Nederlandse Letterkunde. Jaargang 3
(1998)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
‘ich habe leider mit Holland rechtes Pech gehabt’Ga naar eind1
| |
[pagina 43]
| |
landstalige literatuur zijn vooral de bijdragen van Kloos en Van Uffelen interessant. Maar ze kennen tevens grote beperkingen. Kloos bespreekt slechts een werk van Hauser, een literatuurgeschiedenis. Van Uffelen gaat voornamelijk in op de brieven die Hauser aan Nederlandstalige auteurs geschreven heeft, betrekt enkele van Hausers publicaties over literatuur in zijn onderzoek maar laat het overgrote deel van diens publicaties buiten beschouwing. Een groot bezwaar tegen Van Uffelens publicatie is dat hij zich een oordeel vormt over Hauser op basis van diens artikelen van een paar jaar, terwijl Hauser zich tot 1914 met Nederlandstalige literatuur heeft beziggehouden. Wel stelt Van Uffelen vast dat Hauser vanaf het begin in ‘“ethnographischen” Dimensionen’Ga naar eind4 heeft gedacht. Dat dat zelfs als eufemisme niet deugt zal in de loop van dit artikel blijken. Hier worden niet alleen vrijwel alle artikelen van Hauser over Nederlandstalige literatuur, zijn brieven aan auteurs uit Nederland en België, maar ook zijn publicaties op antropologisch-racistisch gebied uit de periode tot 1914 nader bekeken. De bestudering van dat materiaal laat duidelijk zien dat Hausers belangstelling voor Nederlandstalige literatuur vrijwel vanaf het begin antropologisch-racistisch is geweest. Wie zijn artikelen over antropologie en racisme heeft gelezen en nog eens bladert in Hausers artikelen over literatuur uit de tijd voor 1905, zal tot de conclusie komen dat er een sterke eenheid in zijn denken heerst. Zijn eclectische racisme heeft zijn literatuurbeschouwing vanaf het begin beheerst. | |
Hausers referentiekaderHet culturele klimaat waarin de Duitstalige critici, vertalers en bemiddelaars in het Duitse Rijk na 1871 werkzaam waren bepaalt de Duitse receptie van de Nederlandstalige literatuur. In vergelijking met omliggende staten had Duitsland zich laat verenigd. Dit is een van de factoren die ertoe bijgedragen hebben dat het Duitse debat over de rol van cultuur anders was dan in Nederland. Het samenvoegen van verschillende decennialang gescheiden staten maakte het noodzakelijk een nieuwe consensus over de rol van cultuur te vinden en een nieuwe culturele identiteit vast te leggen. Dat was verre van eenvoudig. De Duitstalige cultuur van het nieuwe Duitse rijk was niet gebonden aan staatsgrenzen. Niet-Duitstalige minderheden woonden binnen de Duitse grenzen en Duitstalige minderheden woonden daarbuiten. Een van de invloedrijkste verenigingen die werden opgericht om de Duitstalige bevolking buiten de grenzen van het rijk cultureel te ondersteunen was het Alldeutscher Verband. De leden van dit verbond beschouwden de Duitse eenheid van 1871 als een eerste stap op weg naar een leidende culturele en politieke rol van Duitsland in de wereld. Zij streefden naar overeenstemming van staats- en taalgrenzen. Daarmee lag het Alldeutscher Verband op een lijn met de officiële Duitse buitenlandse politiek, die na de in 1871 verworven politieke en economische machtspositie in de wereld ook cultureel wilde expanderen. Het vermoeden ligt voor de hand dat de Nederlandstalige literatuur - geschreven in een taal die veelvuldig als Duits dialect werd beschouwd - in dit klimaat vanuit dit perspectief gerecipieerd werd. Ideologisch was het Alldeutscher Verband nauw verbonden met antisemitische, pan-Germanistische en expansionistische tijdschriften als Der Volkserzieher en de Politisch-Anthropologische Revue. In dit laatste tijdschrift zijn veel bijdragen van Otto Hauser te vinden. Het Alldeutscher Verband kon een gezaghebbend criticus als Pol | |
[pagina 44]
| |
de Mont, een Vlaming die zich in Duitsland sterk voor de Nederlandstalige literatuur heeft ingezet, tot zijn aanhangers rekenen. Dit blijkt uit een reeks lezingen die hij in 1896 in Duitsland voor het Alldeutscher Verband hield.Ga naar eind5 Vanaf 1907 begon Hauser in de Politisch-Anthropologische Revue over zijn, zoals hij het noemde, ‘anthropologische’ opvattingen te publiceren. Hij wilde de ontwikkeling van de literatuur vanuit deze invalshoek beschrijven in plaats van zogenoemde ideële en materiële stromingen verantwoordelijk te stellen voor de opkomst en ondergang van de cultuur van volkeren. Zijn voorbeeld voor een dergelijke literatuurbeschouwing was de Duitse literatuurwetenschapper Adolf Bartels (1862-1945). Bartels was een van de eersten die de conservatieve en Duits-nationale literaire beweging een centrale plaats gaven in literatuuroverzichten. Hij zette haar als positief voorbeeld tegenover de, volgens hem, decadente literatuur van auteurs als Arthur Schnitzler, Stefan George en Rainer Maria Rilke. Hauser betoogde dat het ras de belangrijkste factor in de culturele ontwikkeling van de mensheid was. De cultuur in de gehele wereld was afkomstig van het blanke ras, in het bijzonder van het ‘nordische Blut’, dat oorspronkelijk de inwoners van Noord-Duitsland en