Jezus werd gekruisigd.Ga naar eind69 In de traditie zijn twee richtingen te onderscheiden.Ga naar eind70 De eerste is dat Jezus iacente cruce, dat wil zeggen op een op de grond liggend kruis, werd gekruisigd. De andere voorstellingsvorm van kruisiging is erecto cruce, dus op een opgericht kruis. Men stelde zich voor dat Jezus eerst een laddertje moest beklimmen voordat hij kon worden vastgebonden en -gespijkerd. In het evangelie wordt echter niets gezegd over de wijze waarop de kruisiging plaatsvond. De iacente cruce-voorstelling vindt zijn oorsprong in de zeer veelgelezen Dialogus S. Anselmi cum B.V. Mariae, toegeschreven aan Anselmus, maar geschreven door een twaalfde-eeuwse anonymus.Ga naar eind71 De erecto cruce-traditie vindt haar oorsprong in de eveneens uiterst invloedrijke Meditationes vitae Christi. Opvallend is overigens dat de auteur aan zijn verhaal toevoegt: ‘Er zijn echter mensen die menen dat hij niet op deze wijze gekruisigd werd’, waarna hij zeer kort de iacente cruce-traditie samenvat.Ga naar eind72 Beide teksten maken overigens op de een of andere manier gebruik van een evangeliënharmonie; de Meditationes kwamen in dit verband hierboven reeds aan de orde. Beide versies van de kruisiging waren invloedrijk en aanleiding tot het geven van steeds meer details in geschrift en afbeelding; uiteraard doel ik hier mede op de passiespelen waarin de kruisiging eveneens verbeeld kon worden. Hierdoor ontstaat een verbeelding van Jezus' kruisdood waarin tekst en beeld elkaar volledig gaan beïnvloeden; later worden dan ook elementen uit beide tradities met elkaar gecombineerd. Bij Ruusbroec vinden we de iacente cruce-traditie, zoals uit de volgende passus blijkt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doe daden die ridderen boren .iij. gate in dat cruce ons heren; ende sy hadden .iij. plompe naghelen, luttel mijnre dan eens menschen vinghere. Ende doe ontdeden sy Jhesum al moeder-naect, ende leydene op dat hout des crucen; ende sy nichhelden beyde sijn voeten met eenen naghele in dat hout des crucen int nederste gat.Ga naar eind73 Al deze elementen vinden we reeds terug in de Dialogus van Ps.-Anselmus. Nochtans komen bij Ruusbroec nog meer toevoegingen aan het lijdensverhaal voor, die uit de traditie in ruimere zin komen. Bekend is bij voorbeeld dat men zich voorstelde dat de gaten in het kruis te wijd uit elkaar waren geboord, zodat men Jezus alleen door zijn lichaam uit te rekken op de voorziene plaatsen kon vastspijkeren. Ruusbroec zegt daarover: ‘Ende sy recten uut sijn hande ende syne arme, alsoe men een laken reet opden rame.’Ga naar eind74 Het gaat hier om de passus alsoe men een laken rect opden rame. Het ‘uitrekken’ op het kruis heeft een lange traditie. Reeds Augustinus schreef in zijn Enarrationes in Psalmos dat Jezus op het kruis werd uitgerekt zoals het vel op een trommel.Ga naar eind75 Vrijwel dezelfde formulering die Ruusbroec gebruikt, treffen we aan in Die passie Jhesu, overgeleverd in een zestiende-eeuws handschrift: ‘Sij togen hem inden cruice alsoe seer uuteen alsmen enich dinck in een raem spannen mach [...]’.Ga naar eind76 Of Ruusbroec de bron is of dat beide teksten een gemeenschappelijk voorbeeld hebben, die vraag moet vooralsnog onbeantwoord blijven. Daarna wordt het kruis opgericht, en deze voorstelling van zaken is weer conform de Dialogus. Dan echter volgt een passus die we hierin niet terug vinden: ‘Ende met synen preciosen bloede, dat uut sinen handen ende sinen voeten ran, soe wyede hi ende heilichde den outaer des crucen [...]’.Ga naar eind77 Dit is een voor de hand liggende verbeelding van Christus' kruisoffer als prefiguratie van het Misoffer. In het berijmde dertiende-eeuwse Vanden levene ons heren heet het in fragment DI: Dat bloet sepelinghe ran neder,Ga naar eind78 waaruit moge blijke dat deze voorstelling van zaken in Ruusbroecs tijd een duidelijke traditie had. Na deze toevoegingen uit diverse bron gaat Ruusbroec kort verder met de tekst van het Leven van Jezus,Ga naar eind79 en komt dan met zijn grote excurs over Jezus' testament.Ga naar eind80 Misschien is het geen toeval dat we in Die passie Jhesu wederom een parallel met Ruusbroecs tekst aantreffen, dit keer met betrekking tot Jezus' testament. Men vergelijke de volgende twee teksten: Ontrent die sevenste ure vanden daghe woude Jhesus maken sijn testament; want hij nakede seere