Zuid-Zweden kenmerkte. Inmiddels was het ‘nordische Blut’ aan te treffen bij inwoners van Scandinavië, Denemarken en het midden en westen van Noord-Duitsland. Hun uiterlijke kenmerken beschreef hij als volgt: Merkmale der hohen, schlanken Gestalt (170 cm und darüber), der Langschädeligkeit, der schwachen Pigmentierung, wodurch die Hautfarbe rosig, das Haar blond und die Iris grünlichgrau bis blau erscheint.Ga naar eind6 Dit ‘lichte, nordische Rasse’ was het ‘Schönheitsideal [...] der Antike und der Renaissance und auch noch unseres’.Ga naar eind7 Op een briefkaart aan zijn kennis Alfred Haering blijkt dat Hauser zich zelf daar ook toe rekent. Hij stelde zich als volgt voor: 170 cm groß (ein bißchen darüber), Militärmaß, blond, weiß und rosig, grüngraue Augen (in gewisser Beleuchtung sind sie blau), germanischer Züge skandinavischer Prägung.Ga naar eind8 Volgens Hauser waren de Oude Grieken eigenlijk Germanen en daarom vormde de Germaanse cultuur de bakermat van de West-Europese beschaving. De volksverhuizingen hadden hen naar Zuid-Europa gebracht en door de strijd om het bestaan hadden zij een hogere vorm van ras, dus hogere cultuur bereikt. Hausers verklaring dat de Zuid-Europeanen in de door de Germanen bezette gebieden toch hun eigen taal waren blijven spreken is even banaal als geniaal: de Germanen waren in de minderheid, maar leerden ‘als geistig begabter schneller die Sprache der Unterworfenen [...] als diese die der Herren [...]’.Ga naar eind9 Zo hadden de Romaanse talen een Germaanse structuur gekregen en waren verrijkt met talloze Germaanse uitdrukkingen. In de artikelen in de Politisch-Anthropologische Revue legde Hauser er steeds opnieuw de nadruk op dat het verloren culturele aanzien van Duitsland aan de teruggang in ‘Rassenkraft’ te wijten was. Sinds het Duitse volk te veel vreemde elementen had opgenomen was het land op een cultureel dieptepunt aangekomen en geheel afhankelijk geworden van Engeland en Frankrijk. Hij vreesde zelfs voor een proces van ‘Nigritierung’ in Duitsland; Duitse vrouwen zouden blanke Duitsers links laten liggen en meer interesse voor de seksuele aantrekkingskracht van zwarte mannen hebben. | |
[pagina 45]
| |
Daar de samenstelling van het volk in zijn ogen direct verantwoordelijk voor bloei en verval van cultuur was, ligt in zijn betoog niets meer voor de hand dan de ontwikkeling van het volk, ‘dieser Ungeheuern chaotischen Masse, wo es dem bloßem Zufall überlassen ist, gelegentlich aus dem Gemengsel ein Genie herauszukristallisieren’Ga naar eind10, te beïnvloeden. Om het culturele verval een halt toe te roepen stelde hij ‘Aufzucht’ voor. Wel verwachtte hij dat zijn gedetailleerd uitgewerkte plan geen instemming zou vinden, omdat de ‘geistige Rassenkraft’ al te sterk verminderd was om in te zien dat dit de cultuur op een hoger niveau zou brengen. Er zijn in Hausers werk invloeden van De Lagarde, Gobineau, Chamberlain en Langbehn te vinden. Naar eigen zeggen trad Hauser met zijn ‘anthropologische’ opvattingen in de voetsporen van Woltmanns, de hoofdredacteur van de Politisch-Anthropologische Revue. Woltmanns had zijn levenswerk, de ‘Germanenforschung’, door zijn dood in 1908 niet kunnen voltooien. Het was zijn doel aus Museen, Privatgallerien, Bibliotheken usw. alle erreichbaren ikonographischen und biographischen Daten über die hervorragendsten Namen der Weltgeschichte zu sammeln und zu vereinen.Ga naar eind11 Woltmanns gaf richtlijnen; de lezers van het tijdschrift dienden o.a. op de kleur van het haar, de wenkbrauwen, ogen en baard te letten. Dit mondde uit in een stroom artikelen waarin de uiterlijke kenmerken van historische figuren werd beschreven. Stuitten de verzamelaars op beschrijvingen waarin Goethes haar bruin werd genoemd dan werden deze terzijde geschoven door te beweren dat wat nu donkerblond wordt genoemd vroeger bruin heette. De basis voor Hausers verzameling van Nederlandse auteurs vormde het overzichtswerk Nederlandsche schrijvers van L. Leopold.Ga naar eind12 Na bestudering van de in het boek afgebeelde portretten stelde Hauser vast dat Vondel, Cats en Hooft ‘alle rein germanischen Gesichtsschnitt [hatten], teils von der langgestreckten, geraden Form, teils von der gebogenen (Vogelgesichter).’Ga naar eind13 Onder invloed van het werk van de twee Oostenrijkse rassenideologen Guido von List (1848-1919) en diens discipel Jörg Lanz von Liebenfels (1874-1954) ging Hauser zich bezig houden met de theorie van de ‘Blonden’ en ‘Brünetten’. Beiden hadden het adellijke ‘von’ aan hun naam toegevoegd om hun theorie, dat adel een hogere vorm van ras betekent, in overeenstemming met de praktijk te brengen. Lanz von Liebenfels die al in 1907 een vlag met hakenkruis op zijn slot liet hijsen was vanaf 1905 uitgever van de onregelmatig verschijnende publicatie Ostara, Briefbücherei der Blonden. Die diende te bewijzen dat der Blonde heldische Mensch, der schöne, sittliche, adelige, idealistische, geniale und religiöse Mensch, der Schöpfer und Erhalter aller Wissenschaft, Kunst, Kultur und der Hauptträger der Gottheit ist. Alles Häßliche stammt von der Rassenvermischung her, der das Weib aus physiologischen Gründen mehr ergeben war und ist, als der Mann.Ga naar eind14 Het zal geen verwondering wekken dat Hitler deze schriften in zijn Weense tijd (1908-1913) gretig gelezen heeft. Verbazing wekt eerder het schrijfverbod dat hij Lanz von Liebenfels in 1938 na het binnenmarcheren in Oostenrijk oplegde. In Hausers artikelen over de blond- en donkerharigen - die voor de hogere en | |
[pagina 46]
| |
lagere rassen stonden - ontstond een gedetailleerde beschrijving van personen, waarbij hun bijdrage aan de ontwikkeling van de cultuur afhankelijk was van hun haarkleur. Een korte samenvatting van deze opvattingen geeft het volgende beeld: blauw of groen waren de kleuren die bij blondharigen horen, rood paste bij bruinharigen. Lagere rassen konden nergens met hun vingers vanaf blijven, neigden in hun puberteit niet tot ascese, hadden dus een lagere geestelijke ontplooiing en waren kleinzielige parvenu's op kromme benen. Omdat Hauser vooral ook over zichzelf schreef (en zichzelf als maatstaf voor het ‘nordische Typ’ nam) gaf hij de volgende - tegengestelde - autobiografische details prijs: hij sliep al vanaf zijn elfde onder een blauw dekbed, droeg vanaf zijn negentiende blauwe kleren en had al op jonge leeftijd een afkeer om dingen aan te raken. Op school was hij niet bijzonder populair, ‘was mir allerdings bei dem starken, wenn auch nur instinktiven Bewußtsein meiner Höherwertigkeit eher ein freudiges Gefühl gab, als daß es mich irgendwie kränkte’.Ga naar eind15 In tegenstelling tot donkerharigen bewaarde hij nooit recensies over zijn eigen werk. Hij beschouwde zichzelf als een genie, een uitverkorene, die niet alleen aan alle voorwaarden voldeed om de Germaanse cultuur door te geven, maar zichzelf ook in de traditie van de Germaanse scheppingskracht zag staan. Kennelijk golden zijn plannen tot ‘Aufzucht’ niet voor hemzelf; van iets meer dan literaire belangstelling voor vrouwen is er in zijn biografie niets bekend.Ga naar eind16 Hauser was een eclectisch racist, met een eigen persoonlijke mengeling van de antropologische en racistische opvattingen die rond 1900 in Wenen in zwang waren. Om de verschillende ontwikkelingen binnnen het ‘nordische Blut’ te kunnen verklaren, deed hij er nog een scheut klimaattheorie bij. Maar toch is hij niet vast te leggen op een bestaande, afgeronde ideologie; in zijn Geschichte des Judentums verdedigde Hauser de opvatting dat een blonde jood (zoals Heine er kennelijk een was) hem liever was dan een donkerharige Duitser. Dat werd hem niet in dank afgenomen. | |
Hausers opvatting over de geschiedenis en ontwikkeling van de Nederlandse literatuurHauser heeft veel gedaan voor de verspreiding van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied Hij publiceerde niet alleen talloze vertalingen en artikelen in Duitstalige tijdschriften, maar ook - met Nederlandse steun van Edward B. Koster, de taalgeleerde Buitenrust-Hettema uit Leeuwarden en twee onbekenden - bijna alle lemma's over de Nederlandstalige literatuur voor de beroemde zesde oplage van het invloedrijke Meyers Konversationslexikon. Tot ongeveer 1905 schreef hij in afzonderlijke periodieken over literatuur en antropologie en racisme. In zijn overzichtswerken maakte hij de ontwikkeling van cultuur afhankelijk van de ontwikkeling van het ras. Zijn belangstelling voor Nederlandstalige schrijvers is beslist niet zuiver literair. In zijn brieven komen zijn opvattingen nog veel duidelijker naar voren. Zo verklaarde hij in 1901 in een brief aan Pol de Mont onomwonden dat hij zich bij zijn keuze aan Nederlandse poëzie voor zijn anthologie uit 1901 door namen heeft laten leiden: Ich wollte so viel wie möglich echt niederländische Namen in der Sammlung haben, die gewissermassen die Stammechtheit bezeugen. Dadurch sollte das Buch einen Begriff von der ethnologischen Eigenart unseres Brudervolkes geben.Ga naar eind17 | |
[pagina 47]
| |
Zo'n keuze heeft met literaire oordelen weinig te maken. De Europese poëzie was volgens Hauser door de invloed van de Preraffaëlieten, met name Dante Gabriel Rossetti (eigenlijk Gabriel Charles Rossetti, 1828-1882), tot nieuwe bloei gekomen. Hij betoogde dat Rossetti de eerste moderne kunstenaar was, die door zijn Italiaans-Engelse afkomst de ideale stijl van Shakespeare met Dante en Michelangelo combineerde. Rossetti was Hausers hedendaagse raszuivere imperialistische paradepaardje. Hij had de Nederlandse dichters uit hun slaap gehaald. In de ziel van het Nederlandse volk, dat de wereld nieuwe muziek en Rembrandt - ‘einer der größten Farbendichter aller Zeiten’Ga naar eind18, van wie ook bekend was dat hij ‘groß und blond war und blaue Augen hatte’Ga naar eind19 -, geschonken had, moest veel poëtische kracht hebben liggen sluimeren tot het bevrijd werd. De ontmoeting met Rossetti markeerde het begin van de bloeitijd van de Nederlandse poëzie. De Nederlandse dichters zouden op het Europese continent de eersten zijn geweest die naar een nieuwe, persoonlijke poëzie streefden. Kunst moest kunst