sijnre doot.Ga naar eind81 Het is duidelijk dat in beide gevallen het tijdstip vóór de noon ligt, maar een precieze aanduiding ontbreekt (Ontrent en genaecte). Verschillen zijn er ook, want de auteur van de Passie laat het testament bestaan uit de kruiswoorden, terwijl die bij Ruusbroec pas later aan bod komen, namelijk bij de behandeling van de noon.Ga naar eind83 Een mogelijke bron voor de koppeling van het testament met de laatste woorden van Christus is Ambrosius, die in zijn Expositio euangelii secundum Lucam schrijft: [...] hic et in cruce non inmemor matris appellat eam dicens: ecce filius tuus et Iohanni: ecce mater tua. Testabatur de cruce Christus et testamentum eius signabat Iohannes, dignus tanto testatore testis. Bonum testamentum non pecuniae, sed uitae, quod non atramento scribitur, sed spiritu dei uiui.Ga naar eind84 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ambrosius stelt hier Johannes voor als degene die het testament opschrijft, als een notaris. Dat dit testament niet alleen de stervenswoorden omvat, blijkt uit de laatste zin, waarin wordt gesteld dat dit niet een testament van geld maar van eeuwig leven is. In zijn Enarrationes in Psalmos noemt Augustinus Jezus dan ook de signator testamenti.Ga naar eind85 Bij zijn behandeling van de noon volgt Ruusbroec slechts globaal de evangeliënharmonie. Verder voegt hij het een en ander toe aan de woorden die Jezus vanaf het kruis tot zijn moeder en Johannes richt: ‘Doen bedroefde haer Maria, Jhesus moeder, ende dat sweert van rouwen ende van compassien doerghinc ziele ende lijf, herte ende sen, als ochte sy sterven soude.’Ga naar eind86 Deze uitweiding kan bij voorbeeld zijn gebaseerd op Luc. 2,35 en geïnspireerd op de Stabat mater-traditie. De volgende passus is echter minder duidelijk in een welbepaalde traditie te plaatsen: Doen dat Jhesus sach, sant hy sinen gheest ende dede haer ghedincken die woorde des inghels Gabriels, dat haer sone soude heeten ende sijn des almachtichs gods sone: hy soude sitten opden stoel Davids, sijns vaders, ende regneren met gode in Jacobs huus eewelijc, ende sijns rijcs en sal syn gheen inde. Ende sy ghedachte der miraculen ende der woorde, die hi ghesproken hadde van beghinne, ende der propheten ende der heiligher screftueren: dat Jhesus, haer sone, moeste doghen ende sterven om alre menschen sonden ende salicheit.Ga naar eind87 Weliswaar vinden we in de reeds geciteerde poëzietekst Vanden levene ons Heren eveneens de idee dat Maria zich staande bij het kruis aan de woorden van Gabriël herinnert, maar in die tekst komt Jezus daar niet aan te pas, en benadrukt Maria juist dat haar niet verteld was dat Jezus op deze wijze aan zijn eind zou komen. Het laatste gedeelte van voornoemde passus is interessant om zijn radicaliteit: Ende de gheest gods gaf haer soe grote karitate, datsi gherne selve ghestorven hadde, hadt moghelijc gheweest, die bitter doot, om alder menschen salicheit ende noot: hadden de naghele uut sine hande ende uut syn voete ghespronghen, sy hadse weder in ghesleghen om verlatenisse van onsen sonden.Ga naar eind88 De wil van Maria desnoods zelf aan het kruis te hangen komt eveneens voor in Vanden levene ons heren.Ga naar eind89 Maar de radicale doorvoering van Ruusbroec - ze zou zelfs de spijkers er zelf bij haar zoon wel willen inslaan, mochten daardoor onze zonden vergeven raken - ontbteekt in het berijmde leven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitUit het voorafgaande mogen we concluderen dat Ruusbroec bij het schrijven van het vierde deel van de Beghinen twee belangrijke tradities heeft gebruikt: het Leven van Jezus in de S-redactie en de gewoonte om het Lijdensverhaal met de zeven getijden van het brevier te verbinden. Zoals enkele voorbeelden getoond hebben citeert Ruusbroec zelden letterlijk, maar zet hij zonodig het verhaal naar zijn hand. Er is daarin geen duidelijke lijn te onderkennen; misschien moeten we wel zeggen dat Ruusbroec geen eenvoudige compilator is, maar toch bovenal een schrijver. Het brongebruik bij Ruusbroec toont bovendien aan dat de overlevering van het Leven van Jezus nog gecompliceerder is verlopen dan veelal wordt verondersteld. Ruus- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
broec put echter ook uit andere tradities die rond de kruisiging van Jezus ontstonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|