zijn, in navolging van de opvattingen van de Engelsen; kunst vrij van, maar niet zonder traditie; echt, vol schoonheid en met een helderheid die aan de Italiaanse renaissance deed denken. Door de wederzijdse invloed die schilderkunst en literatuur op elkaar uitoefenden zouden de grenzen tussen beide vormen verdwijnen. Rossetti, schilder en dichter, zou een voorbeeld voor iedereen moeten zijn die net als hij ‘alles handwerksmäßige, alles nicht aus der Tiefe Geschöpfte, alles nicht Wiedergeborene aus der Kunst verbannt wissen wollte [...].’Ga naar eind20 De Preraffaëliten hadden het ‘Stilgefühl’ bij de Nederlandse dichters weer tot bloei gebracht. In 1885, het jaar waarin De Nieuwe Gids voor het eerst verscheen, was de invloed zichtbaar geworden, ook in de vorm: het sonnet, immers afkomstig uit Italië en in Engeland tot grote bloei gebracht. Aan Willem Kloos wijdde Hausers een apart artikel, waarin de ‘Stimmung’ in diens werk centraal staat. Zowel vorm als inhoud beschikten over ‘Stimmung’, betoogde Hauser, maar als beide overeenstemmen was de ‘Stimmung’ groter dan de optelsom van de afzonderlijke delen. Ook bestond ‘Stimmung’ uit originaliteit, die uit de metrische eigenzinnigheid van een dichter bleek. Ieder oorspronkelijk gevoel vereiste een originele vorm en iedere dichter bracht een nieuwe inhoud in een nieuwe vorm. Hauser zag in dat dit aan grenzen gebonden was: ‘die Vertreter des Subjektivismus haben schon alles gesagt, was sie sagen konnten [...]’.Ga naar eind21 Twee vertegenwoordigers van dat subjectivisme hadden volgens Hauser hun grenzen bereikt: Herman Gorter was zijn heil bij het socialisme gaan zoeken en Frederik van Eeden was zijn geluk in de mystiek gaan beproeven. Alleen Willem Kloos ‘ist Stimmungslyriker und Individualist geblieben’.Ga naar eind22 Kloos was Hausers favoriete ‘Stimmungs’-dichter. Hij was een estheticus, meer symbolist dan Verwey, kortom: de Nederlandse Rossetti: Sein Leben ist ein Feldzug gegen alles, was nicht echt ist, aber echt scheinen will, ein stolzer Manneskampf für die hohe Kunst gegen ihre falschen Diener, die sie in den Staub herabziehen wollen und vor den Menschen erniedrigen; er ist ihr Rufer im Streit und ihr Weihepriester zugleich.Ga naar eind23 Hij schreef dit in 1902, een tijd waarin Kloos in Nederland al over zijn hoogtepunt heen was. De jonge Frederik van Eeden noemde hij ‘der große Denker’.Ga naar eind24 Hij roemde diens ‘großsinnigen, tiefgefühlten, edelschönen Werke.’Ga naar eind25 Van Eeden zou het bana- | |
[pagina 48]
| |
le schuwen, en ook zijn mystieke poëzie had niets gemeen met gangbare religieuze poëzie. Ellen (1891), dat Hauser zelf vertaalde, was een ‘Theodizee des Schmerzes’, met elementen uit het boeddhisme en de in die tijd populaire filosofie over het onbewuste van Eduard von Hartmann. Door het individuele taalgebruik en de vele toespelingen op de bijbel en mystieke bronnen was Ellen complex, maar in het werk lagen diepe bronnen van schoonheid verborgen die de lezer door enige inspanning vinden kon: Frederik van Eeden gehört zu jenen ganz großen Dichtern, die es fordern dürfen, daß man sich in jedes ihrer Worte mit seinem ganzen Sinnen versenkt, denn sie selbst geben in ihrer jedem ihr Bestes und Tiefstes, ihre reifsten Gedanken, ihre ganze Seele.Ga naar eind26 Wat Hauser al bij Koster zei te hebben gevonden, vond hij ook bij Van Eeden. Deze was een typische Nederlander, door zijn ‘Liebe zur Natur und den einfachen Verhältnissen auf dem Lande, die dem anderseits so stark ausgeprägten Geschäftssinn und Drang in die Ferne die Wage hält.’Ga naar eind27 | |
Hauser en Van EedenHet is de moeite waard nader op de verhouding tussen Hauser en Van Eeden in te gaan. Ze hebben gedurende langere tijd gecorrespondeerd (de brieven van Hauser zijn bewaard gebleven, bijna alle antwoordbrieven van Van Eeden verloren gegaan), en door hun vele strubbelingen komt Hausers ideeënwereld duidelijk naar voren. Hausers correspondentie met Van Eeden begon in 1901, wannneer Hauser om toestemming voor de vertaling van EllenGa naar eind28 vraagt. De belangstelling voor Van Eeden kwam voort uit een soort zielsverwantschap, schreef hij. Hij zag overeenkomsten met zijn eigen opvattingen, bewonderde Van Eedens ‘Voll-Künstlerische’, het feit dat het hem gelukt was de middeleeuwse mystiek in moderne kunst om te zetten. Hij zag ‘in Ihrer alten Terminologie [...], als ein Freund der Mystiker [...] anders als Verwey, einen besonderen Reiz [...]’.Ga naar eind29 Hij wilde zijn vertaling door uitgeverij Eugen Diederichs uit laten geven, die hij als de belangrijkste uitgever van moderne literatuur beschouwde. Hij wist wat hem te wachten stond, schreef hij: ‘nichts ist schwerer, als ausserordentlich Gutes an den Verleger zu bringen’.Ga naar eind30 Van onbevangenheid bij Duitse uitgevers was geen sprake, aldus Hauser, want de vorige Nederlandse schrijversgeneratie had de Nederlandse literatuur in Duitsland een slechte naam bezorgd. Maar, schreef hij optimistisch, ik ben ‘ihr treuer Anhänger und will alles thun, um meinem Volke die Poesie-Schätze unseres Brudervolkes zu vermitteln, Mühe und Kunst nicht scheuen.’Ga naar eind31 Hij werkte nauwgezet aan Ellen, vertaalde het drie keer, publiceerde fragmenten in verschillende tijdschriften en stuurde Van Eeden drukproeven. Hauser was opmerkelijk coöperatief: hij vroeg Van Eeden hem die plekken aan te wijzen, ‘an denen ich gegen Ihr Wesen verstiess.’Ga naar eind32 In tegenstelling tot de bewering van Fontijn in zijn biografie over Van Eeden, waarin staat: ‘De vertaler Otto Hauser uit Wenen, samensteller van een bloemlezing Nederlandse lyriek van 1875 tot 1900, wilde Ellen vertalen, maar kon daar ten slotte geen uitgever voor vinden’Ga naar eind33, vond Hauser wel degelijk een uitgever, maar pas later. De oorzaak voor de vertraging was het uitblijven van publiciteit in Nederland over Hausers anthologie. Hij had enkele Nederlandse auteurs in 1901 zijn anthologie over | |
[pagina 49]
| |
Nederlandstalige poëzie toegestuurd maar er verscheen slechts een recensie die bovendien negatief was. Deze ervaring leidde er toe dat hij zijn contact met Pol de Mont (de laatste brief verstuurde hij op 22 april 1902) en andere auteurs verbrak. Aan Van Eeden schreef hij een week later: Es widerstrebt meiner Künstlernatur, dieser Arbeit jetzt den letzten Schliff zu geben; dass ich dazu auch wenig Lust habe, jetzt den Druck zu bezahlen, werden Sie selbst mir gewiss nicht verdenken.Ga naar eind34 Hauser had genoeg van Nederland. Dat zijn contact met Nederland toch niet verloren ging was mede te danken aan de Nederlandse componist Gijsbert van Lammeren, die in Wenen studeerde.Ga naar eind35 Van Lammeren nam na bemiddeling van Edward Koster contact met Hauser op. Hij was een groot bewonderaar van Van Eeden en wilde Lioba graag tot een opera bewerken. Hauser stelde voor de Duitse vertaling voor zijn rekening te nemen. Hij schreef Van Eeden dat hij de eigenaardigheden van de Nederlandse literaire kritiek inmiddels geaccepteerd had. Hij maakte plannen voor nieuwe vertalingen. Allereerst De Broeders, dat in 1894 in Nederland verschenen was. Hauser wilde het werk in 1905 nog vertalen, maar de publicatie op korte termijn was onzeker, schreef hij in augustus 1905: ‘da der Verlag es einigermassen an Höflichkeit hat fehlen lassen und ich in dieser Hinsicht - im Gegensatz zu anderen, die aus sich einen Schuhlappen machen lassen - sehr empfindlich bin; lenkt er von selbst ein, dann erscheint Ihr Werk im Frühling 1906.’Ga naar eind36 Verschenen is het nooit, maar waarschijnlijk was Hausers vertaling klaar. In 1911 meldde hij Van Eeden dat Ellen gepubliceerd was. Hauser stelde voor - goed op de hoogte van financiële situatie van schrijvers - bij een andere uitgever een goedkopere uitgave te laten drukken. Deze kon Van Eeden bij lezingen in Duitsland verkopen.Ga naar eind37 In 1911 heeft Van Eeden na zijn breuk met zijn vaste vertaler Else Otten contact met Hauser opgenomen en correspondeerden Hauser en Van Eeden druk over de Duitse uitgave van De Idealisten. De Idealisten zou bij uitgeverij Concordia verschijnen, die echter Hausers honorarium niet wilde betalen. Hauser wilde dat Van Eeden Concordia de opdracht gaf hem een contract aan te bieden, en dreigde met een rechtzaak. Een half jaar later, in juni 1912, had de uitgeverij zich teruggetrokken en eiste Hauser zijn honorarium van Van Eeden. Hij vroeg 200 mark maar wilde na deze moeilijkheden het bedrag niet voor zich zelf houden. Van Eeden moest het geld overmaken aan een stichting, die daarvan in maandelijkse termijnen een Duitstalige protestantse wees in Wenen zou onderhouden. Dat deze wees protestants en Duitstalig moest zijn was geen toeval: het waren immers het Germanendom en protestantisme die in Hausers ideeënwereld garant stonden voor een hogere cultuur, in tegenstelling tot andere rassen en het katholicisme. Dat bleek ook uit Hausers bericht aan Van Eeden over een concert in Wenen: ich hörte Ihren trefflichen MesschaertGa naar eind38, begleitet von Röntgen, holländische Lieder aus alter Zeit singen und war ganz entzückt von dem herrlichen Klang; die meist katholischen Zuhörer waren von den doch echt ‘protestantischen’ Gesängen hingerissen und erzwangen mehrfache Wiederholung.Ga naar eind39 Deze uitspraak gelezen tegen de achtergrond van Hausers theorie betekent niets | |
[pagina 50]
| |
anders dan dat de katholieken hebben moeten toegeven dat het protestantisme superieur is. Het bedrag, Van Eedens honorarium voor Hausers vertaling van De Idealisten, kwam een ‘kleinen evangelischen Waisenkinde, [...] Gotthardt, zu Gute [...]’.Ga naar eind40 Van Eeden heeft zijn eigen antwoord bewaard: Es stellt sich also heraus dass Sie das Geld gar nicht notwendig brauchten. Das macht Ihr Auftreten nach meiner Ansicht noch schlimmer. In Geldsachen empfinden Sie offenbar nicht dichterisch, künstlerisch, nicht rein menschlich, - sondern conventionel jüdisch-kapitalistisch. Dazu gehört auch die Stiftungsidee, die mir lächerlich und antipathisch vorkommt. Es wäre mir genau so lieb wenn Sie das Geld in Monte-Carlo verspielten.Ga naar eind41 Van Eeden stuurde het geld en verbrak ieder verder contact met Hauser. Hauser stuurde hem De Idealisten, en in het begin van 1913 een nieuwe versie van Ellen. Hauser nam nog een keer contact op: door de inflatie die na afloop van de Eerste Wereldoorlog niet alleen Duitsland maar ook Oostenrijk trof, was hij geruïneerd. Hij vroeg Van Eeden om steun en stuurde in ruil 90 bundels van zijn reeks Aus fremden Gärten (In het geheel waren het 100 bundels voornamelijk poëzie, waaronder Swarth, Van Eeden, maar ook parabels van Multatuli, alle door hem zelf vertaald): Ich möchte Ihnen daduch ein wenig Dank sagen für Ihr Eintreten für mich, das ja auch schon Frucht getragen hat. Es ist unendlich traurig, dass ich nach mehr als zwanzigjähriger Tätigkeit vor den schwersten Sorgen stehe. Ich habe mir etwa 15 000 Kronen erspart gehabt - das sind heute nicht ganz 150 holländische Gulden.Ga naar eind42 Nog steeds had hij plannen voor nieuwe vertalingen: Der schlechten Verhältnisse wegen noch nicht erschienen ist ein Heft Mystische Gesänge, das Ihre Dreifaltlieder in der Fassung der Buchausgabe, und die beiden Dichtungen in hebräischer Dichtform (Anruf und Antwort) bringen wird; als drittes Heft von Ihnen plane ich eine Anzahl Ihrer persönlichen lyrischen Gedichte aus Van de passielooze lelie. Dann ist ein Heft Jacques Perk ein Lieblingsplan [...]. Ich danke Ihnen am besten durch Arbeit.Ga naar eind43 Of Van Eeden daar blij mee moest zijn is twijfelachtig. ‘Arbeit’ had voor Hauser al geruime tijd niets meer te maken met literatuur. Hij publiceerde hoofdzakelijk boeken met antropologisch-racistische theorieën. De delen poëzie die nog in zijn reeks Aus fremden Gärten verschenen waren hoogstwaarschijnlijk al veel eerder vertaald. Het is opmerkelijk te lezen dat Hauser met zijn publicaties een bijdrage dacht te leveren aan meer begrip tussen volken. In een brief aan Van Eeden schreef hij: ‘Ich habe seit meinem Auftreten (1897) für die Vermittlung unter den Völkern gearbeitet [...]’.Ga naar eind44 Hij werkte immers al hard aan de Geschichte des Judentums, Der blonde Mensch en Rasse und Rassefragen in Deutschland, die in 1921 zouden verschijnen. | |
[pagina 51]
| |
Hauser en ander Nederlands proza en poëzieIn het proza maakte Hauser een onderscheid tussen ‘Unterhaltungsliteratur’, waartoe hij Marcellus Emants, Gerard van Nouhuys en Fiora della Neve [ps van M.G.L. van Loghem] rekende, en auteurs als Henri Borel en Louis Couperus. De laatste twee beschouwde hij als stilistisch zeer goede schrijvers. Vooral over Couperus werd in de Duitse feuilletons enkele malen opgemerkt dat hij geen typisch Nederlandse auteur was en daarom gemakkelijker toegang tot de Duitse lezers had gekregen. De ‘Breite’, breedsprakigheid, werd in het algemeen als typerend voor het Nederlands proza gezien. Het Nederlandse proza had in Duitsland rond 1890 geen goede reputatie. Volgens Hauser was het achtergebleven en hij verklaarde dat als volgt: Kein Lessing befreite sie von den Pseudoklassicismus der Franzosen, kein Herder wies ihnen die Pfade zu dem ewigen Jungbrunnen aller Kunstpoesie, zur Volksseele. Aber auch die Romantik im Anfang des neunzehnten Jahrhunderts brachte keinen Aufschwung, der dem in Frankreich und in Deutschland ebenbürtig wäre.Ga naar eind45 Wat had Nederland dan wel? Proza, slaapverwekkend proza, zoals bijvoorbeeld dat van Potgieter en Tollens. De slechte naam van de Nederlandse literatuur was ontstaan door deze Reimschmiede, deren Phantasie jeder Plastik, deren Sprache jeder Künstlerschaft entbehrt, deren Langatmigkeit mit jener Lamartines und Victor Hugos wetteifert, deren Platitüden ebenso abstoßen wie ihre frommen Salbadereien, diese Poetaster von reinstem Wasser [...].Ga naar eind46 Multatuli, Busken Huet en Vosmaet zouden zich voor de vernieuwing van de Nederlandse literatuur hebben ingezet en Max Havelaar had het realisme in Nederland tot definitieve doorbraak gebracht. Van Eedens ‘kleine Johannes’ zou weliswaar geen typisch produkt van de ‘Nieuwe-Gids’-beweging zijn, maar gaf wel aan dat et binnen de literatuur ruimte was voor het persoonlijke karakter en dat van een auteur geëist werd, dat hij een ‘besondere Individualität’ was. Gorters Mei (1889)Ga naar eind47 was het beste voorbeeld waaraan Hauser zijn theorie over het vervagen van de grenzen tussen schilder- en woordkunst kon illustreren. Hij noemde Gorter een ‘echter Impressionist in seiner Art’Ga naar eind48, beklemtoonde diens ‘Farbenreizen und ungeahnte [...] Sprachschönheiten’ en Mei zou ‘die glänzendste Erscheinung der jüngsten niederländischen Poesie’Ga naar eind49 zijn. Met de schilders Giovanni Segantini (1858-1899) en Theo van Rysselberghe (1862-1926) werd Gorter vergeleken: ‘Durch ihr “Pointillieren”, durch das Zerlegen des Lichts in seine Farbelemente bringen sie Luft in ihre Bilder, ein Flirren und Irisieren, das vorher keinem wiederzugeben möglich war.’Ga naar eind50 De grootste waardering van Duitse critici bestond rond 1900 voor Hélène Swarth. Hauser sloot zich daarbij aan. Zijn in 1901 verschenen werk Die niederländische Lyrik von 1875-1900 droegt hij ‘als Zeichen seiner Verehrung’ aan ‘Hollands größter Dichterin’ op. Haar liefdespoëzie zou iets heel nieuws laten zien; ze zou niet reflecteren, maar voelen: ‘jedes Gedicht ist ein Abschnitt aus ihrem eigenen einfachen Herzensroman [...].’Ga naar eind51 In soortgelijke bewoordingen sprak hij in een brief aan een Duitse uitgever over Swarth: | |
[pagina 52]
| |
Helene Swarth ist die ausgeglichenste, formvollendetste Dichterpersönlichkeit dieser [Niederländischen] Plejade. Ihre Gedichte spiegeln genau ihren Lebensroman wieder, sind ganz wahr, ganz individuell, dabei aber von einer bei uns überhaupt nicht gekonnten Plastik.Ga naar eind52 De uitgever was geïnteresseerd, want nog geen week later volgde opnieuw een brief van Hauser met nadere gegevens: Ich ordne sie [Swarths gedichten] ganz nach dem mir bekannten Herzensroman der Dichterin, wodurch eine Einheit in die Auswahl kommt, die den Originalausgaben naturgemäß, wenigstens bis zur abschließenden Ordnung, abgeht. Liebesahnen, Liebesglück, Verrat, Haß; Tod des Geliebten, neues Aufflammen der Neigung, Sanfterwerden des Schmerzes, Erinnerungsglück, neue Liebe.Ga naar eind53 Haar taalgebruik zou haar Franse scholing verraden. Dit was positief bedoeld en Hauser distantieerde zich met deze uitspraak van de pan-Germanisten, waartoe Ulrike Kloos hem wil rekenen. Hauser onttrekt zich aan theorieën, als het hem uitkomt. Een keuze uit Swarths gedichten zou echter pas in 1914 (Sonette) en 1917 (Lieder und Elegien) verschijnen. | |
Hauser en het Nederlandse toneelDe ontwikkeling binnen het toneel beoordeelde Hauser geheel vanuit zijn imperialistische en antropologisch-racistische gedachtegoed. Er werd slechts zelden iets goeds geschreven, betoogde hij, want de toneelschrijver had bij het schrijven het publiek voor ogen. De auteurs uit de Griekse Oudheid verkeerden nog in de gelukkige omstandigheden dat het publiek uit ‘blonde Norden’ bestond. Ook in Shakespeare's tijd was er geen vuiltje aan de lucht geweest. De Spanjaarden en Fransen zouden tot de adel (en adel was voor Hauser synoniem voor hogere rassen) afgezet was een uitgelezen publiek hebben gehad. Aan het einde van de 19de eeuw was het publiek echter vergelijkbaar met dat uit de laat-Romeinse tijd: donkere bastaarden, wier interesse voornamelijk uitging naar het menselijke geslachtsleven, die alleen nog reageerden op sterke prikkels, felle kleuren, luide geluiden, sterke hartstochten en dijenkletsers. De samenstelling van het publiek was de oorzaak voor het mislukken van de ‘tiefsten Schöpfungen auf der Bühne’, die volgens Hauser wel degelijk voorhanden waren. Het publiek speelde zo'n belangrijke rol omdat het helden koos die tot hetzelfde ras behoorden. Daarom kwamen uitgelezen rassen zo zelden voor in het drama, in tegenstelling tot proza of poëzie. Niet dat het talent van hogere rassen kleiner was; ze presteerden ook hier het meest maar gaven het na enkele pogingen op. En Nederland? Het Nederlands toneel kreeg volgens Hauser in 1876 een belangrijke impuls door de oprichting van de De Vereniging het Nederlands Toneel. Er werd meer eigen toneel gespeeld maar nationaal toneel kwam niet van de grond. Wel bestond er enthousiasme voor Duits en Frans toneel, maar dit was kennelijk geen aanleiding soortgelijk Nederlands drama te gaan schrijven. De moderne literaire ontwikkelingen in Europa waren aan het Nederlandse toneel voorbijgegaan. De door de Fransen beïnvloede Emants en Van Nouhuys vertegenwoordigden de twee belangrijkste richtingen, het estheticisme en naturalisme. Hauser noemt nog stuk- | |
[pagina 53]
| |
ken van Kloos en Verwey die tot de esthetische richting zouden behoren. In Hausers opvattingen kon geen sprake zijn van waardering voor het naturalisme (‘grausig’) en dus niet voor Herman Heijermans. Heijermans kon niet tot de wereldliteratuur gerekend worden omdat hij hoofdzakelijk ‘durch Tendenz zu wirken suchte und als Ausläufer der naturalistischen Schule an und für sich schon gegen die moderne Bewegung im Rückstand ist.’Ga naar eind54 Hij gebruikte in Op hoop van zegen grofheden, die op het sentiment van het publiek moesten werken. Om hem te karakteriseren gebruikt Hauser omschrijvingen als ‘Tendenz’, ‘Kraßheiten, die im Grunde auf die Sentimentalität der Leute berechnet waren.’Ga naar eind55 Deze omschrijvingen achtte hij in artikelen voor andere tijdschriften typerend voor de ‘Brünette’. In een brief aan Stijn Streuvels ging hij nader in op de oorzaak voor Heijermans succes. Het waren de journalisten, die einen Heijermans mit all seiner Seichtigkeit und oberflächlichen Mache über Nacht berühmt machen und ihn, obwohl aus einem fremden Volk hervorgegangen, als den typischen Vertreter der holländischen Litteratur erklären.Ga naar eind56 Met het ‘fremde [...] Volk’ bedoelde Hauser het joodse en wie Heijermans in Hausers in 1910 verschenen Weltgeschichte der Literatur zoekt, vindt hem ook onder de Hebreeuwse literatuur. | |
Hauser in NederlandIn Nederland was Hauser geen onbekende: nauwlettend volgden de Nederlandse letterkundigen en journalisten de publicaties in Duitsland over Nederlandstalige literatuur. Hausers confrontatie met de Nederlandse literatuurcritici kon gezien zijn negatieve opmerkingen in het voorwoord van zijn anthologie niet uitblijven. In De Kroniek verscheen in 1902 een negatieve recensie over zijn keuze voor zijn anthologie en werden zijn vertalingen sterk bekritiseerd. Edward Koster die zelf in De Spectator een positieve recensie schreef, bracht Hauser op de hoogte van de negatieve recensie in De Kroniek. De redactie van het tijdschrift Den Gulden Winckel vroeg Hauser in 1902 om enkele biografische gegevens en een foto en drukte diens informatie af zoals hij het de redactie gestuurd had: in het Duits en zonder het te bewerken.Ga naar eind57 Dat waren redenen voor Hauser het contact met de Nederlandstalige literatuur te verbreken. In een brief aan Pol de Mont is te lezen: Die ordentlichen holl. Blätter haben von meinem Buche keine Notiz genommen, Winkelblätter aber glauben einen ehrlichen Arbeiter rüffeln zu dürfen. Meine uneigennützige Anwaltschaft für Holland ist hiermit zu Ende.Ga naar eind58 In een brief aan Van Eeden ging hij uitgebreider op deze kwestie in, en maakte duidelijk dat zijn inzet voor de Nederlandse literatuur hem vooral veel tijd en geld kostte. Veel aanvragen van Nederlandse auteurs, stukken van hen in het Duits te vertalen en onder te brengen, zou Hauser gehonoreerd hebben. Zijn inzet had hem in Nederland, hoewel hij zijn anthologie over Nederlandse poëzie naar verschillende schrijvers stuurde, geen enkele publiciteit opgeleverd. Dus werd zijn boek in Nederland niet verkocht: | |
[pagina 54]
| |
Ich arbeite nun selbstlos und uneigennützig für sie wie eine Kuli, das Buch zu besprechen fanden sie aber nicht der Mühe wert. Dagegen waren sie sofort bereit, mir die ungünstige Recension zu übersenden, was ich für eine zweifelhafte Liebenswürdigkeit halte [...]. Aber Kloos, Gorter, Pol de Mont, Frits Lapidoth und alle die anderen, denen Blätter zur Verfügung stehn, schwiegen vollständig.Ga naar eind59 Hauser meende een betere behandeling verdiend te hebben: Ich bin ja kein dahergelaufener Wicht, sondern ein Autor, der von gar vielen zu den ersten gezählt wird [...], um dessen neuestes Werk fünf Verleger kämpften, darunter ein Cotta, der freilich auch abgewiesen werden mußte [...].Ga naar eind60 Maar de breuk had nog een reden, want naast de negatieve recensies en het zwijgen in Nederland moest Hauser de teleurstelling verwerken dat het hem niet lukte werk van Pol de Mont in Duitse tijdschriften geplaatst te krijgen of bij een Duitse uitgever onder te brengen. De oorzaak, schreef hij zijn Vlaamse correspondent, was gauw gevonden: Es liegt darin, dass mittlerweile ein gewisser Dr. Rosenthal, ein Jude natürlich, die litterarische Oberleitung der Deutschen Verlags-Anstalt [de uitgever van o.a. Aus fremden Zungen, waarin Hauser veel Nederlandstalig werk geplaatst kreeg] [...] übernommen hat. Auf diese Nachricht hin war ich selbst ganz trostlos. [...] Ich sehe nun meine ganze Arbeit, die Bemühungen langer Jahre in Aus fremden Zungen vernichtet.Ga naar eind61 Uitgave van het werk van Pol de Mont zou niet lukken, schreef hij hem, en ‘zum Judenthume überzutreten werden wohl Sie ebenso wenig Lust haben, wie ich.’Ga naar eind62 Dat de breuk met Nederland toch niet definitief was, was naast de kennismaking met Van Lammeren te danken aan professor Buitenrust-Hettema, die Hausers anthologie en zijn vertalingen in Taal en Letteren positief beoordeelde. Hauser kreeg die recensie pas twee jaar later onder ogen en nam onmiddellijk contact met hem op. Curieus genoeg stuurde Hauser hem zelfs twee lange in het Nederlands geschreven gedichten. De eerste brief kreeg nog een vervolg, want Hauser vroeg hem om gegevens van Nederlandstalige auteurs voor zijn werk aan Meyers Konversationslexikon. Buitenrust-Hettema wilde Hauser in Taal en Letteren laten publiceren. Ook Edward Koster, de andere Nederlander die Hausers anthologie positief beoordeelde, bleef in contact met Hauser. Het is wel opmerkelijk dat Hauser, die in latere artikelen van mening was dat een ‘Blonde’ nooit recensies bewaarde, laat staan las, zich wat zijn contacten met Nederland betreft zo sterk liet leiden door de recensies. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Hauser soldaat en enige tijd redacteur van de Belgrader Nachrichten. Na 1919 liet hij de literatuur voor wat het was. Literatuur was ongeschikt geworden als instrument om zijn ideeën te propageren. Hij wijdde zich uitsluitend aan rassenonderzoek. Er verschenen meer dan 25 werken met titels als Geschichte des Judentums (1921), Die Germanen in Europa (1924) en Rasselehre (1925). Hij richtte tijdschriften en jeugdgroepen op die het doel hadden zijn antropologisch-racistische theorieën te verspreiden. Hauser reisde door Duitsland om lezingen te houden en er ontstonden zelfs verschillende ‘Hauser-Kreise’ waarvan er in ieder geval in 1989 nog een bestond. In 1944 overleed hij in zijn woonplaats aan de gevolgen van een verkeersongeluk.Ga naar eind63 |
|